OP WANDELING BUITEN GOOR.
Thans wordt het tijd, om ons bezoek aan het Twentsche Haagje af te breken; anders zou er van een kijkje in den omtrek niets komen. En dat zou bepaald jammer wezen; want de schoone dreven rondom Goor lokken zeer zeker tot een wandeling uit, en de vreemdeling zal zich den tijd en de moeite, daaraan besteed, niet beklagen.
We kiezen dus den bekenden Diepenheimschen wandelweg, waar het Goorsche publiek op Zon- en Feestdagen in bonte mengeling dooreenwarrelt, om zich in de heerlijke Weldammer alleeën aan het stille natuurgenot over te geven.
Een half uurtje wandelen, en wij staan voor het ijzeren hek aan het begin der breede eikenlaan, die zich als een natuurlijk gewelfd dak ter weerszijden van de grafelijke woning en haar weidenrijke omgeving uitstrekt.
Rechts van den ingang ligt de boerderij Ripperda, die de herinnering aan de voormalige Heeren van Weldam bewaart. En terwijl we het breede hek passeeren, ontwaren we eveneens ter rechter de woning van den bekenden Park-Architect den heer Hugo Poortman, wiens naam een goeden klank heeft in Nederland en die het door den Parijschen tuin-architect, den heer Eduard André, ontworpen plan voor de tuinen "du Chateau Weldam" meesterIijk heeft uitgevoerd, terwijl hij nog voortdurend het toezicht houdt op de grafelijke tuinen en bosschen.
De breede eikenlaan door, het groene grastapijt aan weerszijden van den weg langs, met prachtige boomgroepen naar alle richtingen in 't verschiet, die vooral in den herfst het oog aangenaam aandoen van wege hun bonte kleurenmengeling : rood en bruin en geel en groen, ontwaren wij links van de eikenlaan en door een korte opgang daarmede verbonden het huis zelf met zijn hoog leien dak, zijn zware witte schoorsteenen, het torenspitsje, en den breeden nieuwen koepel ter linker. Dra bevinden wij ons aan den fraaien opgang: een keurig bewerkt ijzeren hek tusschen steenen palen. Op het hek prijken de wapens van Ripperda, Raesfeld, de Vos van Steenwijk, Munster, met Weldam als hartschild, op de eene vaas; op de andere: Ripperda, Ripperda van Schaden, Clant, met Oosterwijtaert als hartschild, met het jaartal 1695. Deze wapens werden uit den grond opgegraven, waar zij waarschijnlijk in den Patriottentijd verborgen waren. De balustrade van de brug over de buitengracht draagt twee steenen met het ankerhuis van Bentinck en het jaar 1709, afkomstig van het huis Diepenheim. Twee scheepskanonnen op rolpaarden, met het wapen der Ripperda's versierd, staan bij den ingang van het met een palmhaag omzoomde dijkje, dat over de kasteelgracht naar het kleine plein tusschen het hoofdgebouw en de vleugels voert. Blijkbaar is het gansche huis uit rijke beurs gebouwd en aan den voorgevel vooral met sieraden overladen. Het witte front is met platte pilasters, gebeeldhouwde festoenen en zware kozijnen uitgemonsterd en de hoeken der vooruitspringende vleugels zijn versierd met blokken van Bentheimer steen en Ionische kapiteelen. Zeker, er zijn zonder twijfel vrij wat historisch belangrijker huizen en goederen in den lande. Er zijn ook heel wat lustverblijven, die meer modern, meer weelderig tevens zijn ingericht, waar fonteinen springen en watervallen bruisen; maar met dat al is en blijft Weldam een oude havezathe, met een ouderwetsche huizinge en eerwaardig geboomte, die als een monument van den 17e eeuwschen bouwstijl onmiskenbaar hooge waarde bezit.
En nu de geschiedenis van deze eenige heerlijkheid ....
Reeds in het jaar 1324 wordt gewag gemaakt van zekeren Hendrik Weldam, schout van Twente en later borg en scheidsrechter in geschillen tusschen graaf Johan van Bentheim en Jhr. Ludolf van Steinfort. Wolter ten Weldamme verpandde in 1389 het goed Weldam met Kevelham aan Willem Splinter, wiens weduwe Griete hertrouwde met Andries van Hekeren, die het landgoed in 1415 verkocht aan Johan Sticke. Door huwelijk van diens dochter kwam het goed aan Frederik van Twickel, den eigenaar van het kasteel bij Delden.
Ziedaar dus de eerste band gelegd tusschen de geslachten Weldam en Twickel, een band, die in de laatste kwarteeuw nauwer is toegehaald door het huwelijk van de tegenwoordige bewoners van Weldam. Johan van Twicklo liet bij zijn dood in 1537 twee dochters na, waarvan de eene, Agnes, Twickel aan haar echtgenoot Goossen van Raesfelt bracht, de tweede, Judith, den Weldam aan Unico Ripperda.
"Bij doode juffer van Twickloe in het jaar 1556 werd Eggerik Ripperda met Weldam beleend. Na zijn kinderloos overlijden kwam de bezitting aan zijn broeder Johan, totdat de toenmalige eigenaar van Twickel, Unico Willem Graaf van Wassenaar, door erfenis heer van Weldam werd. Gedurende eenige jaren behoorde Weldam aan diens zoon Jacob Johan, in 1779 ongehuwd gestorven, om daarna gedurende nagenoeg een eeuw in 't bezit der van Twickel en van hun erfgenaam, den baron van Heeckeren van Wassenaar Twickel, te blijven. Na diens dood, in 1875, kwam Weldam aan de baronnesse Marie Cornelia van Heeckeren, gehuwd met Willem Carel Philip Otto graaf Bentinck. Sedert jaren wordt het kasteel door de grafelijke familie bewoond; vóór dien tijd was het verhuurd aan den Baron van Hardenbroek van Bergambacht, dien velen zich nog wel zullen herinneren.
Een kort woord thans over het Geslacht Bentinck, een der doorluchtigste geslachten uit Neèrlands Verleden, dat weleer in blakende gunst stond bij den Koning-Stadhouder en diens opvolgers. Of sprak niet eenmaal Willem III tot zijn boezemvriend Jan Willem Bentinck, door hem van wege zijn schitterende diensten tot Graaf van Portland verheven, de merkwaardige woorden : "Mijn hart is half Oranje en half Bentinck!" Of was niet Volkier Rudolph Bentinck tot Schoonheten Generaal Adjudant van Stadhouder Willem V? En stierf niet Wolter Jan Gerrit Bentinck den 24 Aug. 1781 aan de wonden, door hem in den merkwaardigen zeeslag bij Doggersbank bekomen? Karel Bentinck werd in 1794 benoemd tot Generaal Majoor en Adjudant van den Prins, in welke hoedanigheid hij dapper streed tegen de Franschen en Derk Bentinck tot Diepenheim zag zich in 1771 door de Staten-Generaal aangesteld tot Raad van State, terwijl hij achtereenvolgens het gewichtig ambt bekleedde van Landdrost van Vollenhove, Twente en Zalland, in 1802 lid van het Departementaal Bestuur werd en door Koning Lodewijk Napoleon zelfs werd benoemd tot Landdrost van Overijsel.
Maar het is vooral Berend Hendrik Bentinck tot Buckhorst, die in de geschiedenis van Overijsel een voorname rol gespeeld heeft: Berend Hendrik Bentinck was in zijn jeugd page aan het Hof van stadhouder Wïllem V, verliet in 1795 als émigré het land, keerde echter zes jaar later terug, en werd den 21 Nov. 1813 aangesteld als Provisioneel Gouverneur van het Departement der Monden van den IJsel. Dit was een hoogst moeilijke betrekking, tengevolge van de oproerige bewegingen, die destijds overal plaats hadden.
Zoo ontving hij b. v. van den Burgemeester te Goor een klacht, "dat de Kozakken de burgers stooten en slaan, alsof ze geen menschen waren"; en de schout van Heino klaagde: "dat hij in drie dagen 20 duizend pond hooi en 200 schepel zaad heeft moeten leveren, behalve de paarden; zelfs zijn huis heeft hij aan de Kozakken moeten afstaan, en hij vraagt daarom nu Sauve-garde".
Den 28 November van Neèrlands Bevrijdingsjaar riep Bentinck de bevolking te wapen om mede te helpen tot afschudding van het Fransche juk, "zullende in alle steden en dorpen van het Departement de Nationale Vlaggen worden uitgestoken van de Kerktorens, Stads- of Gemeentehuizen, en wordt een iegelijk daarbij vermaand, om vervolgens tot een openbaar blijk zijner welgezindheid een Oranjeteeken of versiersel aan zijn kleeding te dragen, met waarschuwing nochtans om daaruit geenerhande aanleiding te nemen tot smade bejegening of vervolging, die tweedracht en partijzucht zoude te
kennen geven."
We zeggen "Weldam", de huize van den Doorluchtigen Beschermheer van “Goor Vooruit", vaarwel en volgen de breede eikenlaan, die ons hier gebracht heeft. Die ten einde, leidt een vonder naar het Wegdam in de onmiddellijke nabijheid, welks rustige omgeving zich mede uitstekend leent om in stilte de eenvoudige schoonheden te genieten, welke Moeder Natuur hier tentoonspreidt.
Sedert een paar jaren is het Wegdam het eigendom geworden van Graaf Bentinck; voorheen behoorde het aan het geslacht Van Coevorden. Het kwam in het begin der 16e eeuw door het huwelijk van Wolter van Coevorden met Anna van Hoëvel in die familie. Hun zoon Johan Christoffel erfde het en huwde in 1530 met Henrica van Haersolte.
In 1618 behoorde het aan Herman van Coevorden. en in 1664 kwam als erf-, grond- en goedsheer van den Sadelhoff zu Schapen in het Graafschap Lingen voor Willem van Coevorden lot Wegdam.
Het geslacht Van Coevorden, dat we straks mede zullen ontmoeten op de Havezathen Heeckeren en Stoevelaer, was zeer oud en stamde af van de oude Burggraven van Coevorden, wier macht die der Bisschoppen evenaarde. Reinolt van Coevorden komt zelfs in 1343 voor als Drost van Twente.
Een goed onderhouden grintweg voert ons thans naar den Rijksstraatweg tusschen Goor en Delden. Dien steken we bij het erve Gijmink over, en dra bevinden we ons nu bij de oude Havezathe Heeckeren, voorheen een der sterkste kasteelen in den omtrek, omringd door diepe grachten en eeuwenoude eikenlanen; - thans echter voor een goed deel beroofd van bladerdos en lommerrijke wandelwegen; - in de laatste jaren ingericht tot een R.K. klooster en Nonnenschool.
In het jaar 1571 was Hendrik van Rechteren eigenaar van deze havezathe, waarbij in vroegere tijden een vickarij behoorde, aan de Lieve Vrouw geheiligd, benevens het "recht van kraan" op de Schipbeek, medeaanstelling van het plaatselijk bestuur van Goor en een Leenkamer en het Erfmarkerichterschap van Boekelo.
In 1578 behoorde Heeckeren aan Wolter van Coevorden. Helaas, dat deze in den jare 1581 een voorname rol speelde in het "Helsch Verraad" te Goor en - handlanger van Maarten Schenck - den voortvarenden IJsselsteijn dwong tot den aftocht. Erger, dat hij de hand leende tot de verraderlijke overrompeling van den Stoevelaar en den gewelddadigen dood van de edele Judith!
Doch daarover straks.
In het jaar 1672 behoorde Heeckeren aan Jan Sigismund van Asbeeck. Later kwam de Havezathe in handen van de familie Bosch van Drakenstein; die ze, een paar jaar geleden, publiek verkocht heeft.
Langs de bekende Molenbelt - de historische "Paaschweide" van het Twentsche Haagje - en de Gasfabriek, komen we thans in de buurschap Elseen, waar weleer de vlaggen van de huizen Elssen en Scherpenzeel wapperden. We passeeren de schietbaan “Koningin Wilhelmina", door de Goorsche Afdeeling van Volksweerbaarheid in deze stille vlakte aangelegd, en willen vervolgens een bezoek brengen aan de plaats, waar eertijds de oude Stoevelaar stond.
De marke Elssen was een der oudste van Overijsel. Ze wordt genoemd in den giftbrief van Keizer Hendrik III en ontleende waarschijnlijk haar naam aan het boschachtig terrein aldaar. In verband daarmede verhaalt men, dat de bisschoppen van Utrecht en de prinsen van Oranje er gaarne kwamen jagen; vooral Maurits zou er vaak zijn hart aan de jacht op grofwild hebben opgehaald. In het jaar 1639 was er riddermatig Willem van Haersolte, in 1730 Antonie Zwier van Haersolte en in 1755 Arend van Raesveld.
Als heer van Scherpenzeel komt in het jaar 1668 voor Jan van Coevorden. Voorts merken wij op, dat de heeren van Elssen in nauwe familiebetrekking stonden tot den huize Peckedam, onder Diepenheim.
En nu de Stoevelaar of Stuivelaar, die van den Markeloschen straatweg ter hoogte van den vroegeren rijkstol in circa 20 minuten te bereiken is, - een oude bezitting van de Van Coevorden's, in welk geslacht het tot in het midden van de achttiende eeuw gebleven is.
In het jaar 1751 kwam de Stoevelaar bij koop in handen van den heer Dirck van der Wijck, burgemeester van Zwolle.
Aan deze heerlijkheid was verbonden het recht van Borgmanschap te Goor, benevens de collatie van den predikant te Markelo en den organist te Goor. Voorts bezat de havezathe een grafkelder en plaats voor een bank of gestoelte in de kerk te Markelo.
De heeren van den Stoevelaar moeten strijdlustige ridders geweest zijn; trouwens het is van algemeene bekendheid, hoe zij in den Nederlandschen Vrijheidskamp dapper gestreden hebben onder de vanen van Nassau.
Buitengewoon sterk ook was het kasteel, dat rondom door een dubbele gracht, waarover verschillende ophaalbruggen, van de buitenwereld was afgesloten. Op elken hoek stonden zware torens en de muren waren zoo dik, dat twee personen gemakkelijk in de vensterbanken, naast elkander op stoelen gezeten, konden plaats nemen. Toen in het jaar 1844 de Stoevelaer werd afgebroken, bleken de gewelven der onderaardsche kelders zóó stevig in elkaar te zitten, dat de zwaarste mokers niet in staat waren ze te verbrijzelen. Bij die gelegenheid werd door de werklieden ook een onbeschadigde steen gevonden, waarop vermeld stond, dat het huis in het jaar 1208 vernieuwd was. Uit dit laatste feit mogen we opmaken, dat de Stoevelaar zeer waarschijnlijk tot de oudste kasteelen in Nederland behoorde; wellicht dagteekent het uit den tijd van Karel de Groote. 't Zou zelfs niet onmogelijk zijn, dat het oorspronkelijk een Romeinsche stichting was.
Op de plek van het vroegere kasteel vindt ge thans een gewone boerenhuizing, die nog altijd den ouden naam behouden heeft. Sedert eenige jaren is de Stoevelaar door aankoop overgegaan aan de familie Jannink te Goor.
Nu we toch over den Stoevelaar aan het schrijven zijn, sta de welwillende lezer ons toe, een legende aan te halen, die aan deze eertijds zoo machtige havezathe verbonden is:
In het jaar 1581, toen de Staatsche troepen onder Overste IJsselsteijn door de Spaansche benden van Maarten Schenck voor Goor werden ingesloten, woonden op den Stoevelaar Jacob van Coeverden tot Stoevelaar en diens neef Wolter, terwijl de huishouding bestierd werd door freule Judith, een nichtje van de Van Coeverden's, en de tuinbaas Albert het opzicht hield over de hoven en tuinen. Heer Jacob was een ridder van de echte soort, vrij en onverveerd, beslist vijand van Spanje, trouw aanhanger van Oranje. Hetzelfde mocht ook gezegd worden van de fiere Judith en den trouwen Albert.
Niet alzoo echter neef Wolter. Deze heulde met den vijand, verkocht zich aan hem en, terwijl hij zijn braven oom wijs maakte, dat hij een stuk wild voor den middagmaaltijd ging schieten, sloop hij naar de Spaansche benden, die om Heeckeren lagen. Hij wees hun den weg en overrompelde het slot, dat hem als kind en jongeling geherbergd had.
Maar dát niet alleen! ... In dolle drift stiet hij den verraderlijken dolk in het onschuldige harte van haar, die hem weinige uren geleden nog de fraaiste bloem uit haar bloemtuin geplukt en hem wuivend de beste wenschen had nagezonden.
Wanneer men in lateren tijd langs de groote zaal van den Stoevelaar een verdieping hooger klom, kwam men op een zoogenaamde doorloop. Aan het einde daarvan hing een schilderij, die het duizendvoudig jammer van daareven in schrille kleuren voorstelde. Op den voorgrond een sterk gespierd oud man; hij speelde met een houten pop. Aan kleeding en baard kon men bemerken, dat er iets aan haperde. Tegenover hem op een boomstam een ander oud man, het droevig gelaat naar zijn armen lotgenoot gekeerd. Die oude heer, lezer, was ridder Jakob van Coeverden; het helsch verraad van den lagen neef had den dapperen man met waanzin geslagen. Die pop, waar hij mee speelde, was zijn lieve Judith; en Albert, de trouwe tuinbaas, die zijn goeden heer niet wilde verlaten, zelfs niet, toen deze op hoop van herstel naar den Wegdam gevoerd werd, volgde met droefheid in 't harte de gebaren zijns krankzinnigen meesters.
Lezer, we zijn aan het eind van onze wandeling gekomen. Zij, die sterke beenen hebben, kunnen hun tochtje in verschillende richting uitstrekken; naar Diepenheim of Markelo, naar Lochem of Delden.
Vooral naar het landelijk Diepenheim met zijn bekende havezathen : het huis Diepenheim, het Nijenhuis, het Warmeloo en 't Westerflier, met zijn statig Sterrebosch, en zijn rustigen Viersprong.
Inderdaad, een wandeling naar 't stille Diepenheim, 't zij over den rijksweg, 't zij ter rechter of linker binnendoor, loont de moeite honderdvoudig. Een bezoek aan de adellijke kasteelen van de familie Schimmelpenninck met hun keurig onderhouden tuinen en fraaie boomgroepen en waterpartijen is in den zomer ten zeerste aan te bevelen; terwijl in het stedeke zelf zeer goede gelegenheid bestaat om uit te rusten en zich te verkwikken en - desnoods, wanneer de beenen al te vermoeid zijn, een rijtuig te huren voor den terugweg.
Maar de vreemdeling behoeft zich niet juist tot Diepenheim te bepalen; ook de andere door ons genoemde plaatsen zijn een bezoek overwaard. 't Is waar, de afstand tusschen Lochem en Delden valt niet mee; maar - beide plaatsen zijn per spoortrein te bereiken, en de wegen zijn van dien aard, dat de wieler of wielster er in een ommezien heen trappelt. En geeft men de voorkeur aan een rijtoertje, welnu in het Twentsche Haagje is gelegenheid te over, om, naast geschikt en degelijk pension, ook
tegen billijk tarief paard en rijtuig te huren.
Nog eens, Lochem en Delden liggen wat ver voor een voetmarsch heen en terug, tenzij men jonge, sterke beenen en gezonde longen mocht hebben, maar - is men er eenmaal, dan wordt men op ruime wijze schadeloos gesteld voor 't verlies van tijd en moeite. Een schooljongen trouwens zou u kunnen verhalen van het eeuwenoude Twickelerbosch en het heerlijk gelegen Carelshaven; van den bekenden Lochemerberg en de vermaarde Wittewivenkuul. En wat Markeloo betreft, de afstand tot dit dorp is zoo groot niet: in anderhalf uur tijds wandelt men er op z'n dooie gemak heen. Het plaatsje zelf biedt weinig aantrekkelijks; geschikte hotels, zooals in het Twentsche Haagje, worden er zelfs gemist; maar de zonnige kiekjes op de Markelosche en de Hericker bergen zijn inderdaad aantrekkelijk genoeg om er een daagje aan op te offeren.
Laat ik er bijvoegen, dat de drie door ons genoemde plaatsen: Lochem. Markeloo en Delden, evenals Goor, Oldenzaal en Ootmarsurn haar "Vereeniging tot Bevorderinq van het Vreemdelinqenverkeer" bezitten, die zeer zeker bereid zullen zijn tot het verstrekken van alle mogelijke inlichtingen aan den vreemden bezoeker.
Lezer, wij zijn aan het eind van onze wandeling gekomen. Moge onze arbeid er toe bijdragen, bij vreemdeling en ingezetene belangstelling te wekken in dit bij uitstek gunstig gelegen gedeelte van het nijvere Twente, welks historie, gelijk we gezien hebben, met 't volste recht mag wedijveren met die van welke landstreek dan ook.
Zeker, er zijn andere plaatsen te over in ons dierbaar vaderland en daar buiten, die, wat natuurschoon aangaat, het Twentsche Haagje overtreffen; en 't was dan ook geenszins ons doel, een blufferige beschrijving te geven van de eenvoudige maar reine schoonheden, die de natuur hier biedt. Maar dit mogen wij zeggen, in volle gerustheid, dat ieder vreemdeling, ieder Hollander in ‘t bijzonder, die dag in dag uit zich blind staart op boomlooze weiden en vierkante akkers met een enkelen wilg of popel tot afwisseling, hier gelegenheid te over zal vinden om er eenige dagen vrij en franc in een gezonde, boschrijke omgeving uit te rusten van hinderlijk stadsgewoel en afmattenden kantoorarbeid.
En wij staan er borg voor, dat hij in de jeugdige Vereeniging “Goor Vooruit” te allen tijde een bereidvaardigen gids zal vinden, die hem zoo veel mogelijk ter wille zal zijn ....
Heil den Vreemdeling! .... Heil Goor’s burgerij!
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten