GIETHOORN.
Boven: Chromotopografische kaart des Rijks, verkend in 1884, herzien in 1904.
Zeer merkwaardig is een uitstapje van Steenwijk naar Giethoorn. Met een rijtuig laat men zich in een halfuur langs den straatweg rijden tot café Prinsen of Kleene, huurt daar een vaartuig (bok of punter) en laat zich van hieruit door het dorp ‘boomen’. Jongeren zullen beter doen het dorp per fiets langs Kleene binnen te rijden, de kar te stallen bij Bakker of Sloothaak, een punter of roeiboot te huren en zelf zich te boomen of te roeien door wat niet onaardig genoemd wordt, steeds meer, 't Hollandsch Venetië; straks varen zij 't dorp uit langs Volkensvaart en komen op het z.g. Bovenwijde, een heerlijke plas om er te zwemmen, te visschen, te zeilen; bij Jan Bals is mooie gelegenheid om 't dorp weer binnen te komen. (Handwijzers maken mogelijk, dat de vreemdeling op het water gemakkelijk zich oriënteert).
Van 't dorp zelf het volgende: 't Is een veenkolonie - de oer-veenkolonie, - strekt zich uit in de richting Noord-Zuid, over een lengte van 1 1/2 uur, telt 2000 inwoners. Vroeger stond er een Franciscaner convent en naar het heet, zouden monniken hier het eerst turf hebben gestoken. Een deel van het dorp heet nog ‘het Klooster’. Tot het begin der 14e eeuw lagen de venen van Giethoorn ongerept; doch omstreeks dien tijd zijn ze door den Utrechtschen bisschop weggeschonken aan een troep z.g. Flagellanten, een dweepzieke godsdienstige secte in die dagen; sedert werden ze St. Maartensmannen genoemd. Hun dienstbare verplichtingen hebben voortgeduurd tot 1624, in welk jaar ze tegen afkoop van geld zijn afgeschaft.
In 1825 werd het dorp door een watervloed geteisterd: het reusachtig terrein, dat thans door de watermolens wordt drooggehouden, is toen door den vloed verzwolgen. Vroeger stond er een slot, de Daalhof, dat in de 17e eeuw is afgebroken. Het typische van het dorp is geboren uit het feit, dat de oude verveners het land hebben ontveend blijkbaar niet naar een te voren vastgesteld plan, maar naar ieders lust en behoefte. Vandaar de ontelbare slooten, grachten, vonders en bruggen, welke laatste, zoo rustiek mogelijk, aan het dorp een fantastisch voorkomen geven; het hout vooral maakt de water¬partijen telkens weer tot idylleachtig sprookjesland, waarvan onderstaande fotografie een aardig beeld geeft.
't Geheele verkeer geschiedt te water: bakker, slager, winkelier en manufacturier venten per punter bij hun klanten; het hooi wordt per bok of punter van het land gehaald en opgetast op het erf; koeien, varkens, schapen, geiten reizen alle per punter van 't eene stuk land naar het ander; 't is het noodzakelijk moeten: een straatweg is er niet; slechts een voetpad, onderbroken door tallooze vonders, langs de vaart; de vaart is de straatweg der bewoners.
Deze laatsten hebben hun type zeer merkbaar bewaard; naar het uiterlijk: men ziet het dadelijk, ze zijn geen Friezen, Drenten of Overijselaars ; naar hun kleeding: op schipperswijze nonchalant-schilderachtig; naar hun temperament: vol vuur en levendigheid, dat vreemd afsteekt bij de friesche stugheid, de overijselsche stroefheid en de drentsche flegmatiek van rondom. Hun middelen van bestaan zijn: hooibouw, veeteelt, vischvangst, turfmaken, riethandel, terwijl een negen¬tal eendenkooien, die het dorp van verre omkransen, Giethoorn een welbekend en naam verschaffen in de poelierswereld.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten