woensdag 28 december 2011

Geïllustreerde gids Noordwesthoek (1912): Achtergrondinformatie, Inleiding

ACHTERGRONDINFORMATIE

De Geïllustreerde Gids Noordwesthoek van Overijssel, met de op de titelpagina vermelde titel Een bezoek aan den Noordwesthoek van Overijssel. Gids voor de plaatsen Zwolle met het nabijgelegen Hattem, Kampen, het eiland Urk, Hasselt, Zwartsluis, Genemuiden, Vollenhove en Blokzijl, naar betrouwbare bronnen bewerkt door L. was een van de deeltjes uit de serie Morks Nederlandsche reisgiden, die door uitgeverij Morks tussen 1910 en 1915 werden uitgegeven. De auteur, die zich L. noemt, zou Adriaan Loosjes (Blokzijl 1883-1949) kunnen zijn (zeker is dit niet), die vele publicaties op zijn naam heeft staan en ook redacteur was van het geïllustreerde weekblad Buiten, waarin hij als Mr. A. Loosjes artikelen schreef over onder meer buitenplaatsen en landgoederen.
In de gids, die uitkwam in 1912, wordt regelmatig geschreven over een binnenkort aan te leggen stoomtramlijn van Zwolle, over Hasselt, Zwartsluis en Vollenhove naar Blokzijl. Deze lijn werd inderdaad in 1914 geopend.






L. S.

Waar wij ons voorstellen door dit boeksken ten gids te dienen voor degenen die Overijssels Noordwesthoek willen leeren kennen door eigen aanschouwing, willen we beginnen met mede te deelen dat dit bezoek gevoegelijk in een vijftal dagen kan geschieden, den tijd aldus verdeelende :
1e dag: aankomst te Zwolle voormiddags omstreeks elf ure, bezichtiging van de stad en rijtoer naar den Sint Agnietenberg. 2e dag: voormiddags naar Hattem en bezoek aan het Katerveer en het Nieuwe Werk aan den IJssel, 's namiddags naar Kampen.
3e dag. Voormiddags naar Urk en terug op Kampen, daarna op Zwolle.
4e dag. 's Morgens te 7 ure naar Hasselt, Zwartsluis en Genemuiden, 's avonds terug naar Zwartsluis.
5e dag. Per fiets of met rijtuig naar Vollenhove, en vandaar per rijtuig als anderzins naar Blokzijl, van waar men 's avonds met de stoomboot naar Steenwijk en vandaar met de trein naar zijn verblijfplaats kan vertrekken.
Bijzonderheden van de reis zullen we bij de plaatsen zelve vermelden.





De Provincie Overijssel.

Dit deel van ons goede Nederland behoort niet, zooals b.v. Gelderland, tot de door touristen drukst bezochte gedeelten van ons vaderland. Toch is het in vele opzichten niet van belang ontbloot, en evenmin moeilijk te bereiken. Sporen en stoombooten maken een bezoek zeer gemakkelijk en men gaat nog immer voort, de reisgelegenheden te vermeerderen. Van de hoofdplaats Zwolle, en van eenige der meest belangrijke plaatsen in Overijssel bestaan reeds afzonderlijke boekjes die deze plaatsen beschrijven, maar vele der steden van den derden rang - daarom evenwel niet minder aanspraak hebbende op eene bekendmaking in wijderen kring - wachten nog altijd op een "gids" voor den bezoeker. Daarom besloot de uitgever van dit boekske, die er zich op toelegt, ons land meer districtsgewijze te doen beschrijven - men zie de aankondiging zijner uitgaven op dit gebied achter op den omslag - aan die serie thans toe te voegen een

Gids voor den Noordwesthoek van OverijsseI en Hattem.

De laatstgenoemde plaats wordt opgenomen om hare nabijheid van Zwolle, met welke stad zij een druk verkeer onderhoudt. In dit werkje vindt men, wel in 't kort, daarom toch voor een vluchtigen bezoeker volledig genoeg, beschreven de plaatsen Zwolle, Hattem, Kampen, het eiland Urk, Hasselt, Zwartsluis, Genemuiden, Vollenhove en Blokzijl. Moge het waar zijn dat eenige dezer plaatsen bijvoorbeeld voor Hollanders minder belang hebben, zij leveren toch producten op het gebied der nijverheid of der voeding, die hun weg door het geheele land vinden. Men denke slechts aan de biezen matten, die in de boerenwoningen en zelfs in vele burgerwoonhuizen op het land gereeden aftrek vinden; aan de Zwolsche en Kamper boter; aan de voortbrengselen der Zuiderzee, de ansjovis, bokking en haring, die een zoo gewilde lekkernij vormen voor de burger- en werkmansklasse. Ook zullen de beminnaren van oude Hollandsche bouwkunst nog wel iets van hun gading vinden in de opgenoemde plaatsen.
De provincie 0verijsseI wordt begrensd ten N. door Friesland en Drenthe, ten O. door Duitschland, (Hannover en Pruissen), ten W. door de Zuiderzee en Gelderland, ten Z. door Gelderland. Haar grootte bedraagt 334.492 HA. waarvan 30.7 pct. woeste gronden, 4.2 pct. water en moeras en 5 pct. bosschen. In 't westen, langs den IJssel, vindt men vruchtbare landen, naar het Noorden overgaande in waterrijke veengronden; in 't Oosten hoogveen en diluviale zandheuvels, in het midden een breeden zandrug, die bij veel arbeids den landbouwer nog maar een matig gewas en daardoor een schraal bestaan oplevert. Om die reden moet de nijverheid te hulp komen om voor velen een dragelijk bestaan mogelijk te maken en het is voor de bevolking van Twenthe een zegen te achten dat energieke mannen er fabrieken hebben gesticht, die thans aan duizenden arbeid en brood verschaffen.
Het gewest behoorde van de 10e tot de 15e eeuw onder het sticht van Utrecht, en werd Oversticht geheeten. In 1086 kwam het graafschap "Islagouwe" of de Beneden-IJssel door keizerlijke giftbrieven aan de Utrechtsche kerkvoogden. De veelvuldige oorlogen dezer prelaten hadden hun invloed ook op Overijssel; desniettegenstaande namen de drie voornaamste plaatsen, Kampen, Zwolle en Deventer, snel in bloei en aanzien toe. In 1528 onderwierp zich het gewest, tegelijk met het Nedersticht aan Keizer Karel V; in 1579 voegde het zich bij de Unie van Utrecht. Van 1672 tot 1674 voerde de Bisschop van Munster er den schepter, doch het gewest werd daarna weer als een deel der Zeven Provinciën aangenomen, hoewel Holland er bij de Vergadering der Algemeene Staten op aandrong, de provincie, die zich zonder noemenswaardigen tegenstand aan den vijand had overgegeven, voortaan als een overwonnen gewest te beschouwen.
Het is hoofdzakelijk aan den invloed des Stadhouders Willem III te danken dat Overijssel als lid der Unie werd aangenomen. Na het stadhouderloos bewind voegde het zich (in 1747) onder Prins Willem IV; in 1787 deed het ijverig met de Patriotten mee, doch bij de nadering der Pruisische legerscharen werd het weer spoedig Prinsgezind.
Van vroege tijden af was Overijssel verdeeld in 3 kwartieren, n.l. 1e. Salland (= land der Saliërs) langs IJssel en Zwartewater ; 2e. Twenthe in het midden der provincie; 3e. Vollenhove, aan de zeekust.
Onder de Fransche overheersching was O. verdeeld in 3 arrondissementen, als Deventer, Zwolle en Almelo, maar van 24 November 1815 af gold weer de oude landsindeeling, alleen met dit onderscheid dat het vroegere hoogschoutambt Hasselt in plaats van onder Salland, onder Vollenhove werd gebracht.
De voornaamste waterwegen vormen de IJsseI en het Zwartewater; de eerste mondt voorbij Kampen uit in de Zuiderzee en het laatste doet dit door het Zwolsche diep bij Genemuiden.
De bevolking dezer provincie is in hoofdzaak van Saksische afkomst. Omstreeks het midden der 7de eeuw vond het Christendom onder hen ingang: als ijverige bevorderaars daarvan in deze streken moeten vooral genoemd worden Lebuinus en MarceIIinus. Door hunne bemoeiingen, gesteund door Utrechts bisschop Gregorius, werden Deventer, Oldenzaal en Heemse middelpunten, van waaruit de Christelijke leer zich over het gewest verbreidde, maar het is inzonderheid aan Keizer Karel den Groote te danken dat eindelijk de tegenstand der aanhangers van het Heidendom voor goed gebroken werd.

Geïllustreerde gids Noordwesthoek (1912): Zwolle

Maar het wordt nu tijd de plaatsen die wij ons voorgesteld hebben in dit boekje te beschrijven, eens te gaan bezoeken. Beginnen we daartoe met de aloude hoofdstad

ZWOLLE

hetwelk reeds in 1040 onder dien naam (naar de spelling dier tijden Swolle geschreven) bekend was. Met de herkomst van dien naam zullen we ons niet lang ophouden. Vele - en daaronder zeer dwaze - afleidingen zijn beproefd, maar het komt ons voor dat de meest redelijke afleiding gezocht moet worden in de omstandigheid dat het voornaamste water waarmede Zwolle te maken heeft (het Zwartewater namelijk) bij Noordwestelijken wind aan sterke "zwelling" onderhevig is, ja zelfs meermalen zoodanig zwol dat de stad zelve op vele plaatsen onderliep. Verbetering daarin aan te brengen, is dikwijls overwogen, ja, zelfs in plan gebracht door den heer VAN ESSEN, in leven gemeente-architect van Zwolle, maar om ze aan te brengen is nog niet mogen gelukken.
Nemen wij een plattegrond der stad voor ons, dan zien wij dat deze omgeven is door eene bochtige gracht. Als oude vesting bezat de stad ook hooge wallen die wederom bij uitspringende gedeelten verhoogingen bevatten (bastions) vanwaar men den vijand het best kon zien en keeren. Als zoodanig kan men de overblijfselen daarvan nog zien op den Badhuiswal, in het Ter Pelkwijkpark, bij het Van Nahuijsplein, den Suikerberg en den Eekwal. Om het grachtgedeelte tusschen de Wetering en de Willemsvaart loopt een breede wandelweg of singel, welker eerste gedeelte met fiere eikeboomen is beplant en het Groot Weezenland genoemd wordt, dewijl de landerijen, daaraan gelegen, vroeger grootendeels en thans nog voor een klein gedeelte, behooren aan het Weeshuis der Ned. Hervormde Gemeente. Vanaf de Deventerstraat zet zich die singel voort in het Klein Weezenland, bebouwd met heerenhuizen en villa's. De stadsgracht waarlangs de weg loopt, maakt ter hoogte van den Stationsweg een flinke bocht, en staande op dit punt, aanschouwt men aan de overzijde van het water een fraaie beukenlaan waarvóór, aan den waterkant, nog ander schoon geboomte prijkt, een en ander tot voor korten tijd nog particulier, thans stedelijk bezit, waardoor een waarborg verkregen is, dat de toestand hier van blijvenden aard zal zijn, daar dit gedeelte aan de openbare wandeling zal worden toegevoegd.
Onder de geleerden, die veel licht verspreid hebben over het ontstaan en de indeeling van oude steden, behoort genoemd te worden de leeraar aan het Zwolsch Gymnasium Dr. F. Buitenrust Hettema. Volgens dien heer ontstonden de steden uit buurtschappen of kleine nederzettingen bij riviermonden waar zee- en binnenvaart met elkander in verbinding komen. Ook bij veren over de rivieren, waar de reizenden dikwijls moesten wachten eer zij overgezet konden worden en het in zoo'n geval zeer aangenaam vonden in een herberg onderdak en verkwikking te kunnen bekomen en waar zij, zoo noodig, den voorraad levensmiddelen konden aanvullen, het reisgerei laten herstellen, enz. De veren over de rivieren zijn dan ook zeer oud. Van het Katerveer over den IJssel is reeds in het jaar 973 onzer jaartelling sprake. En het is wellicht in hoofdzaak te wijten aan de omstandigheid dat de overzijde van den IJssel vijandige naburen herbergde, dat Zwolle niet aan den oever der rivier is ontstaan, maar op een half uur afstands daarvan. Wel heeft in later tijden de stad pogingen gedaan om de buurtschappen Spoolde, Schelle en Ittersum onder haar gebied te krijgen, maar die zijn om verschillende redenen niet met succes bekroond. Ware het anders geweest, dan zou men nu kunnen- spreken van "Zwolle, gelegen aan den IJssel", welke stroom, hij moge dan naar het woord des dichters, "geen groot-vorst van Europa's stroomen" zijn, toch is "een Prins van 't echte bloed". Wie weet intusschen wat de toekomst in deze nog baren kan. Nog in October 1911 heeft de Voorzitter van Zwolle's gemeenteraad verklaard dat inlijving van een deel van Zwollerkerspel gewenscht is te achten.
Maar laat ons verder gaan.
Deze soort van nederzettingen moesten menigmaal in staat van verdediging gebracht kunnen worden. Zóó kwamen er muren en grachten om heen; een kerk verrees op een der hoogste punten en liefst in het midden van de plaats, en, was men eenmaal zoo ver, dan vroeg men, veelal als belooning voor diensten, aan den landsvorst bewezen, van dezen "stadsrechten", die slechts zelden werden geweigerd.
De landsvorst van het Oversticht (de tegenwoordige provinciën Overijssel en Drenthe) was de Bisschop van Utrecht (toenmaals het Nedersticht geheeten) en deze verleende in het jaar 1230 op deze wijze stadsrechten aan het dorp Zwolle. Een kopie van dat stadsrecht, uit het begin der 14e eeuw, berust nog op het Stedelijk Archief: het is geschreven op een vierkant stuk perkament. "Willebrand, door Gods genade bisschop van Utrecht", geeft in dien brief aan de bewoners van Zwolle "de vrije macht om het dorp Zwolle tot een stad te maken en dezelve met grachten en planken of muren, tot nut en eere van henzelven, en onze kerke, te versterken." En zulks "wel ten allermeesten om de getrouwe diensten, die de inwoners bewezen hadden bij de opbouwing van het kasteel Hardenborch, tot welks voltrekking zij een aanmerkelijken stuiver gelds opgebracht hebben." Het deel van de tegenwoordige stad dat tengevolge van die hooge vergunning, ommuurd werd, was begrensd door de groote A. de Walstraat, de Koestraat en de binnenzijde van de Luttekestraat.
Zoo was dan het karspel Zwolle, dat omstreeks het begin der elfde eeuw een der meest bekende en dichtst bevolkte gedeelten was van de streek, die met den naam "Isselgouwe" werd aangeduid, en die bestond uit verschillende dorpen en gehuchten met name Salland, Middelwijk, Oostendorp en Swolle, tot een stad verheven. De jonge stad breidde zich spoedig uit, moest hare grenzen uitzetten. In 1468 was de kleine A, loopende door de kleine Smeden tusschen de Bitterstraat en Achter de Broeren, over het A-plein, de buitengracht. Een "Hof van Zwolle" lag in de Voorstraat, en bevatte de geheele Ossenmarkt.
In de 16e eeuw werd de grens van het stadsgebied aan de oostzijde gevormd door de van torens voorziene muren langs de Thorbeckegracht. Een stuk van die muur is nog te zien in het Pelserpoortje (Waterstraat) evenals overblijfselen van een paar torens langs genoemde gracht. Eindelijk geven de tegenwoordige grachten den omvang der stad aan in het begin der 18e eeuw.
In de laatste jaren is de voorstad Assendorp zeer uitgebreid: daar is veel gebouwd door coöperatieve vereenigingen, zoodat daar thans wel meer dan een derde der bevolking van Zwolle is gehuisvest. Die bevolking telde in 1910: 16654 vrouwen en 17401 mannen, samen 34.055 (waaronder pl.m. 8000 R.-Katholieken). Om een idée te geven van den vooruitgang in zielental diene dat het aantal inwoners bedroeg in 1825: 13.370, in 1840: 16.950, in 1895: 26.384.
Onder de middelen van bestaan moeten genoemd worden vele fabrieken, als: ijzergieterijen en machinefabrieken, touwslagerijen, scheepstimmerwerven, likeurstokerijen, houtzagerijen, een creosoteer-inrichting, olieslagerijen, een zoutkeet, zeepziederijen, een waskaarsen fabriek, stoombierbrouwerij, enz., terwijl om de stad heen veel aan tuinbouw wordt gedaan, waarvan de groenteveilingen driemalen 's weeks getuigenis afleggen. Des Vrijdags wordt veemarkt gehouden; deze mag zich in gestadigen vooruitgang verheugen. Dat er op zoo'n marktdag door de bezoekers der stad voor een heel bedrag aan diverse goederen wordt ingeslagen, ligt voor de hand, en de handelsstand is er steeds op uit om de wegen van toevoer van marktbezoekers uit te breiden, zoodat er thans zelfs eene vereeniging is gevormd om den IJssel overbrugd te krijgen, teneinde ook van de overzijde het verkeer met de stad te vergemakkelijken.



Het bestek van dit werkje laat niet toe Zwolle's geschiedenis uitvoerig te behandelen, liever geven wij:

Eenige beIangrijke jaartallen uit de geschiedenis van Zwolle.
1040. De Bisschop van Utrecht schenkt een kerk, staande op de Groote Markt, aan het Kapittel van Deventer. In deze schenkingsoorkonde wordt Zwolle voor 't eerst genoemd. 1230. Zwolle verkrijgt stadsrechten.
1308. Eerste landdag op den Spoolderberg.
1324. Groote brand in den nacht van Sint Margriet. Meer dan 500 huizen door de vlammen verteerd.
1384. De marke Dieze wordt door bisschop Floris van Wevelinkhoven bij het gebied van Zwolle gevoegd.
1416. Wegens verzet tegen de Overheid worden in St. Lucienacht 103 gildebroeders door beulshanden omgebracht.
1417. Dood van Joan Cele, rector der beroemde Latijnsche school.
1471. Thomas à Kempis sterft op den Nemeler- of Sint-Agnietenberg.
1488. Keizer Frederik III verleent aan Zwolle het Muntrecht. 1521. Zwolle begeeft zich onder de heerschappij van Karel van Egmond, hertog van Gelder.
1522. Het Coter- of Caterveer door de Gelderschen aan die van Zwolle ontnomen
1523. Ontrouw van Karel, hertog van Gelder.
1524. Karel van Gelder door de Zwollenaren tusschen de beide Sassenpoorten gevangen genomen.
1528. Einde van de Bisschoppelijke heerschappij. Overijssel neemt Keizer Karel V als landheer aan. Inhuldiging van George Schenk van Toutenburg als Stadhouder.
1545. De rechten van Zwolle op het Katerveer door Keizer Karel V bevestigd.
1566. Eerste vergadering der Hervormingsgezinden in eene kapel in Assendorp.
1572. Zwolle kiest de zijde van Prins Willem I.
1578. De Gereformeerden nemen met geweld, doch zonder beeldenstorm, de O. L. Vrouwekerk op de Ossenmarkt in bezit. De goederen van Bergklooster worden door de Staten van Overijssel onder de bewarende hand gesteld van Gerrit van Oxfelder.
1580. Afval van Rennenberg. Prins Willem I te Kampen. De Dominicanen uit Zwolle verdreven. Beeldenstorm in Sint Michaëlskerk.
1581. Volgens besluit van Raad en Meerite wordt het Bergklooster gesloopt.
1582. De gereformeerde godsdienst tot de heerschende verklaard binnen Zwolle, met vrijheid voor andersdenkenden.
1615. Twist tusschen de Protestanten onderling over de leer der praedestinatie of voorbestemming.
1618. De Staten van Overijssel geven op den landdag te Deventer (7 Mei) hunne toestemming tot het houden eener Nationale Synode te Dordrecht.
1621. De Roomsch-Katholieke Edelen treden, op verzoek van de Generale Staten, uit de Staten van Overijssel.
1651. Door eene breuk in den lJsseldijk tusschen Wijhe en Olst groote overstrooming op biddag 15 Februari.
1655. Zware pest: barakken worden opgericht in de Lure of Kleine Schans. Hendrik Ravenstein wordt aangesteld als "pestmeester".
1657. De Zwollenaars belegeren Hasselt.
1663. Huwelijken In den derden graad tusschen "aangetrouwde vrienden" door de overheid verboden.
1669. De toren der Groote Kerk, door den bliksem getroffen, brandt geheel af. (7 Juli). Wordt niet weer opgebouwd.
1672. Zwolle geeft zich bij verdrag over aan den Bisschop van Munster en den Keurvorst van Keulen. De R-K. eeredienst in de Sint Michaëlskerk verricht door de pastoors Rolin en Waeyer; in de Bethlehemsche kerk door pastoor Th. de Ridder. Aan de Gereformeerden worden toegewezen de Lievevrouwekerk en de Broerenkerk.
1675. Intocht van Prins WiIIem III binnen Zwolle. Nieuwe stedelijke regeering ingesteld.
1676. Prins WiIIem III opnieuw te Zwolle. Hem wordt door de Staten het Stadhouderschap erfelijk opgedragen.
1690. Groote oneenigheden tusschen Ridderschap en Steden van Overijssel.
1790. Zwolle ontvangt vrijheid de wallen om de stad te slechten.
1809. Koning Lodewijk Napoleon bezoekt Zwolle. Z. M. bepaalt dat de O. L. V. Kerk op de Ossenmarkt voortaan in het bezit der R.-Katholieken zal zijn.
1811. Bezoek van Keizer Napoleon I aan Zwolle.
1819. Zwolle door de Willemsvaart met den IJssel verbonden.
1825. Groote watervloed, waardoor 365 menschen, benevens 21.000 stuks vee in Overijssel omkomen.
1828. Begin der stelselmatige slooping der nog overgebleven stadspoorten, uitgenomen de Sassenpoort.
1863. Opening van den Centraalspoorweg. 1873. De Willemsvaart verbreed.
1885. Oprichting der Zwolsche Tramweg-Maatschappij. 1891. De Zwolsche Tramweg-Maatschappij uitgebreid.

Hier volgt nu nog een lijstje van beroemde personen, die meerendeels in Zwolle hun aanzijn ontvingen, er gestorven zijn of zich door hunne werkzaamheid in deze plaats bekendheid hebben verschaft.

Aa (C. C. H. van der) 1718-1793, godgeleerde, eerste secretaris der Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem.
Bartjens (Willem) bekend rekenmeester, overleden in de eerste helft der 17e eeuw; schrijver o. m. van "De vernieuwde Rekenkunst", welk boekje nog in 1836 op de lagere scholen gebruikt werd. Zijn naam is bewaard in de Bartjesstraat in Assendorp.
Borch (Gerard ter) 1618--1681. Schilder, vervaardiger o.a. van het beroemde schilderstuk "De vrede te Munster in 1648".
Borch (Gesina ter) 1633-1690, zuster van Gerard, beoefende de teeken- en schilder-, de toon- en dichtkunst.
Cappellen tot den Poll (Joan Derk baron v. d.) 1741-1784, bekend Patriot en democraat, heeft krachtig medegewerkt tot de vrijmaking der Amerikaansche koloniën van Engeland.
Cele (Joan) 1377-1417, rector der Latijnsche school, die door zijn grooten arbeid tot bloei geraakte.
Dedem (C. W. baron van) 1644-1714. Heer van de Gelder te Wijhe, nam als majoor-generaal der inf. een werkzaam aandeel in de krijgsbedrijven in de Zuidelijke Nederlanden.
Feith (Rhijnvis) 1753-1824. Bekend dichter en proza-schrijver.
Heyns (Zacharias) gest. 1610, verdienstelijk dichter, boekdrukker en plaatsnijder.
Jordens (P. H.) 1835-1911. Hoofdcommies ter Prov. griffie van Overijssel, lange jaren redacteur der Wetsuitgaven, bekend als de Schuurmans-editie en der Chronologische Verzameling van Wetten begonnen door G. Luttenberg.
Kantelaar (Jacobus) 1760-1821. Dichter, Staatsman en Orientalist, groot vriend van Rhynvis Feith.
Luttenberg (G.) 1793-1847, Secretaris van Zwolle, stichter der Wettenverzameling, nog onder zijn naam voortdurende.
Moonen (Arnold) 1644-1711. Predikant, bekend als dichter en letterkundige. Zijne gedichten werden in 1719 uitgegeven door Hubert Cz. Poot.
Naamen van Eemnes (Mr. A. van) gest. 1902, de bekende Voorzitter van de Eerste Kamer der S. G., in wiens handen onze Koningin den eed van getrouwheid aan de Grondwet en het Nederl. volk aflegde bij Hare troonsbestijging.
Os (Pieter van) pl.m. 1788. Boekdrukker, (kwam o.a. in 't bezit van de prenten der door Lourens Jansz. Koster gedrukte boekwerken "de Kunst van Sterven", en "Bijbel der Armen".
Pelkwijk (Mr. Jan ter) 1769-1834). Lid van Gedeputeerde Staten van Overijssel, opvoedkundige en ijverig bevorderaar van het onderwijs zoowel aan de jeugd als voor het volk.
Potgieter (Ev. Joh.) 1808-1875. Bekend dichter en letterkundige.
Schuurman (L. N.) Secretaris der gemeente Zwolle. Zie Jordens.
Senden (Gerhard-Heinrich van) 1793-1851. Predikant te Zwolle van 1832 tot aan zijn dood. Begaafd prediker en schrijver, vervaardiger van een Bijbelschen atlas, maakte als geestelijke en geograaf met Prinses Marianne eene reis naar het Heilige Land in 1849-'50.
Sloet tot Oldhuis (Mr. B. W. A. E. baron) 1807-1884. Vermaard schrijver en dichter, grondvester van het Tijdschrift voor Staathuishoudkunde en statistiek, mede-oprichter der Ov. Vereeniging tot bevordering van provinciale welvaart.
Spitzen (0. A.) 1824-1889. Pastoor van de L. V. kerk; bekend door zijne bewijsvoering dat het auteurschap van het bekende werkje "Over de navolging van Christus" wel degelijk toekomt aan Thomas à Kernpis.
Thomas à Kempis. 1380-147l. Regulier Kanunnik die zijn overpeinzend leven sleet op den Sint Agnietenberg bij Zwolle.
Thorbecke (Joan Rudolph) 1797-1872. Rechtsgeleerde en Staatsman.

Wij willen nu overgaan tot de opsomming en beschrijving van de meest bezienswaardige gebouwen als anderszins, en beginnen daartoe met de

Kerkgebouwen.

De Ned. Hervormde Kerk heeft er drie, n.l. een op de Groote Markt, een in de Sassenstraat, een in de Broerenstraat.
De Gereformeerden hebben er twee, n.l, een in het Terpelkwijkpark (Plantagekerk) en een op de Bagijnensingel (Oosterkerk.)
De Roomsch-Katholieken ook twee, een op de Ossenmarkt (O.L.V. Kerk), en een in de Nieuwstraat (St. Michaelskerk) benevens de kerk behoorende bij het Dominicanenklooster in de Assendorperstraat.
Verder treft men nog aan een Waalsche Kerk (in de Schoutensteeg), een Luthersche (in de Koestraat) en een Doopsgezinde (in de Wolweverstraat). De Israëlieten hebben eene fraaie Synagoge (in 1899 gebouwd) in de Schoutensteeg.



Van de voornaamste en meest bezienswaardige willen we het een en ander mededeelen ; wij begeven ons naar de Groote Markt en zien daar de Groote Kerk voor ons, een kloek gebouw doch helaas, zonder toren. Die is meermalen door den bliksem getroffen en verbrand doch na tweemalen weer opgebouwd te zijn, is na de derde catastrophe in 1669, het vernieuwd daarstellen nagelaten, zoodat Zwolle's voornaamste en oudste kerkgebouw het thans zonder die indrukmakende versiering doen moet. De bouw van deze kerk (ook wel naar Sint Michaël geheeten, wiens beeld, den draak verslaande, op de spits van het dak boven den hoofdingang geplaatst is) werd aangevangen in 1406 en meer dan vijftig jaren gingen er mee heen, eer het gebouw was afgewerkt. Tenminste eerst in het jaar 1464 werden de klokken in den toren gebracht en kan men rekenen dat toen het geheel was voltooid. jammer dat door het verdwijnen van den toren Zwolle nu ook geen klokkenspel meer bezit, want dat brengt toch altijd veel levendigheid aan en streelt het gehoor, terwijl, omdat men het op dorpen hoogst zeldzaam aantreft, het juist iets eigenaardig "steedsch" moet geacht worden. Het gebouw ziet er van buiten zoowel als van binnen goed verzorgd uit. Geen wonder ook, als wij mededeelen dat de kerk van 1883 tot 1896 zoowel uit- als inwendig is gerestaureerd naar de aanwijzingen van den bekenden bouwmeester Dr. P.J.H. Cuypers en den architect van de Bossche Sint- Janskerk, Hezenmans. Tot die verbouwing is door het Rijk bijgedragen de kapitale som van f 65.000, het overige geld dat er mee gemoeid was, en zeker wel anderhalf maal zooveel bedraagt, is door de kerkelijke gemeente, die daartoe met een hoofdelijken omslag werd belast, opgebracht. Er werd menig protest ingediend tegen het heffen dier belasting, (die toch alleszins als billijk is te beschouwen, daar toch zoowel R.-Katholieken als Gereformeerden e. a. veel voor hunnen eeredienst moeten offeren) maar het geld is er gekomen en Zwolle, ja zelfs geheel ons land mag zich verheugen dat een eerwaardig en schoon bouwwerk als de Groote Kerk is, niet ter prooi aan langzaam verval is geworden.
De man die onvermoeid en volhardend van het begin tot het einde de geestdrift voor de restauratie wist levendig te houden, was de president-kerkvoogd Mr. W. F. E. Baron van Aerssen; en 't is geheel in den haak, dat de Algemeene Kerkeraad zijne verdiensten in deze zaak voor het nageslacht heeft in 't licht gesteld, door zijn naam te vermelden op den gedenksteen, die aan de muur binnen in de kerk dicht bij het orgel is aangebracht.
Wil men de kerk van binnen gaan bezien, dan vervoege men zich bij den koster in den sigarenwinkel op den hoek van de Sassenstraat tegenover het Stadhuis. Deze wijst het merkwaardige aan en daaronder in de eerste plaats den predikstoel, vervaardigd in de jaren 1617-1622 door Adam Straes (van Weilburg in Nassau). Zulk fraai en overvloedig snijwerk als men hier kan bewonderen, treft men zelden aan. In de tweede plaats het orgel, een der grootste van ons land, vervaardigd van 1719-1721 door de gebrs. Snitger, van Hamburg; het front, schoon en krachtig, is van de hand van den Amsterdamschen beeldhouwer Jurrien Westerman. In de jaren 1883 tot 1885 is het gerestaureerd door den orgelmaker van Oeckelen uit Groningen en telt thans vier klavieren met vrij pedaal, 80 registers met 64 sprekende stemmen, 14 tongwerken en 11 vulstemmen; het aantal pijpen loopt naar de vierduizend.
Tegenover het orgel staat, om het koor af te sluiten, een koorhek met het jaartal 1579; op de drie paneelen zijn in 't laatst der vorige eeuw de tien Geboden en het Onze Vader in antieke letters geschilderd. Onder het orgel voert een breede trap naar de consistoriekamer, die ons op een schilderij van Hendrik ten Oever de beeltenis vertoont van vijf predikanten die in het jaar der vervaardiging - 1691 - te Zwolle in functie waren. Bezienswaardig is ook de steenen wenteltrap die naar het orgel voert: in 't midden geheel open, rusten de treden slechts met één uiteinde op elkander.
Aan de noordzijde van het Koor kan de bezoeker nog bewonderen het z. g. n. Sint Michaëls-klokje, dagteekenende van vóór de Hervorming; in 1901, na lange jaren in een kast opgeborgen te zijn geweest, gerestaureerd en van een nieuw uurwerk voorzien. Zooals de naam reeds doet vermoeden, vervult de schutspatroon van de kerk - en van de stad - bij dit uurwerk ook een rol; zijn beeld, een zwaard in de rechter - en zijn wapenschild (dat ook het wapen der stad vertoont: een wit kruis op azuren grond) in de linkerhand houdende, treft bij elk heel en half uur met het gevest van zijn zwaard de bel, aldus een helderen klank te voorschijn roepend. Toen het, in de nis geplaatst waar het zich thans bevindt, de aandacht der kerkgangers begon te trekken, wist de toenmalige predikant J. Vermeer Az., aan den klank eene eigenaardige vermaning vast te knoopen door het "klokkemannetje" de woorden in den mond te leggen:

'k Lag twintig jaar neder in dood'lijke rust
En van mijn bestaan nog slechts enk'len bewust;
Toch zou ik herleven, en schooner dan ooit,
Weer prijken op d' eer plaats, recht sierlijk getooid;
De Draak aan mijn voeten; in gouden gewaad,
Het zwaard in de vuist die het monster verslaat.

De XXste eeuw ziet mij weer op mijn post,
En, krachtig als vroeger, als der Engelen Vorst,
Klinkt mijn stem van metaal door het tempelgewelf;
Zij roept ieder uur: Menschenkind, ken U zelf!
Uw tijd snelt voorbij: leen gehoor aan mijn klank:
Wijd Christus uw leven, den Vader uw dank!

Als wij den koster hebben wezen verzoeken ons de kerk te laten zien, zal hij ons, uit zijn huis komende, misschien wel dadelijk wijzen op een uit de 12e eeuw dagteekenenden steen, aan de zijde der Sassenstraat in den muur der tegenwoordige kerk geplaatst, toen hare voorgangster werd afgebroken. om voor deze plaats te maken. Eene getrouwe afbeelding van dezen steen is te vinden in het rijk geîllustreerde boekje "Zwolle in Woord en Beeld", bewerkt door C. J. van der Loo; waarin men over vele dingen, Zwolle betreffende, getrouwe mededeelingen vindt, en naar hetwelk wij den lezer verwijzen, die, langen tijd in Zwolle vertoevende of daar zijn verblijf vestigende, er belang in stelt van minder belangrijke gebouwen of stichtingen meer te weten dan dit werkje geven kan. Wij willen van den steen nog mededeelen dat het latijnsche rondschrift, in het Hollandsch overgezet, beteekent : "Een plaats als dit huis verschaft den loon des levens. Komt!"

De Bethlehemsche kerk is het overblijfsel van een klooster, Belhem geheeten, in 1308 gesticht door Bernhard van Vullenho, deken van het kapittel te Deventer. Het gebouw, aan de zijde van de Sassenstraat er aan palende, was de eetzaal (refectorium) van het klooster en is nog bekend als het Reventer of Reefter. Dit heeft al tot verschillende doeleinden gediend, thans wordt het tot handelsschool ingericht; velen zouden op deze plek met de aanpalende gebouwen achter de Bethlehemsche kerk, die allen aan de stad behooren, het nieuwe stadhuis hebben willen zien verrijzen, dat dan aan vier zijden aan de openbare straat zou palen, maar de op oudheden belusten zien hierin een soort heiligschennis. En zoo staat het er nog. In den muur der kerk aan de zijde van het Bethlehemsche kerkplein vindt men een paar roode zandsteen en die de kruisiging voorstellen; op één er van heeft Maria het lichaam des Heeren op haar schoot.

De Broerenkerk, aan het einde, gerekend van de Diezerstraat, van de Broerenstraat, is evenzeer een overblijfsel van een klooster, n.l. van dat der Predikheeren of Dominicanen (ook wel predikbroeders geheeten) wien in 1465 door Paus Paulus Il vergunning tot den bouw werd verleend. Het was aan St. Thomas gewijd en bestemd tot een studiehuisvoor de jonge leden der orde; in het gebouw op het pleintje achter de kerk en naast de zgn. Broerenkazerne (ook een kloostergedeelte) was de boekenschat geborgen; in 1757 tot 1899 diende dit voor synagoge en kwam vervolgens aan het Rijk, dat het liet restaureer en voor militair magazijn inrichten. In 1580 werden de Dominicanen uit Zwolle verdreven, van 1610 af diende de kerk den Hervormden tot vergaderplaats, slechts gedurende de jaren 1672 tot 1674 onderbroken door herstelling van den R.K. eeredienst, tijdens de Munstersche overheersching; in de laatste twee jaren is het gebouw opgeknapt en verbeterd. Het orgel is een geschenk (in 1824) van den heer P. Queysen, naam en wapen van den schenker zijn er op aangebracht, benevens de versregels: Treed, stervling, treed eerbiedig nader En wijd bij orgeltoon uw lied Aan Hem, die als weldadig Vader Op al Zijn scheps'len nederziet.

Van de R. Kath. Kerken is wegens haar ouderdom de 0nze Lieve Vrouwekerk op de Ossenmarkt de voornaamste. Zij dateert van 1395, doch bestond toenmaals slechts als een kapel aan de Maagd Maria toegewijd; de kerk zooals zij thans bestaat, dateert van 1463. Oorspronkelijk een kruiskerk, is zij door aanbouw van twee zijbeuken van gedaante veranderd, maar aan ruimte is veel gewonnen. Het is thans ruim een eeuw dat de kerk in het bezit der R.K. is, het was koning Lodewijk die ze aan hen schonk (in 1809), nadat het gebouw in de laatste jaren vóór 1809 tot verschillende, met zijn bestemming in flagrante tegenspraak zijnde doeleinden, was gebezigd geworden, b.v. als werkplaats, koetshuis, manege, exercitielokaal, enz. Oorzaak hiervan was dat de Hervormden, die er in 1578 bezit van genomen hadden, ze niet aldoor bleven gebruiken omdat zij te veel kerken hadden, en het gebouw zoodoende ledig stond.
De kerk, door den Zwolschen kerkschilder Waterkamp van binnen beschilderd, bezit drie altaren; het z.g.n. hoogaltaar is geheel van steen vervaardigd. Op de geschilderde ramen is het leven van de Maagd Maria, patrones der kerk, afgebeeld. Boven den ingang van het Priesterkoor bevinden zich op den z.g.n. triomfbalk de meer dan levensgroote beelden van den Heiland aan het kruis, van Maria en Jozef. Er zijn nog wel eenige kunstschatten ook te bewonderen, doch deze kunnen we niet allen beschrijven: de koster zal ze den bezoeker gaarne aanwijzen. Wij maken nog opmerkzaam op het schoone orgel, in 1896 gebouwd door de firma Maarschalkerweerd & Zoon te Utrecht, het heeft drie handklavieren en vrij pedaal met 38 sprekende stemmen en 2222 pijpen, waarvan de grootste ruim 5 Meter, de kleinste nog iets minder dan 15 millimeter lang is. Op den top van het orgel is een rijk geornamenteerd en geschilderd wapen der familie Heerkens, die veel tot de restauratle heeft bijgedragen, op last van het Kerbestuur aangebracht.
De toren bij de kerk, in de wandeling om den vorm van haar top met den naam Peperbus bestempeld, is eigendom der burgerlijke gemeente. Zijn hoogte bedraagt 300 voet; een in 1902 gedeeltelijk vernieuwd uurwerk moet als de officieele tijdaanwijzer voor de stad beschouwd worden met zijn twee slagen twee luiklokken; de grootste van de laatstgenoemde dateert van 1484 en is, blijkens zijn opschrift, het werk van den vermaarden Kamper klokkengieter Gerard van Wou. In den jare 1815 vernielde een door het onweder ontstane brand het bovenstuk, eerst twaalf jaar later werd het vernielde weer hersteld en ontving de top zijn tegenwoordigen vorm.

Brengen wij thans een bezoek aan de in 1892 voltooide Sint Michaëlskerk op den hoek van Nieuw- en Roggestraat, met het beeld van dien heilige op den hoek en een ranke toren, waarin uurwerk. Boven den hoofdingang in de Roggestraat leest men de woorden Quis ut Deus, d. i. Wie is gelijk God? Aan de zijde der Nieuwstraat zijn nog twee ingangen. Architect van den bouw is geweest Nicolaas Molenaar van 's Gravenhage; de kosten van den bouw hebben ongeveer bedragen een en een vierde ton gouds; de stijl is de Gothische der 14de eeuw.
De heer N. A. van Balen, pastoor en deken, legde den 13 Mei 1891 den eersten steen; ZEw. was het ook geweest die, als pastoor der vorige St. Michaëlskerk in de Nieuwstraat - thans het Sint Josephsgebouw - krachtig onder zijne parochianen had gewerkt om het voor den bouw benoodigde fonds bijeen te brengen. Als een voorbeeld, hoeveel symboliek zelfs in een kerkvloer is aan te brengen. nemen wij onderstaande beschrijving over uit de "Nieuwe IJsselbode" van 5 Dec. 1895:
"De vloer is ontworpen door den heer W. Mengelberg uit Utrecht en uitgevoerd door de heeren Villeroy en Buch uit Mettlach a.d. Saar. Deze namen reeds zeggen ons, dat de vloer door schoonheid moet uitmunten. En dit is ook werkelijk het geval. De vloer bestaat uit breede roode banden, die, kleinere en grootere vierkanten vormende, in schuine richting voortloopen. Deze vierkanten zijn gescheiden door groene banden, die aan het geheel een frisch en levendig voorkomen geven. De kleinere vierkanten zijn gesierd met rosetten en de grootere met verschillende symbolen, die ontleend zijn aan de dierenwereld: het hert als het symbool van het brandend verlangen naar den onder broodgestalte verborgenen God; de pauw als het symbool der heerlijke verrijzenis; de eenhoorn als het symbool der maagdelijkheid van Maria. Ook een fantasie-dier, dat ons doet denken aan den humor, die de kunst der Middeleeuwen kenschetste, ontbreekt niet.
In de lengte is de vloer midden vóór de altaren in de drie presbyteria gescheiden door drie loopers. De wederkeerende figuur in deze loopers is het kruis met de doornenkroon, omgeven door de symbolen der Evangelisten, terwijl tusschen de armen van het kruis de duif, het symbool der onschuld, is geteekend. De looper vóór het hoogaltaar is onderbroken door twee ruiten, die door haar groote afmeting de aandacht trekken. In de eerste ruit, binnen de communiebank, wordt de sleutelmacht, de macht om te binden en te ontbinden, van het Opperhoofd der Kerk voorgesteld; twee sleutels liggen op een schild, dat gedekt is met een tiaar en door twee engelen gedragen wordt ; in een spreukband om de ruit staan de woorden: claves regni coelorum tradidi tibi, de sIeutels van het rijk der hemeIen heb ik u gegeven. Vrij naar Matth. XVI vs. XIX. In de andere ruit tusschen de communiebank en het schip der kerk is de glansrijke zege weergegeven, die St. Georg, naast den H. Aartsengel Michael de vaandrager der Kerk, behaalt op den draak: op een moedig strijdros gezeten doorsteekt hij fier en moedig den draak met zijn lans. Een randschrift bevat de lofspraak: Georgius fidelis miles Xri, o felix et inclytus Dmi praeliator: Georgius, aIIergetrouwste soldaat van Christus, 0 gelukkige en beroemde strijder des Heeren." Van de drie beuken waarin het gebouw is verdeeld, is de middelste een meter hooger dan de zijbeuken; de muren zijn licht getint en de pilaren die het gebouw dragen, zijn met bloemen en arabesken versierd: een en ander geeft, in verband met de geschilderde glazen, een aangenamen indruk.
Maar wat inzonderheid een attractie vormt voor den bezoeker, is het in 1897 opgerichte monument voor den grooten Agnietenberger Thomas à Kempis d.i. van Kempen (bij Keulen) waar hij in 1379 geboren werd. Zijn eigenlijke naam was Hamerken. Hij behoorde tot de Reguliere Kanunniken der Orde van den H. Augustinus. In 1672 werd zijn graf in tegenwoordigheid van den keurvorst Maximiliaan van Keulen, door pastoor Arn. Waeyer opgegraven, de overblijfselen van het lichaam werden in een looden kist geborgen en deze weder in een eikenhouten kist gesloten. Den heer L. B. Mulder, kanunniek van het Metropolitaan kapittel te Utrecht, en pastoor te Wolvega, komt de eer toe dat die overblijfselen thans geborgen zijn op eene wijze dat ook het nageslacht zich kan overtuigen hoe groot de vereering is geweest voor den schrijver van de "Navolging van Christus".
Het monument, uit bergsteen vervaardigd naar een ontwerp van W. Mengelberg, is geplaatst tegen den westelijken muur, rechts van den ingang. In het benedengedeelte zijn achter getraliede deuren de stoffelijke overblijfselen, bestaande uit den schedel en eenige beenderen, in een sacrophaag bewaard. Aan de voorzijde leest men: Honori non memoriae Thomae Kempensis cuius nomen perennius quam monumentum, d.i. "Ter eere, niet ter herinnering van Thomas van Kempen, wiens naam langer blijft dan elk monument". Boven het zwartmarmeren voetstuk vertoont het monument den kruisdragenden Christus met Maria, de moeder des Heeren en de apostelen Johannes, Thomas en Petrus, op den voorgrond de knielende Thomas die de woorden uit Johannes VIII vs 12: "Die mij volgt, wandelt niet in de duisternis", waarmede de "Navolging" aanvangt, als van 's Heeren lippen opvangt. Eene vrouwefiguur daarnevens verbeeldt de Christelijke Kerk. Bij de onthulling van het monument door den aartsbisschop van Utrecht, werd de feestrede uitgesproken door Dr. H. J. A. M. Schaepman, die de "Imitatione" noemde "het boek der menschheid: alle talen hebben het verspreid, alle werelddeelen hebben het ingehaald, alle geslachten hebben het als een bode van levenswijsheid en levenstroost begroet. Alle belijdenissen hebben het gehuldigd, alle richtingen hebben het geëerbiedigd, alle scholen hebben het geëerd. In de laagten en in de hoogten heeft het licht gebracht en warmte. Voor de mannen van de daad, voor de mannen der gedachte is het de bron geweest van kracht en van genot."

Na nog vermeld te hebben dat ook het prachtig hoofdaltaar en de fraaie predikstoel van de hand des beeldhouwers Mengelberg zijn, verlaten we het gebouw om nog een bezoek te brengen aan de kerk en het Klooster der Dominicanen in de Assendorperstraat, tegenover de Celestraat, gebouwd in de jaren 1900-1902 naar plannen van den architect J. Kayser te Maastricht. De bouwsom heeft een half millioen nog iets overtroffen; de stichting ging uit van de Sint Dominicusstichting te Huissen. Hout is aan het gebouw zoo min mogelijk gebruikt, gewone metselsteen en hardsteen, graniet en ijzer hebben het materiaal geleverd. De stijl is de Gothische der 13e eeuw. Het klooster bevat op de eerste en tweede etage ongeveer honderd kamers voor de broeders, op de eerste etage bevindt zich de collegekamer voor de studeerende jongeren die hier, evenals in vroeger eeuwen in het Broerenklooster, hunne opleiding ontvangen in het zoo geheeten Collegium St. Thomae Aquinates.
In Februari 1911 is op den zuidelijken hoek een beeld geplaatst van Thomas à Kernpis in de kleeding van een monnik uit zijn tijd. De reeds meermalen genoemde beeldhouwer Mengelberg is er de vervaardiger van. In de naast het klooster staande kerk - zoowel uit- als inwendig een fraai gebouw - is een monument geplaatst van den H. Petrus van Verona, van de orde der Dominicanen, een zieke genezende in de straten van Milaan.

De tegenover het klooster gelegen Celestraat herinnert ons door haar naam aan den beroemden rector Johannes Cele, vermaagschapt aan meerdere Zwolsche geslachten, boezemvriend en geestverwant van den Deventenaar Geert of Gerrit de Groote, die in 1370 de leider en bestuurder werd der hier toen reeds bestaande Latijnsche school. Door zijn groote opvoedkundige talenten voerde hij de school op tot eene hoogte die hare wedergade in die tijden maar schaars vond, zoodat het oorspronkelijk schoolgebouw, naast de Sint Michaelskerk gelegen, te klein werd voor het groote aantal leerlingen, dat tot ongeveer duizend steeg, waarom een nieuw gebouw werd gesticht op den hoek van de Voorstraat en Luttekestraat, waar in later jaren de Waag heeft gestaan, doch ook dat voldeed op den duur niet. In 1443 begon men aan een nieuwe school in de Lombardstraat, die in 1445 werd voltooid, en dat met zijn 36 groote vensters en zijn acht beelden een indrukwekkend gebouw moet geweest zijn. In 1868 is het, nadat het na het verdwijnen' der school tot verschillende doeleinden gediend had, gesloopt om de nauwe Lombardsteeg te kunnen verbreeden. In de eerste jaren na Cele's dood (1417) kwijnde de school, doch in de tweede helft der 15de eeuw begon zij te herleven zoodat het getal harer scholieren tot bijna 1200 steeg, en de school tot onder de regeering van Keizer Karel V de "universiteit van het Noorden" mocht genoemd worden. De beroemde Wessel Gansfoort was een van hare leerlingen. 't Is een gewone lagere school in de Celestraat bij de Van lttersumstraat, die thans de Celeschool geheeten wordt.

Om van de andere minder merkwaardige kerkgebouwen nog een enkel woord te zeggen beginnen we met de Waalsche kerk in de Schoutensteeg, die een overblijfsel is van de kerk van het Sint Gertrudisklooster dat in 1440 hier werd gesticht. In 1810 heeft de Waalsche gemeente er het bezit van gekregen.
De kerk der Doopsgezinden bevindt zich in de Wolweverstraat ; reeds van vóór het einde der 17de eeuw dient het voor de samenkomsten dier gemeenschap, terwijl het in 1846 eenige vergrooting onderging. Uitwendig zijne bestemming niet verradend, is het inwendig echter een niet ongezeIIig en net gebouw.
De Luthersche kerk, in de Koestraat, is sinds 1649 bij deze gemeente in gebruik, in 1850 en 1889 werd het gebouw vernieuwd en verbeterd en maakt thans zoowel van buiten als van binnen een aangenamen indruk.
De Gereformeerden bezigen voor hunne samenkomsten: 1e de Plantagekerk, aan het Terpelkwijkpark, waarvan de eerste steen is gelegd door Ds. W. H. Gispen, den 2 Juli 1874, volgens een in den voorgevel ingemetselden steen; 2e de 0osterkerk aan de Bagijnesingel, in 1888 gesticht, terwijl op de Thorbeckegracht zich de kerk der Christelijk Gereformeerden bevindt, waarvan echter van de straat af niet anders is te zien dan de boogvormige toegang, waarboven opschrift, die, wanneer er geen godsdienstoefening wordt gehouden, met een ijzeren hek is afgesloten.
De IsraëIietische gemeente heeft in 1899 een nieuwe Synagoge doen bouwen in de Schoutensteeg, van helder roode baksteen en met een breed front, waarop in Hebr. letters de tekst uit Jesaja 56 vers 7 staat te lezen: "Mijn huis zal een huis des gebeds genoemd worden voor alle volken".
Behalve de genoemde kerken heeft Zwolle nog verschillende z.g.n. Evangelisatie-gebouwen. als een lokaal voor Christelijke belangen op het A-plein, een Evangelisatie-lokaal op de Hoogstraat, een in de Goudsteeg, genaamd: Geloof en Vrijheid, een dito met den naam "de Dageraad" op den Molenweg (Assendorp), een zaal voor bijeenkomsten van het Leger des Heils in de Smeden, zoodat men niet kan zeggen dat de geestelijke belangen van ZwoIIe's inwoners veronachtzaamd worden.

Hier volgt nog voor hen die gaarne eens willen zien, hoe een "dankbaar nageslacht" zijn groote mannen in eere houdt, eene opgave van de voornaamste

Kerkhoven.

Op het Nieuwe Kerkhof aan het einde van de Thomas à Kempisstraat, vindt men o. m. de graftomben van Rhijnvis Feith, J. ter Pelkwijk en G. H. van Senden. Op de R. K. begraafplaats, aan het einde der Warmoesstraat vindt men een kapel in Gothischen stijl (geschenk van Mej. P. M. M. Vos de Wael); een monument voor den aartspriester H. van Kessel, gest. 1870, bij den ingang van den grafkelder voor de priesters, en rechts van dezen een gemetselde grafstede voor de Zusters van Liefde uit het gesticht op het Gasthuisplein. Op Bergklooster, in de nabijheid van den Sint Agnietenberg, zijn de graven van verscheidene aanzienlijke familiën als Eysinga, van Nagell, van Naamen van Eemnes, de Vos van Steenwijk, enz. Op het niet meer in gebruik zijnde Israëlietische kerkhof aan de Willemsvaart bevinden zich monumenten voor de Rabbi's Hertzveld en J. Fränkel. De nieuwe begraafplaats der Israëlieten is gelegen in de Watersteeg. Daar alle vier genoemde kerkhoven aan ééne zijde van de stad gelegen zijn, namelijk buiten de voormalige Diezerpoort, heeft de uitdrukking in den volksmond "buiten de Diezerpoort gebracht worden" een voor ieder verstaanbare beteekenis.

Maar nu willen we eens andere gebouwen en nuttige stichtingen gaan zien en maken daartoe een aanvang met het Museum op de Melkmarkt. Het gebouw waarin thans eigenlijk twee musea zijn ondergebracht, n.l. dat der Vereeniging voor Overijsselsch Regt en Geschiedenis en het museum der Overijsselsche Vereeniging tot ontwikkeling van Provinciale Welvaart, was in het bezit van de familie Helmich, toen het door schenking kwam aan de Congregatie der Zusters van den H. Carolus Borromeus, die er een ziekenhuis in vestigden; uit deze handen ging het huis over aan het Rijk dat daarmede het aangrenzende Postkantoor wilde vergrooten, maar eindigde met het te verhuren aan de Vereeniging voor Overijsselsch Regt en Geschiedenis, die er de twee bestaande musea in onder dak bracht. Dat het een aanzienlijk huis is geweest, kan nog gemakkelijk worden bemerkt reeds aan het uiterlijk aanzien. Het dateert waarschijnlijk uit het einde der 15de of het begin der 16de eeuw. In 1572 was het in het bezit van den heer Ens of van Ensse, drost van Coevorden, naar wien de steeg, dicht bij de achterzijde van het huis gelegen, nog de Drostensteeg heet; bij dezen heer logeerde in dat jaar de graaf van Megen, Alva's stadhouder, die, in Zwolle gekomen om een Statenvergadering te leiden, den 7den Januari van genoemd jaar door een ziekte werd aangegrepen, die hem reeds den zelfden nacht te 2 ure het tijdelijke met het eeuwige deed verwisselen. Den volgenden dag werd zijn lijk op een praalbed voor het publiek tentoongesteld, daarop gebalsemd en naar Megen vervoerd, terwijl de ingewanden ter aarde besteld werden in de Sint Michaëlskerk op de Groote Markt. Later kwam het huis aan de familie Podt, wier leden het in de tweede helft der achttiende eeuw deden vergrooten en verbouwen. O. m. werden toen aangebracht de voordeur en het lofwerk boven de lijst. Uit genoemde familie eindelijk kwam het in de familie Helmich. Trekt het huis van buiten reeds de aandacht, hel inwendige niet minder; de versieringen in de gang wijzen op het begin der 18e eeuw; de kamer- en schoorsteenversieringen zijn meerendeels van nog vroeger datum. Door een en ander is het huis bijzonder geschikt voor het doel waarvoor het thans gebruikt wordt en gewis zou het te betreuren zijn geweest, indien het onder sloopershanden gevallen en het fraaie en meest kenmerkende er uit naar 's Rijks Museum zou zijn verhuisd, als gebeurd is met de zoo schoone trapleuning en andere stukken uit het huis Middelwijk, dat, staande op de plaats van het tegenwoordige Postkantoor, geheel is afgebroken.
Het museum binnentredende vindt men links van de voordeur een verzameling van ethnografische bijzonderheden, indertijd behoorende aan de Vereeniging voor Provinciale Welvaart. In een naastgelegen vertrek worden vele schilderijen, op Zwolle betrekking hebbende, tentoongesteld: ook een antiek buffet trekt hier de aandacht. Aan de zoldering ziet men vier schilderstukken, gemerkt "Janssens 1665", afkomstig uit een huis in de Bloemendalstraat. Ook een muntenverzameling is hier te bezichtigen. In de rechter-benedenkamers is de bibliotheek geborgen en een werkkamer voor de leden. der Vereeniging ingericht.
Maar staken wij de verdere opsomming van het bezienswaardige in dit provinciaal museum. Wij betwijfelen niet of elke bezoeker van Zwolle zal niet nalaten er een kijkje te gaan nemen, al ware het alleen maar om een Overijsselsche kamer uit de 17de eeuw in alle getrouwheid te aanschouwen. De bezoekers worden door den custos vergezeld, die hen op al het bezienswaardige opmerkzaam maakt en steeds met welwillendheid gedane vragen beantwoordt.



Laat ik U nu mogen voorgaan op een wandeling door de stad waarbij wij gelegenheid zullen hebben nog het een en ander bezienswaardigs op te merken en te bespreken. Wij begeven ons dan naar het begin van de Sassenstraat, achter de Groote kerk, waar wij aantreffen

Het Zwolsche Stadhuis

Op een steen in den voorgevel ter zijde van den ingang lezen wij: "De eerste steen gelegd den 14n Juli 1821. Vos de Wael, President Burgemeester." Deze mededeellng doelt niet op het geheele gebouw, doch alleen op den voorgevel. Het oorspronkelijk gebouw is door zekeren meester Arend ontworpen, zijn werk werd voortgezet door meester Berend van Covelens (Coblenz), die in 1847 o. a. het overwelven van den kelder onder de Raadkamer en het daarstellen der schoorsteenen in die kamer ten uitvoer bracht. Men rekent dat de bouw in 1448 voltooid was. De tegenwoordige uitgebreidheid der gemeentelijke administratie vordert meer ruimte dan het huis biedt, en reeds sinds lang bestaat het voornemen een nieuw stadhuis te bouwen, waarbij, zoo mogelijk, gelet zal worden op het behoud van het meest merkwaardige gedeelte van het bestaande raadhuis, n.l. de Trouwzaal, waar vóór 1795 de Vroedschap hare zittingen hield en de Ridderschap en Steden van Overijssel vergaderden, wanneer dit in Zwolle plaats vond.
De trouwzaal is reeds meermalen beschreven. doch niemand heeft dit zoo uitvoerig gedaan als de heer F. A. Hoefer, directeur van het Zwolsch Museum, in het Tweemaandelijksch Tijdschrift, uitgegeven door de Maatschappij ter bevordering der Bouwkunst, verlucht met photografische afbeeldingen o.a. van 14 balkdragers, van welke afgietsels in gips gemaakt zijn ten behoeve van het Rijksmuseum. Men wil dat de ineengedrongen manspersonen voorstellende figuren de leden van de toenmalige Kamper regeering weergeven, ze zijn door een meester Johan van Campen gemaakt. De moerbalken zijn met zonnen en manen versierd. Dan ziet men er antieke houten muurkastjes of spinden, werk van Johan van Lubek; een schilderstuk, voorstellende het Laatste Oordeel, voor den schoorsteen (maker onbekend); twee fraaie koperen lichtkronen uit het midden der 15de eeuw; een kastje uit de 17e eeuw met de beulszwaarden, de portretten van Prins Willem I en zijn drie zonen; van Witlem II, III en IV met de gemalin, Anna van Engeland, van laatstgenoemden; een bord met het gebed, waarmede de raadszittingen werden geopend, nog een bord of paneel waarop men leest: Audi et aIteram partem, wat er op wijst dat de zaal ook voor rechtspraak heeft gediend.
Naast het Stadhuis zien we twee perceelen in bouwvalligen toestand, die aan de gemeente bchooren en oorspronkelijk bestemd waren om er het stadhuis mee te vergrooten.

De Sassenstraat verder volgende, zien we voor ons een huis met eigenaardigen gevel, naast de Bethlehemsche kerk. Het is het z.g.n. Karel V - huis, dat dagteekent uit 1571 en waarschijnlijk een overblijfsel is van den ouden "hof van Ittersum"; op 't oogenblik is er een winkel van glas en porcelein in gevestigd. Zijn naam dankt het aan den kop van genoemden keizer, die in den gevel prijkt, welke verder versierd is met leeuwen- en ossekoppen, dolfijnen, ruitertjes enz. alles omkranst door bloemguirlandes.
Wij gaan het zijstraatje aan de linkerhand vóór dit huis door, slaan dan dadelijk rechtsom en zijn daar bij het in 1908-'10 gebouwde Postkantoor. Op deze plaats stond vroeger een patricische woning, het huis Middelwijk genaamd, dat men vrij algemeen hield voor het oudste huis van Zwolle, hetgeen intusschen nader gebleken is niet zoo te zijn geweest. Het ging in 1903 uit de familie Vos de Wael in handen van het Rijk over, dat het liet sloopen ; men vond bij het uitgraven van den grond voor de fondamenten van het Postkantoor in Januari 1906 op de diepte van een meter ongeveer een kist, waarin het gebeente van een aanzienlijk prelaat met een kelk in de handen. Dit bevestigt de meening dat het huis stond op kloostergrond en wel op den trans. Van de vondst is alleen een stuk van het gewaad waarin het lijk gewikkeld was en enkele brokstukken van de kelk bewaard kunnen blijven, daar er naar 't schijnt, niet tijdig genoeg een deskundige bij is geweest om er beslag op te leggen. Het Postkantoor is een doelmatig en fraai gebouw, van binnen keurig afgewerkt en vol licht, en voorzien van centrale verwarming. De voorgevel is lang 24.10 Meter, de linkerzijgevel 32.50, de rechterzijgevel 36.40 M. Door de groote poort naast den ingang kunnen de postwagens binnen rijden, zich op het terrein van hun last ontdoen en aan de zijde van de Nieuwe Markt dit weer verlaten.

Wandelen we nu het voor ons liggende plein - de gedempte groote A - op, dan zien we aan de linkerhand het Binnen-Gasthuis, waarnaar het plein is genoemd, en dat dagteekent van het begin der 14e eeuw, toen reeds in dit huis arme vreemdelingen als gasten werden opgenomen en tijdelijk verzorgd, en dat thans aan ouden van dagen onder zekere voorwaarden, voor de rest huns levens, een onderdak met eenige toelage biedt. Aan de rechterzijde staat het Gesticht van Liefde, in 1847 gebouwd en langzamerhand uitgebreid; de kleine kapel die het bevat, van de straat af te bemerken, werd in 1887 ingewijd. De Zusters van Liefde, die het bewonen, ten getale van een veertig, wijdden zich vroeger veel aan ziekenverpleging, doch thans meer aan onderwijs en verzorging van weezen en ouden van dagen. In de groote spreekkamer is een schilderij te zien, waarop voorgesteld wordt de aankomst der eerste zusters uit Tilburg (1844).


De straat overstekende begeven we ons door de Roedehaansteeg naar de Diezerstraat, Zwolle's hoofd- en winkelstraat, loopende van de Groote Markt tot aan de Diezerpoortenbrug; het laatste eind draagt den naam van Smeden. In de genoemde steeg loopen we langs de zijde van een nieuw gebouw, waarvan het front in de Diezerstraat staat, en dat bekend is onder den naam van Statenzaal, omdat er de zittingen van de Provinciale Staten van Overijssel in gehouden worden, en waarvan wij nog een en ander willen mededeelen. Het staat naast een ander forsch en breed gebouw welks naam, Gouvernementsgebouw, zijne bestemming genoegzaam aanduidt.
De Statenzaal is gebouwd in 1897-'98 onder hoofdleiding van den rijksbouwmeester J. van Lokhorst, door de Zwolsche aannemers Blocks en de Herder. Door zijne gothieke bouworde wordt het door vreemdelingen wel eens voor een Roomsch-Katholieke kerk of gesticht aangezien; de twee beelden op voetstukken stellen voor de Gerechtigheid en de Vrede. Boven den ingang is het Nederlandsche wapen in hardsteen gebeiteld; het hoektorentje daarnaast, de trap bevattende naar de publieke tribune, rustende op twee gedrochten, vertoont aan den voet drie rijen reliefs in steen, waarop wilde dieren en huisdieren, door menschelijke figuren voortgedreven of geleld, voorkomen. In de steeg woont de concierge, bij wien we ons moeten vervoegen om het gebouw van binnen te kunnen bezichtigen en die ons gaarne het schoone er van zal aanwijzen. Hier willen we er alleen van zeggen dat men zich de moeite niet beklagen zal. Reeds een eerste blik, in de zaal geworpen, overtuigt ons dat hier een kunstenaarsgeest is bezig geweest, een harmonisch en indrukwekkend geheel te scheppen. De wonderschoone kleurenmengeling, teweeggebracht door de gebrandschilderde ramen, die de wapens van alle Overijsselsche gemeenten te zien geven, in de groote vensters, de beschilderde wanden en het met goud doorsprenkeld plafond stemmen ons al dadelijk tot stille bewondering, die nog verhoogd wordt door de nadere- beschouwing van de historische schilderstukken aan de wanden, die ons te zien geven de prediking van het Christendom door Lebuinis, de vloot van de stad Kampen, uitzeilende tot ondersteuning der Hanse tegen den koning van Denemarken, Bis- schop David van Bourgondië te Vollenhove zijn tweeden landbrief gevende aan die van Overijssel; Thomas à Kempis, de reIigeusen van Windesheim onderwijzende uit zijn boek de navolging van Christus; Karel van Gelder door de Zwollenaren gevangen genomen; de verovering van Steenwijk door Prins Maurits in 1592 en het weversgilde van Sint Severus te Oldenzaal (1614). De bekwame hand van den schilder van der Laars vervaardigde de stukken naar ontwerpen van Sturm. Ook de koffiekamer, benevens de privé-kamer van den Commissaris der Koningin zijn een bezichtiging overwaard.

Gaan we nu, na bezichtiging van de zaal, weer naar het Gasthuisplein terug en door de ter Pelkwijkstraat, voorbij de Plantagekerk, dan zien we het hotel van den Commissaris der Koningin voor ons. Dit, voor rekening van het Rijk in 1891-'92 gebouwd huis draagt in den top van den voorgevel het Nederlandsche wapen, waaronder de gekroonde beeltenis onzer Koningin is aangebracht en daaronder een embleem, voorstellende het wapen van Overijssel, geflankeerd door twee vrouwefiguren, rustend op de allegorische voorstellingen van de rivieren de IJssel en de Vecht; twee kindergestalten vertoonen ons de symbolen van landbouw en visscherij. Terzijde van het gebouw verder gaande, komen wij aan de Diezerpoortenbrug; de eerste straat aan onze linkerhand een klein eind opgaande, zien wij het geboortehuis van Mr. Johan R. Thorbecke, thans in het bezit van den Ned. Protestantenbond ; een steen in den gevel geeft ons Thorbecke's naam, geboorte- en sterfjaar te lezen.
Weder teruggaande naar het plein, dat den naam Diezerpoortenplas (versta: plaats) draagt, vervolgen wij onzen weg naar buiten de stad, langs de tramlijn; aan onze linkerhand zien wij de Ambachtsschool, waarachter zich het Huis van Arrest verbergt, en bij het einde van de tramlijn gekomen, vinden we aan de rechterhand het in 1884 voltooide gemeentelijke Sophia-Ziekenhuis, dat, aan de vereischten voor zoodanige inrichting voldoende, aan een fraai uiterlijk een frissche omgeving paart. Het laantje langs de Nieuwe Vecht brengt ons bij den Watertoren op de Turfmarkt; de toren, in 1892 gebouwd, paart sierlijkheid aan forschheid en heeft een hoogte van 30 Meter. Op de brug over de Wetering aanloopende, zien we de reeds genoemde Oosterkerk vóór ons; iets achteruit staat de in 1867 gebouwde Rijks H. Burgerschool nevens een school voor gewoon lager onderwijs. De brug die we willen overgaan, en die den eigenaardigen naam draagt van Schoenkuipenbrug, is in 1907 vernieuwd; haar over zijnde, bevinden we ons in het Groot Weezenland, van welke laan of singel wij reeds vroeger spraken, en die vooral des zomers een aangename wandeling biedt; aan onze linkerhand zien wij een houten tent op het weiland staan; dit stuk land wordt tegen den winter onder water gezet en dient dan, als 't maar vriezen wil, tot ijsbaan en de tent tot rust- en verfrisschingplaats: iets verder zien we aan dezelfde zijde een bleekerij, die als de Boschbleek bekend staat en een overblijfsel is van het Buschklooster, een bagijnen-convent, dat zijn stichting verschuldigd is aan de weldoende hand van Gerhard ten Bussche (1409). Het gesticht droeg ook wel den naam Marienbosch of Nemus Beatae Mariae Virginis. De Zwolsche Courant van 16 en 23 November 1908 bevat een uitvoerig bericht over de stichting en geschiedenis van dit vrouwenklooster, dat zijn ontstaan te danken heeft aan de opbloeiing in het begin der 15e eeuw der z.g.n. moderne devotie, waarvan Gerhard de Groote als de vader is aan te merken.

Maar wij gaan verder, tot wij, op den hoek van de Bleekerstraat gekomen, dáár de in 1902 in gebruik genomen inrichting aanschouwen, die als de Roomsch-Katholieke Ziekenverpleging bekend staat. Het is een ruim en doelmatig ingericht gebouw, bediend door de Eerw. Zusters van den H. Carolus Borromeus, die zich eerst gevestigd hadden in het huis Helmich - thans Museum - op de Melkmarkt. Boven den ingang in den tuin leest men tusschen het wapen van Zwolle en de initialen van Borromeus: "Wees mij een toevluchtsoord tot mijn behoud."
Aan de andere zijde van de Bleekerstraat staat de azijnfabriek de Ster van de firma Heerkens Schaepman & Co., in 1805 opgericht. De eerste straat aan onze linkerhand, Assendorperstraat, is een der toegangswegen tot de voorstad, aan deze straat is het DominicanerkIooster te vinden.



Wij vervolgen nu echter onzen weg naar de Sassenpoort; steeds de gracht aan onze rechterhand houdende en bereiken weldra de vaste brug van gewapend beton vervaardigd, die 17 Dec. 1908 voor het publiek verkeer is opengesteld. De brug, tusschen de borstweringen breed 12 Meter, lang 31 Meter, is een groote verbetering met het oog op het drukke verkeer tusschen stad en voorstad en station. Aan de rechterhand zien we een fraai plein met een fontein, beiden zijn genoemd naar een van Zwolle's burgemeesteren, n.l. Jhr. W. C. Th. van Nahuijs, die in 1892 dit ambt 25 jaar had bekleed. Vóór ons uit staat het forsche oude bouwwerk de Sassenpoort met hare vijf torens waarvan de middelste, tevens hoogste, van een uurwerk is voorzien. Deze toren heeft, van den grond af gerekend, eene hoogte van ongeveer 45 Meter. Naast de poort is in 1904 een doorgang gemaakt voor het drukke verkeer.
De Sassenpoort is de eenig overgeblevene van de 28 poorten die Zwolle in vroeger eeuwen telde. En toch is ze geen Zwolsch bezit meer. In 1898 is ze door de stad aan het Rijk afgestaan onder de verplichting evenwel dat dit de poort zou restaureeren en in stand houden. En dat is geschied onder leiding van den heer Victor de Stuers en heeft het gebouw weer zoo'n frisch en hecht aanzicht gegeven, dat het schier moeielijk valt te gelooven dat de stichting reeds in het eerste decennium van de 15e eeuw heeft plaats gehad. Het Rijk bezigt de poort nu als archiefgebouw, "en zoo", schrijft de heer J. H. Deibel in Eigen Haard, "is de poort thans te vergelijken met een krijger in ruste, die een baantje heeft gekregen als suppoost in een museum. In de groote vertrekken in 't gebouw, waar ik mij de wacht om de houten tafel denk gezeten, de lansen tegen de muur, staat de schrijftafel van den archivaris, in de torenkamertjes bespieden geen gewapende mannen meer de omgeving, maar vindt thans de klerk-binder zijn binderij en bergplaats." Bekend is het verhaal hoe tusschen deze en de buiten-Sassenpoort in 1524 de lastige hertog Karel van Gelder door de Zwollenaars gevangen werd genomen. Met zijn soldaten tot vóor de buiten poort - vóór de toenmalige ophaalbrug - genaderd om binnen de veste met de stedelijke regeering te onderhandelen, poogde de listige hertog, tegen de afspraak in, ook zijne manschappen binnen de stad te laten komen, maar de burgers lieten de hamei zakken toen de hertog binnen was en de soldaten konden er buiten blijven. Karel was nu erg toeschietelijk en beloofde geen wraak te nemen over de hem gebakken poets, maar het volgende jaar verklaarde hij toch der stad den oorlog. Zijn onrustig leven eindigde den 30n Juni 1538; in de groote- of Sint-Eusebius-kerk te Arnhem bevindt zich de fraaie graftombe van dezen laatsten der Geldersche hertogen.

Na de poort bezichtigd te hebben, slaan we de Potgieterssingel op. We hebben nu de stadsgracht aan de linkerhand; aan de rechterzijde zien we tuintje na tuintje als achterzijde van de huizen in de Koestraat. Spoedig treffen wij hier aan het standbeeld voor den bekenden dichter en prozaschrijver Everhardus Johannes Potgieter, geboren te Zwolle 27 Juni 1808, van wien C. Honigh getuigde: "Een Spieghel leefde in hem". Het bronzen borstbeeld, werk van den beeldhouwer Charles van Wijk, staat op een voetstuk van Noorsch graniet, dat weder gedragen wordt door een hardsteenen onderbouw. Aan de voorzijde van het voetstuk leest men 's dichters naam met daaronder zijn geboorte- en sterfjaar, daaronder een versregel uit zijn gedicht "Een halve eeuws wake", die ook zijn werk kenschetst: "Onsterflijk maakt de oorspronkelijkheid". Op 'het voetstuk vindt men ook nog de wapens van Zwolle, zijn geboorte- en van Amsterdam, zijn woonplaats. Dat het beeld juist hier is geplaatst is geschied uit overweging, dat Potgieter als jongen, wonende in de Luttekestraat (thans no. 14) deze plek bij voorkeur als speelplaats bezigde. De tuin, achter het beeld liggende en de beukenlaan op den wal, waarop wij reeds vroeger wezen, zijn kort geleden uit particulier bezit in dat der stad overgegaan, die de wandeling over den wal daarmede wil vergrooten. Wij gaan verder en komen langs de achterzijde van de Groote Societeit en de Luthersche kerk en Pastorie bij het Paleis van Justitie, in 1840-41 gebouwd en op 9 Dec. van laatstgenoemd jaar in gebruik genomen. Het Provinciaal gerechtshof is in 1876 naar Arnhem verplaatst, zoodat nu alleen arrondissements- en kantongerecht hun zetel hebben in dit forsch en breed, in Korinthischen stijl opgetrokken gebouw. Loopen we nu ter zijde van dit gebouw naar de Blijmarkt, dan staan we tegenover het Odeon, Zwolle's schouwburg. In 1839 gesticht, in 1868 verbouwd, is het in 1909 opnieuw flink onder handen genomen, zoodat het thans aan de tegenwoordige eischen voor een dergelijke inrichting beantwoordt.

Wanneer wij hier onze wandeling staken, is het niet omdat Zwolle geen bezienswaardige gebouwen meer bevat, maar omdat wij anders het bestek van ons boek zouden te buiten gaan en men bij een kort bezoek toch niet alles kan gaan bekijken. Die veel tijd tot zijn beschikking heeft, kan nog wel wat moois of ouds gaan zien, zooals b.v. het Hervormd Weeshuis in de Broerenstraat, het Vrouwenhuis op de Melkmarkt, de Emanuelshuizen in de Praubstraat, in 't bezit van belangrijke oude manuscripten; de Industrie- en Huishoudschool voor meisjes in de Emmastraat (Veerallée) enz., het huis in de Bloemendalstraat no. 12, waar gewoond heeft Johan Derk baron van der Capellen, die veel gedaan heeft om de z.g.n. drostendiensten op het platteland van Overijssel afgeschaft te krijgen en ook zich beijverd heeft voor de vrijmaking der N. Amerik. koloniën van Engeland, zoodat de Holland Society te New-York zich gedrongen heeft gevoeld zijn nagedachtenis te eeren door het doen aanbrengen van een gedenkplaat aan den voorgevel van genoemd huis (6 juni 1908). In de Diezerstraat kan nog menige oude gevel of sprekend kenteeken aan sommige huizen bewonderd worden enz. Maar wij willen toch ook nog even wijzen op gelegenheden voor uitspanning als b. v. het pas opgerichte Bioscoop Theater "de Kroon" in deze straat, de uitspanningen buiten de stad, als Zomerzorg en Halfweg in de Veerallée, den sinds 1829 bestaanden theetuin van Thijssen achter Spoolderberg, de uitspanning op den Sint Agnietenberg, die op Berkenhove in Ittersum e.m.d., die allen eene gunstige reputatie genieten en 's zomers druk bezocht worden. De tram die tot het einde van de Veerallée, bij den IJssel, doorloopt: maakt een bezoek aan het Katerveer gemakkelijk. Men kan daar met de pont over den IJssel komen en zich dan over den Gelderschen dijk naar Hattem begeven, wat per fiets of per rijtuig veel gedaan wordt; verkiest men evenwel spoor of stoomtram, daarvoor is ook gelegenheid. Wij willen er morgen een bezoek gaan brengen, doch vooraf nog iets naders mededeelen over het bestaande, reeds vermelde plan, om op eenigen afstand van de spoorbrug, een brug voor voetgangers en rijtuigen over den IJssel tot stand te brengen. Het plan houdt in, een zoodanige overbrugging der rivier te doen plaats vinden tusschen de bestaande spoorwegbrug en het Katerveer bijna recht tegenover den Zuiderzee-straatweg. De lengte van de brug zal ongeveer 800 meter bedragen en hare hoogte zal zoodanig zijn dat een zeilschip met gestreken mast er gemakkelijk onder door zal kunnen varen. Een en ander zal een uitgave vorderen van vierhonderd en vijftigduizend gulden.

Dat het verkeer over den IJssel aanzienlijk is, kan worden aangetoond uit de cijfers, die de Commissie tot de zaak der overbrugging heeft gepubliceerd in een adres aan den Zwolschen Gemeenteraad. Uit eene ingestelde controle is gebleken dat gedurende het tijdvak 1 Mei tot 31 October 1906 het Katerveer waren gepasseerd 40620 personen, 2954 niet aangespannen paarden, 10611 schapen, kalveren en varkens, 9720 wagens, karren en rijtuigen met 1 of 2 paarden bespannen, 13620 rijwielen en 420 motorrijtuigen. En over het Kleine Veer met de roeibooten waren overgebracht gedurende de maanden Mei, Juni en Juli 1911 niet minder dan 37576 personen en 27453 rijwielen. Cijfers die ons verbaasd doen staan en die niet zullen nalaten de publieke opinie voor eene vaste overbrugging van den IJssel gunstig te stemmen.



Nu we toch, met onze beschrijving, in de buurt zijn van Zwolle's openbare wandelplaats, die als het Nieuwe of Engelsche Werk bekend is, kunnen wij niet nalaten, hier iets er over mede te deelen. Om eerst de schaduwzijde te noemen, het valt te betreuren dat de afstand van de stad - ruim een half uur - te groot is om het Engelsche Werk een stedelijk wandelpark te kunnen noemen. 't Is waar, men kan er met de tram gemakkelijk en ook goedkoop genoeg komen, maar een bezoek eischt dan toch te veel tijd - heen en weer - om er tusschen zijn arbeidsuren in gebruik van te kunnen maken. Voor die groote schare die slechts een of twee uren op den dag voor zulk een uitspanning beschikbaar heeft wordt een openbare wandelplaats geëischt vlak bij de stad. Wellicht wordt aan dien wensch binnen niet al te langen tijd voldaan door den aankoop van het huis, den tuin en een paar stukken weiland uit de nalatenschap van wijlen den heer Mr. J. T. Eekhout, gelegen tusschen het klein Weezenland en de Westerlaan, die de gemeente Zwolle in den loop van dit jaar heeft gedaan, over welke gronden nog geen definitieve beslissing is gevallen.

Van het Katerveer den dijk langs den IJssel (ook wel eens de Katerveerlaan genoemd) afloopend, komen we weldra in het Nieuwe Werk aan. Oorspronkelijk was deze plaats een sterke schans, de Katerschans geheeten, in 1581 aangelegd door den vestingbouwkundige Menno van Coehoorn ; de sporen zijn er nog heden ten dage van te bemerken. Koning Lodewijk schonk de schans aan de stad en deze liet er in 1828 door den tuinarchitect van Lunteren uit Utrecht een openbare wandelplaats van maken. Bovenal in de laatste jaren is aan de plaats niet alleen uitbreiding Igegeven, maar ook zijn vele boom- en waterpartijen aldaar verfraaid, de vijvers met goudvisschen en zwanen bevolkt en verlevendigd, enz. Heeft men zijn hart opgehaald aan het frissche groen en de aangename lucht, en is het oor gestreeld door het liefelijk vogelgezang, dan verlaten we de plaats langs den weg die ons langs de villa's Frisia-State en Voni en den theetuin van Thijssen weer in de Veerallée brengt, waar we weer op de tram kunnen stappen om naar de stad terug te keeren.
Wij willen vooraf nog even wijzen op den Spoolderberg, bij de brug over de Willemsvaart gelegen, op de fraaie villa Spoolder-Enk van den heer Van Deventer, daarnaast op de Spoolder-allée tegenover het bergje met de hygienische modelboerderij "Spoolde", gesticht door de heeren J. W. J. baron de Vos van Steenwijk en C. J. A. Greven. Tegenover deze boerderij is een weg aangelegd, die verderop naar den kant van de Veerallée aan beide zijden met villa's en heerenhuizen is bebouwd, en aangeduid wordt als het "Spoolderpark".
Als slotstuk kunnen we nog aanbevelen een rijtoer door de Watersteeg naar den Sint-Agnietenberg, van waar we, na eenige verfrissching in de uitspanning aldaar genoten en een wandelingetje over den begroeiden berg gedaan te hebben, over den Meppeler-straatweg naar Zwolle terugkeeren

Geïllustreerde gids Noordwesthoek (1912): Hattem

HATTEM.

Hattem is een oude plaats: dat kan men trouwens wel zien wanneer men door de straten wandelt, want heel veel moderns op het gebied der bouwkunst vindt men er niet, maar vele huizen enz. herinneren ons aan vroegere eeuwen. Het heette vroeger Hatto-heim of Hatheim, wat langzamerhand tot Hattem is verbasterd. Reeds in de 10e eeuw was Hatheim bekend. 't Ligt dan ook op een plek op de grens der provincie Gelderland, vroeger hertogdom Gelre en dicht bij de rivier de IJssel, die de natuurlijke grens van Overijssel vormt en veel verkeer teweeg bracht. Het bezat reeds vroeg gemeenschap met deze provincie door het veer, thans nog als Katerveer bekend. Het had dat veer zelfs in bezit, tenminste de Gelderschen veroverden het in 1522 op die van Zwolle en onder de vele dingen die Karel V als heer dezer landen te doen had, behoorde ook een einde te maken aan die immer opnieuw opkomende twisten tusschen Gelderland en het Oversticht en 't was in 1528 dat hij in zijn verdrag met hertog Karel van Gelder ook de bepaling deed opnemen dat het "Coter- of Caterveer" aan de stad Zwolle zou behooren. Nadat Karel in 1543 al de Nederlanden onder zijn schepter vereenigd had, bevestigde hij opnieuw de rechten van Zwolle op het veer (1545).

Gaat men van Zwolle over dit veer naar Hattem, dan moet men den z.g.n. Gelderschen dijk volgen tot aan de Dijkpoort, een fraai bouwwerk, tot welks restauratie het Rijk in 1909 een som van f 3500.- toestond. Van hieruit is men spoedig op het MarktpIein, het centrum der stad. Op den hoek van de Kruisstraat staat het Stadhuis, dat met zijn aardige gevels op den beschouwer een aangenamen indruk maakt. In den voorgevel staat het jaartal 1770, en daar boven het stedelijk wapen: een schild van azuur met een klimmenden leeuw, een zespuntige ster onder den staart; de ster gekroond met een hertogelijke kroon. In de buurt bevindt zich de Hervormde Kerk met toren, een gebouw voor een gedeelte uit de 13de eeuw, en gedeeltelijk van lateren tijd. In de laatste jaren zijn vele herstellingen en verbeteringen aangebracht naar de plannen van den bekenden bouwkundige Cuypers. Dicht bij de kerk is het Post- en Telegraafkantoor, benevens de woning des burgemeesters, Baron van Heemstra, te vinden. Ook op een nieuwe en zeer nette Gereformeerde Kerk mag de stad roemen.
Het is evenwel niet om de stad zelve dat Hattem vele vreemdelingen trekt en als zomerverblijf voor vele familiën uit Zwolle gezocht wordt, maar om haar fraaie omstreken en zuivere lucht. De stad ligt op slechts kleinen afstand van den IJssel, van welke rivier zij door een breede strook vlak land gescheiden is, dat de Hoenwaard heet, maar in haar onmidellijke nabijheid liggen uitgestrekte bosschen, vooral van denneboomen, die gelegenheid tot heerlijke wandelingen en, door de overal verrijzende villa's daartusschen in, ook tot woning bieden.



Maar, eer wij verder in bijzonderheden afdalen, willen wij eerst iets mededeelen omtrent de geschiedenis der plaats. In oude tijden werd de naam Godsberg (in 't Latijn Mont Dei) gebruikt ter aanduiding van de plaats. Aan dezen naam, ook wel Gaedsberg geschreven, herinnert de Gaasberg, een heuvel ten Westen der stad gelegen, waarin men bij in 1893 gedane opgravingen de bewijzen vond dat op die plek eene oude parochiekerk heeft gestaan; ook vond men er de grondslagen van een gebouw van lateren datum, de Sint-Anthoniuskapel, behoorende bij het St. Anthoniusgasthuis zijnde eene stichting uit de eerste hellt der 15de eeuw, welke opgeheven werd in 1723.
Het kasteel van Hattem, om zijn zware muren bekend onder den naam "Dikke Tinne", werd in 1404 gebouwd door Reinald I, hertog van Gelder. De plek waar het kasteel, dat in 1777 afgebroken werd, stond, heet thans nog het Tinnegat.
In 1505 nam Filips van Oostenrijk Hattem bij verrassing in; bleef er evenwel niet lang meester, want zes jaren later heroverde hertog Karel het, die daarop de stad aan 't versterken ging, doch niet verhinderen kon dat zij, hoewel na hardnekkige verdediging, in 1528 ingenomen werd door Floris van Egmond en Jurriën Schenk. Hertog Karel, op nieuw meester geworden, versterkte in 1532 de stad opnieuw.
In den Spaanschen tijd hield Hattem de zijde der Staatschen en toen de drost Lodewijk van Montfoort verraderlijk Spaansch krijgsvolk toeliet in de stad, wist de burgerij de Spanjolen er weer uit te werpen; zij leverde den verrader met zijn zoon aan de bevoegde macht uit, die hen, naar de gewoonte dier tijden, deed onthoofden en vierendeelen. Nog menigmaal poogden de Spanjaarden vasten voet in de stad te krijgen: aan een dier pogingen knoopt zich een overlevering vast, die wij bij de beschrijving van het landgoed Molecaten zullen mededeelen.
In 1672 werd Hattem belegerd door den bisschop van Munster, welke belegering veel schade toebracht aan de vestingmuren. Hij nam de stad wel in maar moest in het volgende jaar weer den aftocht blazen. Als een herinnering aan dat gelukkig feit, beitelde men in een steen in de Hoenwaardsche poort de navolgende regels:

Der Francen overmoed
Heeft alles omgevroet,
Casteel en poort en muer
Door 't sweevelachtig vuer.
Maer d' Oppervooght van al
Versterck' dees stadt en wal.

De steen is na het sloopen van de poort overgebracht in den voorgevel van een huis op de Markt.
Toch vierde men ruim een eeuw later weer met de “Francen" feest en huldigde men hunne beginselen op regeeringsgebied. De Patriotten roerden zich nog al in 1786 en wilden van den Prins maar niet weten. Toen nu de Staten van Gelderland eenig krijgsvolk onder Generaal van Spengler zonden om de rust te herstellen, deden de Hattemers een beroep op de hulp hunner gelijkdenkende broeders in de naburige plaatsen, met dit gevolg dat uit Zwolle, Wijhe en Kampen een 500 man uit de vrijcorpsen naar de bedreigde stad werden gezonden, voorzien zelfs van geschut, doch dezen konden de soldaten van Van Spengler niet keeren en Hattem moest het hoofd in den schoot leggen. Daar de "verdedigers" der stad door eene overhaaste vlucht den "vijand" vrij spel lieten, werd er door de soldaten nog al wat geplunderd, maar gelukkig geene menschenlevens op het "altaar des vaderlands" geofferd. Onder de vluchtelingen was ook de vermaarde advocaat H. W. Daendels, Hattemer van geboorte, die als aanvoerder der weerstrevigen, bij sententie van het hof van Gelderland van het burgerrecht vervallen verklaard en tot "eeuwigdurende" verbanning werd veroordeeld. Dit vonnis heeft echter zijne latere benoeming tot Gouverneur-Generaal van Ned.-Indië niet verhinderd. Maar toen waren de toestanden ook weer veranderd. Gelukkig dat heden ten dage de inwoners van hetzelfde land nog wel eens onderling ruzie kunnen hebben, maar althans met geen soldaten en geschut meer op elkander lostrekken.

Hield men in vroegere tijden de toegangen tot zijn woonplaats zooveel mogelijk voor anderen gesloten, heden is men er op uit om dien toegang zoo wijd mogelijk open te zetten of m. a. w. de middelen van verkeer te doen toenemen. Behalve de reeds bestaande verbindingswegen van Hattem met het groote spoorwegnet des lands, en ook met haar genabuurde plaatsen door de tram, is de Kon. Ned. Locaalspoorweg-maatschappij te Apeldoorn bezig een lijn aan te leggen van Hattem naar Kampen. Ook is er des zomers van Zwolle uit nog een aardige gelegenheid om naar Hattem te gaan, n.l. per tram en stoombootje gecombineerd en wel voor den prijs van vijftien cents de enkele reis. Men stapt in Zwolle op de Groote Markt op de tram, vraagt een kaartje naar Hattem, rijdt tot aan 't Katerveer, waar de stoomboot "Paul Krüger" klaar ligt om de reizigers over den IJssel te brengen naar Hattem. Ten dienste van hen die ook eens een kijkje van eenigszins langeren duur in de stad willen nemen, geven we hier nog eene nadere beschrijving van het kerkgebouw der Ned. Hervormde Gemeente.

Dat deze kerk onder de fraaiste en indrukwekkendste kerkgebouwen moet gerekend worden, ware alleen reeds te bewijzen uit het feit dat onze beroemde kerkschilder Bosboom een aquarel van haar gemaakt heeft. Het is een gebouw van zeer hoogen ouderdom; men wil zelfs dat het onderste gedeelte van den toren, zijnde uit tufsteen vervaardigd, meer dan acht eeuwen oud is. Het moet aan den ijver van den Hattemschen archivaris Hoefer gedankt worden dat de restauratie van dit oude gebouw met kracht en beleid is tot stand gebracht. Deze heer heeft de kerk en den toren grondig onderzocht en beschreven, en zoo weten wij dat op het tufsteenen ondergedeelte van den toren een baksteenen stuk is opgetrokken in de 14de eeuw, dat de oudste klok dateert van 1455; dat er in de kerk en tegen den toren aan nog sporen te zien zijn van het dak van het Romaansche kerkje, dat op deze plek tusschen de jaren 1000 en 1100 moet gebouwd zijn. In het kerkgebouw zelf is het zichtbaar dat telkens naar de opvatting van de verschillende tijdperken waarin aan de kerk is gebouwd of verbouwd, de hand des bouwers heeft gewerkt. Zoo werd het jongste gedeelte, het hoofdkoor in de zuidelijke kapel, gebouwd na den brand van 1425, terwijl het oudste gedeelte dagteekent uit de 14de eeuw. Het orgel moet ook al zeer oud zijn daar er een "aanstelling" van een organist is gevonden uit 1423. De kast is van 1677, in dat jaar werd het orgel goed nagezien en voor zoover noodig hersteld, hetgeen blijkt uit de versregels die op de kast voorkomen:

Door Godts Lof uit te meten
Was ik soo heesch gekreten,
Dat mijne keel schier stom
In hoogen ouderdom
Nauwlijcks geluit kon geven:
Tot dat het jaar van zeven
En seventigh die quaal
Genas en d' suivere taal
(Die 'k nu na maat en regel
Door d' Orgelkonst van Slegel
Hier spreke:) weder schonck.
Gemeent', nu ben ik jonck :
Psalmsingt met mij den Heer,
En geeft ook roem aan hem,
Die mijn oudt Lichaam weer
Inblies soo'n nieuwe stem.

Nog leest men beneden op de orgelkast:

Met mont-gebeen, Noch Sangh alleen
Is Godt tevreen. 't Geen 't herte singht
Door d' wolken dringht

Wij noemden straks de Hoenwaardsche poort, zoo geheeten naar de Hoenwaard of Homoet, zijnde een uiterwaard langs den IJssel, ongeveer 300 H.A. groot, welke in 1401 aan de overheid der stad gschonken werd door Willem, hertog van Gelre, graaf van Zutphen, met de bepaling dat zij verdeeld zou worden in wharen of scharen, gevestigd op de huizen der binnen de stad wonende burgers. Over die bepaling is in den loop der tijden nog al eens wat te doen geweest; thans berust de verdeeling der scharen bij eene Commissie van Administratie, onder voorzitterschap van den burgemeester. De grasverpachtingen brengen ruim f 6000.- per jaar op en de totaal ontvangsten loopen over de 20 mille. Als men van Zwolle over het Kleine Veer naar Hattem gaat, passeert men de Hoenwaard, die als weidegrond aan eene menigte van runderen voedsel verschaft en dan een echt gezellig landelijk tafereel aanbiedt, vooral als op een vroegen zomermorgen, terwijl de zon nog maar even boven de kim is gerezen, de dauw aan 't optrekken is en de melkers en melksters in de weer zijn om de volle uiers te ledigen.

Hattem is ruim 1200 Hectaren groot en telt bijna 3600 inwoners. In 1820 was dit getal nog maar 2000 en twintig jaren later 2430: er was dus ook toen al vooruitgang op dit gebied, en deze heeft zich steeds gehandhaafd, bijzonder in de laatste jaren. In 1904 bijv. telde de plaats nog maar 3250 bewoners; de gemeenteraad is er dan ook op bedacht de stad geleidelijk uitbreiding te geven, inzonderheid dáár waar het hooge boschachtige terrein gezonde lucht voor de bewoners aanbiedt. Dit terrein is gelegen in de nabijheid van het omstreeks 150 H.A. groote landgoed genaamd "Flip Hul", op ongeveer 25 minuten afstands van Hattem, aan den grintweg Hattem-Apeldoorn; dit landgoed is in October 1911, bij openbare verkoop, in hoofdzaak overgegaan in het bezit van de heeren C. J. van Tienhoven te Bloemendaal en Mr. P. O. van Tienhoven te Heemstede. Wandelende is het te bereiken als men van het station der Locaalspoor Willem III de stadslaan volgt, langs het heerenhuis "Beek-en-Berg" en de uitspanning Dennenheuvel (van den heer H. F. Schenk Sr.) steeds in opwaartsche richting voortgaande.

Het station van de N. Centraalspoor ligt op een half uur afstands van de stad. Als men den Stationsweg afloopt die naar de stad voert, komt men den straks genoemden Gaasberg voorbij, liggende in de nabijheid van de Wade, een water dat door velen gehouden wordt voor het overblijfsel van een ouden tak van den IJssel.

Als woonplaats onderging Hattem in 1907 een belangrijke verbetering door de oprichting eener gasfabriek, die vooral de straatverlichting aanmerkelijk verbeterde. Onder de middelen van bestaan treden het meest naar voren landbouw, veeteelt, boomkweekerij, steenbakkerij, maar in de laatste acht jaren is ook op industrieel gebied vooruitgang te bespeuren. Zoo werd in 1903 opgericht een filiaal van de N. V. Textiel-industrie-Maatschappij, gevestigd te Apeldoorn; in 1909 een Emaillefabriek van de firma A. en M. Levy te Amsterdam; ook vindt men op 20 minuten afstand van de stad een cementwaren- en terrazzofabriek, genaamd de Hezenberg, die niet alleen allerlei terrazzowerken levert, maar ook putten, trottoirtegels, riolen en buizen, uitsluitend vervaardigd van Dijckerhoff-cement, alle welke fabrieken aan tal van arbeiders en arbeidsters werk en brood verschaffen. Het directie-kantoor van laatstgenoemde fabriek is te Zwolle gevestigd.
Nog vindt men in de nabijheid van Hattem, maar onder de aangrenzende gemeente Wapenveld behoorend, de Berghuizer Papierfabriek van de N. V. voorheen B. Cramer, die den 12en Augustus 1911 haar tweede eeuwfeest mocht herdenken, en iets verder in de nabijheid van de terreinen, vroeger behoord hebbende tot en nog steeds den naam dragende van het klooster HuIsbergen, eene inrichting tot het bereiden van zuigelingenmelk, opgericht door den heer D. H. Koker.
Beide fabrieken liggen aan het riviertje de Grift, dat hare verlenging vindt in het Apeldoorn-Dierensche kanaal. De natuur is ook hier, als in de gansche boschrijke omgeving van Hattem, door heidevelden afgewisseld, schoon en liefelijk.
De kroon spant echter in dit opzicht

het bekende landgoed Molecaten,

een oude havezathe, niet in deze buurt, maar slechts op een kwartier afstand van de stad gelegen. Vanaf het station van den locaal-spoorweg moeten we rechts afslaan om er te komen. Elk Hattemsch kind kan U den te volgen weg aanduiden. Uit eene korte beschrijving van het goed, in 1910 door den eigenaar ter hand gesteld aan eenige bezoekers, nemen wij de volgende historische mededeelingen over.
"Joachim van Keppel tot Molecaten, Scholtus van Hattem, gehuwd met Johanna de Canter en overleden in 1632, is de eerste drager van den naam Molecaten. Onder zijn zoon Johan, Scholtus van Hattem, begint het landgoed zich uit te breiden, mede door aankoop van de in 1597 gestichte papiermolens, terwijl de Trijsselbergh reeds in zijn bezit was. Na den dood van Johan van Keppel in 1677 werd diens weduwe beleend met: Het huis ende de hofstad Muelecaten, twee pampiermolens, één coornmeule enz. Haar kleindochter Anna Wilhelmina Cecilia huwde met Robert v. Heeckeren, Heer van Enghuizen en Barlham. De zoon van dezen, Evert van Heeckeren, Heer van Nettelhorst, wordt als erfgenaam van zijn oom, Johan van Welevelde - een halfbroer van zijne moeder - in 1718 met Molecaten be[eend.
Het kasteel Molecaten, dateerende uit de 17e eeuw, was rijk versierd met Bentheimer steen en werd in het begin der 19e eeuw herbouwd. De sluitsteenen boven de bandeuren, voorzijde boerderij, en de leeuwen bij het begin van den vijver zijn nog van het kasteel en de poort afkomstig". Het landgoed is groot 200 H.A., waaronder ruim 53 H.A. dennenbosch, 4 H.A. opgaand loofhout en 60 H.A. hakhout. De eigenaar heeft sinds 1908 de behartiging van den bosch- en landbouw toevertrouwd aan de Nederl. Heidemaatschappij, die in de exploitatie van het landgoed nog al verandering heeft aangebracht, doch er tevens op bedacht is, de mooiste punten niet in haar schoon aan te tasten, integendeel, oordeelkundig te verfraaien. De oudste dennenbosschen vindt men op den z.g.n. Trijsenberg, door den volksmond meest - en juister! - uitgesproken als Triezelenberg: de naam toch is blijkbaar afkomstig van "berg bij den lJssel" of Ter - IJsselenberg. Deze vormt den hoogsten top in het bij Molecaten behoorende bosch, waarin de wandeling tegenwoordig alleen vergund is, wanneer men in de uitspanning aan den voet des bergs of liever bij den ingang van het goed, zich van een vergunningsbewijs heeft voorzien. Deze maatregel is genomen om dezulken te weren waarvan men beschadiging van het hout of de bouwlanden vermoedt, want er wordt soms door onachtzaamheid of euvelmoed veel op openbare wandelplaatsen beschadigd, waaraan het te wijten is dat menige fraaie buitenplaats, zoo hier als op vele andere plaatsen in ons land, niet meer voor het publiek toegankelijk is. En er zijn toch zoovele bekoorlijke plekjes op Molecaten. Eerstens willen wij den bezoeker wijzen op het watervalletje, dat, op de genoemde uitspanning (gepacht door den eigenaar Van Dennenheuvel, die in Hattem ook een hotel heeft,) een korenmolen in beweging brengt, verborgen in een witgepleisterd huisje. In vroegere tijden stond hier een papiermolen, die onder de oudsten op de Veluwe mag gerekend worden. Misschien heeft deze molen, vereenigd met het oude woord cathe wat zooveel als hut beteekent, en waarvan de benaming Katerveer afkomstig is, wel den oorsprong aan den naam Molecaten gegeven.
Op het ruime veld voor de uitspanning staan vele met riet gedekte koepeltjes, stoelen en tafeltjes, die tot rusten en genieten noodigen. Maar er zijn voor kinderen ook ter verpoozing en uitspanning voorhanden schommels, hobbelpaarden, wipplank, enz. Een middag of zelfs een geheelen dag door te brengen op Molecaten is voor de jeugd dan ook een begeerlijke zaak, waarvan in de vacantie ruim gebruik wordt gemaakt. Maar ook door dezulken die niet meer met den naam van kinderen kunnen aangeduid worden, en wel van beiderlei geslacht, wordt met veel geestdrift gebruik gemaakt van de gelegenheden die Molecaten en de in de nabijheid liggende uitspanning Dennenheuvel bieden, in 't bijzonder op Hemelvaartsdag, 2de Paasch- en 2de Pinksterdag. Dan is 't er soms zoo vol dat slechts met veel moeite en na lang wachten zitplaatsen of consumptie kunnen worden verkregen. En dat niet door lakschheid van degenen die met de verschaffing van een en ander belast zijn, want de bediening laat niets te wenschen over.
Verzuim vooral niet als ge eenmaal in het bosch zijt aangekomen, de Belvedère (een uitzichttoren op den hoogsten heuveltop aangebracht door de vereeniging Hatto-heim) te bezoeken. De torens van Elburg, van Kampen, van Hasselt en Zwolle vertoonen zich aan ons oog; die van Hattem natuurlijk ook met de omgeving, terwijl de IJssel zich als een zilveren lint door het landschap slingert, ja zelfs de Zuiderzee valt, bij eenigzins helder weer, nog binnen het bereik van onzen blik.
Zijn we in staat langer dan een dag in Hattems omgeving te vertoeven, dan kunnen we op Dennenheuvel tegenwoordig ook logies en pension bekomen, en onze wandelingen wat verder uitstrekken, dan tot de naaste omgeving. Nog op een eigenaardig gebouw in de buurt van de uitspanning Molecaten moeten we den bezoeker opmerkzaam maken en wel op het z.g.n. “Olde Spiekertien" in welks nabijheid zich een kleine, vierkante hooge kamp bevindt, die door met struikgewas begroeide wallen van het omringende landschap is afgesloten en den eigenaardigen naam draagt van het Spaansche Kerkhof of de Spaansche graven. De naam van deze plek herinnert ons aan den tijd der overheersching onzer gewesten door de Spanjaarden. Het was evenwel, naar luid der overlevering, reeds op een tijdstip dat die overheersching gebroken en zelfs haar officieel einde in 't verschiet begon te komen dat een afdeeling Spaansch krijgsvolk de stad Hattem wilde innemen en zich daartoe in de bosschen rondom de stad had gelegerd. Fier sloeg de oude heer van Molecaten, tevens Scholtus van Hattem, den eisch tot overgave van zijn erfslot en de aan zijn zorg toevertrouwde stad af, hopende dat de Prins hem hulp tot ontzet zal doen toekomen. Na een tweetal weken daagt die hulp op en wel in den persoon van 's barons eigen zoon, die in het leger diende, vergezeld van een aantal soldaten, die de Spanjaards bij nacht in hun kamp overvallen en, na korten doch hevigen strijd overwinnen. De plek waar dit gevecht plaats vond en dus ook de dooden wel begraven zullen zijn, draagt sinds dien tijd den bovengenoemden naam. WIJ moeten er evenwel bijvoegen dat gedane opgravingen op deze plek geene bijzonderheden aan het licht hebben gebracht, die het verhaal bevestigen, dat daarom nog met geheel verdichting behoeft te zijn. Overvloedige oogsten, die nu rustiger jaar op jaar konden gedijen en binnen gehaald worden, bewoog den heer van Molecaten tot het bouwen van een nieuwe voorraadschuur of bergplaats, die in de buurt van het Spaansche kerkhof werd gebouwd. Zulk een bergplaats werd een "spijker" genoemd, een woord dat is afgeleid van het latijnsche spicarium, dat de beteekenis heeft van een bergplaats voor koren. In Gelderland, vooral in de omstreken van Arnhem, komt deze benaming veelvuldig voor; men verstaat er ook wel eens een buitenwoning onder. De bouwheer bracht boven de deur van het spijker een ronde lichtopening aan en kon daar met voldoening de spreuk om heen laten beitelen: "Die sait, die mait. Anno 1643".