dinsdag 28 december 2010

Ons Dinkelland (1926): Nog een steenen-les

Wem Steine nur Steine sind, dem hat die Natur nie ans Herz gerurht.
(GOETHE)

Voor een geoloog is elke natuursteen een edelsteen.
(E. HEIMANS)

NOG EEN STEENEN-LES.

Den anderen dag gaan we onze keien netjes boenen en afwasschen, en laten ze in de zon drogen. Te groote stukken slaan we middendoor. Het is prettiger voor ‘t oog als de meeste stukken zoo ongeveer van dezelfde grootte zijn. Ik heb een Steenenlijstje, gedrukt, voor u bij de hand. Daarnaar richten wij onze collecties in. Op ieder steentje plakken wij een nummer. Dan gaan ze ieder verpakt in een papiertje samen in een doos. Dit lijstje komt er boven op.

Beginselen der Geologie en Mineralogie.

Toelichting:
1-12 Oergesteenten.
13-37 Sedimentgesteenten.
38-42 Uitbarstingsgesteenten.

1. Kwarts. De meest verbreide steensoort. Alle zuiver zand is kwarts. Glas is hoofdzakelijk van kwarts gemaakt. De scheikundige samenstelling er van is zeer eenvoudig: Si O2, Is zeer weinig in water oplosbaar. Is een der bestanddeelen van graniet.
2. Veldspaat. Een witte of vleeschroode steensoort. Samenstelling is ingewikkeld. De voornaamste scheikundige elementen er van zijn: kalium, natrium, aluminium, silicium en calcium (= kalk). Splijt met gladde vlakken. Verweert tot kaolien (= pijp- of kleiaarde). Kan ook in electrische ovens tot kaolien ontleed worden (Noorwegen). Is een voornaam bestanddeel van graniet.
3. Glimmer. Is zilverwit (mica) of zwart (micaniet). Splijt in zeer dunne plaatjes. Verweert zeer moeilijk; verbrokkelt en verschilfert wel tot heel fijne schubjes. Bevat dezelfde bestanddeelen als veldspaat, en nog ijzer en magnesia. Bestanddeel van graniet.
4. Hoornblende. Roetzwart. Bevat dezelfde bestanddeelen als glimmer; gelijkt zeer veel op zwarte glimmer en onderscheidt zich voor leeken daarvan, dat het niet splijt in plaatjes. In graniet.
5-8. Graniet. Is het oudste gesteente der wereld, ontstaan door het vastworden der vloeibare aardmassa (magma). Ontstaat allicht thans nog in de diepten der aardkorst. Het bevat alle bestanddeelen onder 1-4 genoemd. Men kan ze in graniet zien in den vorm van kleinere of qrootere kristallen of plaatjes. Graniet komt van ’t Latijnsche woord granum = korrel (dus: = korrelig gesteente). In ’t dagelijksch leven worden granietblokken qewoonlijk veldkeien genoemd. Ze zijn naar de Drentsche en Overijselsche heiden gebracht door de gletsjers van den ijstijd. Ze zijn afgebrokkeld van de Scandinavische en Finsche rotsen. Ze verweren en vallen tot gruis uit een. Dan ontstaan zand en klei. (Klei is verontreinigde kaolien, het verweeringsproduct van veldspaat.)
N.B. Probeer, of gij in versch stukgeslagen graniet de bestanddeelen 1-4 kunt onderscheiden. Zoolang men dit niet kan, hoeft men niet met verdere steenenstudie te beginnen. Varieteiten van graniet zijn:
9. Syeniet, bevat roodachtige kaliveldspaat en hoornblende, weinig of geen kwarts en
10. Dioriet, zeer fijn korrelig; bevat witte kalk-natron-veldspaat en hoornblende, geen kwarts. Vaak is deze steen gelaagd, heet dan Dioriet-gneis.
11-12. Gneis = gelaagd graniet. Kan rechtstreeks uit magma of uit graniet onder druk ontstaan, en ook door druk en nieuwe kristallisatie uit lei.
13-14. Vuursteen. Is in een ± 200 M. diepe zee uit een oplossing van kiezelzuur in den bodem van de Krijtzee ontstaan. Bevat meermalen versteeningen van zeelelies, koraal en zeeappels. Komt als onregelmatige brokken in het krijt voor. Vuursteenen, door ’t water vertransporteerd, zijn rolrond en komen veel in Maasgrint voor.



15. Krijt. Is kalk, op den bodem der zee bezonken, als product van duizenden schaaldiertjes. Deze diertjes hebben de opgeloste kalk uit de zee weten te binden en tot pantser om hun week lichaam benut. (Men denke aan schelpen en koralen.)
16. Kalksteen. Feitelijk een vaster geworden krijtsoort en uit grovere schelpen en schelpbrokken samengesteld. Gebrand levert ze metselkalk (kluitkalk) en meststof. Uit het Onder-Siluur van Eshtland.
17. Kalkmergel. Van 80-90 % kalk en de rest zand. Zd.-Limburg, Stadtlohne i. W., enz.
18. Hardsteen. Een zeer vaste, oudere kalksteen. Zwart door verrotte planten en dieren. Bevat menigmaal schelpen en koralen. Wordt zeer algemeen gebruikt voor stoepen, vensterbanken, trottoirbanden, altaartreden enz. = Escauzijnse steen = arduin.
19. Marmer. Is omgesmolten hardsteen of andere kalksteen. De strepen en vlekken er in zijn overblijfselen van verontreinigingen door ijzer of kool. Het (Carraries) marmer is zuiver wit en bestaat uitsluitend uit koolzure kalk, zonder bijmengsels.
20-21. Zandsteen. Ontstaan door samenkitting van los zand (kwartskorreltjes). Het bindmiddel is kalk, ijzer of kiezelzuur. Verweert tot zand. Bij stukslaan gaat de breuk om de korrels heen.
22. Bontzandsteen. De laag in ons land is 500 M. dik. Komt voor in Zuidelijk grint.
23. Bentheimer zandsteen. Ontstaan uit zeezand. De onderste lagen bevatten zeeschelpen. De roode variëteit bevat ijzeroxyde : vandaar de kleur.
24. Siluriese zandsteen. Komt veelvuldig in Rijngrint voor. Is veel ouder en vaster dan de vorige. Bevat vaak witte kwartsbanden of –aderen. Deze zijn de opvullingen van spleten door aardbevingen ontstaan.
25. Konglomeraat = Puddingsteen. De samenstellende deelen zijn groot en daardoor duidelijk te zien. (Versteende Grintberg). Boven Karboon van Osnabrück, van Burnst, e.m.a.
26. Kwartsiet. Versmolten zandsteen. Ziet glazig uit op de breuk. Bevat vaak witte puntjes Kaolien. Bij het doorslaan gaat de breuk door de korrels.
27. Toetssteen = Lydiet. Zwart of bruin. Zeer hard. Is een voornaam bestanddeel van Rijngrint. Is kwarts en koolstof. Vaak met witte kwartsbanden.
28. Leisteen. In ’t primaire tijdvak uit bezonken klei ontstaan. Schoolleien, kerk- en torenbedekking. Bij verweering ontstaat weer klei: rivierklei, zeeklei. Bij Schüttorf en Gronau bevindt zich leisteen uit de Krijtformatie.
29. Kolenlei met bladresten. Zd.-Limburg. Uit het karboon. Is uit klei ontstaan.
30. Keileem. Het uitslibsel uit de grondmorene van de ijstijd-gletsers. Zeer vruchtbaar. Het maakt, dat tot op de toppen der Twentsche heuvels rogge verbouwd kan worden. Kleur: geel met oranje vlammen, of bruin, met keitjes.
31. Tertiaire leem. Midden-Oligoceen. Zeer oude, blauwe zeeklei, die in ’t Oosten van Twente en de Achterhoek aan den dag komt en voor de steen- en pannenfabrikatie afgegraven wordt. De onderste lagen bevatten zeeschelpen, o.a. Leda Deshayesiana.
32. Fosforieten. Een eigenaardige tertiaire zeevorming; bevat o.a. fosfor en groene glauconietkorreltjes. Rossurn, Ootmarsurn.
33. Haaietand uit 32, bij Rossum en Ootmarsum.
34. Gips of Gipsconcreties uit 31, ontstaan uit Markasiet.
35. Glauconiet = Groenzand. Eoceen. Hoofdzakelijk bestaande uit Steenkernen van Foraminiferen. Uit kiezelzuur en ijzer ontstaan.
36. Klappersteen. Klei door ijzer aaneen gebakken om een kern. De Lutte bij Oldenzaal. Op Mioceen.
37. Weide-IJzeroer. Langs beekjes in Gelderland en Overijsel. Wordt gebezigd in hoogovens om het ijzererts lichter te doen smelten.
38. Bazalt. Een uitbarstingsgesteente van het tertiair in Midden-Duitschland. Wordt zeer veel tot beschoeiïng van zeedijken en stratenaanleg gebezigd.
39. Puimsteen. Is een lava, die tijdens het vastworden door gassen opgeblazen is. Vergelijk bazalt met roggebrood, dan is puimsteen wittebrood.
40. Porfier. Wordt tusschen graniet gevonden; bevat dezelfde bestanddeelen, maar heeft door te snelle afkoeling geen tijd gehad om volledig uit te kristalliseeren. Bevat enkele kristallen, die een hoog smeltpunt hebben (kwarts of veldspaat). De rest van het magma (waaruit nog kwarts, veldspaat, glimmer had kunnen ontstaan) is door te snelle afkoeling tot ‘n homogene grondmassa verhard. Daardoor lijkt het op brood met krenten.
41. Graniet-porfier. Vormt een overgang tusschen graniet en porfier. Men ziet er gewoonlijk groote en kleine veldspaatkristallen in. Daarentegen weinig glimmer of hoornblende.
42. Dioriet-porfieriet. Van Quenast afkomstig. Is in het secundair ontstaan. De roode of witte vlekken, die men er in ziet, zijn veldspaatkristallen.

Hebt ge wel opgemerkt, dat sommige kleuren van een steen veel beter uitkwamen, toen ze nat waren? Dit kan later bij ’t bestudeeren van een steen te pas komen. Zorg, dat ge een loupe bij de hand hebt, die 6x vergroot. Neem elke steen met een frisch breukvlak onder de loupe, ik verzeker je, dit zal u nieuwe schoonheden in een steen doen ontdekken.
Op een regenachtige dag ga je eens een kijkje nemen in “Natura docet". Daar liggen er wel een paar duizend, groote en kleine steenen, met en zonder versteeningen. Daar liggen steenen van Zuidelijke herkomst het eerst. Dan series, die door het ijs uit Finland en omstreken hier gebracht zijn. Dan volgen rijen: porfier, kwartsiet, vuursteen, kalksteen etc., waar ge in 'n half uur meer kunt leeren dan in een week uit dikke boeken. Na allerlei gesteenten volgen de versteende planten en dieren in volgorde, zooals ze geleefd hebben. Voor iederen bezoeker is dit gedeelte zeer interessant. U hier er meer van te vertellen, zonder dat ik u de fossielen toonen kan, heeft geen zin. Liever gaan we wat wandelen door ’t dorp. De regen heeft opgehouden en de straten zien er uit als geschrobd. Zoo moeten wij ’t juist hebben. Dan kan ik u wijzen straatkeien in diverse soorten, uit verschillende groeven, van wisselende samenstelling, van verschillenden ouderdom.
Vóór het hotel Dolce bestaat de Rijksstraatweg uit bekapte keien. Ze zijn grauw van kleur, eentonig, vrij glad op de breuk. Het zijn kwartsieten uit het Siluur (of Devoon) afkomstig, dus harde zandsteenen, door druk of warmte min of meer omgesmolten.
Bij ’t Hotel Dolce komen vijf wegen samen. De weg naar het Station bestaat uit donker blauwzwarte stukken kalksteen, in een periode nog voor de steenkoolvorming ontstaan als koraalrif om een eiland, dat lag waar nu de Ardennen zich verheffen. Koralen zijn bijna altijd wit; deze steen behoorde dus ook wit te zijn. Helaas is het koraalrif door verrotte planten en dieren, bitumen zooals men dat noemt, verontreinigd en daardoor bijna zwart geworden, evenals ook het witte heidezand door vermenging met verrotte plantendeelen (mest) langzamerhand zwart wordt. Denk maar aan de kleur der grond uit de tuintjes. Die verrotte planten en dieren kun je er nog in ruiken thans na millioenen jaren! Sla eens 'n steen door. Maar dat mag eigenlijk hier niet. Doe dat dan straks liever in het Museum. Het rif is zoozeer aan drukking onderhevig geweest, en aan verwarming van binnen af, dat er van de oorspronkelijke samenstelling weinig meer te zien is. Ook aan een stuk steenkool zien we niet meer, dat het uit planten is ontstaan. Hier en daar komen er witte aderen of banden in voor. Wat zijn dat? Die koraalrotsen hebben zich niet altijd in een ongestoorde rust mogen verheugen. Van 1915-'18 werd de Belgische bodem door kanongebulder gebeukt; voor millioenen jaren, schudden aardbreuken, uitbarstingen van het vloeibare aardmagma en aardgolvingen den menschenloozen bodem. Zij deden scheuren en spleten ontstaan, ook in de reeds hard geworden koraalbanken. Die spleten en scheuren werden later opgevuld met witte kalksplaat, kalk in kristalvorm, als het ware het uitzweetsel van de zwartgrauwe kalksteen. Wie in Ootmarsum komt, verzuime niet te letten op de straatsteenen vanaf het Postkantoor het stadje in: in de blauw-grauwe kalksteenkeien zitten prachtige schelpen en koralen. Wij gaan het dorp in. Direct al zijn hier de steenen egaal geel-grijs van kleur. Nergens een vlekje, een ader of iets van dien aard. Dit is een Zandsteen en wel uit het Siluur, nog ouder dan het onder-karboon, waaruit de straks beschouwde kalksteenen afkomstig waren. Ziehier een kort lijstje, dat ge van buiten moet leeren en van onderen af moet lezen, omdat die formatie het oudste is. Ze behooren alle tot het Primaire tijdvak.

Dyas of Perm (Zoutlagen en Koperhoudende Leisteen).
Karboon (Steenkool met Kolenlei).
Devoon (Koraalriffen en Zandsteenbanken).
Siluur (Lei- en Zandsteenvorming).
Kambrium (Grauwakken- en Kwartsietvorming).

Ik heb er wat namen achtergezet, om u een klein idee te geven, van wat er in dat tijdvak hoofdzakelijk ontstaan is. Zoo zijn er ook wel leisteenen in het Kambrium gevormd en zandsteenen in het Karboon - enz. enz. Deze oude zandsteen, waarover we nu loopen, is eenmaal los zand, zee- of rivierzand geweest, ontstaan door verweering en afspoeling van de harde graniet- en gneisrotsen. Zoo'n zandsteen bevat vaak nog glimmende plaatjes, evenals wij die in ons heidezand aantreffen. Geweldige zeevloeden hebben een enkele maal deze zandlagen met stuk geslagen Koraal- en Zeeleliestengels overspoeld, welke later door nieuwe zandlagen bedekt werden en prachtig de indrukken van die Zeeleliestengelleden bewaard hebben. In ’t Museum kan ik u een stuk toonen, dat op een oppervlakte van vier d.M2. er eenige duizenden bevat!





De straat is afgezet met een rand van rood- en groengevlekte steenen. Voor het midden van den toren hebben alle steenen in de straat deze eigenaardige kleur. Het is het best te zien na een flinke regenbui. Sommige wekken den indruk roodachtig te zijn, andere meer licht groenachtig. Deze steen heet Dioriet-Porfier en is afkomstig van Quenast in België. Op den driesprong voor den winkel van Bekhuis is in 1924 de weg versierd met een inlegsel van mooi bont graniet.
Wat is Porfier? en wat Dioriet? Porfier noemt men een stollingsgesteente, dat door te snelle afkoeling geen tijd heeft gehad om zijn afzonderlijke bestanddeelen rustig te laten uitkristalliseeren. Slechts enkele stoffen - die met een hoog smeltpunt - hebben een begin kunnen maken met kristalvorming, de rest is tot één grijze of zwarte ondetermineerbare massa gestold. Ik heb u daar straks al het een en ander van verteld. Dioriet beteekent, dat er nog twee bestanddeelen zijn te onderscheiden (Di-orizeon). Dit is nu juist het groote onderscheid met Graniet. Daarin kun je aparte korreltjes witte kwarts, roode veldspaat, plaatjes glimmer, wit of zwart, en roetzwarte brokjes hoornblende onderscheiden. Die korrelstruktuur van Graniet maakt, dat ze veel lichter stuk te slaan is dan Porfier. In Dioriet-Porfier (men schrijft ook: Porfieriet) van Quenast zijn de kristallen, veldspaatkristallen, rood of witachtig gekleurd. En omdat deze kristallen dicht bij elkaar liggen, geven zij de hoofdtoon in de kleur.



Dioriet-Porfier is veel jonger, duizenden, ja, misschien millioenen jaren jonger dan de Steenkool. Zij is in een tijdperk der aardvorming ontstaan, die men het Tertiair noemt. De Dioriet-Porfier hoop ik, dat ge nu overal en altijd weer herkennen zult. Voor het Gemeentehuis staan twee pilaren van Porfier. Boven, heel hoog, is het wapen van Denekamp uitgehouwen in een brok Riesenbeckerzandsteen. (Teutoburgerwoud, Krijtzeezand). En in het mooie gebouw - als het u heusch om studie te doen is, moogt ge wel even binnen gaan - daar zijn de vensterbanken van een prachtig soort ‘marmer’ vol koralen, schelpen, zeelelies enz., dooraderd met witte en rose kalkspaat, een lust voor ’t oog, voor een verzamelaar om van te watertanden. Omdat in marmer geen versteeningen zichtbaar zijn, rekent men deze steen nog tot de kalksteenen.
Voor den ingang van het Gemeentehuis begint weer de Zandsteen van straks tot zes pas over de rioleering bij dokter Hondelink. Dan krijgt ge nogmaals Dioriet-Porfier tot vóór het Hotel van Blanken. Dan weer een dertig meter Zandsteen. In de Vledderstraat op Nordhorn aan, ligt tot dicht bij de school weer Dioriet-Porfler. Wij wandelen echter door naar de Brinkstraat. Direct bij ’t Hotel Veldman tot aan de Ootmarsumschestraat liggen weer blauwzwarte keien met witte aderen. Ik wil u hier er nog iets meer van vertellen. Als ge zoo'n steen stuk slaat (dat moeten wij geologen altijd doen), zien wij glinsterende breukvlakjes. Dat bewijst, dat de kalksteen kristallijn geworden is. Hoe komt dat?
Door druk van boven of door verwarming van het binnenste der aarde uit! De kalk is gedeeltelijk gesmolten en weer vast geworden, al kristalliseerende. Dan noemt men deze steen Hardsteen oftewel Escauzijnsche steen. Op de geslepen vakken zijn nog altijd sporen van schelpen en koralen te herkennen. Zie maar eens op de geslepen waschtafels, gootsteenen, trottoirbanden of de veel beloopen en afgesleten voorstraatjes der oude Hollandsche steden. Ik zag dat o.a. prachtig te Gouda. Deze brokken hier zijn het afval uit de Hardsteengroeven. Het is een soort marmer! Wanneer de steen door kontakt met gloeiend-heete lavastroomen nog een tikje verder gesmolten was, zou het marmer geworden zijn. Marmer is dus ook 'n soort kalksteen. En je zou haast kunnen zeggen, dat in Denekamp de straten met marmer geplaveid zijn!
Nu verder den Brink op. Baksteenen uit het recente tijdvak, van tertiaire klei gebakken, zeer slordig gelegd. Op den Brink zelf wordt het beter. Je moet wezen, waar vijf wegen te zamen komen. De straat naar Noord-Deurningen is belegd met kleine, vierkante keitjes in half cirkelvorm. Het gebeurt ook wel eens, dat ze daar de straat vegen en als ze dan nog juist door het hemelwater wat nagespoeld is, ziet ge zonder eenige moeite, dat deze steen toch nog weer heel wat anders is, dan de drie soorten, welke we reeds hebben leeren kennen. Er zijn er namelijk vele onder, welke als een moderne granito-vloer uitzien. Ze schijnen ingelegd met witte kwarts en zwarte toetssteenbrokjes. En heusch hebben onze vroede vaderen zich hier die weelde niet veroorloofd. Dat heeft de natuur bewerkt in een tijdvak, dat men het boven-karboon noemt.
Over de verzonken veen- en turflagen. die later de kostbare steenkool zouden worden, hebben de rivieren groote massa's zand en grint neergegooid. Ook wel eens in rustiger tijden een laag klei.
Welnu, dat zand is verhard tot zandsteen. Dat grint is saamgebakken tot Conglomeraat. ’t Lijkt wel modern beton. De klei is leisteen geworden. De Piesberg bij Osnabrück levert dit materiaal.
Men ziet er de harde zandsteenen bij honderden. Doch de Conglomeraten vallen het meeste in het oog. In het Museum kunt ge ze te kust en te keur op uw gemak bekijken.



Een twintigtal jaren terug zag men deze steenen in Denekamp niet. Toen had je overal in de straten de ronde granietkeien, uit de heide verzameld en daar gebracht door de gletsjers in den IJstijd. Men ziet ze nog wel als een rand langs de straat als een roode omlijsting afsteken. Enkele grootere van die zwervelingen liggen als stootblokken op de hoeken der voorstraatjes. Op den Brink bij de brandput liggen er een hoop opgestapeld en buiten het dorp vindt gij ze als hoeksteenen van schuren gebezigd. Uit die granieten, gneisen, diorieten en syenieten kunt ge wel honderden verschillende soorten uitzoeken. De eene is nog kleurrijker en interessanter dan de andere. Een granieten verzameling wordt door leeken zelfs voor marmer of agaat aangezien.
Nog een andere steensoort is hier inheemseh. Sedert honderden jaren hebben de groeven van Gildehans en Bentheim zandsteenen geleverd. In Denekamp is er de toren en het oudste gedeelte der kerk uit opgetrokken (±1450). Men ziet ze als voetsteenen onder de muren, als stoepen, vensterbanken en trottoirs. Als slijpsteenen bij elken landbouwer en ambachtsman; als schuursteenen onder de keukengereedschappen van iedere huismoeder. Ofschoon deze steen in de Krijtperiode (Secundair) uit zeezand ontstaan is, komen er toch zeer weinig versteeningen in voor. Alleen de onderste lagen bevatten nog al eens schelpafdrukken. Hooger in hout- en bastafdrukken, ijzersnoeren en hier en daar eigenaardige hoefvormige indruksels, die aan ’t spoelen van water wellicht hun ontstaan te danken hebben en eerst opgevuld zijn geweest met klei.

Thans nog even naar de groote Kerk om onze steenen studies te voltooien. De grootsche koepel vraagt ieders bewondering. De slanke zuilen, die het gevaarte schragen, zijn van Beiersch Graniet. Probeer of ge er de drie bestanddeelen: kwarts, veldspaat en hoornblende in kunt onderscheiden. De veldspaat heeft hier een melkwitte kleur. De pilaren links en rechts vooraan bezitten rijke oplossingen van hoornblende. Tracht die te ontdekken! De zuilen rusten op een voetstuk van witte, iets kristallijne, grofkorrelige Kalksteen, Roche d' Euville genaamd, en daaronder een vierhoekig plint van zwarte Niedermendiger Lava-Basalt. De kapiteelen zijn ook weer van Roche d' Euville kalksteen. De voetstukken en de baldakijnen der heiligenbeelden zijn van een veel zachtere kalksteensoort, die zich keurig laat bewerken. Deze heet Savonière kalksteen. De verschillende altaartreden zijn van Hardsteen. Aan het hoofdaltaar zit veel groene Rüthener Zandsteen. Om het koor staan slanke zuilen van paarlemoerglinsterend Labradoriet.
De levensgroote Sint-Nicolaas te paard, de Schutspatroon van kerk en gemeente, hoog op de oude boog geplaatst tusschen het oude en nieuwe gedeelte, schijnt eveneens uit kalksteen gebeeldhouwd, doch hij is van .. . . beukenhout. Na deze rondwandeling zult ge zeker lust gevoelen in het Museum wat uit te rusten, om daar in collecties en boeken de opgedane kennis te verdiepen en te bevestigen.

1 opmerking:

  1. Ik zou graag iets meer willen lezen over het Groenzand van Glanerbrug. Is het te vergelijken met het Groenzand van Vaals?

    Vriendelijke groet,
    Heemkundige Historie Hans hermans Heerlen

    BeantwoordenVerwijderen