Wij keeren naar Zwolle terug, logeeren daar in een van de goede hotels, aan welke deze plaats geen gebrek heeft, en brengen van daaruit een bezoek aan de oude Hanzestad
KAMPEN,
gelegen aan de monden van den IJssel, die in haar nabijheid de vruchtbare landouwen vormt, welke als het Kamper-EiIand zijn bekend, en die wijlen den Zwolschen dichter B.W.A.E. baron Sloet tot Oldhuis de woorden in de pen gaf:
Gij zwiert, in duizend kronkelingen,
Door Gelderlands bekoorlijkst oord;
Alsof ge 't aan uw borst wilt dringen,
Stuwt ge er uw golven langzaam voort.
Maar waar gij stroomt met minder loomte,
Schuilt erf bij erf in ooftgeboomte ;
't Is bloei en welvaart wat men ziet;
Als laatste van uw gunstbewijzen
Doet gij een vruchtbaar eiland rijzen
Vóórdat ge in Flevo's waat'ren schiet.
Daar biedt uw stroom, bij 't henenvlieden,
Zijn groet aan de oude Hanzestad,
Die koningen het hoofd dorst bieden
En koningen tot gasten had;
Die Kampens wimpels en banieren
Met roem, te land en zee deed zwieren
En zee- en landroof heeft getemd.
"Zij staag u roem en bloei beschoren!"
Doet zich des stroomgods afscheid hooren,
Waar 's dichters bede in medestemt.
De reiziger, die, na den trein verlaten te hebben, zich stadwaarts begeven wil, merkt op dat men op 't oogenblik druk bezig is met den bouw van een nieuw station voor de N. C. S. Wanneer dit boekje in 't licht is verschenen, zal het wel gereed zijn. Het rust op 528 palen, waarop fondamenten van beton. Reeds aanschouwt men de monumentale brug over den IJssel, die toegang geeft tot de stad, van ter zijde en weldra staat men er voor. Aan deze zijde verrijst het beeld der Kamper stedemaagd voor onze oogen, door twee torens geflankeerd. Het is een vrij lang aspect dat de brug oplevert; aan de stadszijde ziet men weer een forsch beeld dat den landbouw voorstelt. Ruim 1,1/4 jaar is over de brug gebouwd; begin Januari 1874 is ze voor het verkeer opengesteld.
Veel hadden hare voorgangsters, meestal bijna geheel van hout vervaardigd, van ijsgang en waterstroom te lijden en waren daartegen op den duur niet bestand; de thans bestaande brug is van steen en ijzer vervaardigd en kan wel tegen een stootje. De bouwkosten hebben meer dan drie- en een halve ton gouds bedragen. Wil men zich eens op zijn gemak verlustigen in den aanblik van de nimmer stilstaande passage, dan zette men zich neer in de Buiten-Societeit, die vóór de brug is gelegen waarin vreemdelingen vrijen toegang hebben. Des zomers worden in den achter het huis gelegen tuin tweemaal in de week muziekuitvoeringen gegeven.
Van af het terras der Societeit is het een ruim en frisch gezicht, als men den blik wat ter zijde richt, op het stroomende water der rivier, dat u koelte toewuift en op de lange huizenrij aan de overzijde, die den naam draagt van IJsselkade. Behalve het breede water dat langs de stad stroomt, heeft Kampen een gracht die door de stad vloeit en de Burgel heet. Aan haar beide uiteinden staat ze in verbinding met de rivier. En dan is er nog de bochtige stadsgracht, die de stad aan de landzijde begrenst, en aan het eene uiteinde uitkomt in de Nieuwe Buitenhaven en door deze ook weer voeling houdt met den IJssel. Tusschen de Stadsgracht en de drie Ebbingestraten ligt het Plantsoen of Engelsche Werk, dat een schepping is van den Haarlemschen tuinbouwkundige Zocher en rijk is aan forsch geboomte, fraaie heesters en bloemperken en zelfs eenige met zorg gekweekte en onderhouden tropische planten. Een wandeling er door is bepaald genotvol.
Wanneer men, van de brug komende, links afslaat, komt men voorbij de Koornmarktspoort, op de naar een vroegeren burgemeester genoemde de la-Sablonière-kade, waarlangs fraaie heerenhuizen zijn gebouwd, en vervolgens, langs de Bovenhaven, op den IJsseldijk , die naar Wilsum voert. Hier zal verrijzen het station der lijn Hattem-Kampen van de Kon. Ned. Locaalspoor, ongeveer tegenover de Manege. In deze buurt zal ook het nieuwe Ziekenhuis komen te staan, dat, naar den schenker, den naam zal dragen van "Engelenberg-stichting" en van zelf zullen dan de woonhuizen ook niet uitblijven, zoodat hier nieuw leven zich zal ontwikkelen.
Hebben we zóó iets van de buitenzijden der stad vermeld, we willen ook de binnenzijde tot een voorwerp van beschouwing maken ; we wijzen in de eerste plaats op de voornaamste straat, die de stad van af het MuntpIein (waarop de Bovenkerk) tot aan de andere zijde doorsnijdt en eerst bij de Oude Buitenhaven eindigt, en den naam draagt van 0udestraat. 't Is de winkelstraat bij uitnemendheid, gezellig en druk is er steeds het verkeer; aan de rechterhand vindt men ter hoogte van de brug het Stadhuis en wat verder aan de linkerhand de kazerne van het Instructiebataljon.
Eer we ons evenwel in bijzonderheden gaan verdiepen, zij nog iets medegedeeld over de bevolking en de middelen van bestaan. Kampen telde op 21 December 1910 een getal van 19772 inwoners; vergelijken we dit cijfer met dat van 1909 dat 19745 bedroeg en van tien jaren vroeger, 19644, dan zou men zoo zeggen dat het toppunt van 't geen Kampen bergen en voeden kan, is bereikt, want er is geen vooruitgang te bespeuren. Maar gaan we wat verder achteruit, dan verandert de toestand. In 1815 bedroeg de bevolking maar even 7000 zielen, tien jaar later 7500, in 1840 ruim 9000, terwijl ruim vijftig jaar daarna dat aantal meer dan verdubbeld was. Het schijnt dus wel dat nà 1840 meerdere invloeden aan 't werk zijn geweest om bewoners te trekken. Daaronder mogen wel gerekend worden de instelling van het Instructie-bataljon ter vorming van onderofficieren voor het leger zoowel hier te lande als in Indië, door Koning Willem III in het jaar 1850; de stichting in 1854 van de Theologische School der Gereformeerde kerken ter opleiding van leeraren ; nog later de vestiging van den Hoofdcursus ter opleiding van officieren, alle welke stichtingen weer oorzaak werden dat ook de onderwijs-inrichtingen sterk moesten worden vermenigvuldigd en verbeterd. Er zijn een gemeentelijke Hoogere Burgerschooi en een gemeentelijk Gymnasium, daarnaast nog een bijzonder gymnasium, scholen voor meer uitgebreid lager onderwijs, voor teeken- en muziekonderricht, enz.
Onder de middelen van bestaan moeten gerekend worden de handel in boter en hooi (dit laatste inzonderheid van het Kamper-eiland); visscherij, scheepsbouw, leerlooierij, een emaille-fabriek, kalkbranderij en steenbakkerijen, mattenfabricage, boekdrukkerijen, en, last not least, sigarenfabrieken in grooten getale. Wie kent niet de namen van de Boele's, van Hulst, van der Linde, Bessem en Hoogenkamp enz. enz.? Te veel om te noemen, maar die allen op dit terrein eene goede reputatie genieten.
Als woonplaats is Kampen ook gezocht om een reden die, vooral tegenwoordig, bij het immer stijgen der stedelijke belastingen, gewicht in de schaal legt, want ..... men betaalt in die goede stad heelemaal niets van dien aard. De opbrengst van het aan de stad behoorende Kamper-Eiland voorziet ruimschoots in de behoeften der gemeentelijke huishouding en daarom mogen we wel even de vraag stellen (en beantwoorden): Hoe is Kampen toch aan zulk een rijk bezit gekomen? Daartoe moeten we de geschiedboeken opslaan, die ons zeggen dat het de bekende Utrechtsche Bisschop Jan van Arkel was die Kampen daarmede begiftigde in 1364. En waarom dan wel? Bisschop Jan had reeds in 1347 het plan opgevat om de tusschen Zwolle en Kampen gelegen "Marke" Mastenbroek te verdeelen, ze te bedijken enz. Nu hadden vele adellijke geslachten, als Van Voorst, Rechteren, Haersolte, Buckhorst e. a., benevens de steden Kampen, Zwolle, Hasselt, Genemuiden, Grafhorst en Wilsum, ja zelfs eenige aan deze plaatsen palende buurtschappen van Zwollerkerspel aandeelen in die marke of, zoo het heette: zij waren daarin gewaard, en hadden allen er wat over te zeggen. Die nu met 's bisschops plannen meegingen, waren goede maatjes met Z.Ew., maar er waren er ook, die ze tegen stonden en tot deze behoorde de heer Zweder van Voorst, die in zijn tijd bepaald een lastig heer moet zijn geweest. Het was eerst in 1363, dat Jan van Arkel Zweders zoons, Roderik en Wolter, met geweld van wapenen tot toegeven wist te dwingen, zoodat in het volgende jaar Jan's plannen konden worden ten uitvoer gelegd. De stad Kampen droeg toen haar rechten in Mastenbroek aan den Bisschop over en ontving in ruil daarvoor van hem den eigendom en het recht op den aanwas der Kampereilanden. Dat recht is dus al zeer oud en heeft de stad onnoemlijk veel voordeel opgeleverd; daartegenover moet erkend worden dat de stad er ook goed voor gezorgd heeft. Haar overheid is er steeds op uit geweest, door oordeelkundige maatregelen, de opbrengsten te vergrooten; nemen we in aanmerking dat het Eiland ruim tachtig boerenerven telt, die allen goed verpacht zijn, dan kan men wel nagaan dat de opbrengst niet gering is en veel bijgedragen heeft tot den bloei der stad, die trouwens ook reeds vóór dien tijd door haar handel van beteekenis was, zoodat zij als een waardig lid was opgenomen in het beroemde Hanse-verbond. K. behoorde ook tot de trits van steden die in dien tijd de lakens uitdeelden in het Oversticht. De Staten hielden om beurten in eene dezer steden hunne vergaderingen. Zij was de beheerscheres der monden van den IJssel; de voornaamste arm dier rivier, het Keteldiep, werd op stadskosten door kribben in zee verlengd en haar vloten werden ontzien op alle wateren waar zij zich vertoonden. Zij droeg krachtig bij tot de vernedering der lastige Koningen van Noorwegen in 1285 en 1294; daarop zinspelen de in het begin dezer beschrijving aangehaalde dichtregels: “die koningen het hoofd dorst bieden". Nadat de stad zich In de 15e eeuw belangrijk had uitgebreid, werd zij ook versterkt; inzonderheid toen de Koning van Spanje de bewoners dezer gewesten wat al te veel naar zijn hand wilde zetten. In 1569 kreeg zij een bezoek van den hertog van Alva, die op plechtige wijze werd ontvangen, en de sleutels der stad, die hem door de overheid werden aangeboden, weder aan deze terug gaf onder de betuiging dat Z. Ex. niet twijfelde of de Raad der Stad zou deze even getrouw als zij tot heden gedaan had, voor Z. M. den Koning van Spanje bewaren. Wat later riep de hertog zelfs het garnizoen dat in Kampen gebleven was, terug, doch toen de belastingplannen waarmede hij later voor den dag kwam niet zoo voetstoots werden aangenomen, moesten Kampen en Zwolle weer een flinke bezetting innemen. Of Alva er al iets van vernomen had dat de Prins van Oranje ook niet stil zat, weet ik niet, maar feit is het dat Oranje's zwager, de graaf van den Berg, weldra voor de stad verscheen, een batterij van zwaar geschut buiten de Veenepoort oprichtte en, gesteund door de Oranje-gezinden binnen de stad, den 11en Augustus 1572 er in slaagde Kampen aan 's Prinsen zijde te brengen. De Prins bracht daarop in persoon een bezoek aan de stad, maar "niets is op aarde bestendig van duur". Zoo ging 't ook met de pas verworven vrijheid! Don Frederik de Toledo, die van het Zuiden naar deze streken op weg was, boezemde zoo veel schrik in dat de overheid, zoo wel die van Kampen als van Zwolle, afgezanten naar hem zonden om zich in 's Konings gunst aan te bevelen en de sleutels hunner steden hem weer aan te bieden. In 1578 namen de zaken weer een keer, maar inmiddels was de strijd tegen Spanje eigenlijk meer geworden een strijd tusschen Roomschen en Hervormingsgezinden : de laatsten deden een aanval op den Sint-Nicolaas- en de Lieve-Vrouwekerken, die nog al geplunderd werden. Eerst na vele jaren trad, door het optreden van Prins Maurits, ook voor deze gewesten de zoo lang ontbeerde rust in.
De stad, "die koningen tot gasten had", ontving later koning Lodewijk nog binnen hare muren, maar keizer Napoleon, die in 1811 Zwolle "met een bezoek vereerde", is in Kampen niet geweest. En dat zal waarschijnlijk de burgerij wel niet gespeten hebben. Maar blijde was men ook dáár, toen de gezegende omwenteling van 1813 ons vaderland stelde onder het bestuur der koningen uit het stamhuis van Oranje-Nassau, dat nu weldra eene eeuw lang de kroon van Nederland draagt.
Onder het vele schoone dat Kampen bezit, moeten vooral gerekend worden een
drietal poorten,
die eene bezichtiging overwaard zijn. Heel groot zijn ze niet, maar typisch fraai. Ze heeten de Koornmarktspoort, de Broederpoort en de Cellebroederspoort. De eerste, aan het begin van de Sablonièrekade, is wit gepleisterd en maakt reeds daardoor, van de rivierkant gezien, een eigenaardigen indruk, met haar twee cilindervormige torens met spitse daken en een middenstuk, ook van een spits toeloopend dak voorzien. Zij dagteekent uit de 14de eeuw en was van de rivierzijde de voornaamste toegang tot de veste. Tegenover haar was het pontveer waar men over den IJssel werd gezet. In 1448 veranderde dit door het bouwen van de eerste vaste brug.
De Broederpoort bevindt zich aan de andere zijde der stad, tusschen de 2de en 3de Ebbingestraat. Zij bezit vier ranke torens, door zeer spits toeloopende daken gekroond en in 't midden gescheiden door een gebouw met drie ramen, waar boven een fraai versierd bovenstuk. Zij dateert van het einde der 15e eeuw, en diende langen tijd tot woning van verschillende stedelijke ambtenaren; daarna tot gildekamer van het chirurgijnsgilde, en thans tot woning voor een gezin dat het middenstuk van de stad heeft gehuurd.
De Cellebroederspoort staat evenals de vorige, aan de kant van het Plantsoen, tusschen de 1ste en de 2de Ebbingestraat, aan het einde van de Cellebroedersweg. Zij dagteekent uit den zelfden tijd als de Broederpoort en draagt haar naam naar het Cellebroedersklooster, dat in deze straat gelegen was. In 1617 is zij vernieuwd, de beide torens zijn zwaarder van bouw dan die van de Broederpoort en dragen hooge zeer spits toeloopende torens, terwijl de gevelversieringen aan de stadszijde werkelijk schoon zijn en door de er in voorkomende keizerlijke adelaar aantoonen dat de stad tot de keizerlijk vrije steden behoorde.
Buiten deze leven nog in de volksmond de niet meer bestaande Hagenpoort aan het einde van de Oudestraat bij de Oude Buitenhaven en de Veenepoort aan het begin van den lJsseldijk, bij de Bovenhaven.
Na de poorten worde een beurt gegeven aan Kampen's
kerkgebouwen
waarvan in de eerste plaats dient genoemd de Sint Nicolaas- of Bovenkerk tusschen Koornmarkt en Muntplein. De juiste tijd der stichting is niet bekend, maar vast staat dat reeds in de eerste helft der 14e eeuw er aan gebouwd werd; in 1369 was de bouw nog niet voltooid, want toen werd nog een nieuwe "architect" aangesteld, n.I. Rutger Michiels, zoon van Ceulen. De toren, even hoog als de kerk lang is, ongeveer 70 Meter, werd in 1516 vernieuwd, ongeveer een eeuw later nog eens flink onder handen genomen, maar dit kon niet verhinderen dat hij scheef begon te zakken en men er ernstig over dacht hem af te breken. Maar ziet, daar kwam een bekwaam bouwmeester uit Amsterdam, Jan de Jonge en bood aan den toren recht te zetten. En werkelijk, het stoute stuk gelukte en wel zoo goed dat de toren nog staat zooals de Jonge hem heeft gesteld (1685). Het spijt mij dat ik er niet bij vertellen kan, hoe hij dat gedaan heeft, maar, laten we om de eer onzer thans levende bouwkundigen er niet aan twijfelen, als hier of daar zich zulk een zaakje mocht voordoen, dat ze 't dien roemruchtigen voorganger zullen nadoen. De twee klokken die in den toren hangen, zijn het werk van den Kamper klokkengieter Gerard van Wou, een man ook om zijn kunst wijd en zijd vermaard. De kerk is eene bezichtiging van binnen ten volle waard: ten eerste om haar forschen bouw en het van het ruim der kerk, door een houten hek met fraaie koperen balusters afgescheiden koor, maar ook om den preekstoel, van zandsteen vervaardigd; om de prachtige koperen lichtkronen, om het schoone orgel in Louis XV-stijl, om het monument gewijd aan de nagedachtenis van den Vice-admiraal Jan Willem de Winter, gestorven 1812, Kampenaar van geboorte. Ook treft men er aan een wit marmeren gedenkplaat, in eene van de dertien grafkapellen, die het koor omgeven, waarop de namen en deugden zijn vermeld van Rutger van Breda, secretaris van Kampen en griffier der Staten van Overijssel (gestorven 1693) en van zijne echtgenoote, beide hier begraven. De kerk kwam omstreeks 1580 in het bezit der Hervormden.
De tweede kerk, die onze aandacht vraagt, is de Broederkerk in de Broederstraat, aldus geheeten naar het vroeger op die plek staande klooster der Franciskanen of Minnebroeders. Zij dateert ook uit de 14de eeuw. In 1572 werd zij van vele kostbaarheden beroofd op last van Graaf van den Berg, maar zeven jaar later moest ze een nog veel heviger aanval van de aanhangers der nieuwe leer - zooals men toen zeide - doorstaan. De beelden werden omver gehaald, misgewaden en kerksieraden werden verbrand, ja zelfs werden de kloosterbroeders verwond, zoodat dezen hun heil in de vlucht zochten. Na eenigen tijd gesloten te zijn geweest, namen, bij toeneming van het getal Hervormden, dezen de kerk voor hunne godsdienstoefeningen in gebruik.
Het interieur is niet schoon te noemen, ook mist men op het geheel een gezicht doordien de zitbanken zijn omgeven door een hoog houten schot, waardoor men in die groote hoIle ruimte een voor tocht gevrijwaarde afdeeling tot stand heeft gebracht, waarin het kerkgaand publiek zich rustig onder het gehoor van den voorganger kan nederzetten.
De Roomsch-katholieken hebben hun kerkgebouw in de Buiten-Nieuwstraat. Het is bekend onder den naam van Lieve Vrouwe- of Buitenkerk, om haar bouw behoorende tot de z. g. n. hallekerken, waarin de drie beuken waaruit het schip der kerk bestaat, aIlen even hoog zijn. Zij dateert waarschijnlijk reeds uit de 13de eeuw, doch hare tegenwoordige gedaante bekwam zij eerst in 1369, toen de reeds genoemde Rutger van Keulen, die de Bovenkerk bouwde, ook de vergrooting en verbouwing van deze kerk leidde. De middenbeuk loopt uit in het koor, met een afsluiting, die even als de sacristy, een veelhoekigen plattegrond heeft. De kerk, evenals de reeds genoemde kerken in 1580 aan de belijders der Hervormde leer afgestaan, werd door toedoen van koning Lodewijk Napoleon bij zijn bezoek aan Kampen (1809) aan de R. Katholieken teruggegeven, die er heel wat aan op te knappen vonden, want zij was schrikkelijk verwaarloosd in de voorgaande eeuwen. Van den vroeger waarschijnlijk forschen en fraaien toren was zelfs niets meer over dat op dien naam aanspraak maken mocht. Nadat hij in 1607 gedeeltelijk instortte, waarbij ook de kerk zelve leed, duurde het tien jaren, eer deze, en twintig jaren, eer de toren weer zoo wat hersteld was.
Maar nog eens twintig jaren later begon de toren te verzakken, en het was de reeds genoemde architect De Jonge, die hem in den goeden stand terug bracht (1683). Van een eigenlijken toren is echter geen sprake meer: de lage stomp, die slechts even boven het dak der kerk uitkomt, mist elke aanspraak op dien naam. Eerst in het voorgaande jaar is de restauratie der kerk, op initiatief van haar kunstlievenden pastoor Gerritsen, krachtig ter hand genomen onder leiding van den architect Herm. Kroes van Amersfoort, en inzonderheid de aangebouwde kapel ten westen van het koor heeft in die vernieuwing gedeeld. De oude pleisterlaag der muren is verwijderd en op de nieuwe bepleistering is fraai laat-Gothisch muur- en gewelfbeschildering aangebracht door de kerkschilders Waterkamp van Zwolle en Goossen te Kampen. Boven de deur, die tot het hoogaltaar toegang geeft, zijn op een banderol de namen van de patrones der kerk en van den Bisschop aangebracht. Een en ander maken een aangenamen indruk, zoodat een bezoek aan deze kerk zeer is aan te bevelen.
Nog een kort woord zij gewijd aan de drie kerkgebouwen, die heden ten dage de in Kampen talrijke Gereformeerden voor hun godsdienstige samenkomsten bezigen, n.l. de Burgwalkerk , de Hagenpoortkerk en de Nieuwe Gereformeerde kerk op den hoek van de Broederstraat en de 3de Ebbingestraat.
De Burgwalkerk is gebouwd op de plaats waar vroeger een voornaam heerenhuis stond, bewoond door den predikant Dr. J. J. Rambonne, welk huis in 1875 overging in handen der Christelijk Gereformeerde gemeente voor de som van f 20.000. Het is een breed gebouw, met van binnen drie galerijen, maar heeft geen architectonische waarde.
Klein als bijna overal waar velen in 1834 en 1835 de Ned. Herv. Kerk verlieten, omdat in deze niet meer de hand gehouden werd aan de aloude belijdenis, was ook in Kampen de schare, die zich van het groote Kerkgenootschap afscheidde, doch zij nam spoedig in aantal toe, maar in de beroering dier tijden ontstonden er lichtelijk weer andere stroomingen, hetgeen te verklaren is uit het feit dat het z.g.n. kerkrecht sinds langen tijd niet meer gehandhaafd en daarom ook niet meer bekend was. Toen nu sommigen - en daaronder vele eenvoudige menschen - poogden dat recht weer in eere te herstellen, bleek alras dat de inzichten en de toepassing daarvan nog al eens sterk uiteen liepen en dat gaf dan weer botsing tusschen de broeders onderling. De Kamper gemeente ontkwam ook niet aan dit proces; na kort bestaan der gemeente ging een gedeelte onder ouderling Hoksbergen op zichzelve staan, terwijl het andere deel zich voegde in het kerkverband der Christ. Afgescheiden kerken. Zij beriep tot haar eersten leeraar den zoon van den eersten afgescheiden predikant in Nederland, Ds. H. de Cock Jr., dezelfde die later aan de Theologische School als docent is werkzaam geweest. Snel was de toename der gemeente: telde zij in 1851, het jaar der scheuring, nog maar 19 leden, heden ten dage is dit getal, ook door vereeniging met de z.g.n. doleerenden of Nederd. Gereformeerden in 1895, gestegen tot pl.m. 5000. De laatstgenoemden brachten hun eigen kerk mede, n.l. die aan de voormalige Hagenpoort, aan het einde van de Oudestraat, welk gebouw in 1891 tot zijn tegenwoordige gedaante is verbouwd. Voor het genoemde groot aantal leden was evenwel een derde kerkgebouw dringend noodig: de kerkeraad besloot tot den bouw, verkreeg grond aan de Ebbingestraat en stichtte er de nieuwe kerk met 1280 zitplaatsen voor eene som van f 40.000. Den 19en April 1911 werd de kerk in gebruik genomen met eene rede van Ds. G. Elzinga.
De kerk is in modernen stijl gebouwd, met ramen van gebrandschilderd glas; het gezicht op den kansel en de acoustiek zijn goed. Zij heeft centrale verwarming en maakt ook uitwendig een aangenamen indruk. Een nieuw orgel is in aanbouw, zoodat weldra aan alle eischen voor een doelmatige inrichting van zulk een gebouw zal zijn voldaan. En dat de offervaardigheid en het prijs stellen op een vaste plaats in de kerk steeds toenemende zijn, mag wel blijken uit het feit, dat de gezamenlijke opbrengst der verhuurde zitplaatsen in de drie kerkgebouwen de som van f 7200.- beloopt. De Doopsgezinden hebben een kerkgebouw aan den Broederweg, op den hoek van de Groenestraat, oorspronkelijk de Kloosterkerk der Zwarte- of Cellezusters; de Lutherschen een op den Burgwal bij de Nieuwe Markt, terwijl de Israëlieten hunne synagoge hebben aan de IJsselkade.
Wij hebben straks in 't voorbijgaan genoemd de Theologische School der Geref. kerken. Dit gebouw is gesticht in 1870 op de Oudestraat, dicht bij de Sint Nicolaas- of Bovenkerk, doch de school zelve dateert van 1854. In deze inrichting worden leeraars opgeleid voor de Geref. kerken in Nederland; zij staat onder direct toezicht dier kerken en er wordt onderwijs gegeven door vier hoogleeraren en drie lectoren. Vóór 1894 vond de vorming van a.s. leeraars zoo goed als geheel aan deze school plaats, doch in dat jaar liet men de z.g.n. literarische opleiding los, deze werd toevertrouwd aan een Gymnasium en de School gaf alleen theologisch onderwijs.
De stichting der Vrije Universiteit op Geref. grondslag in Amsterdam, aan welke ook a.s. leeraren worden opgeleid, heeft naar de meening der kerken, het bestaan der Theol. School nog niet overbodig gemaakt daar de V. U. niet van de kerken maar van eene Vereeniging voor Hooger onderwijs uitgaat. Nu, de Kampenaars zullen de school ook wel niet gaarne uit hun midden zien heengaan, zij draagt tot den bloei van Kampen niet onbelangrijk bij. Bij het 40-jarig bestaan bood de burgerij als feestgave een fraaie boekenkast voor haar vrij rijke bibliotheek aan, vervaardigd naar een ontwerp van den heer E. D. J. de Jong Jr. door den meubelmaker Engelen. Het uiterlijk van het gebouw biedt geen architectonisch schoonen, maar toch wel een om zijn netheid en regelmaat frisch aandoenden aanblik; van binnen is het, inzonderheid na de verbetering en vergrooting van 1894, doelmatig voor het gebruik. En dat is toch wel het voornaamste.
Aan
Stichtingen van Weldadigheid
is Kampen lang niet arm. Daaronder zijn te rekenen het Grootburger weeshuis aan den Cellebroedersweg, het Burgerweeshuis op den hoek van Vloeddijk en Brigittenplein; het Ziekenhuis aan het eind van den Vloeddijk hoek Molenstraat, dat echter weldra door een nieuw gebouw, waarover straks meer, zal worden vervangen; het Proveniershuis aan den Burgwal, voor bejaarden in 3 klassen verdeeld, al naar gelang zij geheel kosteloos verzorging ontvangen of meer of minder zelven daartoe iets bijdragen; het BestedeIingenhuis der Ned. Herv. gemeente, staande in de 3e Ebbingestraat; het R. K. Weeshuis in de Boven Nieuwstraat ; de z.g. Bethlehemsvergadering in de Buiten Nieuwstraat, staande onder het Burgerlijk Armbestuur, en dienende om gratis huisvesting aan behoeftige weduwen te verleenen. Een relief aan den gevel vertoont het bezoek van de herders aan den stal van Bethlehem en een opschrift "In Bethlehem 1631" geeft het jaar der stichting aan. Meer dergelijke "vergaderingen" geven allen getuigenis zoowel van den weldadigheidszin onzer voorouders, als van de zorg voor ouden van dagen, behoeftigen en beproefden.
En dat die weldadigheidszin ook bij onze tijdgenooten nog levendig is, leert ons o.m. de
Van Gelder-Stichting
aan de 1ste Ebbingestraat, door den stichter Ds. C. L. D. van Coevorden Adriani, den 7en Juni 1900 plechtig geopend en overgedragen aan den Raad der Gereform. kerk. De naam is afkomstig van schenkers eerste echtgenoote, tot wier gedachtenis de stichting is geschied. De heer v. C. Adriani, geboren 1844, laatstelijk predikant der Geref. gemeente te Baambrugge, sedert 1896 rustend, overleed in Jan. 1911 te Velp, doch ligt in Kampen begraven. Zijne edele stichting bestaat uit twee afdeelingen, waarvan de eerste dient tot opname van lieden uit den deftigen stand, van waar ook afkomstig, doch leden zijnde van de Geref. kerk, die zelven niet van middelen ontbloot zijn, doch niet geheel in hunne behoeften naar hun stand kunnen voorzien en daarom in de stichting eene vrije woning met maandelijksche toelage genieten; de tweede afdeeling herbergt personen uit den kleinen burgerstand, die minstens 6 jaar in Kampen moeten hebben gewoond en gedurende dien tijd ook lid van de Geref. kerk zijn geweest. Ook deze moeten niet geheel zonder eigen inkomen zijn, maar de eischen zijn voor hen lager, dan voor de 1ste categorie. De inwonenden behouden hunne zelfstandigheid zoo goed als ongerept.
Een tweede voorbeeld van ruimen milddadigheidszin levert ons de in aanbouw zijnde
Engelenberg-Stichting
die verrijzen zal op een opgehoogd terrein achter de Hoogere Burgerschool. Voor den bouw werd door den den heer C. H. H. A. Engelenberg te Kampen eene som aan de gemeente gelegateerd, groot tweemaal honderdduizend gulden, bestemd voor een nieuw Ziekenhuis. De Raad droeg het maken van een ontwerp op aan den architect W. Kromhout Czn. te Rotterdam en den 5en Januari 1912 is de bouw, met inbegrip van afzonderlijk keukengebouw en vrij staande barak, gegund aan den laagsten inschrijver J. H. Janssen te Velp voor de som van f 191.980. Het zal eene lengte hebben van 60, bij een breedte van pl. m. 15 Meter en de omgeving zal in overeenstemming met het gebouw worden gebracht. Het is te hopen dat het ook in aanbouw zijnde station voor de tramlijn Hattem-Kampen, dat niet ver van het nieuwe ziekenhuis, aan het begin van den IJsseldijk zal verrijzen, de voor een ziekenhuis zoo noodige rust niet al te zeer zal verstoren.
Het wordt nu tijd eens om te zien naar het gebouw waarin Kampens belangen worden besproken en behandeld door de "vroede vaderen", namelijk
Het Raad- of Stadhuis,
staande, rondom geheel vrij, op een driehoekig terrein gevormd door de Oudestraat, de Voorstraat en de Vischsteeg, zijnde de voorgevel naar de Oudestraat gekeerd. Het gebouw bestaat feitelijk uit twee gedeelten, wat den tijd der stichting betreft. Het oudere gedeelte diende in vorige tijden tot Raadhuis, het nieuwere thans tot stadhuis.
Het oude Raadhuis is omstreeks 1350 gebouwd en heeft dus een eerbiedwaardigen ouderdom. In 1543 vernielde een vrij hevige brand, door onvoorzichtigheid ontstaan, het gebouw van binnen geheel, maar de buitenmuren bleven gespaard en konden hersteld worden; dat ze stevig waren, blijkt wel uit het feit dat ze heden nog staan. Aan den voorgevel merken we o. m. op een traliewerk van gesmeed ijzer; van hier werden de gewone afkondigingen gedaan aan de burgerij; voorts zes beelden, in nissen geplaatst, die voorstellen: Keizer Karel de Groote, Alexander den Groote, de Matigheid, de Trouw, de Gerechtigheid en de Liefdadigheid. In den Schepentoren, tegen het gebouw aan staande, wordt het oude Archief bewaard, dat als van groot belang voor de geschiedenis moet worden geacht, getuige de stukken die daaruit reeds gepubliceerd zijn door den archivaris Mr. Nanninga Uitterdijk.
Het eigenlijke Stadhuis is in 1888 en 1889 verbouwd; de Raadzaal, op de eerste verdieping, bevat de portretten der prinsen en koningen uit het huis Oranje-Nassau, terwijl in de nevens de raadzaal zich bevindende kamers nog portretten zijn van Ernst Casimir en Willem Lodewijk van Nassau.
De mede op de eerste étage voorkomende Trouwzaal is versierd met imitatie-goudleeren behangsel en fijn eikenhouten ameublement. Ook is hier te zien een gobelin uit de 16e eeuw; een stuk dat algemeen geroemd wordt. Nadat wij dit en nog meer moois, te veel om alles hier op te noemen, bekeken hebben, vragen we toegang naar het oude Raadhuis en van de étage waarop wij ons bevinden, gaan we door een zware eikenhouten deur en een gang naar de Schepenzaal, die aan de wanden versierd is met oude pieken en vaandels; op den beganen vloer trekken onze aandacht oude gevelsteen en, steenen kogels en afgietsels van de zes beelden aan den gevel voorkomende; verder kunnen we hier zien oude gilde bekers en drinkhorens, opgegraven kannen e. d., benevens boeken in de middeleeuwen in de kloosters geschreven enz. De toegang tot het oud archief wordt, behalve door twee houten deuren, beschermd door een ijzeren dito, afkomstig van het in de nabijheid van Zwolle gelegen, mede door hulp van de Kampenaren, in 1362 veroverde en geslechte kasteel van Zweder van Voorst, die het den bewoners van laatstgenoemde stad zoo menigmaal benauwd maakte, doch eindelijk voor de doortastendheid van bisschop Jan van Arkel zwichten moest. Verzuim niet te bezien de zandsteenen schouw, in 1543-45 vervaardigd door den beeldhouwer Jacob Colijn van Kamerijk; het is een meesterstuk, dat schier op zichzelf een reisje naar Kampen rechtvaardigt. Nog veel meer fraais en antieks is hier op te merken: in dit opzicht spant Kampen de kroon boven Zwolle en uit alles blijkt dat de tijd, waarin "Kampens wimpels en banieren met roem langs land en zee zwierden", een glorierijke en winstgevende is geweest en dat Kampens Vroedschap in die dagen de kunst beminde en hoogachtte niet alleen, maar ook dienstbaar wist te maken aan den roem der stad.
De Nieuwe Toren, tegenover het stadhuis, bezit een buitengemeen fraai en grotesk klokkenspel. Hier in de buurt - schuin achter het stadhuis - is het in 1904 gebouwde Postkantoor met ingang aan de Oudestraat.
Eene, zelfs korte, beschrijving van Kampen, mag niet onvermeld laten het in 1850 door Koning Willem III ingestelde
Instructie-bataljon
waardoor Kampen alleen reeds in den lande bekendheid geniet. De kazerne, waarin het gehuisvest is, bevindt zich op de Oudestraat tusschen de Botervat- en de Schapensteeg. Het is een forsch gebouw met twee zijvleugels, die een breed plein voor het hoofdgebouw begrenzen, welk plein van de publieke straat is afgescheiden door een hoog, niet onsierlijk, ijzeren hek. Hoe vruchtbaar deze instelling heeft gewerkt ten nutte van het leger, kan blijken uit het feit dat door haar reeds meer dan achttien duizend jonge mannen voor den dienst als onderofficier of korporaal zijn geschikt gemaakt, waarvan een groot aantal later ook den officiersrang bij het leger hier te lande of in onze Oost-Indische bezittingen hebben verworven. Terecht mocht in 1910 het zestigjarig bestaan der Inrichting feestelijk worden herdacht, bij welke gelegenheid door den eersten luitenant J. A . H. Abeleven een Gedenkboek is samengesteld, dat voor oud-leerlingen en belangstellenden een aangenaam souvenir is aan de zoo bekende en beminde stichting.
De opleiding tot officier geschiedt in het gebouw voor den Hoofdcursus, hoek Koornmarkt en Prinsestraat. In een deel van dit gebouw logeerde in 1809 koning Lodewijk Napoleon, bij zijn bezoek aan Kampen. Dit deel maakte toen de woning uit van den Franschen predikant Serrurier. Aan deze inrichting, sinds 1877 in Kampen gevestigd, zijn in den regel ruim een honderd jonge mannen, die door militaire- of burgerleeraren bekwaam worden gemaakt voor hunne toekomstige loopbaan; o. a. heeft tot dezen behoord de bekende oud-gouverneur-generaal van Nederlandsch Oost-Indië J. B. van Heutz.
Ten bate van hen die bij het leger in onze overzeesche gewesten zullen gaan, is er door een der leeraren, den gepens. kapitein van het 0.-I. leger H. T. van IJsseldijk , sinds 1900 eene verzameling van voorwerpen, betrekking hebbende op "onze Oost", bijeengebracht, die, vroeger, op de zolders van het gebouw voor den Hoofdcursus bewaard, thans is verhuisd naar den hoek van de Nieuwe Markt en den Burgwal en bekend staat als het
Ethnographisch Museum.
Het is elken Woensdag en Donderdag des namiddags van 1 tot 4 uur voor het publiek te bezichtigen tegen een entréeprijs van 25 cents. Want niet alleen aanstaande officieren bij het 0.-I. leger kunnen hier profiteeren van het tentoongestelde, ook voor anderen die in onze overzeesche gewesten belang stellen, is hier veel en velerlei te zien wat zelfs moeilijk in andere verzamelingen van dezen aard is aan te treffen. En eigenaardig is het dat het grootste deel der voorwerpen geheel belangeloos voor het museum is afgestaan door de heeren, die vroeger hunne opleiding aan de inrichting genoten hebben.
Ons bestek veroorlooft ons niet, eene compleete opgave te geven van al het bezienswaardige, wij wijzen alleen op enkele zaken, waarvan we wel eens vaak gehoord en gelezen hebben. maar die wij nog nimmer zagen, als daar zijn: een compleeten rijstpelmolen, een Javaansch Schimmentheater, een dito huishouden, een dito bruidsbed, een exemplaar van den Koran in Arabisch letterschrift; modellen van Djambische, Athjesche en andere woningen ; Indische wapenen en koperwerk; mantels en andere kleedingstukken van vorsten en grooten, enz. Daar de ijverige directeur nog immer voortgaat de collectie te vermeerderen, kan men zeggen dat de belangrijkheid van het museum met elk jaar toeneemt en een attraction zal gaan vormen voor bezoekers der stad.
Zij die tijd hebben voor een bezoek van eenige dagen, behoeven niet verlegen te zijn met hun logies; in het gunstig bekende HoteI des Pays-Bas op den Broerweg, dat 1 November 1911 zijn 60-jarig bestaan herdacht, vinden zij alles wat een tourist maar wenschen kan. Wij twijfelen niet of deze zal, bij zijn afscheid van het in zijn kleinheid toch zooveel schoons en belangrijks biedende stedeke, de woorden des dichters tot de zijne maken:
"Zij staag U roem en bloei beschoren".
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten