vrijdag 20 februari 2015

Giethoorn en de tocht er heen (1929)

INLEIDING
De stoombootdienst Heukels en Zonen te Zwolle gaf de hieronder weergegeven gids uit in de jaren twintig en dertig. Zeer bijzonder is dat de stoomboot Ora et Labora I nog steeds bestaat! Ze ligt nu als varende woonboot Ora et Labora in Utrecht en is herkenbaar als de salonboot van vroeger. Ciska de Ruiter legt momenteel de laatste hand aan het boek dat zij over het bestaan van dit schip heeft geschreven. Het boek krijgt de titel: 'Ora et Labora – van stoomboot tot woonboot' en gaat binnenkort naar de drukker. Op www.dewittewaterlelie.nl is hier meer over te vinden.



EEN ONDERNEMING.
Het zal nu ongeveer 20 jaar geleden zijn, dat Giethoorn voor het toerisme ontdekt werd. Deze uithoek van Nederland in het Noord-Westen van Overijsel was toen nog niet opgenomen in het verkeer van den stroom uitgaande menschen, die in de zomermaanden van steden en dorpen zich uitstort over bosch en beemd, hei en water. Het lag daarvoor te ongelegen, en schier niemand vermoedde daar belangrijk natuurschoon, noch eenig typisch Nederlandsch dorps-eigen.
Terwijl alle bekende plekken in Nederland, die om hun schoonheid worden geprezen, geleidelijk gemakkelijker te bereiken waren, doordat spoor- en tramwegen de noodige uitbreiding ondergingen, dacht niemand echter aan het afgelegen Giethoorn in een land van bijna uitsluitend moeras en water. Totdat opeens enkele dolende toeristen het ontdekten. In betrekkelijk korten tijd verschenen in kranten en tijdschriften tal van artikelen over Giethoorn, waarin de schoonheid, het eigenaardige, het typische en het pittoreske van het dorp en den eenvoud der bewoners om 't zeerst werden geprezen. De naam Hollandsch-Venetië, die al spoedig gemeengoed werd, was wel geschikt om de nieuwsgierigheid te prikkelen en verwekte een levendige belangstelling voor het bekoorlijke dorp en zijn merkwaardige omgeving in dezen uithoek van ons schoone land. Velen hadden er een lastige reis voor over om met eigen oogen te zien, wat anderen er van vertelden.

Hoe Giethoorn is te bereiken?
Op verschillende manieren, doch het naaste spoorwegstation is nog minstens anderhalf à twee uur loopen er van verwijderd, zoodat een tocht er heen zich moeilijk aansluit bij het snelverkeer per spoor. Er leiden wel goede wegen heen voor rijwiel, auto of motorrijwiel, doch het dorp ligt zoozeer buiten de groote wegen, dat het onwillekeurig niet in de routes wordt opgenomen, hoe zeer een bezoek ook de moeite en het oponthoud loont. Zij, die van een bezoek aan Giethoorn volop willen genieten en bovendien een dag aangenaam willen doorbrengen, kunnen dit op eenvoudige, gemakkelijke, prettige en tevens billijke wijze doen. De FIRMA J. HEUKELS & ZONEN, stoombootdiensten te ZWOLLE, heeft de laatste jaren met steeds toenemend succes boottochten naar Giethoorn georganiseerd. De Salonschroefstoomboot leent zich daarvoor blijkbaar zeer goed.
Dagelijks toch worden meestal 100 tot 150 personen vervoerd. In het drukste van de vacanties wordt dit getal nog hooger opgevoerd en in speciale gevallen is het wel 450 geweest, waarbij dan 2 of 3 zusterschepen dienst moesten doen.
Voor het eerst heeft de Directie der Spoorwegen het vorige jaar de toeristen uit diverse plaatsen per goedkoopen trein aangevoerd, om van Zwolle uit per Ora et Labora dit uitstapje te maken. Hieruit blijkt wel voldoende, dat de tocht per boot verreweg de voorkeur heeft.
Er komt nog bij, dat Giethoorn van Zwolle 40, van Meppel 15 en van Steenwijk 10 kilometer verwijderd ligt.
Behalve de gemakkelijke wijze van reizen per boot in het warme seizoen, is het vooral voor hen, die van waterpartijen houden, in meer dan één opzicht een verlies, wanneer de reis per fiets of per auto wordt gemaakt. Immers men mist dan den tocht over de mooie Overijselsche Plassen, die van het begin tot het eind vol afwisseling is. Ook is aan boord van de Ora et Labora I gezorgd voor een degelijk buffet tegen matige prijzen.

Afvaart - Zwartewater te Zwolle

HET ZWARTEWATER.
De boottocht naar Giethoorn? Zoodra te Zwolle de kade aan het Roodetorenplein (10 min. afstand van het station] is verlaten, gaat het het Zwartewater op, dat ontstaan is uit de samenvloeiïng van de Sallandsche Weteringen. Aan de linkerzijde treft ons allereerst het huis "Hofvliet", waarvan de naam met kapitale letters in den gevel prijkt. Oudtijds moet dit de woning zijn geweest van een Muntmeestersgeslacht. De houtzaagmolen even verder heeft zijn wieken moeten offeren aan den modernen tijd. Aan dezelfde zijde passeeren we daarna de buurtschap "Frankhuis".

Het Zwartewater

Dit Frankhuis is overoud en wordt reeds genoemd in de 14e eeuw. Het dankt zijn oorsprong niet aan een kerk, een klooster of een burcht, waar omheen vroeger de dorpen en steden ontstonden, doch aan een herberg, gelegen aan de samenkomst van twee groote verkeerswegen, n.l. van Kampen en van Hasselt.
Herhaaldelijk komt dit gehucht in de geschiedenis voor en de waard van de herberg speelde zelfs een belangrijke rol in de rumoerige jaren van Karel van Gelre. In de groote bocht van het Zwartewater, die we nu omvaren, waarschuwt een roode ton de schippers voor een ver uitstekende zandplaat. Direct hiertegenover ligt het sluisje de "Rademakers Zijl" en begint de vaart, waarlangs oudtijds trekschuiten naar Kampen voeren. Achter den dijk strekt zich de onafzienbare polder "Mastenbroek" uit. Telkens biedt het Zwartewater met zijn rijk begroeide oevers, nieuwe treffende gezichten. Hier liggen de dijken vlak bij den stroom; ginds zijn ze een heel eind landwaarts moeilijk te ontdekken. In de verte teekent zich reeds het in Romaanschen stijl opgetrokken torentje van Hasselt af.

Inmiddels passeeren we den mond van de Vecht, die haar water met dat van hare zuster vereenigt om samen des te sneller naar zee te stroomen. Een boer, aan den oever van het Zwartewater tegenover dien Vechtmond wonende, nam eigenaardig indertijd den naam aan van "Kijk-in-de-Vecht", welke naam in en om Zwolle nog meermalen voorkomt.

HASSELT EN ZWARTSLUIS.
Het terrein, dat we nu doorvaren, heet vanouds de "Penanten". Het ontleent zijn naam aan een in de 16e eeuw gebouwde stuw. Sinds echter het Zwartewater in beheer van den Waterstaat is gekomen, zijn deze Penanten opgeruimd, alleen de naam bleef bestaan. Nu en dan glijdt ons hier statig een zwaan voorbij, nieuwsgierig starend naar de boot met opgewekte menschengezichten. De schippers en de visschers, die we telkens voorbij varen of tegenkomen, kijken vol belangstelling naar de bekende salonboot.

Gezicht op Hasselt

Het fraaie panorama van Zwolle is nu geheel uit het gezicht verdwenen en we passeeren het oude stedeke Hasselt, bekend om zijn stadhuis en de "Heilige Stede", waarheen jaarlijks ettelijke pelgrims trekken uit alle oorden des lands. Onmiddellijk valt het ons op, dat Hasselt eertijds een welvarende plaats moet zijn geweest. En werkelijk behoorde het toen met Zwolle en Kampen tot de Hanzesteden. In den loop der tijden heeft het veel moeten lijden van de scherpe concurrentie der grootere plaatsen. Toch is het nog geen doode stad. De nijvere bevolking vindt in scheepsbouw, kalkbranderijen, enz. haar bestaan. Een paar stooten op de fluit ..... en ..... de kloeke brug over het Zwartewater, de Van-Nahuysbrug (zoo genoemd naar een voormalig burgemeester), wordt reeds geopend, zoodat we niet behoeven te wachten.
De tram Zwolle-Blokzijl, die hier het Zwartewater moet passeeren, wacht driftig puffend op onze doorvaart. Helder schijnt de zon op de roode daken van het oude Hasselt, zich weerspiegelend in het donkere rivierwater. Met volle kracht stoomen we het bedrijvige Zwartsluis tegemoet, met een witte schuimstreep teekent de "Ora et Labora 1" haar weg. De groote sluis, waardoor het Meppelerdiep in verbinding staat met het Zwartewater, varen we voorbij en houden op de Oude Sluis aan, om daar door te schutten en in de Arembergergracht te komen. 't Is als afgepast, de boot kan precies in de sluiskolk, in de lengte en in de breedte is nauwelijks meer dan een voet speling. Ieder passagier luistere hier naar de waarschuwing, die van alle kanten gehoord wordt: "Handen binnen boord houden"!

Aremberger Schutsluis

DE AREMBERGERGRACHT.
De naam der sluis zegt ons reeds, dat we hier te doen hebben met het werk van den stadhouder Jan van Barbançon, Heer van Ligne, Graaf van Aremberg. Deze werd in 1548 door de Landvoogdes, Margaretha van Parma, benoemd. Dit terrein is als 't ware een monument van zijn leven en werken. Sinds het begin der 17e eeuw gingen echter de rechten op sluis en vaart door verkoop over in particulier beheer. Aan weerszijden van de gracht, die we nu invaren, vinden we allerlei victualiënhandel, opslagplaatsen van turf, typische huisjes met den achterkant naar 't water gekeerd, die ons een blik geven op het huishoudelijk gedoe. Verder zorgen scheepswerven en kalkbranderijen voor de gewenschte afwisseling. 't Is al leven en bedrijvigheid, één aaneenschakeling van indrukken. Maar allengs worden de gebouwen en getimmerten, waaronder vele van primitieve samenstelling, schaarscher; de omgeving krijgt een meer landelijk aanzien en al spoedig is er links en rechts van de vaart uitsluitend de rijke flora van onze lage landen.
Hier en daar staat een grijze grutto, op een hooge turfbelt ons aan te staren, terwijl verderop het klagend geroep van het "grutto", “grutto" ons in de ooren klinkt. Sterntjes, net kleine meeuwtjes, komen in troepen aanvliegen, scheren langs en over de boot en zwenken vervolgens in prachtige vluchten weer naar hun water-eldorado terug. Het geheele terrein, dat we nu overzien, bestaat uit laagveen. Omstreeks het midden der 15e eeuw begon hier de afgraving van het hoogveen, terwijl de gracht, waarin we ons nu bevinden, in 1568 gereed kwam.
Zien we nu vooruit, dan merken we op eenigen afstand reeds het glinsteren van donkere plekken: het is het donkere water van het Belterwijde met zijn wit gekuifde golfjes, dat we weldra in zijn volle breedte passeeren, terwijl we 't in zijn heele lengte overzien kunnen en in die richting de toren van Meppel zich verheft. Spoedig vernauwt het zich alweer en naderen we de Ronduite, eenige woningen aan den weg, die tusschen het Beulaker- en het Belterwijde van Vollenhove over Wanneperveen naar Meppel leidt, met een zijweg naar Giethoorn en Steenwijk. Het gehucht Ronduite ontleent zijn naam aan een in de 16e eeuw aldaar opgeworpen schans tot afweer der Friezen. Men houdt het woord Ronduite voor een verbastering van het Fransche woord Redoute, dat schans beteekent. De bevolking spreekt dan ook niet van Ronduite, maar zegt: Rodute.
Intusschen is de wipbrug opgehaald en als we er door varen, houdt de brugwachter ons aan een stok zijn ijzeren napje voor, om het bruggegeld in ontvangst te nemen. Een paar mannen, enkele vrouwen en kinderen, turen ons na, wellicht zich verbaasd afvragend, wat die menschen toch wel beweegt om naar zoo'n waterland te komen zien.

Het groote meer, dat we nu voor ons hebben liggen, is het Beulakerwijde. In de 18e eeuw bestonden deze beide meren nog niet. Op de kaart Van 1781 komen noch Beulaker- noch Belterwijde voor. Deze door het afgraven van het laagveen ontstane poelen, werden niet ingedijkt en vraten steeds verder den slappen bodem in. De geweldige overstroomingen in het laatst der 18e eeuw deden het overige en zoo groeiden de eertijds onschuldige veenplassen aan tot kleine zeeën, en werden een groot gevaar voor de omgeving. Het geheele dorp Beulake met zijne in 1666 gestichte kerk, werd door de watervloeden van 1775 en 1776 geheel verzwolgen. Nog toont men ons de plaats aan, waar eens het kerkhof was, terwijl de eikenhouten preekstoel in de Ned. Herv. Kerk te Vollenhove afkomstig is uit de kerk van het verdronken dorp.
Ongeveer honderd jaar geleden werd deze streek weer dusdanig geteisterd, dat niet minder dan 300 koeien omkwamen in den vloed en meer dan 25 huizen totaal verdwenen.
Op dit breede water doemen schitterende vergezichten voor ons op. Achter ons heel in de verte zien we den toren van Zwartsluis en hier en daar een enkel hoog dak, links het geboomte van het land van Vollenhove en de hooge Voorst, schuin voor ons de schemerig roode daken van Blokzijl. recht voor ons uit in de verte piekt de torenspits van Steenwijk boven de boomen uit, schuin rechts in 't wazig verschiet vertoonen zich de omtrekken van het Drentsche stadje Meppel. Heerlijk warm schijnt de zon en een zacht briesje toovert op het water zwakke golfjes, geluidloos brekend tegen de stevige zijden van de boot. Als de zon zich voor een oogenblik achter een wolk verschuilt, overhuift ons de schaduwen is er op den wijden plas een voortdurend spel van licht en donker. Nog steeds is de boot op breed water en daar dit meer bij lange na niet overal bevaarbaar is, heeft onze kapitein langs een zig-zag-lijn te varen, waaraan hij zich streng moet ouden.

DE AANLEGPLAATS.
We naderen nu het einde der heenreis. De haven aan den weg naar Giethoorn komt reeds in 't zicht. De opening in de zware houten beschoeiïng ter beveiliging van den weg, het zoogenaamde heiwerk, ligt recht voor ons. Rechts en links varen we nu tusschen waterlelies door, die we jammer genoeg niet kunnen bereiken. Achter ons zien we nog even de drijvende biezepollen als bouquetten op het water, daar tusschen wat duikelaars en waterhoentjes en heel in de verte een paar zeilende schepen en dit alles geflankeerd door een heldere, lichtbewolkte lucht. De halve kracht waarmee de boot voer, wordt nu gereduceerd tot bijna nul. Nog een hoek van 90 graden wordt gemaakt en de Ora et Labora 1 ligt veilig in de haven gemeerd.

De aanlegplaats

Niettegenstaande de heenreis bijna drie uur duurde, is deze tocht zoo vol afwisseling, dat bij het van boord gaan menige passagier den kapitein of den hofmeester toeroept: "wat was het mooi!!!"

PUNTEREN.
Eenmaal te Giethoorn aangekomen, wordt den passagiers alle mogelijke vrijheid gelaten, doch iemand die er nog nooit is geweest en het dorp alleen kent uit illustraties, vraagt al gauw naar de Giethoornsche punters en typische bruggetjes. Welnu, bij de aanlegplaats van de Ora et Labora liggen een aantal dier primitieve vaartuigjes gereed, waarvan een paar met aanhangmotoren. Het verdient daarom aanbeveling, de wachtende gondeliers te volgen naar de overzijde van den weg, waar U een schitterende puntertocht wordt aangeboden. 't Duurt dan ook niet lang, of de meegekomen passagiers hebben in de punters de stoelen en banken bezet. Een paar duwen van den schipper, die achterin met zijn langen stok staat te manoeuvreeren, en de schuitjes glijden eerst door een vaart vol waterlelies en andere waterplanten, naar het eigenlijke dorp met zijn lage huizen met rieten daken, met zijn bruggetjes, weggetjes, paadjes en bongerden.

Giethoornsch wegje

Heerlijk geruischloos varen hier de punters rond, geduwd door de rappe handen der Giethoornsche gondeliers. Onuitwischbaar zal bij U de indruk zijn van een stil droomend Giethoornsch grachtje met zijn kronkelingen en tallooze schilderachtige bruggetjes en dat alles overschaduwd door het weelderig groene loof van hooge wilgen, slanke populieren en knoestige, forsche esschen.
Als na het omvaren van een bocht, die de schipper neemt met bewonderenswaardige handigheid, in den loop der jaren gekregen, de landelijke omgeving plotseling plaats maakt voor een grachtje met aan weerszijden eenvoudige, doch meerendeels nette huisjes, en paden door tallooze simpele vondertjes met hooge leuningen verbonden, waarop geen twee menschen elkaar kunnen passeeren, dan klinken uit de monden van de punterende menschen langgerekte hé's en ho's. Hoe eigenaardig! wat leuk! zoo hoort men voor en achter. 't Is dan ook een zeldzame aanblik, dien men niet licht zal vergeten. Niemand ontkomt aan de bekoring ervan.

IN EN DOOR HET DORP.
Het typische van het dorp is, naar men zegt, ontstaan uit het feit, dat de oude verveners ook hier het land hebben ontveend blijkbaar niet naar een te voren vastgesteld plan, maar naar ieders lust en behoefte. Vandaar de ontelbare watertjes, bruggetjes en vondertjes, welke bruggetjes zoo rustiek mogelijk aangebracht, aan het dorp een fantastisch voorkomen geven. Het mooie bladerdak, dat dit sprookjesachtig oord overwelft, is heerlijk van tinten, onafgebroken wisselend van het teerste olijfgroen tot het diepste zwartgroen, al naarmate de zonnestralen invallen. Het vormt als 't ware een tunnel van groen, dat de waterpartijen telkens meer tot een idyllisch sprookjesland maakt. De punter is hier het eenige vervoermiddel. Wagens en karren zie je in het eigenlijke dorp niet, daar leent de weg zich niet toe, die immers slechts een smal voetpad is, telkens afgebroken door vondertjes en bruggetjes. Alleen de vaart of gracht is de straatweg voor de bewoners. De bakker bezorgt er het brood per punter en even zoo venten de slager, de kruidenier en de marskramer per punter langs de huizen van hun klanten.
De fiets, ofschoon later dan elders, heeft zich hier intusschen wel weten in te dringen en de meeste zoowel vrouwelijke als mannelijke bewoners, bezitten een rijwiel. In het dorp zelf kunnen ze er wel is waar niet het rechte gebruik van maken, maar dan loopen ze er maar naast, voeren hem handig over de vondertjes, tot ze aan een steeg of pad komen, dat naar den rijweg leidt. Ook wippen ze er tusschen de vondertjes nog wel eens op.

Giethoornsch grachtje, overschaduwd door loover

ALLES IN DE PUNTER.
Koeien, varkens, schapen en geiten worden met punters (de eerste met de veel grootere bokken en vletten) naar en van de weide gevoerd. Ge vindt er de drijvende brandspuit en evenzoo den punter, waarin de man met het draaiorgel langs de deuren gaat. Zelfs Hare Majesteit bezichtigde bij haar bezoek in Mei 1921 per vorstelijken punter dit eigenaardige dorp.
Een passagier van de Ora et Labora schreef eenigen tijd geleden in een der dagbladen o. m.: "Toevallig waren we getuige van een begrafenis per punter. Welk een contrast met ons spelevaren door de Giethoornsche grachtjes! Somber gleed de punter voort, de met zwart doek overdekte lijkkist in het midden, daaromheen de verwanten op ouderwetsche knopstoelen gezeten. We brachten de doode een laatsten groet onder 't voorbij varen, 't was een machtige indruk, dien deze stoet op ons maakte." Ge ziet er uit, dat het dagelijksche leven daar per punter gaat. Er is, naar men beweert, in heel Giethoorn slechts één paard en wagen. In elk geval moet het getal uiterst gering zijn, want de boer of landbouwer kan geen paard, geen wagen gebruiken. Een halve eeuw geleden waren er twee paarden: het dorp had namelijk twee grutters en die hadden elk een paard voor hun bedrijf.

Giethoornsch Expeditiebedrijf

Het verkeer van toeristen heeft er blijkbaar geen ander spoor achtergelaten dan de neiging der bewoners om de nieuwsgierigen tot punteren te nooden. De eenvoudige lieden zijn volkomen zichzelf gebleven en de bewoners in de lage huisjes staren met evenveel belangstelling naar de stadsmenschen, als toen de eerste punter met toeristen over Giethoorns ondiepe grachtjes gleed. 't Overgroote deel der Giethoornsche bevolking is doopsgezind en de onderstelling is niet gewaagd, dat volgelingen van Menno Simons zich hebben verborgen op deze zandplaat in het veen tusschen de moerassen en meren in Overijsels Noord-westhoek. Want ofschoon gelegen temidden van laagveen is het dorp grootendeels gebouwd op zand, hier en daar vermengd met veen. Bij het punteren ziet men nu en dan het witte zand op den bodem van het heldere, ondiepe water glinsteren. Trouwens de stok met handvat, waarmede de schipper vaardig zijn punter duwt, zakt bijna niet in den bodem, hetgeen op vastheid wijst. Door de plassen wordt het eigenlijke dorp gescheiden in een Noordelijk en Zuidelijk deel, zoodat de toevoeging Noord of Zuid steeds wenschelijk is voor adressen, telegrammen en telefoon.
Op onzen puntertocht varen we voorbij de Doopsgezinde Kerk, in de wandeling "de Vermaeninge" genoemd. In het Noordeinde staat nog een Gereformeerde, d.w.z. Nederl. Herv. Kerk, welke de bevolking, ter onderscheiding "de Kaarke" noemt. Het dorpskarakter is echter in beide deelen volkomen gelijk. De bevolking vindt haar bestaan in visscherij, hooi- en riethandel en het boerenbedrijf. Met de veenderij, vroeger een hoofdbedrijf, is het zoo goed als gedaan. Hoogstens nog wat brandstof voor eigen gebruik.
Eenige eendekooien omkransen het dorp van verre, waarvan er maar een twee- of drietal meer in gebruik zijn.
Terwijl land steeds als onroerend goed wordt beschouwd, is het om en bij Giethoorn onder bepaalde omstandigheden roerend bezit. Is ergens op een hoek van een der vele grachtjes door aanwas langzamerhand een verkeersbelemmering ontstaan, geen nood, de eigenaar neemt het weg, bevestigt het achter zijn punter, om het elders, waar het beter op zijn plaats is, of er een gat mee gevuld kan worden, te bevestigen. Moeder Natuur zorgt wel, dat het na verloop van eenigen tijd met de wankele omgeving één geheel gaat vormen. De toerist behoeft er zich dus niet over te verbazen als hij op zijn tocht zulk een stuk onroerend roerend bezit ziet verplaatsen. Dit karakteriseert volkomen Giethoorn en zijn omgeving. Het vervoer van zulk land, drijfland of drijftillen genoemd, heet “hevesleepen". Dat heve doet denken aan heffen, zich van den bodem opheffen, optillen, drijven.

Giethoornsch huisje

De huisjes zijn er over het algemeen knus en door hun bongerden half verborgen in groen en loof. Sommige lijken erg oud en hangen wat scheef, alle hebben zwaar bemoste rieten daken, lage deuren en kleine ramen. Weinige zullen meer beantwoorden aan de tegenwoordige bouwverordeningen, maar toch zien ze er kraakzindelijk uit, netjes in de verf en de roode stoepjes voor de deuren zijn keurig geschrobd. Op de hagen hangt de wasch te drogen - een ware mengeling van bonte kleuren.

We punteren al maar verder in deze bladerengrot, zooals iemand het noemde en varen inmiddels verschillende ambtelijke huizen voorbij, zooals het gemeentehuis, de openbare school met onderwijzerswoning, de pastorie van de Doopsgezinde Gemeente en het postkantoor, hier en daar een winkel en niet te vergeten, het Bondshotel “Hollandsch Venetië" van L.J. BAKKER, waar men U voor billijken prijs enkele dagen pension verschaft, zoo ge wilt.


Herhaalde malen ben ik al in dat bladerengewelf geweest, schreef onlangs iemand in een tijdschrift, maar telkens kwam ik weer onder de bekoring van het typische, leuke, pittoreske dorp met zijn eenvoudige bewoners, in dezen uithoek van ons land. Het is een van die gedeelten, waarvan het meerendeel met enthousiasme zegt: Hé, Wat is 't hier mooi!
Zoo komt de bezoeker van de eene verrukking in de andere en neemt een onvergetelijken indruk mede, en lang, en wellicht te vergeefs, zal hij zoeken naar een oord, dat in rustieke en bijzondere schoonheid vergeleken kan worden met hetgeen hij in dit Hollandsch Venetië aanschouwde. We hebben ruim een uur gepunterd en zijn de bekoorlijke laangracht van het dorp nu uit.

Een Giethoornsch bruggetje

Wie de tocht per Ora et Labora doet, geniet alleen het Zuideinde van het dorp. Het Noordeinde doet op kleiner schaal in schoonheid er niet voor onder. Men begrijpe dat het heele dorp een lengte heeft van nagenoeg twee uur gaans. Bovendien heeft het Noordeinde nog dit bijzonders, dat daar de Ned. Herv. Kerk staat, waarachter zich inplaats van een toren er op, waarvoor de bodem niet vast genoeg zou zijn, een zoogenaamd klokhuis bevindt, waarvan de klok geluid wordt bij 't aangaan van de kerk en bij begrafenissen. Zoo'n klokhuis staat ook achter de kerk te Wanneperveen en in Friesland in de veenstreken treft men ze nog op menige plaats aan. Ook is in 't Noordeinde een buurt, die nog het klooster heet (de Kloostersteeg leidt er heen). Daar moet vroeger het klooster gestaan hebben, waarvan beweerd wordt, dat de monniken daar in ons land de eerste turf gestoken hebben. Aanbeveling verdient het daarom, om, nu 't er aan goed logies niet ontbreekt, er eens een paar dagen te blijven. Dan eerst komt men tot kennis van de vele eigenaardigheden van het dorp en zijn bewoners. Ook kan men dan eens onder den treffenden en weldadigen indruk komen van de diepe avondstilte. Bij de in 1925 aangebrachte electrische verlichting, moet een wandeling door het dorp of een puntervaart door de gracht iets ongekend schoons zijn.

IN HET LANDELIJK CAFÉ.
Onze punter neemt een scherpe bocht en in de verte zien we reeds de hooge Cornelisbrug, waar we voor het Hotel-Café Prinsen meeren. Hoe idyllisch het ook was, de mensch heeft een maag en die pleegt in 't bijzonder op het water zich aan te melden. In het café, waarvoor we uitstappen, is hierin wel te voorzien. Desgewenscht kan bij bestelling 's morgens voor 't vertrek te Zwolle ook voor een warme lunch gezorgd worden. Het nieuw gebouwde huis Prinsen, tevens Hotel en Café, heeft haar landelijk karakter behouden. Het beschikt over een autogarage en puntert gezelschappen door en om het dorp. De passagiers hebben nu nog ruimschoots den tijd zich hier te verkwikken. We roepen hun toe: "Bon appetit!" of op z'n Gietersch: “Eet ze met smèk".


TERUG NAAR DE BOOT.
In de ruime koffiekamer van het café is nog alles drukte en bedrijvigheid, als de hofmeester of de conducteur van de boot er aan komt herinneren, dat de tijd is verstreken en de terugreis moet worden aanvaard. Het eerste wat deze opvangt is: "Is 't nu al tijd?" Het is dan ook niet te verwonderen, dat een dag uit met de Ora et Labora I U veel te vlug voorbijgaat. Vooral wanneer het zomerweer U hierbij begunstigt. Men is nog lang niet klaar. "We kunnen toch niet vertrekken zonder een souvenir van dit leuke dorp te hebben gekocht," zegt de eene passagier. "Ik moet mijn ansichten nog posten in de bus om den hoek," zegt een tweede en "ik moet nog afrekenen met den waard," zegt weer een ander. Maar de tijd is er en hoewel het personeel der boot opdracht heeft, zooveel mogelijk met de wenschen van het publiek rekening te houden, toch mag onder geen voorwaarde van den vertrektijd afgeweken worden.
In verband met het vertrek der treinen naar Apeldoorn, Almelo, Zutfen enz., wordt er steeds naar gestreefd om voor zessen weer terug te zijn. Een zachte herinnering van den hofmeester aan bovenstaande feiten is gewoonlijk reeds voldoende om de aanwezige passagiers onder zijn leiding het wandeltochtje naar de boot te doen ondernemen. Onder gezellig gekout gaat het bij groepjes langs den straatweg, in de wandeling de dijk genoemd. Aan onze rechterzijde komen we langs het reeds gedeeltelijk uitgegraven kanaal Beulakerwijde-Steenwijk, terwijl aan de linkerzijde het daareven doorgevaren sprookjesdorp geheel onder het groene koepeldak verscholen ligt. Boven op de hooge brug - de Jan-Hozenbrug - gekomen, blikt links ons oog nog éénmaal over al dat schoons heen en zien we recht voor ons uit de vlag van de boot reeds wapperen. Er waait gelukkig een frissche bries en de wit gekuifde golfjes van het meer daar voor ons geven U wel den indruk, dat het op die plas bij voor- en najaarsstormen geducht moet kunnen spoken.
Hier en daar worden we op den weg nog even opgehouden door een venter, die ons tot koopen uitnoodigt. De wandeltocht is nu ten einde; vermoeid heeft die ons niet, integendeel, hij heeft ons bij voorbaat geprepareerd op ons heerlijk zitje aan boord van de Ora et Labora, dat we nu weer gaan innemen. Na eenig manoeuvreeren en draaien heeft de boot weer den steven naar Zwolle gewend.

De motorpunter in deze rustige omgeving

Langs denzelfden weg varen we over het grootsche meer terug, maar nu met het gezicht naar Blokzijl, het miniatuur stadje met zijn hooge patriciershuizen, de stad Vollenhove met zijn roode daken en de hooge Voorst.
Alles is duidelijk te onderkennen. Die hooge schoorsteen schuin voor ons is van het stoomgemaal aan den zeedijk bij de Ettenlandsche Kolk, dat het waterschap bemaalt en op peil houdt, waarvan de heer Stroink de Dijkgraaf is.
Een paar korte stooten op de fluit herinneren ons er aan, dat we de Ronduite naderen. Van hier af varen we langs een anderen weg dan op de heenreis. Het Belterwijde, dat we vanmorgen slechts even in de breedte overstaken, passeeren we nu in zijn volle lengte. Een mooie plas met bijna hetzelfde panorama als dat van haar zuster, het Beulakerwijde. Ook hier riet en biezen langs de kanten en heel in de verte een groene streep, de oever. Een kraag van boomen omzoomt het geheele meer. Af en toe passeeren we een zeilend schip of een plezierjacht. Men zegt, dat ter plaatse waar thans het Belterwijde ligt, eertijds in de nabijheid van Schutsloot de oudste kerk van Wanneperveen moet gestaan hebben. We varen inmiddels met een slakkengangetje de Beukersgracht binnen, die van den grooten plas naar het Meppelerdiep voert. Het is de vaart, waarlangs de karakiet en het waterhoen hun nesten bouwen en waar inzonderheid de waterlelie in ongerepte schoonheid bloeit. We komen aan het gehucht Beukers.

HET MEPPELERDIEP.
Langzaam glijdt de boot dit kleine schutsluisje met de grootst mogelijke voorzichtigheid binnen en geen wonder, want ook hier past de boot in de sluis als een ongeboren kuiken in het ei. Het is alsof beide voor elkaar gebouwd zijn. Uiterst primitief gaat het hier toe. Eindelijk zijn de deuren los gedraaid en nu gaat het met volle kracht het Meppelerdiep langs naar Zwartsluis. Welk een wonderschoon tafereel als we van die zijde het schippersplaatsje doorvaren. Scheepshellingen passeeren we aan beide zijden van het water. Langs den kant een ontelbare rij vaartuigen, op den wal kalkbranderijen en op gindsche fabrieksgevel staat met forsche letters te lezen de alom bekende "Buismans gebrande suikerpoeder". Een nauwe sluis brengt ons weer op het Zwartewater en Zwartsluis ligt achter ons. En hoewel we weer op bekend terrein gekomen zijn, vervelen doet het niet.
We krijgen nu de gelegenheid om het 's morgens geziene nog eens met meer aandacht op te nemen.
Het is dan ook alles weer zoo geheel anders. Door de dalende zon wordt het nu belicht, waardoor andere lichteffecten ontstaan. Ook nemen we op de rivier een andere bedrijvigheid waar, zooals tal van hengelaars in hun roeibootjes met een rookend vuurtje. Ginds in de verte blinkt Zwolle in de avondzon. Een bekoorlijk gezicht, geheel verschillend en niet minder mooi dan dat van 's morgens.

AANKOMST TE ZWOLLE
Even voor zes stappen we aan wal op het Roodetorenplein, met vele heerlijke indrukken van de gemaakte reis en met de stille hoop in 't hart: "Tot Wederzien!"
Wij hebben hiermee een beschrijving trachten te geven van Giethoorn en de reis per boot er naar toe. Oneindig veel meer dan het lezen dezer regels, geeft een bezoek aan het dorp en de omgeving, welk bezoek men naar believen kan uitstrekken. Retourbiljetten zijn geldig vanaf begin Juli tot einde Augustus. De in dezen gids opgenomen foto's pogen slechts een flauw beeld te geven van de mengeling van loover en waterpartijen, die het merkwaardige dorp en haar omgeving aan haar bezoekers(sters) biedt.
Henri Meyer schrijft hiervan in het prachtwerk "Ons Eigen Land" - dan zou de landstreek tusschen de Zuiderzee, het Meppelerdiep en Steenwijkerdiep een soort Mekka voor buitenlandsche toeristen, een soort lustoord voor schilders en fotografen en andere natuurbespieders kunnen worden .... dan zouden Giethoorn en de landschappen rond het Beulaker- en het Belterwijde gezocht worden door vreemde schilders en tijdschrift-illustrateurs ..... en al de magnifieke gelegenheden om wereldberoemde en in geen ander land aan te wijzen waterlandschappen te zien.
Als in vorige jaren op den terugtocht de torens van Zwolle weer in 't zicht kwamen, dan was het ons altijd een groot genoegen van de passagiers te mogen vernemen, dat ze een dag op zeer aangename en prettige wijze hadden doorgebracht. Menigeen dankte ons daarvoor bij het verlaten van de boot nog afzonderlijk of later zelfs schriftelijk. Met de gedachte daaraan wordt dit boekje de wereld ingezonden, in de hoop, dat het in vele handen moge komen en met den wensch, dat velen er een aansporing in vinden, in hun programma voor dit seizoen een bezoek aan Giethoorn met de Ora et Labora 1 op te nemen.