Niets is zooals het was, en niets kan blijven zooals het is - de steenen evenmin als
de planten, dieren en menschen.
(E. Heimans).
NAAR AUSTIBERG.
Daar ging ik eens naar toe op den 2en April. Vriendelijk scheen de zon in lichte voorjaarslucht. De wijde hemelkoepel hield de belofte in van vele mooie zomerdagen. Aan de grijs en groen berstende knoppen, aan het wapperen van de lichte vaantjes der roggevelden, aan het gesjilp en gekoos der vogels, was het te zien, dat de Lente haar intocht had gedaan.
De Sparren zelfs, dat vormelijk geslacht,
dat houdt de handen statig als ten zegen,
het heeft aan d' onveranderd donkere dracht
veel helder groene vingertjes gekregen,
veel kaarsjes staan ook op der dennen top.
(Lioba)
Fragment van: Wandel- en fietskaart van Denekamp en omstreken (1930)
O, heerlijke Lente! Hoevelen zien uwe eerstelingen niet. Hoevelen zien u pas, als gij weer heengaat en plaats maakt voor den Zomer. Het is waar, langs de Oldenzaalsche straat en tusschen het gras der weiden beginnen hier en daar pas enkele blaadjes schroomvallig te voorschijn te treden, doch zoek de warme slootkanten, die als een broeibak hun helling naar de zuidzijde hebben. Daar is het al-goud van speenkruid en trekt de geurige nectar menig wilde bij en vliegje.
Op een ander plekje ziet ge een gewirwar van kronkelende stengeltjes met miniatuur klimopblaadjes, ietwat mollig zacht en daartusschen gesprenkeld lila bloempjes. Ze zijn van de klimopbladige Eereprijs.
‘Wat al Veronica! - ik wou, ik kon
mijn voet bezij hun diep-blauwe oogjes zetten,
maar 't is te vol,’
De iepen langs de straat zijn al uitgebloeid. Een Tjiftjaf dartelt er in rond op vangst naar rupsjes. Helder klinkt het, goed in de maat, als een marsch van een fanfarekorps: diel-diel : diel-diel: diel-diel. Bij de boerenwoningen roffelt de Winterkoning zijn trom. Van verre lacht de Specht tegen zijn vrouwtje en tiereliert de Leeuwerik tegen het blauw van den zonnigen hemel. Telken jare, als de wijdere zonnebaan wat warmte brengt aan onze moeder Aarde en hier en daar de voorboden der Lente verschijnen, maken wij denzelfden tocht naar den Austiberg.
Loopen is het drie kwartier van 't dorp. Zijn top, eens met weelderig houtgewas getooid, draagt thans op zijn flanken, gekeerd naar Denekamp, nog een paar gesnoeide eiken. Eens wild en woest, met onregelmatige walheggen, tooit nu een zacht groen tapijt in 'n groote plooi golvend tot zijn voet, de Noordelijke helling. Gelukkig, dat niet de heele berg deze metamorphose heeft ondergaan. Nog is er veel schoons.
Austiberg brengt ons het schoone vergezicht op de in blauwe doezeling liggende heuvels van Ootmarsum; op groene dennewouden en op Denekamp met zijn rood glanzende daken vlakken en de blauw-opklimmende torenspits.
De zuid-westhelling van den Austiberg bevat nog een klein plekje ongestoord natuurschoon. Daar is de grond blauw geplekt van Maagdepalm en rose van de Anemonen. Het glimmend groene blad der eerste en 't fraai ingesneden loof der laatste, maakt den bodem onzichtbaar. Daar groeien ook de zeer zeldzame Geelsterretjes (Gagea lutea en G. spathacea), een lelieachtig bloempje met 6 keurig gevormde bloemdekblaadjes. Het witte bolletje, net als dat van een tulp, maar veel kleiner, zit diep in den lossen, mullen boschbodem. De Gagea spathacea is een van de weinige planten, die als een relict uit den IJstijd te beschouwen zijn. Denekamp is de eerste plaats geweest, waar dit bloempje voor Nederland ontdekt is. Later hebben wij het ook gezien bij Enschede, Losser en Ootmarsum.
Austiberg is de meest vooruitgeschoven hoogte, die zich heeft losgemaakt van de Oldenzaalsche heuvelrij. Aan haar voet stroomt een smal, kronkelend beekje door een bochtig dal, 't Riet, en aan den overkant rijst de bodem weer golvend op naar Hakenberg en Tankenberg. Dit beekje bevat langs zijn moerassige oevers zeldzame planten.
Behalve de beide Gagea's staat er bij massa te bloeien het wisselbladig Goudveil (Chrysosplenium alternifolium). De twee stengelbladen zijn fraai gekarteld. Boven verdeelt zich de waterachtige stengel in twee takken, die op een schoteltje van 3 groengekartelde schutbladen een 5-tal bloempjes dragen. Elk bloempje is als een vierpuntig losgeslagen doosje, waar in 't midden acht gouden meeldraden uit oprijzen. Het geelachtige bloempje valt weinig in 't oog voor de honing zoekende bijtjes. Daarom hebben de schutbladen de neiging ook geel te worden, als om het uithangbord te vergrooten.
Komt gij over een maand terug, dan is de plant veel grooter geworden en in de plaats van de gouden bloempjes ziet ge bruine doosjes, die met een spleet openspringen en het rijpe zaad uitstrooien.
Om dit alles te zien, moet ge er een paar beslijkte schoenen voor over hebben. En dit is toch ook niet zoo erg! Vooreerst ziet ge dan, hoe mooi het er beneden uitziet. hoe hier een waterval, miniatuur Schaffhausen, ruischend en schuimend het kristal heldere water naar beneden giet; hoe de Dotterbloemen er al knoppen, hoe de Bittere Veldkers (Cardamine amara) zijn gevinde blaadjes opheft en een fijnen geur geeft bij het kneuzen als Bitterkers, en hoe omgevallen boomstammen er verrotten en overgroeien als in 'n tropisch oerwoud.
Het moerassige dal, vlak in de zon en beschermd tegen koude Noordenwinden, doet de Orchideeën ontwaken en purper gevlekte bladen dragen, als elders daar nog niets van te bespeuren valt. Begin Mei bloeien er de eerste Boschviooltjes.
Een mooie wal met oude, knoestige knoteiken en -esschen (verminkt, maar toch mooi) dicht er bij, is voor eenige jaren voor 9/10 uitgeroeid, om er groen, vlak grasland van te maken. Jammer, dat zulke mooie plekjes, werkelijke "natuurmonumenten", zooals er maar weinige in ons land zijn, ten offer vallen aan de geld- en winzucht van den vaak prozaïschen. landbouwer.
Luisteren wij nog even - voor we den terugweg inslaan - naar het fluiten van den Zanglijster, het gehamer van de Bonte Specht en den luiden blijheidsroep van den Boomklever. Zien we naar den bodem: daar prijken de bruine sterretjes van de harige Veldbies en de groene knopjes van het Muskuskruid. Zij allen roepen ons een ‘Tot Weerziens’ toe. En dat weerzien geschiedt onder meer in Juli, als de hellingen rijk bedekt zijn met goud golvend koren, als de Salomonszegel zijn sierlijke veeren hoog wuiven laat, als de Boschwederik in 't vochtige dal den grond bespikkeld heeft met goud naast smaragd.
Wij onderzoeken thans de oorzaak van deze weelderigheid. Het is de keileem, deze kostbare gave der gletsjers, waarmee de Austiberg, zelf uit oude tertiaire zeeklei bestaande, als een mantel is omhangen. Op de z.-O. helling werd in 1924 bij het graven van fundamentsleuven een stuk barnsteen gevonden, ter grootte van een kippenei. Dit stuk is door het ijs meegesleept van Samland. Door de leem zit veel zand en grint, terwijl de groote zwerfblokken in den loop der tijden door den landbouwer zijn verzameld en om zijn schuur verspreid liggen. Vele zijn gebezigd tot hoeksteenen en in de fundamenten, van andere is een straat voor de ‘niendeur’ aangelegd. Een fraai geplooide gneis van een tachtig pond en een graniet met veel zilverglanzende kali-glimmer heeft de boer met paard en wagen naar Natura Docet gereden!
In mijn jeugd kwam het water, dat over de keilaag naar beneden sijpelde, een 20 meter onder den top als een bron te voorschijn.
De boerderij Austie (beteekent : Ao (= water)stede) heeft daar handig partij van weten te trekken. Er is een put op die bron gebouwd en door buizen wordt het water sedert een 10-tal jaren naar de hoeve geleid en de daar om liggende weiden. En men heeft aldus een goedkoope waterleiding verkregen. De ‘watertoren’ hoeft maar één meter hoog te zijn! Dit voorbeeld werkte aanstekelijk op den eigenaar van het erve Epman, ten Nd.-Westen van den berg gelegen, en ook hij heeft zoo'n goedkoope waterleiding. Waar diens ‘toren’ staat, te midden van hazelaren en bramen, is het een eenig wild plekje. Daar groeien de Gagea's en de Vinca's en ik hoop, dat dit hoekje nog lange jaren de toevlucht mag wezen voor tal van vogels. De boer zal er geen schade van ondervinden, dat dit hoekje nog geen koren oplevert. Moge hij dit plekje evenals het zoo juist genoemde dal als een ‘kostbaar erfdeel zijner vaderen’ in eere houden. Boven op den berg, naar den Oostkant, is nog zoo'n onbebouwd hoekje. Daar groeien Gele Doovenetels bij honderden. En ook heeft Fraai Hertshooi (Hypericum pulchrum) zich aan den rand van het eikenhakhout weten staande te houden. Behalve deze en de mooie Gamander (Teucrium) vond ik er nog de Harige Veldbies, een oude boschplant. In de half wilde weiden, verscholen tusschen hooge walheggen en eiken hakhout, is het in Juni purper van zuringbloemen en wit van Margeriten.
Schiere, schoone
staan uw twintig nopkes, net
als een witte maagdenkroone,
blinkend om uw hoofd gezet;
gladgeglimde Spaansche kragen
zie 'k u dragen
lange dagen,
lange maanden, hier en daar:
willekom mij, gansch het jaar.
Het uitzicht naar den kant van Gildehaus-Bentheim en Isterberg (zelfs de toren van Emsburen is te zien!) loont de moeite om dit punt te bezoeken. Als de Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer er in slaagt, hier een uitzichtstoren te bouwen, hoop ik, dat er maatregelen getroffen worden, waardoor de zeldzame planten voor totale uitroeiing worden behoed. Sedert de Toeristenbond er de derde wandeling over geleid heeft, is het er drukker geworden dan ooit.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
De tweede druk van ons dinkelland heb ik en die is al van 1918....
BeantwoordenVerwijderen