ACHTERGRONDINFORMATIE
De auteur dit boekje is Jolle Albertus Jolles (Vlissingen 1888 - Dwingeloo 1946). J.A. Jolles was hoofd van de Openbare Leeszaal te Arnhem.
Hij schreef de vijfdelige serie Wandelingen door Nederland. In 1926 verscheen Noord-Limburg, daarna Drenthe (1927), Overijssel (1928), Overijssel (1928), Zuid-Gelderland (1919) en Noord-Zeeland (1930). Behalve de Wandelingen-serie heeft Jolles onder meer een serie boeken over de geschiedenis van de schuttersgilden in de zuidelijke provincies geschreven.
De wandeling die hij in dit boekje beschrijft maakte hij alleen. Acht dagen lang, van zondag 31 juli tot en met zondag 7 augustus 1927 trok hij door Overijssel van hotel naar hotel. Hij had geluk met het weer. De temperaturen varieerden die week in waarden tussen de 20 en 30 graden. Alleen op zaterdag barstte er een hevig onweer los.
Tijdens zijn wandeling probeerde hij zoveel mogelijk contact te leggen met de lokale bevolking. Hij liet zich rondleiden door kosters in kerken en de lokale historicus liet hem de overige belangrijke gebouwen zien. De beschrijvingen van inventarissen van kerken, archieven en stadhuizen zijn nogal langdradig. Daarentegen geven de beschrijvingen van het platteland dat hij doorkruist en de gesprekken die hij daar voert, een mooi tijdsbeeld.
INLEIDING
Het wandelen in een stijl, gelijk dien van ons en andere Trekvogels, of de Nederlander der 18e en der 19e eeuw daarin wel zoo'n baas was? Een eeuwige zwerflust, als de “Wanderlust" der Duitschers, scheen hem toen niet in de voeten te zitten. Zie, als beste literatuur over het onderwerp, de Arcadia's. Volksboeken, van omstreeks 1640 tot in de 19e eeuw gewijd, welke opkomst en grootheid der Nederlanden verklaarden met de bedoeling "den geest der Landgenooten op te wekken tot de bespiegeling en beoefening van de Schoonheden der Natuur, tot het waardeeren van de Oudheden des Vaderlands, tot eene grootere Liefde voor de voortbrengsels van onzen Geboortegrond, en tot het vormen van verdraagzaame opgehelderde en den beschaafden mensch alzins betaamende gevoelens over onderscheide onderwerpen," zoo duidt Adriaan Loosjes het aan, in 't voorbericht van zijn "Hollands Arkadia" (1804). Om nu alle uitvoerigheid den lezer op d' aangenaamste wijze aannemelijk te maken, stak men den gedegen inhoud "onder 't loofwerk van liefkoserije". Heemskerks "Batavische Arcadia" (1637) begon er mee, en gemakkelijk werd zij voortgezet die immers van alle tijden is; wat echter de "verdraagzaame opgehelderde gevoelens" betreffen, alvorens in de tweede helft der 18e eeuw te zijn aangekomen had men hier de gewoonte niet, zich zóo uit te drukken.
Meestal is het verhaal in den vorm eener samenspraak tusschen herders en herderinnen, vrijers en vrijsters die, te voet of met een wagen, eropuit gingen; steeds in gezelschap van tenminste éen alleswetenden persoon. Bij Heemskerk heet hij Waarmond (veelbelovend is de naam) en geleidt zijn herdertjes, dames en heeren in herderscostuum het buitenleven beminnend, met takt. Bovendien beminnen zij elkaar en zingen 't soms uit in een lied. Komt het aan 't slot tot een huwelijk, dan in geen geval vóor de tochtgenooten zich op hun wandeling in vaderlandsche geschiedenis en plaatsbeschrijving hebben bekwaamd.
Heemskerk, raadtsheer in den Hoogen Raadt van Holland etc., voegde vele rechtsgeleerde noten, soms tien bladzijden lang, aan het reisverhaal toe; waarin hij, als verlicht man, tevens tegen heksenprocessen, pijnbank e.d. optrad. Zoo echter werd "de lijst grooter dan de schilderij", zegt Loosjes, het boek wat te zwaarwichtig voor eene herdersgeschiedenis uit Arkadia. Want de bewoners van die beroemde paradijsachtige landstreek in 't oude Griekenland waren slechts eenvoudige lieden, weliswaar groote jagers en muzikale herders; doch dat ze zoozeer om de rechtsgeleerdheid gaven is niet bekend. Dat was meer iets voor de Atheners.
Aan belangstelling in de vaderlandsche oudheden bestond hier te lande dus geen gebrek, de stoffe vloeide van alle kanten toe; ook werden het landschap en zijn merkwaardigheden door bekwame teekenaars (Pronk, Rademaker, Stellingwerf e.a.) verdienstelijk afgebeeld. De tegenwoordige voorliefde voor oude kerken en raadhuizen, gevels met gevelsteenen en andere monumenten van geschiedenis en kunst, is dus niets nieuws, ten hoogste eene opleving; de kennis, welke men sinds 1846 folklore noemt, veel ouder dan dat jaar. Alles alleen wat of veel wetenschappelijker beoefend, en nu minder met de teekenpen verlucht, dan door middel van de gevoelige plaat. Eéne belangrijkheid moet worden uitgezonderd, de Natuur zelve. Haar bezien wij met geheel andere oogen, dan onze voorouders.
Naast deze Arcadia's zijn de boeken uit vorige eeuwen, welke alleen beschrijvingen geven, zonder dat daarin een wandelend gezelschap als 't ware ontdekkend optreedt, zeer talrijk. Dit is nu alles bij mekaar heel mooi, maar -. Het aandeel der belangstellende menschheid in 't avontuur der Arcadia's is wel zeer onbeteekenend, evenals het avontuur zelf; en daardoor is het, dat men geen hoogen dunk krijgt van hun wandelen. Is het wel de bedoeling dier schrijvers geweest een voorbeeld te geven, ter navolging? Zouden zij gehoopt hebben, dat hun jonge lezers voortaan óok op onderzoek uittrokken, te voet? En is het niet verdacht, dat men de liefkoserije zoo noodig had om het relaas aantrekkelijk te maken? Iets, waar noch Heemskerk in 1637, noch Loosjes in 1804, noch - heksluiters van de lange rij - de schrijvers van "Het Reisje naar Gelderland" (1830) en de "Morgenwandelingen door en in den omtrek van 's-Gravenhage" (1832) buiten kunnen?
Ja, daar zijn er geweest, die haar konden missen, dominee Claas Bruin bijv., dichter van de "Kleefsche en Zuid-Hollandsche Arkadia". Deze berijming van een tocht o.a. naar
"Het Vorst'lijk Land van Kleef, daar menig van gewaagt,
't Geen roem op boomsieraad en hooge bergen draagt,"
is het verslag van twee reisjes, "in Hooimaand in de Jaaren 1713 en 1714 afgelegt." Historie dus! Maar och, welk bijzonder wandelaarsgeluk is het, dat deze tochten den reizigers, en Bruins lezers naderhand, heeft veraangenaamd? Men verneemt: hoe lekker het eten hier was, hoeveel minder lekker ginds; dit als persoonlijk iets tusschen vele aardrijks- en geschiedkundige bijzonderheden, welke voor 't grootste gedeelte ook thuis uit boeken konden zijn opgediept. Dat schr. daarbij zijn "gevoelen omtrent onze Vaderlandsche zeden en zaaken wat rondborstig geuit" heeft, deed méer verwachten. Verder, zeer schaarsche ontmoetingen en een paar bezoeken aan bekenden in 't vreemde land. Met "pijnlijke verbazing" vraagt men zich af, wat deze vijf heeren onder leiding van hunnen Goedaard, zooals schr. zich noemt, eigenlijk precies liepen? Goedaardig is het zeker, veel wordt er gepreekt en alles in het licht der eeuwigheid bezien. Op hunnen wagen. Tenzij het gezelschap is uitgestapt om even te "voeteeren", terwijl Jan Edel vooruit rijdt. Wel heeft men vermeden in 't gevaarlijke buitenland zijn geluk te beproeven, het reizen daarheen brengt "in 't algemeen meer nadeel dan voordeel" en men loopt in elk vreemd rijk weer anders de kans zedelijk te gronde te gaan, voorzoover men niet, door van "akelige steiltens" te rollen, al eerder verongelukt is. Toch levert het reizen ook door onze vreedzame en vlakke gewesten gevaar op en geeft verdriet, dat echter met een weinig "foezel" te rechter tijd wordt te niet gedaan. En nóg moeten wij den durf van dit gezelschap, dat het inderdaad tot Kleef brácht, laten meetellen; - anderen, na een roerend afscheid uit de hoofdstad vertrokken, kregen immers in Nieuwersluis of daaromtrent Heimweh en keerden terug...... Het is ook waar, "qu' il faut juger" etc., m.a.w. dat een voetreis vroeger bezwaarlijker, de wegen slechter, de goede herbergen schaarscher waren; maar zoo kon de reiziger 't overal treffen en in het buitenland kwam daar 't een en ander bij waarmede hij binnen onze grenzen niet te kampen had. En als eindelijk de Revolutie komt, die velerlei verandering en beweging bracht, gaf die wel velen Duitschers doch zeer weinigen Hollanders een "Spaziergang nach Syrakus" in den zin.
Wanneer de firma Van Gend & Loos voor den spoorweg 't veld reeds grootendeels heeft geruimd, treedt een andere dominee op, die, met heel wat hoogere vlucht, in tallooze wandelingen door Nederland 't schoone vaderland aan zijn tijdgenooten tracht te ontdekken. Het is niet om aanmerking te maken op het groote werk van dezen zeldzamen zwerver als ik zeg, dat hij, om de gevolgrijkste propaganda voor het wandelen te maken, misschien toch nog té vaak in diligence of tentwagen stapte, niet alleen wanneer het eenigszins regenachtig was, maar vooral in streken waar - hij zegt het zelf - door de grootere afstanden tusschen de plaatsen "geloopen" zou moeten worden. Nu, het wandelen in klein bestek, dat werd er sinds Craandijk niet minder op, maar het trekken van dorp naar dorp, het te voet doorkruisen onzer provincies, het "loopen" op avontuur, dat moet hier altijd nog geleerd worden.
In de 19e eeuw hebben ook wij de "akelige steiltens" beklommen en oog gekregen, andere oogen, voor de grootsche heerlijkheden der natuur. De Arcadia's hebben daarvan nooit meer verstaan en doen begrijpen, dan wat de oude Romeinen ervan begrepen, het liefelijke, het aangename. Zoo was Arkadië. Ten slotte is dan hier de verheven pracht van elk landschap, ook van het onze, bekend geworden en al heeten wij geen romantisch volk te zijn, de liefde voor den vereerden bodem en de lust tot onderzoek moesten ons tot menigen dwaaltocht drijven. Hoeveel valt er niet altijd te ontdekken, voor menschen die, in plaats van gedwee zekere blauwe wegwijzertjes te volgen, hun eigen weg willen en kunnen gaan. Zulke menschen die, zonder haast en een "air" alsof ze 't land even vluchtig komen afroomen, met takt en vriendelijke belangstelling het vreemde en den vreemde voor zich winnen, en daaruit winnen rijken oogst als iets, dat die hun toevertrouwen.
Het is dan uit onzen oogst, lezer, dat wij U ten derden male iets willen meedeelen.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten