DENEKAMP
Geschoven aan de Duitsche grens, ligt aan de zelfkant van Twenthe 't eens onbekende dorpje Denekamp. Als de schoone slaapster uit onze jeugdverhalen werd het na eeuwen van sluimering opgemerkt en vertoond aan Hollands Volk, dat - hoewel wat laat - toch ook eigen schoon en natuurrijkdom leerde waardeeren.
Vergeten oord, dat taal en zeden uit lang vervlogen eeuwen had bewaard, evenals zijn oerouden bodem nog plant- en dierrelicten bevat uit het grijs verleden. Op de oude heidevelden worden de urnen aangeploegd, die de asch onzer Germaansche voorvaderen bevatten. Op de duizendjarige hofsteden worden nog gebruiken aangehouden, die resten zijn van den Germaanschen godendienst. Met Paschen flakkeren alom de vreugdevuren, eens aan de Lentegodin Ostara gewijd, om den boozen Wintergeest te verjagen. Met Kerstmis (Middewinter) klinken nog de joelhorens over de besneeuwde landen. Met Pinksteren hing men de bonte Pinksterkronen - tot voor weinige jaren - dwars over de dorpsstraten, die geplaveid waren met granieten, kwartsieten en porfieren, eens door de gletsjers meegesleurd van Zweden en Finlands bergen.
Nog wonen er der oude Saksers nazaten, door den H. Plechelmis en H. Wiro bekeerd tot het Christendom, en gebracht tot zachter zeden en meerder menschlijkheid.
Uit de Middeleeuwen wijst men U nog zeven havezathen, riddergoederen, waar óf het oude ridderslot door moderner landhuis is vervangen, óf waar nog slechts de naam en de oude gracht aan adellijke geslachten herinneren. Zoo staat Denekamp nog met vele wortels stevig vastgehecht in het verleden en houden de moderne Saksers de oude deugden van arbeidzaamheid, behulpzaamheid en gastvrijheid in hooge eere. En dit is de reden, dat een nijver-blijde landbevolking de geleidelijke ontwikkeling heeft tot stand gebracht, waarin wij het dorpje thans aantreffen. Deze ontwikkeling was mogelijk, zonder de aanbouw van fabrieken, die de landelijke rust en zuiverheid der lucht zou benadeelen. Zij was mogelijk door de vruchtbaarheid van haar bodem, welke uit zand en leem bestaat, welke rusten op een ondergrond van tertiaire zeeklei, die ondoorlaatbaar is voor water. Het leemig zand is in de dagen na den IJstijd, toen de gletsjers afsmolten en de Oer-Dinkel een groote watermassa te verplaatsen had, over een uur gaans breede vlakte afgezet, welke zich inschuift tusschen de heuvelkam: Oldenzaal-Ootmarsum ten Westen en het Vechtgebied ten Oosten; een breede vlakte die begint bij Losser en zich Noordwaarts voortzet tot Breklenkamp. Het is echter in den loop der 30.000 jaren na den IJstijd geen vlakte gebleven. Toen de Noordzee langzamerhand zakte en de Dinkel minder water te vervoeren kreeg werden in de oude vlakte nieuwe geulen uitgeslepen, een fenomeen, dat zich drie à vier keer heeft herhaald, waardoor de diluviale en postglaciale eilandheuvels van verschillende hoogte zijn. Daarom zijn, natuurlijk, de hoogste de oudste…
Tusschen deze hoogten door, nu als esschen tot bouwland gebezigd, liggen de oude verlaten rivierbeddingen als slingerende banen van rijkgebloemde wei- tapijten. Op de esschen golft het groene of gelend koren, al naar de kalender Mei af Juli wijst; liggen de veelbelovende aardappelvelden en, zeldzaam al, een wit-roze bloeiende boekweitakker.
De randen der hoogten zijn omboord met eiken akkersmaalshout, waartusschen Hazelaar, Rhamnus en Wilg zijn opgeschoten en waartusschen in den voorzomer witte trossen hangen van Wilde seringen en in het najaar de karmijn roode vruchten van 't Kruusholt of Kardinaalsmuts. In zijn schaduw groeien allerlei Varens, rankt de bleekgele Helmbloem en slingeren de Bramen met wijnrood blad en blauwe vrucht.
In deze heerlijke wildernissen slaan de nachtegalen, nestelen de grasmusschen, terwijl in de eikenstobbens, die verminkt maar toch mooi, de oude walheggen sierden, aan vele meezen en steenuilen en tot voor kort ook aan de hop, die sierlijkste aller vogels, een schuil- en nestplaats boden.
Gelukkig echter is nog niet alle grond in cultuur gebracht. Ten Oosten van de vruchtbare Dinkelvallei ligt langs de grens een hoogere zandstrook, een half uur breed, en met heide of dennen begroeid. Daar roept de kievit, jodelt de wulp, balderen de korhanen en wippen de roodborst-tapuiten op der dennen kroontjes. De breiende herder weidt er zijn kudde schapen, de boer steekt er plaggen en de driehoorn graaft er zijn mijnschachten 75 c.M. diep! Als groote oogen liggen er de veenplassen, uitgewaaide kolken of resten van oude rivierloopen, den blauwen hemel weerspiegelend; omzoomd met een groene rand van mossen, zeggen, buntgras, wollegras, blauwe gentianen en roze klokjes van Andromeda. Dit heideland wordt in tweeën gesneden door de Gele Beek die van de Punthuizen tot aan Lattrop een groen lint heeft geslingerd, waar reeds voor eeuwen een nijvere bevolking den grond in kultuur heeft gebracht en er naast rogge en aardappelen zelfs vlas verbouwde.
De mooie eiken en beukebosschen liggen op de alluviale leemhoudende gronden langs de Dinkel. Wie kent ze niet Hassinkhof, Sterrebosch en Borgbosch, Achterhof en het later aangelegde Nieuwe Werk, dat naast loofhout ook veel naaldhout bevat. Wie Oost-Twenthe nooit heeft aanschouwd en zich de naam alleen uit zijn schooljaren herinnert, hij zal zich het voorstellen als een eenzame, armoedige streek, met talrijke fabrieksschoorsteenen, een land dus van ‘katoen en heide’. Wie het echter bezocht heeft, zal tenminste in Denekamp geen enkele fabriek aantreffen, dan alleen één boterfabriek, welke uit de vette melk der meest roodbonte koeien een overheerlijke boter fabriceert.
Men zal er zien de mooi in het landschap passende oude windmolens en één zeer oude, maar telkens gerestaureerde watermolen, waar het vallende, stroomende water een buitengewone kracht ontwikkelt, en waar altijd een bijzondere bekoring van uitgaat. Deze mengeling van heide en weide, van bouw- en boschlanden is doorweven met fiets- en wandelpaden en belegd met een vijfstralig net van goede grintwegen. Een tramdienst onderhoudt de aansluiting met de snelste verbinding van Oldenzaal met Hollands grootste steden. Een kanaal met zijn schitterende oevers zorgt voorde verbinding met Almelo, Zwolle en Deventer, wat den winkelstand ten goede komt. En waar beide te kort mogen schieten, daar zorgen de auto's om den haastigen toerist te bedienen.
Wie echter Denekamp bezoekt, hem zal alle haast ontnomen worden. Het leven is er rustig, bedaard; de winkelier bedient u er op zijn slofjes. De hartader van ons gebied, de Dinkel, geeft het voorbeeld: kalm vlieten haar wateren naar het Noorden!
En voor wie hier toeven wil, hem staan alle gemakken van 't moderne weten en kunnen ten dienste. Het electrisch licht vervangt den dag; per radio kan hij de concerten van Amster¬dam, Londen etc. beluisteren; een Museum waaraan een uitgebreide bibliotheek (meer dan 1200 nummers) verbonden is, kan voor afleiding en beleering dienen. De hier toevende zal zich de Gids voor Denekamp aanschaffen, met uitstekende wandel¬kaarten; hij zal gaan lezen: ‘Ons Dinkelland’ en de ‘Denekamp’ en zich op de hoogte trachten te stellen van den oorsprong zijner merkwaardige oude en schoone kerk, met die klankvolle klokken, die dateeren van 1436, 1518 en 1530. Hij zal Denekamp bewandelen en befietsen bij morgen en avond; hij zal er waardeeren ‘Land und Leute’ en als het scheidensuur daar is, zal hij zeggen: ‘Tot wederziens!’
BERNINK.
woensdag 29 september 2010
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten