Het Dinkelland
EN thans vangen wij onzen tocht door Twente en Salland aan. Wij beginnen in het uiterste Oosten van Overijsel, waar bijkans parallel met de landsgrens het rlviertje de Dinkel stroomt; aan de Westzijde wordt zijn dal begrensd door de Twentsche heuvels als Tankenberg en Kuiperberg.
De streek, waarmede wij onze beschrijving beginnen, behoort tot de allermooiste, aller-oorspronkelijkste deelen van Nederland. Langs de oevers van de Dinkel vindt men een schat van natuurschoon op een betrekkelijk klein gebied. De geoloog kan hier steeds nieuwe ontdekkingen doen en voor den liefhebber van planten, bloemen en vogels is het Dinkelland een bron van steeds nieuwe levensvreugde.
Dinkelland. Welk een poëzie gaat er uit van de blinkend witte zandverstuivingen, de verdroomde plekjes, waar het snelvlietend riviertje door dichte bosschen stroomt. Hoe spreken de oude havezathen tot de verbeelding. Welk een kleurig beeld biedt de prachtige watermolen van Singraven, waar de Dinkel nog steeds de oude raderen doet wentelen.
Dinkelland! Hier heeft de Twentenaar nog met taaie liefde vastgehouden aan zijn oude gebruiken; hier hobbelt de kloot nog over de bevroren heidevelden, wordt boven de waterputten de midwinterhoorn geblazen en houden de vroolijke Paasch-en Pinkstergebruiken nog steeds stand.
Dinkelland! Het land, waar natuurschoon en folklore samengaan tot een gelukkig geheel, dat den trekker steeds weer boeit met onweerstaan baren drang.
Te Glane, een buurtschap van de uitgestrekte gemeente Losser bereikt de Dinkel, die in een moerassige streek van het Münsterland ontspringt, Nederlandsch gebied, om dit in het Noorden van Twente weer te verlaten en opnieuw Duitschland binnen te stroomen. Glane bezit een station aan de tramlijn Oldenzaal-Gronau, welke eerlang wel zal worden opgeheven. In wijden omtrek is het plaatsje bekend om zijn kleurig schuttersfeest, waarop het schieten van den vogel wordt beoefend. Een uit hout gesneden vogel wordt op een hoogen paal geplaatst, waarheen de schutters met aan het hoofd den "koning" en de "koningin" van het vorig jaar in feestelijken optocht marcheeren. Lustig knallen na aankomst op het terrein de geweren; een hoerageroep gaat er steeds op, wanneer een stuk van den vogel wordt afgeschoten en de onafscheidelijke muziek laat een vreugdefanfare hooren. De spanning bereikt haar hoogtepunt, wanneer er nog slechts een klein stukje van den vogel op den paal is blijven zitten. Hij, die nl. dat laatste stuk afschiet, is "koning" voor een jaar. Met uitbundig gejuich wordt dit feit begroet. Dan kiest de "koning" zich een "koningin" uit onder de wachtende schoonen. Met bloemen getooid trekt het koningspaar gevolgd door de jubelende menigte naar de zaal, waar met zang en dans het feest verder wordt gevierd.
Rechts van het riviertje ligt Overdinkel, een onregelmatige verzameling arbeiderswoningen met twee kerken en scholen. Hier is men in het èchte grensgebied, waar vooral in de oorlogsjaren [Eerste Wereldoorlog] het ruige smokkelaarsleven hoogtij vierde.
Boven Overdinkei begint eigenlijk eerst recht de schoonheid van het Dinkelland, al kan men ook aan de Oostzijde van het dorp reeds veel vinden, dat een nadere beschouwing waard is. Overal in de heide staan hier de groote Bentheimer steenen, die de grens afbakenen tusschen Nederland en Duitschland. Sommige van deze grenssteenen verdienen de aandacht van den trekker, daar ze van zeer ouden datum zijn. Ten deele hebben ze hun ontstaan te danken aan een in 1548 onder de regeering van keizer Karel V gesloten tractaat, waarbij een grensscheiding werd gemaakt tusschen de "landen van Twente ende der Graafschap Benthem". Toen waren zelfs enkele dier steenen reeds aanwezig. Aan de eene zijde bevindt zich het wapen van Bentheim, 17 heele en 2 halve gouden penningen en aan den anderen kant, die naar Twente is gekeerd, de emblemen der Bourgondische vorsten, die toen heer der Nederlanden waren. Hier is ook het z.g. drielandenpunt, waar de verweerde grenssteen, vlak bij den weg van Gronau naar Gildehaus, de scheiding aangeeft tusschen het voormalig Koninkrijk Hannover, Pruisen en Nederland.
De grenssteen staat in 't heideveld,
hij scheidt daar land en land.
Daarover reike echter steeds,
de mensch den mensch de hand.
Zoo dichtte de bekende Twentsche folklorist J. J. van Deinse. Veel heeft deze streek gemeen met het aangrenzend Duitschland, maar de banden, welke vroeger bestonden, zijn ten deele doorgesneden. In 't aangrenzende Bentheimsche werd nog niet lang geleden van den kansel der kerken de Nederlandsche taal gepreekt. Men vraagt zich wel eens af aan welk toeval het te wijten is, dat dit gebied indertijd niet bij de Nederlanden werd gevoegd. Thans, nu de grensbepalingen van Duitsche zijde zeer streng worden toegepast en ook in ander opzicht de tegenstellingen zijn verscherpt, krijgt dit gebied, dat vroeger bijna Nederlandsch was, een heel ander karakter.
Afbeelding : Dinkellandschap
Nu komen wij bij een der prachtigste deelen van het Dinkeldal, het Lossersche Zand, een gebied van zandduinen, waar in de hooge kanten van het grillige stroompje de oeverzwaluwen nestelen. Betrekkelijk onbekend is dit merkwaardig plekje aan den zelfkant van Nederland. Blinkende heuvels en groene dennen scheppen hier een eigenaardige sfeer; opzij liggen kleine vennen, verscholen in de hei. De Twentsche Coöperatie "Tot Steun in den Strijd" te Enschede heeft hier het naar zijn overleden directeur K. L. Smit genoemde ontspanningsoord gesticht. Nagenoeg het geheele terrein is thans voor een ieder zonder kaart toegankelijk.
Rechts, over de Dinkel, leidt de weg naar het groote klooster Bardel, dat even over de grens is gelegen. Daar worden de paters-missionarissen voor de R. K. zending in Zuid-Amerika opgeleid.
Bij het Erve Verbeek houdt de wispelturige Dinkel in waterrijke tijden danig huis. Het riviertje zet hier, zooals op zoovele andere plaatsen langs zijn oevers, het land blank. Mede is dit een gevolg van de verbeteringen, welke men op Duitsch gebied in den bovenloop heeft aangebracht, waardoor het water te snel wordt afgevoerd. Ook aan Hollandsche zijde zijn reeds eenige verbeteringen tot stand gekomen, zooals het Dinkelkanaal in het Noorden, maar tot een z.g. normalisatie is het - gelukkig - nog niet gekomen.
We schrijven: gelukkig. Want het zou een ramp zijn voor alle natuurminnaars van ons land, wanneer dit prachtige gebied door normalisatiewerken zou worden geschonden. Van de zijde der waterbouwkundigen wordt dikwijls beweerd, dat een dergelijk werk zeer goed kan worden uitgevoerd zonder het landschapsschoon te schaden. Maar de eentonige bedijking, welke men b.v. bij de Schipbeek en de Regge vindt, heeft anders geleerd. Belanghebbenden trekken bovendien de noodzakelijkheid van de normalisatiewerken van de Dinkel sterk in twijfel. Zij vinden het heel gewoon indien op gezette tijden een hun toebehoorend grooter of kleiner terrein onder water wordt gezet en ze zijn van oordeel, dat de schade niet zoo groot is.
We gaan terug van het Erve Verbeek langs de zandbergen naar het dorp Losser, waarvan de bewoners voor het grootste deel hun bestaan vinden in de textielfabrieken van omliggende plaatsen, in 't bijzonder in die van Enschede. Een paar jaar geleden is in Losser door een Enschedesche firma ook een groote fabriek gesticht. In het dorp trekt de typische toren met het bijna niet in deze streken voorkomend zadeldak de aandacht. De toren, die eeuwen oud is, staat eenzaam op een pleintje - de kerk werd indertijd afgebroken - en dient uilen en anderen vogels tot onderdak.
Het dorp Losser maakt, doordat het geen rooilijnen kent, een merkwaardig verwarden indruk. De vele huizen, gebouwd naar den stijl van oud-Twentsche boerenhoeven geven het plaatsje een schilderachtig cachet.
In de kringen der geologen is Losser bekend door de opgravingen, welke dr. W. C. H. Staring er in 1853 verrichtte. Hij vond nl. in den hoogen esch ten Zuiden van het dorp denzelfden neoconen zandsteen, welke in de bekende groeven van Bentheim en Gildehaus wordt gedolven. Vanaf den esch kan men bij helder weer het prachtig slot van Bentheim, dat als een sprookjesburcht uit de ridderverhalen aan den horizont oprijst, duidelijk herkennen. Dichterbij ziet men de karakteristieke molens van Gildehaus op den heuvelrug.
In Losser zijn we reeds in het land waar het klootschieten door jong en oud wordt beoefend. Deze oersport der Twentenaren mogen we hier niet onbesproken !aten, want hoewel het feitelijk een echte wintersport is, wordt het ook in den zomer druk beoefend. Eigenlijk is in Noord-Twente het klootschieten het meest verbreid, maar Losser is meer en meer het centrum geworden dank zij de goede organisatie door vele vooraanstaande dorpelingen.
Het klootschieten bestaat in het werpen van een met lood gevulden houten bal. Voor elke buurtschap treedt een van te voren afgesproken aantal schutters “voor den stok", welk aantal vaak sterk wisselt. Wanneer de eerste geworpen heeft, begint de tweede daar, waar de kloot is blijven liggen, want ook het rollen telt mee. Het is van groot belang den houten bal dáár te laten neerkomen, waar de kans op een zoo ver mogelijk doorrollen het grootst is. Om dit te bevorderen komen de z.g. "anwiesers" in actie, die vaak als dollen met stokken op den grond slaan en schreeuwen "hier mot er wèn, hier mot er wèn". Reeds het kijken naar die "anwiesers" loont de moeite. Vaak zijn het oude boeren, die zelf te stram zijn om den kloot nog te werpen, maar toch vol jeugdig vuur den wedstrijd medeleven. Zij zijn de eigenlijke tactici en wanneer men de klootschieters wil gelooven, hangt van hun kunde en activiteit vaak het winnen van een wedstrijd af.
Aan deze klootschieterswedstrijden zijn allerlei traditie s en gewoonten verbonden. Wanneer de eene buurschap de andere uitdaagt, wordt een kloot opgehangen. Indien de uitdaging wordt aangenomen, neemt men het voorwerp weg, waarop de onderhandelingen een aanvang nemen. Vaak zijn er hevige twisten, door het klootschieten ontstaan. Zoo raakten eens de Ootmarsumsche burgers met die van Oldenzaal slaags, waarbij eerstgenoemden zegevierden. Het klootschietersvaandel van Oldenzaal werd "veroverd" en in triumph naar Ootmarsum gebracht, waar het eenige eeuwen lang als een kostbaar bezit werd bewaard. Een paar jaar geleden stond degene die het nauwelijks meer te herkennen vaandel in zijn bezit had het af aan het Rijksmuseum "Twenthe" te Enschede. Maar toen was Ootmarsum in last. Er ontstond een soort burgeroorlog in het stadje, welke eindigde met een eisch tot teruggave van het "kleinood" aan de museumdirectie. Deze kende haar pappenheimers en willigde den wensch der Ootmarsumsche burgers in, die het vaandel opnieuw in hun oude veste terugvoerden, waar velen aanwezig waren om het met gejuich te begroeten. Het vaandel zal nu "ten eeuwigen dage" in Ootmarsum worden bewaard om te getuigen van de roemrijke daden van het voorgeslacht.
Afbeelding: In ‘t Lutterzand
Een droom van schoonheid. Dat is Lutterzand. Hier vindt men niet alleen een der meest karakteristieke landschappen van Twente, maar van geheel Nederland. In grillige bochten boort de Dinkel zich een weg tusschen een schitterend duinlandschap. Hooge dennen staan als eenzame wachters op de zandruggen; fel contrasteert hun eeuwig-groen met het blinkend witte zand.
We bereiken het Lutterzand het best wanneer we den weg van Losser naar de Lutte opgaan. Voor we den overweg in de spoorlijn Oldenzaal-Bentheim passeeren zien we aan onze linkerhand de duistere bosschen van den "Duivelshof". Hier vlak bij aan onze linkerhand ligt ook het interessante Arboretum Poortbulten. Duizenden boomen en heesters zijn hier soortgewijze gerangschikt en voorzien van botanische namen. Uit vele landen zijn deze planten bijeen gebracht.
We passeeren de spoorlijn en zien links van ons den spitsen toren van het gerestaureerde kerkje van de Lutte. Spoedig komen we op den grooten weg van Oldenzaal naar de Duitsche grens. We gaan rechtdoor en volgen de vele bochten van den ouden, thans verharden landweg van de Lutte naar Denekamp. We vinden nu het Lutterzand gemakkelijk, indien we maar letten op een bord, dat we straks aan onze rechterhand ontwaren. De weg slaat rechtsaf en spoedig betreden we een donker dennenbosch. De grond is hier bezaaid met dennenaalden en in de smalle paadjes betreedt men overal het zachtkrakend mos. Spoedig staan we op de Kribbenbrug, welke de schoonheden van het Lutterzand ontsluit, dat hier en daar helaas door houten consumptie-tenten is ontwijd, al hebben die gelukkig weinig afbreuk aan het geheel gedaan. Voorbij de brug ontvouwt zich het Lutterzand in al zijn pracht. Hier, temidden van de witte, blinkende duinen en de warm-groene dennebosschen, aan de oevers van de Dinkel, vinden de kampeerders een ideaal terrein; het eenige bezwaar is, dat er soms te veel tenten staan. Vlakbij is ook een kampeerhuis aanwezig, behoorende bij een boerenwoning, welke als landelijke uitspanning is ingericht.
De steile oevers van de Dinkel, waarin vele zwaluwen huizen, worden in den winter steeds door het grillige riviertje ondermijnd. Na elken winter doet de kenner van dit gebied hier nieuwe verrassende ontdekkingen, want het aspect van het Lutterzand ondergaat haast telken jare eenige verandering. Vooral is dit het geval met den z.g. Greunen Stert, een soort weiland, dat als een schiereiland aan drie zijden door het stroompje wordt omspoeld. De Dinkel moest hier een scherpe bocht maken en heeft tenslotte een zandheuvel geheel ondergraven en voortdurend weer gleden er groote brokken zand in de rivier. De dennen, welke schijnbaar stevig in den heuvel waren vastgegroeid, verloren hun wortelgrond. Men zag meermalen boomen, die zich nog met moeite vasthielden in een steilen heuvel en wier wortels ten deele in de vrije ruimte hingen. De dag kwam, waarop de een den strijd moest opgeven, meerdere volgden en zoo verdwenen langzaam maar zeker boomen en heuvel. Een laag plateau ontstond, waardoor het riviertje zich een weg baande. In de vroegere bocht van de Dinkel stroomt geen druppel water meer en overal heeft zich een rijk plantenleven ontwikkeld.
Het Lutterzand was eeuwen geleden een gebied van heide en dennebosschen. Maar de boeren kapten de boomen in het wilde weg, waardoor de wind op den zanderigen ondergrond vat kon krijgen. Daarop ontstonden langzamerhand de zandverstuivingen, waardoor de landbouwers in die omgeving, die vergeefs trachtten het euvel paal en perk te stellen, gestraft werden voor hun roekeloosheid. Verschillende landerijen raakten onder het zand. Met man en macht heeft men toen gepoogd het zand te stuiten door het aanplanten van boomen; de dennebosschen, welke men thans in het Lutterzand
aantreft en die mede een der aantrekkelijkheden vormen van dit gebied, dateeren uit dien tijd.
Het Lutterzand! Welk een gezegend plekje grond is het hier, ondanks den schralen bodem en de wispelturigheid van de Dinkel. Het is een waar dorado voor planten en dieren. Zooals bijna overal hebben de oevers van de Dinkel hier een rijke flora. De zwanebloem, de waterweegbree, het pijlkruid en zelfs de zeldzame geelwitte stroobloem treft men hier aan. Het riviertje heeft vele eeuwen lang de zaden aangevoerd van planten uit het bekken van Münster, waar het ontspringt. Van de vele soorten vogels noemen we de grutto's, de wulpen, de tureluurs en de sierlijke oeverloopers. Prachtige vlinders als de vuurvlinders, de groote vossen en de geelbruine dennenspanners komen hier voor.
Noode, zeer noode scheiden we van het Lutterzand, dat - dit mag zonder eenige overdrijving worden gezegd - een der meest merkwaardige landschappen van Nederland vormt. Over een goed berijdbaar fietspad gaan we naar Denekamp, het Dinkeldorp. We passeeren de buurtschap Mekkelhorst met zijn schilderachtigen esch; we gaan midden door de rogge-akkers, waar de korenbloemen met hun prachtig blauw wenken tusschen de groene aren.
Afbeelding: In Berghem
Wanneer we een kleinen omweg maken passeeren we Berghem een andere buurtschap met veel landschapsschoon. Echt oud-Saksische boerenhuizen en antieke schuren spreken hier nog van het verleden. Ten Oosten van Berghem ligt het Hornven, een vroegere plas, waarbij de landweren herinneren aan woelige tijden van weleer, toen moordende en stroopende benden deze streken onveilig maakten en de boeren zich verweerden achter hooge wallen en diepe slooten.
Het is hier voor den natuurminnaar een rijk gebied. Hier vlak bij ligt de Hilgenhorst (heilige hoogte), waar eens een kluizenaar in vroom gepeins zijn dagen sleet. Omstreeks Drievuldigheids-Zondag bloeit hier de Zevenster, welke met zijn witte plantjes een prachtigen aanblik oplevert. Deze plant, welke tot de toendra-flora behoort, moet een overblijfsel zijn uit den IJstijd. In de heide bloeit de arnica, een plant bekend om zijn geneeskracht; hier zingt in den vroegen morgen het zeldzame blauwborstje.
En nu zijn we in Denekamp, het toeristen-centrum van het Dinkelgebied. Het is een fleurig dorp met een eerbiedwaardige oude kerk, beroemd om de trits van zware klokken in den toren. Maar Denekamp's trots is niet zijn kerk maar het wijd en zijd vermaarde natuur-historische-museum Natura Docet, (de Natuur Leert), het levenswerk van den in kringen van natuurliefhebbers zoo welbekenden heer J. B. Bernink, die onnoemelijk veel heeft gedaan om Twente, in het bijzonder het Dinkelland, in wijden kring bekendheid te geven. Toen hij als knaap dagelijks wandelde van Denekamp naar Oldenzaal, waar hij de normaalschool bezocht, gingen hem de oogen open voor de schoonheden der natuur, welke hij tot in haar diepste verborgenheden wist te doorgronden. Later, als onderwijzer, gaf hij zich met zijn geheele hart, met den inzet van zijn volle persoonlijkheid, aan het onderzoeken van de schoonheden van het Dinkelland. Hij opende de oogen der jeugd voor de natuur, hij liet niets onbeproefd om in breeden kring aan al dat schoons bekendheid te geven. Hij schreef zijn prachtig werkje Ons Dinkelland, waarin hij zijn lezers meevoert op geologische en botanische wandelingen en fietstochten, een boekje, dat wij allen, die iets meer willen weten van de flora, de fauna, en de geologie van Oost-Twente, ten zeerste ter lezing aanbevelen.
Maar meester Bernink, zooals ieder in Denekamp hem noemt, deed meer. Hij bracht een zeldzame collectie bijeen van bloemen, planten, vogels, vlinders, gesteenten enz., enz., kortom: een natuurhistorische verzameling, welke tot ver over de grenzen van ons vaderland vermaard is. Zijn liefde voor de natuur, waarvan zijn geheele hart vervuld was, dreef meester Bernink er toe al die dingen te verzamelen, niet in het minst om daarmede anderen vreugde te brengen. "Natura Docet" noemde hij zijn museum, dat klein begonnen werd in de eenvoudige onderwijzerswoning. Hij wist belangstelling voor zijn werk te vinden; velen waardeerden den man, die op zulk een treffende wijze honderden leerde een blik te slaan in de schatkameren van de natuur. Hij kreeg steun in zijn streven, niet in het minst van de zijde der Twentsche fabrikanten. Daardoor was het mogelijk om een geheel nieuw gebouw aan den Oldenzaalschen weg te stichten, dat in 1922 werd geopend. Steeds ging de heer Bernink voort zijn museum met nieuwe, zeldzame stukken te verrijken. De steun, welken hij ondervond, kwam ook tot uiting toen men eenige jaren later het museum uitbreidde met twee zalen.
Het begin van het museum is zuiver Twentsch, maar de kern is later met buitenlandsche giften, waarbij zeer belangrijke, verrijkt. Vrijwel alle vogels uit Nederland - zelfs de meest zeldzame exemplaren - vindt men hier opgezet bijeen. Merkwaardig is de vlinder- en insectenverzameling. Maar er is nog zooveel meer, dat in "Natura Docet" gevonden wordt. De geologische afdeeling is eenig in haar soort en het is geen wonder, dat het museum meermalen bezoek ontvangt van professoren en studenten. Inderdaad: hier leert men de natuur liefhebben en begrijpen. Hier bemerkt men ook, wat de natuur aan ons te leeren heeft, welk een onuitputtelijke rijkdom in haar verborgen ligt. Meester Bernink heeft met zijn museum Twente een belangrijke bezitting geschonken. Het is een verheugend verschijnsel, dat de bevolking dit waardeert. Op de uitgaansdagen, vooral met Hemelvaart en Pinksteren, is het druk in het museum, waar honderden arbeiders hebben geleerd, wat de natuur aan de menschen te zeggen heeft.
Denekamp is ook het dorp van de vroolijke Paaschgebruiken. De snel voortjagende moderne tijd, die veel oude gebruiken heeft doen verdwijnen, slaagde er niet in Denekamp van zijn Paaschfeest te berooven, dat nog geheel naar ouden trant, precies als eeuwen geleden, wordt gevierd. In dit deel van Twente houdt de bevolking taai vast aan de voorvaderlijke gebruiken, welke de streek er des te karakteristieker door maken.
In Denekamp is het de jeugd, die de hoofdrol speelt bij de Paaschfeestviering. Wanneer het feest der Opstanding nadert kiest de jeugd een aanvoerder, die den weinig vleienden naam van Judas krijgt; ook zijn helper wordt aangewezen, “krioter" genaamd. Zingend trekken de jongens op Palmpaschen langs de huizen om eieren en inzonderheid geld in te zamelen. Dit laatste vooral is noodig, want den volgenden Zondag moet een geweldig Paaschvuur worden ontstoken, dat natuurlijk nog al het een en ander kost.
Na den middag trekt de jeugd van het dorp zingend naar de oude havezathe Singraven om daar, naar de traditie wil, een boom te vragen. De heer van Singraven of diens vervanger wijst een boom aan, waarna Judas er in klimt om er een touw aan te bevestigen. De boom wordt geveld en in triomph naar het dorp gebracht onder het zingen van de oude Paaschliederen. De boom, thans Paaschstaak genaamd, wordt voor de kerk neergelegd, maar na den vesper naar het erve Elferman gesleept, waar reeds het hout voor het groote Paaschvuur ligt opgestapeld, dat den vorigen dag met karrevrachten is aangevoerd. Aan den kop van den Paaschstaak wordt nu een teerton bevestigd, een diepe kuil wordt gegraven, waarna de boom wordt opgericht. Dan zet men er een ladder tegenaan, welke door Judas wordt beklommen, die het aansteken van de teerton aan den meestbiedende verkoopt. Ook de staak zelf wordt nog verkocht. Deze verkoop bij opbod is een komisch gebeuren; Judas wordt herhaaldelijk in de rede gevallen en geplaagd, maar het spreekt haast vanzelf, dat hij ook niet op zijn mondje is gevallen.
Langzamerhand is de avond gevallen. Het Paaschvuur wordt ontstoken; ook in de teerton wordt de vlam geworpen. Het vuur neemt steeds feller toe in gloed, een rookzuil stijgt ten hemel. Overal in den omtrek ziet men de Paaschvuren in rossen gloed opgaan, een gebruik, dat teruggaat tot het verste verleden wordt in eere gehouden. Rond het vuur staat de Denekamper bevolking en zingt het oude Paaschlied.
Christus is opgestanden,
Al van de Joden hun handen,
Dus willen we allen vroolijk zijn,
Christus zal onze verlosser zijn. Halleluja!
De omstreken van Denekamp behooren tot de allerschoonste van Twente. Langs de randen der hoogten groeit het akkermaalshout, waartusschen men de Witte Seringen en de Kardinaalsmuts vindt. Rijk is dit gebied aan allerlei varens.
Voor den minnaar van eenzame natuur biedt de streek tusschen Denekamp en de grens veel bekoorlijks. Hier ligt een zandstrook, een half uur breed, met heide of dennen begroeid. De heer Bernink typeert dit prachtige gebied, dat door de Gele Beek in tweeën wordt gedeeld, zoo goed, wanneer hij schrijft: "Daar roept de kievit, jodelt de wulp, balderen de korhanen en wippen de roodborst-tapuiten op der dennen kroontjes. De breiende herder weidt er zijn kudde schapen, de boer steekt er plaggen en de driehoorn graaft er zijn mijnschachten 75 e.M. diep! Als groote oogen liggen er de veenplassen, uitgewaaide kolken of resten van oude rivierloopen, den blauwen hemel weerspiegelend; omzoomd met een groenen rand van mossen, zeggen, buntgras, wollegras, blauwe gentianen en roze klokjes van Andromeda".
Vooral moeten we niet verzuimen verder Noordwaarts te gaan, langs de voormalige havezathe Noord-Deurningen, naar Lattrop, een aardige buurtschap met een vriendelijk kerkje. Met een punt steekt hier Nederland in het Duitsch gebied; het is hier de eenzame hoek van Breklenkamp met veel moerassigen grond. Toch is het landschap in deze merkwaardige buurt zeer afwisselend; naar den kant van de Duitsche grens liggen de schilderachtige boerenhoeven verscholen onder hoog geboomte. Dit deel van Denekamp's omgeving contrasteert sterk met de rest, niet in het minst wat de bewoners betreft, die in tegenstelling met de plattelandsbevolking rondom het dorp Protestant zijn. Zeer eng zijn hier de betrekkingen met Duitschland. Het ouderwetsche plaatsje Lage, vlak over de grens is waard bezichtigd te worden. De Graaf van Twickel uit Delden heeft hier uitgestrekte bezittingen. De Dinkel doet er nog eens, voor het stroompje zich verderop bij het oude Neuenhaus in de Vecht stort, de raderen van een watermolen wentelen. Te Breklenkamp vindt men nog de resten van een kasteel; de wachttoren is alleen overgebleven. De grachten vol met riet geven de plaats aan, waar de overige gebouwen van de vroegere havezathe hebben gestaan. De streek van Breklenkamp is vol herinneringen aan het oude Twente. Nog kan men hier oorspronkelijke kleederdrachten bewonderen; zelfs wordt hier en daar het spinnen in de boerenhuizen beoefend.
Nu gaan we weer in de richting van Denekamp. Door het moerasland trachten we een pad te bereiken, dat over de grens in de richting van de Duitsche industriestad Nordhorn loopt. Men neemt wel eenig risico hier de grens te overschrijden, maar wij hebben het er toch meermalen op gewaagd. Wij willen nl. even naar "den overkant" gaan, omdat hier een plek wordt gevonden, welke een voorpost van de Nederlandsche cultuur kan worden genoemd: het klooster Frenswegen, niet ver van het gehucht Frensdorf, slechts twee K.M. van de Nederlandsche grens. Het groote, vierkante gebouw, dat rondom een binnenplaats is gelegen, heeft slechts weinig van zijn vroegere glorie overgehouden. Het voormalig klooster, dat gesticht werd door de broeders des Gemeenen Levens, is grootendeels vervallen. Het binnenplein is vol gras en wilde bloemen; verweerde grafsteenen geven de plaats aan, waar de stoffelijke resten rusten van leden uit het roemruchte geslacht van Bentheim.
Na dit uitstapje op Duitsch gebied, keeren wij ijlings naar Nederlandschen bodem terug. De natuur in eigen land is zoo rijk en verscheiden, dat het geen zin heeft lang te zwerven over de grenzen. Dat is ook niet het doel van dit boekje, dat den lezer iets wil laten zien van den rijkdom en de schoonheid van een deel van onzen vaderlandschen bodem.
Over den weg van Nordhorn komen we weer terug in het Dinkeldorp, waar de omgeving nog zulk een schat van natuurrijkdom bevat, dat wij er vele, vele bladzijden mee zouden kunnen vullen. Nog even willen wij U meenemen naar de Zuidzijde van het dorp, waar nog zooveel wordt gevonden dat het hart van elken natuurminnaar luider doet kloppen. Aan den straatweg naar Oldenzaal ligt Dinkeloord, een der bekendste uitspanningen van Twente, waar het de moeite loont een bootje te huren om daarmede een eind Dinkelopwaarts te varen, een tocht, welke een prachtig beeld geeft van de groote schoonheid van het riviertje. Hoe weelderig begroeid zijn hier de oevers, vooral voorbij de oude Beuningerbrug. Steeds wisselend is het aspect vanuit de boot; nu eens vaart men langs boschjes van dennen, eiken en elzen, dan weer glijdt men langs vlakke oevers, waarop bloemen en planten groeien als in een rijke schatkamer der natuur: de karmijnroze steenanjer, de thijm, het stalkruid, de zwanebloem en zoovele andere. In 't struikgewas hebben vele vogels hun domein; op onberoerde plekjes langs den steeds wisselenden oever wuiven allerlei planten en bloemen hun weerbeeld in den vloed ....
Ons bootje drijft door het Hassinkbosch, eens een uitgestrekt beukenwoud, waar gelukkig nog veel gespaard is gebleven. Langs de hooge walkanten nestelen zich de sleutelbloemen en pronkt het schoone Duizendguldenkruid. En verderop bij de Kampbrug, waar de Dinkel zich door een engte perst, overschaduwen de boomen het zachtvlietend water. Hoe schitterend ligt daar die oude brug, hoe prachtig past zij in dit landschap, dat den echten trekker zooveel schoone, onvergetelijke herinneringen bezorgt.
Wij laten ons bootje terug drijven naar Dinkeloord, maar nog kunnen we niet scheiden van dit gezegende land. De uitspanning ligt aan den rand van het Sterrenbosch, dat zich met zijn lanen van oude beuken langs het stroompje uitstrekt. Er heerscht hier een stille, ernstige sfeer. Onhoorbaar zijn onze voetstappen door de dikke laag van afgevallen bladeren; midden in het bosch ligt eenzaam een vijver, waarvan een sfeer van wijding uitgaat, zoo stil is het hier, zoo onberoerd ligt daar het watervlak.
Aan de andere zijde van den straatweg ligt het Borgbosch, een waar paradijs voor degenen, die van onbedorven natuur willen genieten. Het Borgbosch is voor een deel haast nog een oerwoud te noemen. Sommige paden worden zelden betreden; de plantengroei, welke zich hier heeft ontwikkeld, kan in vele opzichten zeldzaam worden genoemd.
De denneboomen, die als pijlers rijzen,
De beuken slank, met kroon van levend goud,
De eikenstammen, die de tijden grijzen,
Staan als een kerk, die nooit vervalt, gebouwd.
Zoo dichtte Frans Bastiaanse. Maar wel vervallen is de roem van den ouden Borchbeuningen, een kasteel, dat aan het doorluchte geslacht van Twickel behoorde. Hier heerscht de eenzaamheid; hoe dikwijls zaten wij niet aan dien ouden gracht, waar zich een rijke vegetatie heeft ontwikkeld, waar men staart naar het wuivende riet:
't ruischen van het ranke riet,
wist ik toch Uw droevig lied.
Wanneer de wind voorbij U voert
En buigend uw halmen roert ....
Achter in het bosch is de grond vochtig. Dicht staan de heesters hier bijeen; het schemerdonker overheerscht. In het najaar, wanneer de zieke zomerbladeren afvallen ontbloeit hier een nieuw, wonderlijk leven. Dan heerscht het rijk der paddestoelen, waarvan hier de zeldzaamste exemplaren worden aangetroffen. Als in een heksenkring staan de doodstrompetten rondom een ouden eik ....
Hoewel we straks weer noordwaarts willen gaan, in de richting van Singraven, keeren we van het Borgbosch nog even terug naar den straatweg naar Oldenzaal, vanwaar we een voor den trekker merkwaardige plek uit Denekamp's omgeving het best kunnen bereiken: de Austieberg. De Noordelijke eens dichtbegroeide helling, is nu een statig weiland geworden; aan den anderen kant vindt men afwisselend bosschen en korenvelden. Fraai is het uitzicht van den top: in de verte blauwen de heuvels van Ootmarsum. Bij helder weer zijn de torentjes van eenige plaatsen in de Graafschap Bentheim zichtbaar en ziet men de fabrieksschoorsteenen van Nordhorn ten hemel rijzen. In botanisch opzicht is de Zuid-Westhelling van den Austieberg van belang. Hier bloeit nog de zeldzame geelster, een uit den ijstijd overgebleven plant. De maagdepalm kleurt den bodem blauw en ook de anemonen groeien er in rijke verscheidenheid. Aan den voet van den Austieberg stroomt een beekje, aan welks vochtigen oever ook zeldzame planten worden gevonden, zooals het goudveil.
Afbeelding: Singraven
Weer gaan we terug naar Dinkeloord en we volgen het eerst een door boomen overschaduwd fietspad naar de oude Havezathe Singraven, welke prachtige bezitting door den tegenwoordigen eigenaar, mr. Laan, met groote liefde voor de natuur in stand wordt gehouden. Daar, waar de weg de Dinkel kruist, wordt het pad meer open en weldra staan we voor de statige oprijlaan, welke naar het kasteel leidt, dat temidden van sappige weiden in een bocht van het riviertje is gelegen.
In het begin der 15e eeuw werd Singraven gesticht, dat de storm der tijden over zich heen zag gaan, zonder dat de oude bezitting ten onder ging. Vele adellijke geslachten hebben hier gewoond; de tegenwoordige bezitter heeft het huis nog laten verfraaien en geheel in overeenstemming laten brengen met den stijl der late renaissance, waarin een deel van het gebouw was opgetrokken.
Tusschen Singraven en de vroegere, thans verdwenen havezathe Beugelscamp, ligt een moerasland, dat voor het nageslacht als natuurmonument zal blijven bewaard. Hier bloeien de orchideeën in rijke pracht, hier vindt men de bittere veldkers, de gele lisch en ontelbare andere planten. In dit reservaat hoort men honderden vogels: karekekieten, rietzangers, watersnippen, wulpen en vele anderen. Ook de ijsvogel wordt hier waargenomen. Zeer rijk is hier weer de oeverflora van de Dinkel ; men ziet zwanebloem, pijlkruid e.a. De hooge populieren weerspiegelen zich in den stroom, waarop plompen en waterlelies drijven.
Wanneer de Dinkel zich haar weg door het statige park van Singraven heeft gebaand, wordt haar loop gestuit door de stuw van den eeuwenouden watermolen een der merkwaardigste door waterkracht gedreven molens, welke in ons land is overgebleven. Naar uit de jongste onderzoekingen is gebleken stelt het beroemde schilderij van Meindert Hobbema in het Louvre te Parijs den watermolen van Singraven voor.
De Twentsche watermolens. We moeten er even bij stilstaan, want ze verleenen aan dit deel des lands een bijzonder aspect. Slechts weinige van de ruim dertig, welke er in het begin der vorige eeuw nog werden aangetroffen, hebben den modernen tijd getrotseerd. Maar nog zijn er in Twente genoeg voorbeelden van oude molens aanwezig, waarvan die te Singraven ongetwijfeld een der mooiste en belangrijkste is. Bijna al die watermolens behoorden aan adellijke heeren, die in vroeger tijden het z.g. hoogheidsrecht van wind en water bezaten. De bewoners van bepaalde streken werden gedwongen om hun koren op door den landheer aangewezen molens te laten malen, hetgeen den adelstand rijke winsten opleverde. Die molens wekken in den regel een romantische sfeer. Wie kent niet het sentimenteele Duitsche volksliedje:
In einem kühlen Grunde
Da geht ein Mühlenrad .....
Singraven. Is er een schooner voorbeeld voor een watermolen in Nederland te vinden? Hoe schilderachtig ligt daar het muldershuis. Welk een prachtigen aanblik levert de groote fraaie molen op. Wanneer de schutten hoog zijn opgetrokken doet het bruisende water de raderen in snelle vaart rondwentelen; een wolk van waterstof verspreidt zich over de oude groenbemoste muren van de molenhuizen aan weerszijden. Met welk een liefde en zorg heeft de eigenaar van Singraven zijn ouden molen omringd. In 1921 heeft mr. Laan, gebruik makend van een abnormaal drogen zomer, belangrijke
restauratiewerken laten uitvoeren. Thans bezit Singraven een watermolen, welke niet alleen voor het nageslacht is behouden, maar die tevens dagelijks nog nuttige diensten bewijst. De waterkracht is zeer goedkoop, zoodat de molen voor het malen van koren en het zagen van hout goed gebruikt kan worden. Olie wordt er momenteel niet meer geslagen, maar het is wel mogelijk het rad nog te stellen. De Singraver molen kan bogen op een eerbiedwaardigen ouderdom. Reeds in 1448 wordt hij in een geschrift genoemd. De dertien grijze wapensteenen in de kaden spreken bovendien een duidelijke taal. Het zijn alle Bentheimer steenen, waarvan de oudste uit 1544 dateert. Wanneer het water een te groote hoogte bereikt kunnen de schutten van de z.g. Om-Dinkel worden geopend, welke verderop weer in den hoofdstroom valt.
Onze tocht door het Dinkelland is bijna ten einde. Nog even volgen wij den loop van het riviertje, dat met een duiker onder het kanaal Almelo-Nordhorn wordt doorgevoerd. Vroeger stroomde de Dinkel gewoon in het kanaal, maar dit had tot gevolg, dat de scheepvaartweg verzandde, waarop in 1903 de tegenwoordige duiker werd aangelegd, een meesterlijk stuk op het gebied der waterbouwkunde. Nu stroomt de Dinkel door de vruchtbare landen rondom de buurtschap Tilligte. Verderop vervolgt het stroompje zijn weg door de broeklanden van Nottershagen, waar groote kolonies watervogels huizen. Dan verlaat de Dinkel Nederland voorgoed.
Onze tocht heeft U willen toonen hoe rijk aan natuurschoon het land van de Dinkel is. Hier, aan onze uiterste Oostgrens ligt een gebied, dat een ware schatkamer van de natuur kan worden genoemd, dat den mensch, die de stilte van de grootsche schepping zoekt, steeds weer nieuwe, reine vreugden bereidt.
woensdag 8 augustus 2012
Wij trekken door Twente en Salland (1935): Het Dinkelland
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten