dinsdag 23 april 2013

Gids voor Twente (1917): Bentelo en Hengevelde

DE BINNENLANDEN VAN TWENTE.

Zoo noemen wij de buurtschappen tusschen Goor, Delden, Hengelo, Haaksbergen en Neede, een landschap, dat zoowel geologisch als door leven en bedrijf der bewoners een soort geheel vormt. Volgens van Baren zijn hier een reeks van eindmoreenengordels afgezet vóór den benedenrand van het Scandinavische landijs, dat nu eens achterwaarts terugtrok, dan weer gedurende lange tijden vooruitschoof. Wandelt men van Neede naar Hengelo (0.), dan passeert men een aantal ruggen en lage heuvels, uit zand en grintlagen bestaande, die in de richting der beekdalen liggen, d.i. N.W.-Z.O. Men noemt ze wel kame-moreenen ; ze zijn 1-3 M. hoog, 1-3 KM. breed en tot 15 K.M. lang. Zoo vindt men eerst de moreene van Langelo (15 KM.). op den noordoever der Schipbeek, die van Brammelo (4), van Boekelo (10), Eppenzolder (10), Bentelo (15), Twekkelo (10). Aselo (13 K.M. lang). Deze hoogten zijn bouwland, de laagten daartusschen met een keileembodem zijn waterhoudend en alzoo grazig; sommige zijn het stroombed van beekjes met weiden langs hun oevers; andere, meer komvormig, zijn veenachtig. De ongerepte velden vertoonen een weelderige vegetatie van berk, wilg, hulst, gagel, enz. In deze velden ziet men soms een äsar of smeltwaterrug van fijn zand met kleine noordelijke zwerfsteentjes ; ze loopen alle in de richting van het landijs (Z.W.-N.O.), dus loodrecht op de vorige hoogten. Men vindt er een ten Z.O. van Bentelo en een mooie (4 KM. te vervolgen) in 't achterste "Stepelosche Veld" (ten N. van Haaksbergen), ook ten Z. van Haaksbergen over de Schipbeek.


Afbeelding: De Fluttert


Afbeelding: Los huis Het Karkhof de Fluttert

't Is een mooi landschap, frisch en vol afwisseling. De vele hoeven behoorende aan de landgoederen Twickel en Weldam, zijn kenbaar aan de zware eiken en ander houtgewas om de huizen.
De rijkdom aan wilde bosschages en de afgelegenheid tot voor een halve eeuw waren oorzaak, dat hier de kolenbranderij in zwang was en nog zijn er boeren, die het oude bedrijf volhouden en naar den kant van Haaksbergen luitjes, die de kunst verstaan.
Eertijds begon het al bij de Oude Sluis en dan verderop Markvelde (gem. Diepenheim) in, bij Kagelink, Boerman, Damme, eeuwenoude hofsteden, elk met zijn schaapskudde in 't wijde veld en een paar "kolhöope" in de boschweide bij huis. De Hof te Kagelink, die eerst verplichtingen had aan de heeren van Diepenheim, later aan Utrechts bisschop, werd in 1266 geschonken aan 't klooster ter Hunnepe (bij Deventer).


Afbeelding: De Boonhege

Achter Markvelde begint een groote heide met blinkende poelen en geheimzinnige weerwallen hier en daar. Ginds steekt het torentje van de R. K. kerk van Wegdam zijn spits uit het geboomte, ver naar 't O. (wel 1 1/2 uur) onderscheiden we Haaksbergen en voor ons uit zien we de hooge bouwkampen van eenzame hofsteden. Daar is o.a. de Fluttert, waar men nog heden kolen brandt in een wondermooie wildernis, half weide, half bosch, met hooge witte berken, grillig gevormde dennen en jeneverstruiken als Gothische torens, enz. De kolenbrander vlijt de stammen, op maat gezaagd, tot een koepelvormige mijt op met een verticalen koker in 't midden. De meiler wordt eerst met zoden en daarna met aarde
overdekt. In den koker wordt rijshout gestopt en aangestoken en als het goed vlamt, sluit de man hem van boven af. Met zijn rakelijzer steekt het zwarte kereltje van terzijde trekgaten door het dek, waardoor de rook ontsnapt, eerst beneden en allengs hooger. Na 3 à 4 weken is al het hout verkoold en als de hoop afgekoeld is, kan hij geleverd worden voor de zilver- en goudsmeden in de stad.
Achter de Fluttert in de hei is nog een los huisje, dat "'t Karkhof" heet, denkelijk omdat hier 't kerkhof was in de dagen, toen Delden, Ootmarsum en Denekamp door paus Martinus V in den ban waren gedaan (1427-'32), omdat ze Zweder van Kuilenburg niet als Bisschop wilden erkennen; in elke mark was toen een hoekje, waar men de dooden begroef.

Mooie losse huizen vindt men nog in Karspel-Goor (gem. Markelo), b.v. Groot Hedde; in Wiene (gem. Ambt-Delden), waar men ook nog "kolhöope" bouwt; in Bentelo (gem. Ambt-Delden) en in Oele (gem. Hengelo). De grintweg, die van Neede komt, loopt door Markvelde en Hengevelde ; daar splitst hij zich in tweeën; links door Karspel-Goor op Goor, rechts door Bentelo op Delden. Sinds 1806 is er een R. K. kerk van de parochie Hengevelde op den Wegdam, waar tevoren een kerkhuis was op de hofstede 't Slot.


Afbeelding: Los huis bij Wiene

Hier in het binnenland leeft de oude tijd nog, vooral in die losse huizen; zoo waren ze voor honderd jaar alle. Door de "niendure" in het diepe onderschoer treden we het schemerige holle huis binnen. Rechts staan de koeien in den diepen potstal en kijken naar ons met goedige oogen; links gluurt een paard over de zandsteenen kribbe, knorren varkens in het hok en dartelen kalfjes in een ander hok. De kippen scharrelen op den leemen deel in het stroo, dat van morgen uitgedorscht is. Recht voor ons uit, waar we door twee kleine ramen in den groenen boomgaard zien, is de woonruimte rondom den vuurhaard in 't midden van den vloer van leem of veldkeitjes. De rook moest door een houten trechter den schoorsteen in, maar hij dwarrelt het heele huis door, kleurt de eeuwenoude stijlen en balken zwart, kruipt door 't slop naar boven, waar 't koren ligt en golft aan de niendure uit. Broederlijk leeft men hier samen, menschen en vee. Een halfwassen hoenderkuiken zit in de vensterbank, een varken, uit het hok gekomen, steekt zijn snuit in den pappot; een hen, die een ei gelegd heeft, vliegt kakelend uit de hilde, dat er een paar veeren stuiven in den schotel, waaruit het gezin om een ronde tafel zit te lepelen.
's Avonds zit de boer met vrouw, kinderen en dienstboden in het schijnsel van vuur en lamp bijeen ; daar verder in 't halfduister kan men de koppen der koeien nauwelijks onderscheiden. Allen zijn bezig met een handwerk, want werken is hun leven. Met de wendezoele (draaizuil met een soort slagboom) is de groote ketel boven de vlammen gedraaid, om het varkensvoer te koken. De geur van brandende schadden en hout vermengt zich met de warmte en den reuk van het vee tot een eigenaardige atmosfeer. Vooral wanneer buurman of verwant tot een avondpraatje binnenkomt, haalt men de oude verhalen weer op van spoken en heksen, van oorlogstijden en roofhutten, die van geslacht tot geslacht zijn overgeleverd. De heksen zijn hier nog niet zoo lang de wereld uit. 't Was in 't jaar 1807, dat een fatsoenlijke Protestantsche dochter in het kerspel van Delden, werd nagewezen als een tooveresse. Om zich te zuiveren, riep ze de heele buurschap samen, kleedde zich uit, liet zich een koord onder de armen binden en sprong in een kolk. Ze zonk, zooals 't betaamde, als men zich niet met den duivel ophield. Opgehaald, bood ze aan, haar onschuld opnieuw te bewijzen, maar alle omstanders erkenden, dat ze onschuldig was.

Veel ontzag voelde men voor de duivelbanners uit het Bentheimsche. Ook kende men hier en daar eenzame lui, die visioenen hadden. De Kiekkeizer op de Darmenhorst (onder Haaksbergen) had het tweede gezicht: hij moest te middernacht het landhek opendoen voor een lijkwagen en wist, wie er sterven zou. Hij zag "een hoes gleuiend staon" en de brand volgde. Brammelo was in voortijden door de pest ontvolkt (begin 15e eeuw). Toen er 80 jaar later nieuwe bewoners kwamen, was er bij Tiesselink een groote berkeboom door het stroodak naar buiten gegroeid, die vast als klein boompje op een heideplag in den koestal was gekomen.


Afbeelding: Op het plein tusschen woonhuis en spiker


Afbeelding: Schuur bij de Fluttert

En dan Hutten-Klaos! Hij woonde met zijn vrouw Aorne en zijn twee jongens in een hutje in Hengevelde. Hij roofde en kaapte, wat los en vast was. Veel erger nog: hij had verschillende menschen in zijn huis gelokt en met de äkse (groote bijl) van kant gemaakt, het laatst den hozzenfosker (kousenkoopman) Willem Stint uit het Hannoversche, die in 1774 van de Goorsche wintermarkt huiswaarts keerende, bij Klaos overnachtte. Op Maria Boodschap uit de R. K. kerk te Delden komende werd Klaas gearresteerd, en zijn vrouw en zoon Jannus in hun hutje. Vader en zoon werden te Oldenzaal levend geradbraakt en vrouw Aorne geworgd. (Sept. 1775).

Is 't wonder, dat na zo'n "aovendpreutjen" het jongske in de bedstede achter die groene gordijnen nog lang wakker ligt met angstige beelden, als alles duister is in de holle ruimte, als 't vuur slaapt in de asch, tegen brandgevaar overdekt met de groote ijzeren stölpe (net een bijenkorf met gleuven).
Zoo was het oude leven, dat welhaast verdwijnt. Op Paaschavond stookt men nog een "baok" en overal in 't rond ziet men den gloed der paaschvuren langs den horizon. Maar de vroolijke "spinnejachten", zoo tusschen Nieuwjaar en Vastenavond, zijn met de huisnijverheid van spinnen en weven ten grave gedaald. Wat hadden de vrijers en vrijsters destijds een pret op zoo'n huiselijk feest. Het bezoeken van kermissen en jaarmarkten is nog even geliefd als van ouds. Verder geven een broedlachte, een "willekumste" (intrekmaal) en een "groeve" (begrafenis) wat afwisseling in het dagelijksch leven van aardappels poten, ploegen, zaaien, wieden, hooien, roggemaaien, enz. De Katholieke kerk kleurt het boerenleven met haar poëzie: het Angelusklokje klinkt over de velden en blij luiden de klokken in de plechtige Zondagmorgenstilte als het landvolk over belommerde paadjes ter vroegmis opgaat. Men rekent van Allerheiligen en Sint Maarten, van Maria Hemelvaart of Sint Michiel, heel het gulden snoer van hoogtijden en heiligendagen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten