ACHTERGRONDINFORMATIE
De eerste Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer werd in 1885 in Valkenburg opgericht. De eerste Overijsselse VVV was die van Kampen (11 december 1893), twee jaar later volgde Zwolle. In 1915 ontstond de in Amersfoort gevestigde Algemeene Nederlandsche Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer (ANVV), waarvan elf Overijsselse VVV’s lid werden: Almelo, Delden, Denekamp Deventer, Kampen, Oldenzaal, Olst, Ommen, Ootmarsum, Steenwijk en Zwolle. De ANVV stimuleerde het oprichten van Streek-VVV’s. Op 2 februari 1923 werd de Bond voor Vreemdelingenverkeer in Twente opgericht, waarvan het kantoor in Almelo kwam te staan, in een pand dat voortaan als het Verkeershuis zou worden aangeduid.
Een van de eerste doelstellingen was het uitbrengen van een toeristische gids. In 1925 verscheen Mooi Twenthe. Toch was het Bondsbestuur teleurgesteld over de medewerking vanuit de plaatsen in Twente. De beschrijvingen per plaats verschillen nogal qua omvang, alleen waar bekende auteurs als J.B. Bernink en A.J. Goldstein deze taak op zich namen, zijn de artikelen uitgebreider.
Ook was het bestuur ontevreden over de bijgevoegde kaart van rijwielpaden en verwees ze de kopers van de gids naar een kaart die in de maak was en binnenkort zou verschijnen. Dat was de Kaart van de Rijwielpaden in Twenthe, bewerkt door Mr. A.W. Stork. Van deze kaart zijn de hieronder getoonde kaartfragmenten bij de rijwieltochten afkomstig.
VOORWOORD
Bosch en heide, hoog en laag, oud en nieuw, trotsche kasteelen en eenvoudige boerenhuizen, ongerept natuurschoon naast moderne stedenbouw, hier een slingerend riviertje, daar een miniatuur-beekje, wuivende korenvelden en malsche weiden, om¬zoomd door hoog geboomte of door kreupelhout; grillige zandverstuivingen naast plantenweelde; doodsche stilte ginds, vogelleven hier; landelijke eenvoud de naaste buur van stadsgewoel; de met de nieuwste uitvindingen toegeruste fabrieksnijverheid in de onmiddellijke nabijheid van het oeroude ‘los hoes’ en het klepperend rad van den watermolen: ziedaar in het kort Twenthe, bij al te velen nog zoo weinig bekend. Of ja, toch wel, maar dan als belangrijk industriegebied. Wat voor schoons Twenthe verder biedt, hoe weinigen nog weten het, maar ook, hoevelen ontdekken het telkens weer, die afwisseling van veel en velerlei mooi. Dat mooie van Twenthe in steeds ruimer kring bekend te maken, is het doel van den Bond voor Vreemdelingenverkeer in Twenthe. En omdat doel te bereiken, kwam de alombekendheid van de Twenthsche grootindustrie den Bond maar wat goed te pas: Palthe en Molkenboer, alom in den lande bekend, zonden hunne duizenden klanten de aansporing: ‘Bezoekt Twenthe’. En dank zij deze dankbaar aanvaarde hulp, van genoemde firma's, kwamen in den loop van 1923 uit alle oorden des lands de verzoeken om inlichtingen over Twenthe het Bondsbureau overstelpen. En dat men over het werk van den Bond voldaan was, bleek uit de enthousiaste brieven, die wij ontvingen van hen, aan wie wij gegevens omtrent zwerftochten en zomerverblijf door en in Twenthe verschaft hadden.
Aangemoedigd door dit aanvankelijk succes, hebben wij besloten een Geïllustreerde Gids voor Twenthe uit te geven. En ondanks de vele moeilijkheden, die de uitgave van een der¬gelijk werk medebrengt - waaronder niet het geringste is te tellen de weinige medewerking, die wij zelf in Twenthe nog mochten krijgen - heeft de Bond doorgezet, al moet het ons van het hart, dat wij niet geslaagd zijn, zooals wij wel gewenscht hadden.
Daarom maakt nu onze gids geen aanspraak op volledigheid. Een betere kaart b.v. bleek zooveel voorbereiding te vereischen, dat wij vooreerst moeten volstaan met de rijwielpadkaart van Twenthe bij den gids aan te bieden. Een nieuwe kaart in vier kleurendruk is echter in bewerking bij den A.N.W.B.
Wie Twenthe goed wil zien, fietse of wandele er. En daarom hebben wij uitvoerige beschrijvingen van een elftal rijwieltochten gegeven, hoofdzakelijk langs rijwielpaden, waarvan Twenthe letterlijk wemelt, dank zij vooral ook de Rijwielpad Vereeniging Twenthe. Laten toch meer toeristen, dan nu het geval is, het nuttig werk van deze vereeniging waardeeren. Laten we toch niet de schande mogen beleven, dat, bij gebrek aan belangstelling van de Twenthenaren zelf, die het meest van den aanleg der rijwielpaden profiteeren, deze zoo onontbeerlijke vereeniging bij gebrek aan voldoende geldmiddelen, ophoudt te bestaan.
Wij hebben voor de beschreven tochten, de rijwielpaden gekozen, niet alleen, omdat men dan de meest intieme en mooie plekjes aandoet, maar vooral ook, omdat men dan gevrijwaard is voor het gevaar en het stof van de groote wegen. Moge men op het rijwielpad al eens moeten afstappen, omdat het pad wel eens wat smal, en bij voortdurende droogte op enkele plaatsen mul is, deze kleine ongerieven worden ruimschoots vergoed. Onze tochten zijn zoo ingericht, dat alle plaatsen in Twenthe eens of meermalen worden aangedaan. Men kan dus beginnen waar men wil en wil men niet alle elf tochten maken, welnu men combineere.
Naast deze rijwielpadenbeschrijving geven wij een korte beschrijving van een autotocht, welke beschrijving ook kan dienen voor hen, die met hun rijwiel de groote wegen houden.
De wandelaars verwijzen wij naar den Algemeenen Nederlandschen Wielrijdersbond, Toeristenbond van Nederland, wiens wandelweg Zwolle-Oldenzaal door een groot deel van Twenthe loopt, over anders niet toegankelijke terreinen. Om naast dezen, geheel door blauwe schildjes aangegeven wandelweg, nog een beschrijving van een wandeling door Twenthe te geven, zou overbodig zijn. En den wandelaar, die nog geen lid van den A.N.W.B. is, geven wij den raad, dit zoo spoedig mogelijk te worden, evenals den fietser, die een of meer van de door ons beschreven tochten maakt en telkens de wegwijzers van den A.N.W.B. als goede gidsen zal ontmoeten.
Onze gids bevat verder eene beschrijving van de verschillende plaatsen in Twenthe, dat wij misschien wat grooter genomen hebben, dan het in werkelijkheid is. Deze beschrijvingen zijn afkomstig van inwoners der betrokken plaatsen. Historische aanteekeningen laten wij voor dit werk achterwege. De enkele notitiën, die wij bij de rijwieltochten plaatsten, ontleenden wij aan het bekende werk van mr. G.J. Ter Kuile: Geschiedkundige aanteekeningen op de Havezathen van Twenthe. Wie meer van Twenthe wil weten, raadplege het werk van denzelfden schrijver over de Watermolens in Twenthe en Over proza en poëzie in Twenthe. Ook in Het land van katoen en heide van den heer Van Deinse en in Oet et land van aleer van mej. Elderink kan men aardige bijzonderheden vinden. Wat de verschillende plaatsen betreft, verwijzen wij naar de bestaande plaatselijke gidsen, bij het Bondsbureau verkrijgbaar en naar Ons Dinkelland van den heer J.B. Bernink, den welbekenden directeur van het natuurhistorisch museum Natura Docet te Denekamp, wiens bijdrage over de flora en fauna van Twenthe zeer zeker als eene groote aanwinst mag worden beschouwd.
Natuurlijk ontbreekt aan den gids niet eene lijst van Hotels en Pensions, welke lijst nog steeds voor uitbreiding vatbaar is. Ten slotte: wat gij niet in den gids kunt vinden, vraagt dat aan het Bondsbureau, dat volgaarne de meest uitgebreide inlichtingen omtrent Twenthe verschaft.
Met een woord van hartelijken dank voor allen, die hunne medewerking verleenden, zenden wij dezen gids de wereld in. Wij hopen, dat een tweede verbeterde en vermeerderde druk spoedig noodig zal blijken te zijn.
HET BESTUUR. VAN DEN BOND VOOR
VREEMDELINGENVERKEER IN TWENTHE.
woensdag 29 september 2010
Mooi Twenthe (1925): Almelo
ALMELO
Zij, die Almelo bezoeken, zullen weinig vermoeden, dat deze stad al een zeer oude plaats is, die reeds in het laatst der 14de eeuw stadsrecht heeft gekregen. Van het oude toch is zoo goed als niets over en alleen de Huize Almelo herinnert nog aan oude tijden, toen de heerlijkheid Almelo onder de graven van Rechteren als een onafhankelijk Staatje bloeide.
De oude stadsgedeelten zijn voor het meerendeel verdwenen of gemoderniseerd en Almelo heeft thans geheel het voorkomen van een welvarende fabrieksstad. Vroeger had men Stad en Ambt-Almelo, sedert vereenigd, toen de stad binnen haar oude grenzen niet meer kon voldoen aan hare behoefte aan uitbreiding. Het oude Ambt, dat voor een deel nog zijn landelijke karakter heeft behouden en dat de Stad geheel omgaf, bood de gelegenheid een groote, Stad en Ambt omvattende, gemeente Almelo te vormen.
Almelo is dus fabrieksstad. Dat zien we al dadelijk, als we ons per trein daarheen begeven en reeds van verre de talrijke fabrieksschoorsteenen zien verrijzen. Komt men per fiets of auto Almelo binnen, dan kan het zijn, dat men zich opeens verwondert, vanuit het bosschage zoo maar verplaatst te zijn midden in de stadsdrukte. Want al is Almelo fabrieksstad, nauw wordt het omsloten door bosch en houtgewas, dat den toerist belet de stad te ontwaren, voordat hij er reeds midden in is.
Uit het station komende, krijgt men op het veel verbeterde Stationsplein al dadelijk een aangenamen indruk van Almelo, een indruk, die versterkt wordt, als men de Wierdensche straat met de villa's der Almelosche fabrikanten inslaat. Maar is men deze straat, waarin zich ook de Arrondissements-Rechtbank, het Gemeentehuis en de belastinggebouwen, bevinden, eenmaal ten einde en op het middelpunt der stad, op het Marktplein gekomen, dan wordt de aanvankelijk verkregen indruk van rustig landstadje, geheel gewijzigd. Daar toch ziet men de bloeiende industrie in zijn geheelen omvang voor zich, de fabrieken zich scharend aan beide zijden van het Overijselsch kanaal, om er maar enkele te noemen: de weverijen van de firma ten Cate en van de Katoenmaatschappij v/h Gebr. Scholten, de Stoomspinnerij Twenthe en meer rechts de bekende ververij van Gebr. Palthe. Als men voor het Kantongerechtsgebouw staat, heeft men een waarlijk treffend overzicht over Marktplein, havenkom en kanaal, omlijst, door tal van fabrieksschoorsteenen.
Op het aanmerkelijk vergroote Marktplein bevindt zich ook de markthal, waarvan de bovenverdieping als raadszaal wordt gebruikt en daar naast het bankgebouw der firma Ledeboer.
Den hartader der stad bereikt men. als men zich in de richting van het politiebureau begeeft. Men komt dan in de Grootestraat, de winkelstraat van Almelo. Rechts is het nieuwe, links het oude eind, al zou men het andersom verwacht hebben. Volgt men het nieuwe eind en slaat men de eerste straat links, dan is men op eens ook weer buiten op de fraaie Gravenallée, die om het Huis Almelo heenloopt. Na de Rijks Hoogere Burgerschool en de villa Castello te zijn gepasseerd, komt men al spoedig voor de statige huize, sedert eeuwen de woonplaats van de Heeren van Almelo en Vriezenveen en thans het zomerverblijf van de Commissaris der Koningin in de provincie Overijsel, mr. A.F.L. graaf van Rechteren Limpurg. Hier alles landelijke rust, terwijl eenige honderden meters verder de polsslag van het stadsleven klopt. Geen wonder dan ook, dat men hier, en vooral op de recht op het Huis aanloopende Gravendijk, de geliefkoosde wandelplaats van de bewoners van Almelo vindt. Heerlijk is dan ook de wandeling door den Dijk, vooral voorbij het bruggetje over de Loo Lee, waar men zich tusschen de bosschen van de Huize Almelo bevindt, bij het Jagertje en verder de lange laan ten einde. Tal van zijwegen lokken tot dwalen. Doe dat gerust, maar verschaf u eerst bij den rentmeester eene toegangskaart, waarvan de opbrengst - f 0.50 per persoon, meerdere leden van een gezin f 0.10 -, ten goede komt aan het Ziekenhuis te Almelo.
Volgt men het nieuwe eind verder langs de societeit ‘Tot Nut en Vermaak’ en voorbij het post- en telegraafkantoor en de meisjesvakschool,dan bereikt men de voormalige veemarkt, waar Bornsche en Bornerbroeksche straat samenkomen. Eerst¬genoemde straat is de toegangsweg tot het met smaak aange¬legde tuindorp De Riet.
Het Oude eind Grootestraat, een breede winkelstraat, leidt in de richting Vriezenveen en Ootmarsum. Een eindje de straat in vindt men de Doopsgezinde kerk en circa halverwege het Kerk¬plein met de Hervormde kerk, waarin het gestoelte der graven van Rechteren.
Door Oranjestraat en Ootmarsumsche straat bereikt men verder het kanaal Almelo-Nordhorn. Aan den anderen kant vindt men de voortzetting van de Ootmarsumsche straat met fraaie villa's en nog iets verder tusschen kanaal en Ootmarsumsche weg het Sportpark met zweminrichting. Zij, die zich willen ver¬frisschen na de vermoeiende tocht langs stoffige wegen, kunnen dat behalve in het Sportparkbassin, ook doen in de badinrichting van Palthe.
Biedt Almelo als stad betrekkelijk weinig bezienswaardigs, als centrum tot het maken van uitstapjes is het bijzonder geschikt en een zomerverblijf in een van hare vele hotels is dan ook ten zeerste aan te hevelen. Door hare ligging kan men van uit Almelo verschillende plaatsen van Twenthe, langs goede wegen en vooral langs goed onderhouden rijwielpaden gemakkelijk bereiken. Wil men weten, hoe men gaan moet, het Bureau van den Bond voor Vreemdelingenverkeer is te Almelo gevestigd. Men vrage daar slechts inlichtingen omtrent fiets- en autotochten en omtrent wandelingen in de omgeving, die, ook onmiddellijk bij de stad, tal van punten, rijk aan natuurschoon bezit.
Zij, die Almelo bezoeken, zullen weinig vermoeden, dat deze stad al een zeer oude plaats is, die reeds in het laatst der 14de eeuw stadsrecht heeft gekregen. Van het oude toch is zoo goed als niets over en alleen de Huize Almelo herinnert nog aan oude tijden, toen de heerlijkheid Almelo onder de graven van Rechteren als een onafhankelijk Staatje bloeide.
De oude stadsgedeelten zijn voor het meerendeel verdwenen of gemoderniseerd en Almelo heeft thans geheel het voorkomen van een welvarende fabrieksstad. Vroeger had men Stad en Ambt-Almelo, sedert vereenigd, toen de stad binnen haar oude grenzen niet meer kon voldoen aan hare behoefte aan uitbreiding. Het oude Ambt, dat voor een deel nog zijn landelijke karakter heeft behouden en dat de Stad geheel omgaf, bood de gelegenheid een groote, Stad en Ambt omvattende, gemeente Almelo te vormen.
Almelo is dus fabrieksstad. Dat zien we al dadelijk, als we ons per trein daarheen begeven en reeds van verre de talrijke fabrieksschoorsteenen zien verrijzen. Komt men per fiets of auto Almelo binnen, dan kan het zijn, dat men zich opeens verwondert, vanuit het bosschage zoo maar verplaatst te zijn midden in de stadsdrukte. Want al is Almelo fabrieksstad, nauw wordt het omsloten door bosch en houtgewas, dat den toerist belet de stad te ontwaren, voordat hij er reeds midden in is.
Uit het station komende, krijgt men op het veel verbeterde Stationsplein al dadelijk een aangenamen indruk van Almelo, een indruk, die versterkt wordt, als men de Wierdensche straat met de villa's der Almelosche fabrikanten inslaat. Maar is men deze straat, waarin zich ook de Arrondissements-Rechtbank, het Gemeentehuis en de belastinggebouwen, bevinden, eenmaal ten einde en op het middelpunt der stad, op het Marktplein gekomen, dan wordt de aanvankelijk verkregen indruk van rustig landstadje, geheel gewijzigd. Daar toch ziet men de bloeiende industrie in zijn geheelen omvang voor zich, de fabrieken zich scharend aan beide zijden van het Overijselsch kanaal, om er maar enkele te noemen: de weverijen van de firma ten Cate en van de Katoenmaatschappij v/h Gebr. Scholten, de Stoomspinnerij Twenthe en meer rechts de bekende ververij van Gebr. Palthe. Als men voor het Kantongerechtsgebouw staat, heeft men een waarlijk treffend overzicht over Marktplein, havenkom en kanaal, omlijst, door tal van fabrieksschoorsteenen.
Op het aanmerkelijk vergroote Marktplein bevindt zich ook de markthal, waarvan de bovenverdieping als raadszaal wordt gebruikt en daar naast het bankgebouw der firma Ledeboer.
Den hartader der stad bereikt men. als men zich in de richting van het politiebureau begeeft. Men komt dan in de Grootestraat, de winkelstraat van Almelo. Rechts is het nieuwe, links het oude eind, al zou men het andersom verwacht hebben. Volgt men het nieuwe eind en slaat men de eerste straat links, dan is men op eens ook weer buiten op de fraaie Gravenallée, die om het Huis Almelo heenloopt. Na de Rijks Hoogere Burgerschool en de villa Castello te zijn gepasseerd, komt men al spoedig voor de statige huize, sedert eeuwen de woonplaats van de Heeren van Almelo en Vriezenveen en thans het zomerverblijf van de Commissaris der Koningin in de provincie Overijsel, mr. A.F.L. graaf van Rechteren Limpurg. Hier alles landelijke rust, terwijl eenige honderden meters verder de polsslag van het stadsleven klopt. Geen wonder dan ook, dat men hier, en vooral op de recht op het Huis aanloopende Gravendijk, de geliefkoosde wandelplaats van de bewoners van Almelo vindt. Heerlijk is dan ook de wandeling door den Dijk, vooral voorbij het bruggetje over de Loo Lee, waar men zich tusschen de bosschen van de Huize Almelo bevindt, bij het Jagertje en verder de lange laan ten einde. Tal van zijwegen lokken tot dwalen. Doe dat gerust, maar verschaf u eerst bij den rentmeester eene toegangskaart, waarvan de opbrengst - f 0.50 per persoon, meerdere leden van een gezin f 0.10 -, ten goede komt aan het Ziekenhuis te Almelo.
Volgt men het nieuwe eind verder langs de societeit ‘Tot Nut en Vermaak’ en voorbij het post- en telegraafkantoor en de meisjesvakschool,dan bereikt men de voormalige veemarkt, waar Bornsche en Bornerbroeksche straat samenkomen. Eerst¬genoemde straat is de toegangsweg tot het met smaak aange¬legde tuindorp De Riet.
Het Oude eind Grootestraat, een breede winkelstraat, leidt in de richting Vriezenveen en Ootmarsum. Een eindje de straat in vindt men de Doopsgezinde kerk en circa halverwege het Kerk¬plein met de Hervormde kerk, waarin het gestoelte der graven van Rechteren.
Door Oranjestraat en Ootmarsumsche straat bereikt men verder het kanaal Almelo-Nordhorn. Aan den anderen kant vindt men de voortzetting van de Ootmarsumsche straat met fraaie villa's en nog iets verder tusschen kanaal en Ootmarsumsche weg het Sportpark met zweminrichting. Zij, die zich willen ver¬frisschen na de vermoeiende tocht langs stoffige wegen, kunnen dat behalve in het Sportparkbassin, ook doen in de badinrichting van Palthe.
Biedt Almelo als stad betrekkelijk weinig bezienswaardigs, als centrum tot het maken van uitstapjes is het bijzonder geschikt en een zomerverblijf in een van hare vele hotels is dan ook ten zeerste aan te hevelen. Door hare ligging kan men van uit Almelo verschillende plaatsen van Twenthe, langs goede wegen en vooral langs goed onderhouden rijwielpaden gemakkelijk bereiken. Wil men weten, hoe men gaan moet, het Bureau van den Bond voor Vreemdelingenverkeer is te Almelo gevestigd. Men vrage daar slechts inlichtingen omtrent fiets- en autotochten en omtrent wandelingen in de omgeving, die, ook onmiddellijk bij de stad, tal van punten, rijk aan natuurschoon bezit.
Mooi Twenthe (1925): Borne
BORNE
De gemeente Borne bestaat uit het dorp van dien naam en uit de buurschappen Zenderen, Hertme en Bornerbroek. Het dorp zelf vormt als het ware het geografisch middenpunt van Twenthe. Het is juist door zijn centrale ligging dat Borne zeer geschikt is als vacantieverblijf en uitgangspunt van vele tochten in de mooie omgeving.
Fiets- en wandelpaden, in uitstekende staat, leiden u in vijf minuten buiten het dorp in alle richtingen de groote natuur in. Bosschen, heidevelden, vruchtbare esschen, meest met rogge, kronkelende beken en bloemrijke wegen en paden, geven u een rijke afwisseling op tochten en wandelingen.
Per trein te Borne aankomende (de meeste sneltreinen stoppen hier) denkt men zich eerst in een fabriekscentra, daar de groote gebouwen der N.V. Stoomspinnerijen en -Weverijen v.h. S.J. Spanjaard in de onmiddellijke nabijheid der spoorlijn gelegen zijn. Het zal den bezoeker echter opvallen, dat aan de Stationsstraat ook villa's met mooie tuinen staan, terwijl men verder naar het centrum van het dorp het rustige aantreft, dat juist Twenthe zoo kenmerkt. Het geraas der getouwen en het fabrieksleven met eenige minuten verder de landelijke rust; ziedaar het verschil met de steden. Ondanks deze fabrieken in de Twenthsche plaatsen en bovenal te Borne, vindt men hier een aangenaam vacantieverblijf met de rust, die men zoekt. Twenthe is zóó overdadig rijk aan natuurschoon, dat de natuurliefhebber weinig bemerkt van de groote industrie, die heel
Twenthe beheerscht, n.l. de textiel. Terecht noemde daarom de heer J.J. v. Deinse zijn boek over Twenthe: ‘Uit het land van katoen en heide’. Katoen is voor de bewoners van Twenthe, hetzij direct of indirect, de bestaansbron: de heide (en hieronder is al het natuurschoon begrepen) is voor den Twenthenaar heel gewoon, voor den vreemdeling één bron van natuurgenot.
Evenals de meeste plaatsen, kan men Borne in een oud en een nieuw gedeelte onderscheiden. Het oude om de Ned. Herv. Kerk, zonder regelmaat gebouwd; het nieuwe daarentegen in nette straten daaromheen. Reeds in 1206 is Borne vermeld als Burgronde, en heeft verder een roemloos verleden. In de buurschap Zenderen aan de Oude Beek kan men nog de slotgracht aantoonen van de oude havezathe Weleveld. De geschiedenis van dit huis met zijn regeerders is wel het voornaamste wat er van Borne gemeld kan worden. Voor deze geschiedenis, alsmede voor die van het oude bouwwerk te Borne, n.1. de Ned. Herv. Kerk, mogen wij wel verwijzen naar de uitvoerige beschrijvingen in de keurige Gids van Borne. Het informatiebureau voor V.V. te Borne zal u deze gaarne op aanvrage toezenden.
Deze Gids vermeldt verder eenige mooie wandelingen en fietstochten in de naaste omgeving, als o.m. naar het Twickelsche bosch (pl.m. 20 min. afstand van Borne); naar Azelo en watermolen; naar de buurschappen Hertme en Zenderen ; het natuurmonument het Molenven tusschen Hertme en Saesveld. Tenslotte treffen wij in de Gids tochten in wijderen kring aan, waaruit u zult blijken dat Borne een eenig uitgangspunt is voor uw tochten.
De gemeente Borne bestaat uit het dorp van dien naam en uit de buurschappen Zenderen, Hertme en Bornerbroek. Het dorp zelf vormt als het ware het geografisch middenpunt van Twenthe. Het is juist door zijn centrale ligging dat Borne zeer geschikt is als vacantieverblijf en uitgangspunt van vele tochten in de mooie omgeving.
Fiets- en wandelpaden, in uitstekende staat, leiden u in vijf minuten buiten het dorp in alle richtingen de groote natuur in. Bosschen, heidevelden, vruchtbare esschen, meest met rogge, kronkelende beken en bloemrijke wegen en paden, geven u een rijke afwisseling op tochten en wandelingen.
Per trein te Borne aankomende (de meeste sneltreinen stoppen hier) denkt men zich eerst in een fabriekscentra, daar de groote gebouwen der N.V. Stoomspinnerijen en -Weverijen v.h. S.J. Spanjaard in de onmiddellijke nabijheid der spoorlijn gelegen zijn. Het zal den bezoeker echter opvallen, dat aan de Stationsstraat ook villa's met mooie tuinen staan, terwijl men verder naar het centrum van het dorp het rustige aantreft, dat juist Twenthe zoo kenmerkt. Het geraas der getouwen en het fabrieksleven met eenige minuten verder de landelijke rust; ziedaar het verschil met de steden. Ondanks deze fabrieken in de Twenthsche plaatsen en bovenal te Borne, vindt men hier een aangenaam vacantieverblijf met de rust, die men zoekt. Twenthe is zóó overdadig rijk aan natuurschoon, dat de natuurliefhebber weinig bemerkt van de groote industrie, die heel
Twenthe beheerscht, n.l. de textiel. Terecht noemde daarom de heer J.J. v. Deinse zijn boek over Twenthe: ‘Uit het land van katoen en heide’. Katoen is voor de bewoners van Twenthe, hetzij direct of indirect, de bestaansbron: de heide (en hieronder is al het natuurschoon begrepen) is voor den Twenthenaar heel gewoon, voor den vreemdeling één bron van natuurgenot.
Evenals de meeste plaatsen, kan men Borne in een oud en een nieuw gedeelte onderscheiden. Het oude om de Ned. Herv. Kerk, zonder regelmaat gebouwd; het nieuwe daarentegen in nette straten daaromheen. Reeds in 1206 is Borne vermeld als Burgronde, en heeft verder een roemloos verleden. In de buurschap Zenderen aan de Oude Beek kan men nog de slotgracht aantoonen van de oude havezathe Weleveld. De geschiedenis van dit huis met zijn regeerders is wel het voornaamste wat er van Borne gemeld kan worden. Voor deze geschiedenis, alsmede voor die van het oude bouwwerk te Borne, n.1. de Ned. Herv. Kerk, mogen wij wel verwijzen naar de uitvoerige beschrijvingen in de keurige Gids van Borne. Het informatiebureau voor V.V. te Borne zal u deze gaarne op aanvrage toezenden.
Deze Gids vermeldt verder eenige mooie wandelingen en fietstochten in de naaste omgeving, als o.m. naar het Twickelsche bosch (pl.m. 20 min. afstand van Borne); naar Azelo en watermolen; naar de buurschappen Hertme en Zenderen ; het natuurmonument het Molenven tusschen Hertme en Saesveld. Tenslotte treffen wij in de Gids tochten in wijderen kring aan, waaruit u zult blijken dat Borne een eenig uitgangspunt is voor uw tochten.
Mooi Twenthe (1925): Delden
DELDEN
Op een uur afstand van de bloeiende fabrieksplaats Hengelo, ligt rustig het oude stadje Delden. Vroeger lag Delden op een andere plaats, want, volgens een bij Mr. J.W. Racer voorkomend stuk van 1322, maken Schepenen en Meente van Delden bekend, dat de huizen en gebouwen van Delden overgebracht zijn naar een andere, met grachten omgeven plek, Nije Delden geheeten, zulks tot betere beveiliging tegen vijandelijke inval¬len. Afdoende schijnt dit niet geweest te zijn, aangezien in een manuscript, berustend in het provinciaal archief, als historisch feit wordt genoemd, dat Delden in 1583 ‘durch eynen Capitein genompt Kerstin Pruist myt synen Ruteren’ werd verbrand.
Met Delden wordt gewoonlijk in één adem genoemd Twickel. In 1347 verkocht Berend ten Hulsger het huis te Eijsinc aan Herman van Twickelo; deze verplaatste het huis meer naar de Stad Delden, en naar hem kreeg het den naam Twickel. Met den bouw van het tegenwoordige kasteel werd in 1551 aangevangen.
Delden biedt een natuurschoon als maar zeer weinig in ons land wordt aangetroffen. Grootsche, eeuwenoude eiken- en beukenwouden wisselen af met heerlijke dennenbosschen, groene weilanden en mooie heidevelden, terwijl uitgestrekte korenvelden, op glooiend terrein, het oog verlustigen.
Aan de statige Twickelerlaan ligt het kasteel Twickel, dat bewoond wordt door den Hoogwelgeboren Heer Dr. R.F. Baron van Heeckeren van Wassenaer, die zijn bosschen en parken gastvrij voor de wandelaars openstelt. Het uitgestrekte Twickelsche bosch is door zijn groote afwisseling van hout een geliefkoosd oord geworden voor ware natuurliefhebbers.
Delden heeft een mooi post- en telegraafkantoor, is telefonisch intercommunaal verbonden, en aangesloten bij het Tw. Centr. Stat. voor Electr. Stroomlevering te Hengelo. De hoogdrukwaterleiding van den Huize Twickel voorziet de inwoners van water, terwijl de Heer van Twickel bovendien openbare pompen en brandkranen liet aanbrengen.
Delden heeft een Ned. Hervormde (dat. van 1464), een R.Katholieke- en een Gereformeerde kerk; openbare- en bijzondere scholen (R.K., en school met den Bijbel), alsmede een aan alle eischen voldoend R.K. Ziekenhuis. Textiel-industrie en land¬bouw zijn de voornaamste middelen van bestaan der bevolking.
Een door de Gemeente aangelegd Villapark, en zooveel andere schilderachtige plekjes zullen, naar wij hopen, velen aanleiding geven zich hier metterwoon te vestigen, en het rustig buitenleven in een mooie natuur te prefereeren boven de woelige stadsdrukte.
Het Bestuur van V.V. Delden.
Op een uur afstand van de bloeiende fabrieksplaats Hengelo, ligt rustig het oude stadje Delden. Vroeger lag Delden op een andere plaats, want, volgens een bij Mr. J.W. Racer voorkomend stuk van 1322, maken Schepenen en Meente van Delden bekend, dat de huizen en gebouwen van Delden overgebracht zijn naar een andere, met grachten omgeven plek, Nije Delden geheeten, zulks tot betere beveiliging tegen vijandelijke inval¬len. Afdoende schijnt dit niet geweest te zijn, aangezien in een manuscript, berustend in het provinciaal archief, als historisch feit wordt genoemd, dat Delden in 1583 ‘durch eynen Capitein genompt Kerstin Pruist myt synen Ruteren’ werd verbrand.
Met Delden wordt gewoonlijk in één adem genoemd Twickel. In 1347 verkocht Berend ten Hulsger het huis te Eijsinc aan Herman van Twickelo; deze verplaatste het huis meer naar de Stad Delden, en naar hem kreeg het den naam Twickel. Met den bouw van het tegenwoordige kasteel werd in 1551 aangevangen.
Delden biedt een natuurschoon als maar zeer weinig in ons land wordt aangetroffen. Grootsche, eeuwenoude eiken- en beukenwouden wisselen af met heerlijke dennenbosschen, groene weilanden en mooie heidevelden, terwijl uitgestrekte korenvelden, op glooiend terrein, het oog verlustigen.
Aan de statige Twickelerlaan ligt het kasteel Twickel, dat bewoond wordt door den Hoogwelgeboren Heer Dr. R.F. Baron van Heeckeren van Wassenaer, die zijn bosschen en parken gastvrij voor de wandelaars openstelt. Het uitgestrekte Twickelsche bosch is door zijn groote afwisseling van hout een geliefkoosd oord geworden voor ware natuurliefhebbers.
Delden heeft een mooi post- en telegraafkantoor, is telefonisch intercommunaal verbonden, en aangesloten bij het Tw. Centr. Stat. voor Electr. Stroomlevering te Hengelo. De hoogdrukwaterleiding van den Huize Twickel voorziet de inwoners van water, terwijl de Heer van Twickel bovendien openbare pompen en brandkranen liet aanbrengen.
Delden heeft een Ned. Hervormde (dat. van 1464), een R.Katholieke- en een Gereformeerde kerk; openbare- en bijzondere scholen (R.K., en school met den Bijbel), alsmede een aan alle eischen voldoend R.K. Ziekenhuis. Textiel-industrie en land¬bouw zijn de voornaamste middelen van bestaan der bevolking.
Een door de Gemeente aangelegd Villapark, en zooveel andere schilderachtige plekjes zullen, naar wij hopen, velen aanleiding geven zich hier metterwoon te vestigen, en het rustig buitenleven in een mooie natuur te prefereeren boven de woelige stadsdrukte.
Het Bestuur van V.V. Delden.
Mooi Twenthe (1925): Denekamp
DENEKAMP
Geschoven aan de Duitsche grens, ligt aan de zelfkant van Twenthe 't eens onbekende dorpje Denekamp. Als de schoone slaapster uit onze jeugdverhalen werd het na eeuwen van sluimering opgemerkt en vertoond aan Hollands Volk, dat - hoewel wat laat - toch ook eigen schoon en natuurrijkdom leerde waardeeren.
Vergeten oord, dat taal en zeden uit lang vervlogen eeuwen had bewaard, evenals zijn oerouden bodem nog plant- en dierrelicten bevat uit het grijs verleden. Op de oude heidevelden worden de urnen aangeploegd, die de asch onzer Germaansche voorvaderen bevatten. Op de duizendjarige hofsteden worden nog gebruiken aangehouden, die resten zijn van den Germaanschen godendienst. Met Paschen flakkeren alom de vreugdevuren, eens aan de Lentegodin Ostara gewijd, om den boozen Wintergeest te verjagen. Met Kerstmis (Middewinter) klinken nog de joelhorens over de besneeuwde landen. Met Pinksteren hing men de bonte Pinksterkronen - tot voor weinige jaren - dwars over de dorpsstraten, die geplaveid waren met granieten, kwartsieten en porfieren, eens door de gletsjers meegesleurd van Zweden en Finlands bergen.
Nog wonen er der oude Saksers nazaten, door den H. Plechelmis en H. Wiro bekeerd tot het Christendom, en gebracht tot zachter zeden en meerder menschlijkheid.
Uit de Middeleeuwen wijst men U nog zeven havezathen, riddergoederen, waar óf het oude ridderslot door moderner landhuis is vervangen, óf waar nog slechts de naam en de oude gracht aan adellijke geslachten herinneren. Zoo staat Denekamp nog met vele wortels stevig vastgehecht in het verleden en houden de moderne Saksers de oude deugden van arbeidzaamheid, behulpzaamheid en gastvrijheid in hooge eere. En dit is de reden, dat een nijver-blijde landbevolking de geleidelijke ontwikkeling heeft tot stand gebracht, waarin wij het dorpje thans aantreffen. Deze ontwikkeling was mogelijk, zonder de aanbouw van fabrieken, die de landelijke rust en zuiverheid der lucht zou benadeelen. Zij was mogelijk door de vruchtbaarheid van haar bodem, welke uit zand en leem bestaat, welke rusten op een ondergrond van tertiaire zeeklei, die ondoorlaatbaar is voor water. Het leemig zand is in de dagen na den IJstijd, toen de gletsjers afsmolten en de Oer-Dinkel een groote watermassa te verplaatsen had, over een uur gaans breede vlakte afgezet, welke zich inschuift tusschen de heuvelkam: Oldenzaal-Ootmarsum ten Westen en het Vechtgebied ten Oosten; een breede vlakte die begint bij Losser en zich Noordwaarts voortzet tot Breklenkamp. Het is echter in den loop der 30.000 jaren na den IJstijd geen vlakte gebleven. Toen de Noordzee langzamerhand zakte en de Dinkel minder water te vervoeren kreeg werden in de oude vlakte nieuwe geulen uitgeslepen, een fenomeen, dat zich drie à vier keer heeft herhaald, waardoor de diluviale en postglaciale eilandheuvels van verschillende hoogte zijn. Daarom zijn, natuurlijk, de hoogste de oudste…
Tusschen deze hoogten door, nu als esschen tot bouwland gebezigd, liggen de oude verlaten rivierbeddingen als slingerende banen van rijkgebloemde wei- tapijten. Op de esschen golft het groene of gelend koren, al naar de kalender Mei af Juli wijst; liggen de veelbelovende aardappelvelden en, zeldzaam al, een wit-roze bloeiende boekweitakker.
De randen der hoogten zijn omboord met eiken akkersmaalshout, waartusschen Hazelaar, Rhamnus en Wilg zijn opgeschoten en waartusschen in den voorzomer witte trossen hangen van Wilde seringen en in het najaar de karmijn roode vruchten van 't Kruusholt of Kardinaalsmuts. In zijn schaduw groeien allerlei Varens, rankt de bleekgele Helmbloem en slingeren de Bramen met wijnrood blad en blauwe vrucht.
In deze heerlijke wildernissen slaan de nachtegalen, nestelen de grasmusschen, terwijl in de eikenstobbens, die verminkt maar toch mooi, de oude walheggen sierden, aan vele meezen en steenuilen en tot voor kort ook aan de hop, die sierlijkste aller vogels, een schuil- en nestplaats boden.
Gelukkig echter is nog niet alle grond in cultuur gebracht. Ten Oosten van de vruchtbare Dinkelvallei ligt langs de grens een hoogere zandstrook, een half uur breed, en met heide of dennen begroeid. Daar roept de kievit, jodelt de wulp, balderen de korhanen en wippen de roodborst-tapuiten op der dennen kroontjes. De breiende herder weidt er zijn kudde schapen, de boer steekt er plaggen en de driehoorn graaft er zijn mijnschachten 75 c.M. diep! Als groote oogen liggen er de veenplassen, uitgewaaide kolken of resten van oude rivierloopen, den blauwen hemel weerspiegelend; omzoomd met een groene rand van mossen, zeggen, buntgras, wollegras, blauwe gentianen en roze klokjes van Andromeda. Dit heideland wordt in tweeën gesneden door de Gele Beek die van de Punthuizen tot aan Lattrop een groen lint heeft geslingerd, waar reeds voor eeuwen een nijvere bevolking den grond in kultuur heeft gebracht en er naast rogge en aardappelen zelfs vlas verbouwde.
De mooie eiken en beukebosschen liggen op de alluviale leemhoudende gronden langs de Dinkel. Wie kent ze niet Hassinkhof, Sterrebosch en Borgbosch, Achterhof en het later aangelegde Nieuwe Werk, dat naast loofhout ook veel naaldhout bevat. Wie Oost-Twenthe nooit heeft aanschouwd en zich de naam alleen uit zijn schooljaren herinnert, hij zal zich het voorstellen als een eenzame, armoedige streek, met talrijke fabrieksschoorsteenen, een land dus van ‘katoen en heide’. Wie het echter bezocht heeft, zal tenminste in Denekamp geen enkele fabriek aantreffen, dan alleen één boterfabriek, welke uit de vette melk der meest roodbonte koeien een overheerlijke boter fabriceert.
Men zal er zien de mooi in het landschap passende oude windmolens en één zeer oude, maar telkens gerestaureerde watermolen, waar het vallende, stroomende water een buitengewone kracht ontwikkelt, en waar altijd een bijzondere bekoring van uitgaat. Deze mengeling van heide en weide, van bouw- en boschlanden is doorweven met fiets- en wandelpaden en belegd met een vijfstralig net van goede grintwegen. Een tramdienst onderhoudt de aansluiting met de snelste verbinding van Oldenzaal met Hollands grootste steden. Een kanaal met zijn schitterende oevers zorgt voorde verbinding met Almelo, Zwolle en Deventer, wat den winkelstand ten goede komt. En waar beide te kort mogen schieten, daar zorgen de auto's om den haastigen toerist te bedienen.
Wie echter Denekamp bezoekt, hem zal alle haast ontnomen worden. Het leven is er rustig, bedaard; de winkelier bedient u er op zijn slofjes. De hartader van ons gebied, de Dinkel, geeft het voorbeeld: kalm vlieten haar wateren naar het Noorden!
En voor wie hier toeven wil, hem staan alle gemakken van 't moderne weten en kunnen ten dienste. Het electrisch licht vervangt den dag; per radio kan hij de concerten van Amster¬dam, Londen etc. beluisteren; een Museum waaraan een uitgebreide bibliotheek (meer dan 1200 nummers) verbonden is, kan voor afleiding en beleering dienen. De hier toevende zal zich de Gids voor Denekamp aanschaffen, met uitstekende wandel¬kaarten; hij zal gaan lezen: ‘Ons Dinkelland’ en de ‘Denekamp’ en zich op de hoogte trachten te stellen van den oorsprong zijner merkwaardige oude en schoone kerk, met die klankvolle klokken, die dateeren van 1436, 1518 en 1530. Hij zal Denekamp bewandelen en befietsen bij morgen en avond; hij zal er waardeeren ‘Land und Leute’ en als het scheidensuur daar is, zal hij zeggen: ‘Tot wederziens!’
BERNINK.
Geschoven aan de Duitsche grens, ligt aan de zelfkant van Twenthe 't eens onbekende dorpje Denekamp. Als de schoone slaapster uit onze jeugdverhalen werd het na eeuwen van sluimering opgemerkt en vertoond aan Hollands Volk, dat - hoewel wat laat - toch ook eigen schoon en natuurrijkdom leerde waardeeren.
Vergeten oord, dat taal en zeden uit lang vervlogen eeuwen had bewaard, evenals zijn oerouden bodem nog plant- en dierrelicten bevat uit het grijs verleden. Op de oude heidevelden worden de urnen aangeploegd, die de asch onzer Germaansche voorvaderen bevatten. Op de duizendjarige hofsteden worden nog gebruiken aangehouden, die resten zijn van den Germaanschen godendienst. Met Paschen flakkeren alom de vreugdevuren, eens aan de Lentegodin Ostara gewijd, om den boozen Wintergeest te verjagen. Met Kerstmis (Middewinter) klinken nog de joelhorens over de besneeuwde landen. Met Pinksteren hing men de bonte Pinksterkronen - tot voor weinige jaren - dwars over de dorpsstraten, die geplaveid waren met granieten, kwartsieten en porfieren, eens door de gletsjers meegesleurd van Zweden en Finlands bergen.
Nog wonen er der oude Saksers nazaten, door den H. Plechelmis en H. Wiro bekeerd tot het Christendom, en gebracht tot zachter zeden en meerder menschlijkheid.
Uit de Middeleeuwen wijst men U nog zeven havezathen, riddergoederen, waar óf het oude ridderslot door moderner landhuis is vervangen, óf waar nog slechts de naam en de oude gracht aan adellijke geslachten herinneren. Zoo staat Denekamp nog met vele wortels stevig vastgehecht in het verleden en houden de moderne Saksers de oude deugden van arbeidzaamheid, behulpzaamheid en gastvrijheid in hooge eere. En dit is de reden, dat een nijver-blijde landbevolking de geleidelijke ontwikkeling heeft tot stand gebracht, waarin wij het dorpje thans aantreffen. Deze ontwikkeling was mogelijk, zonder de aanbouw van fabrieken, die de landelijke rust en zuiverheid der lucht zou benadeelen. Zij was mogelijk door de vruchtbaarheid van haar bodem, welke uit zand en leem bestaat, welke rusten op een ondergrond van tertiaire zeeklei, die ondoorlaatbaar is voor water. Het leemig zand is in de dagen na den IJstijd, toen de gletsjers afsmolten en de Oer-Dinkel een groote watermassa te verplaatsen had, over een uur gaans breede vlakte afgezet, welke zich inschuift tusschen de heuvelkam: Oldenzaal-Ootmarsum ten Westen en het Vechtgebied ten Oosten; een breede vlakte die begint bij Losser en zich Noordwaarts voortzet tot Breklenkamp. Het is echter in den loop der 30.000 jaren na den IJstijd geen vlakte gebleven. Toen de Noordzee langzamerhand zakte en de Dinkel minder water te vervoeren kreeg werden in de oude vlakte nieuwe geulen uitgeslepen, een fenomeen, dat zich drie à vier keer heeft herhaald, waardoor de diluviale en postglaciale eilandheuvels van verschillende hoogte zijn. Daarom zijn, natuurlijk, de hoogste de oudste…
Tusschen deze hoogten door, nu als esschen tot bouwland gebezigd, liggen de oude verlaten rivierbeddingen als slingerende banen van rijkgebloemde wei- tapijten. Op de esschen golft het groene of gelend koren, al naar de kalender Mei af Juli wijst; liggen de veelbelovende aardappelvelden en, zeldzaam al, een wit-roze bloeiende boekweitakker.
De randen der hoogten zijn omboord met eiken akkersmaalshout, waartusschen Hazelaar, Rhamnus en Wilg zijn opgeschoten en waartusschen in den voorzomer witte trossen hangen van Wilde seringen en in het najaar de karmijn roode vruchten van 't Kruusholt of Kardinaalsmuts. In zijn schaduw groeien allerlei Varens, rankt de bleekgele Helmbloem en slingeren de Bramen met wijnrood blad en blauwe vrucht.
In deze heerlijke wildernissen slaan de nachtegalen, nestelen de grasmusschen, terwijl in de eikenstobbens, die verminkt maar toch mooi, de oude walheggen sierden, aan vele meezen en steenuilen en tot voor kort ook aan de hop, die sierlijkste aller vogels, een schuil- en nestplaats boden.
Gelukkig echter is nog niet alle grond in cultuur gebracht. Ten Oosten van de vruchtbare Dinkelvallei ligt langs de grens een hoogere zandstrook, een half uur breed, en met heide of dennen begroeid. Daar roept de kievit, jodelt de wulp, balderen de korhanen en wippen de roodborst-tapuiten op der dennen kroontjes. De breiende herder weidt er zijn kudde schapen, de boer steekt er plaggen en de driehoorn graaft er zijn mijnschachten 75 c.M. diep! Als groote oogen liggen er de veenplassen, uitgewaaide kolken of resten van oude rivierloopen, den blauwen hemel weerspiegelend; omzoomd met een groene rand van mossen, zeggen, buntgras, wollegras, blauwe gentianen en roze klokjes van Andromeda. Dit heideland wordt in tweeën gesneden door de Gele Beek die van de Punthuizen tot aan Lattrop een groen lint heeft geslingerd, waar reeds voor eeuwen een nijvere bevolking den grond in kultuur heeft gebracht en er naast rogge en aardappelen zelfs vlas verbouwde.
De mooie eiken en beukebosschen liggen op de alluviale leemhoudende gronden langs de Dinkel. Wie kent ze niet Hassinkhof, Sterrebosch en Borgbosch, Achterhof en het later aangelegde Nieuwe Werk, dat naast loofhout ook veel naaldhout bevat. Wie Oost-Twenthe nooit heeft aanschouwd en zich de naam alleen uit zijn schooljaren herinnert, hij zal zich het voorstellen als een eenzame, armoedige streek, met talrijke fabrieksschoorsteenen, een land dus van ‘katoen en heide’. Wie het echter bezocht heeft, zal tenminste in Denekamp geen enkele fabriek aantreffen, dan alleen één boterfabriek, welke uit de vette melk der meest roodbonte koeien een overheerlijke boter fabriceert.
Men zal er zien de mooi in het landschap passende oude windmolens en één zeer oude, maar telkens gerestaureerde watermolen, waar het vallende, stroomende water een buitengewone kracht ontwikkelt, en waar altijd een bijzondere bekoring van uitgaat. Deze mengeling van heide en weide, van bouw- en boschlanden is doorweven met fiets- en wandelpaden en belegd met een vijfstralig net van goede grintwegen. Een tramdienst onderhoudt de aansluiting met de snelste verbinding van Oldenzaal met Hollands grootste steden. Een kanaal met zijn schitterende oevers zorgt voorde verbinding met Almelo, Zwolle en Deventer, wat den winkelstand ten goede komt. En waar beide te kort mogen schieten, daar zorgen de auto's om den haastigen toerist te bedienen.
Wie echter Denekamp bezoekt, hem zal alle haast ontnomen worden. Het leven is er rustig, bedaard; de winkelier bedient u er op zijn slofjes. De hartader van ons gebied, de Dinkel, geeft het voorbeeld: kalm vlieten haar wateren naar het Noorden!
En voor wie hier toeven wil, hem staan alle gemakken van 't moderne weten en kunnen ten dienste. Het electrisch licht vervangt den dag; per radio kan hij de concerten van Amster¬dam, Londen etc. beluisteren; een Museum waaraan een uitgebreide bibliotheek (meer dan 1200 nummers) verbonden is, kan voor afleiding en beleering dienen. De hier toevende zal zich de Gids voor Denekamp aanschaffen, met uitstekende wandel¬kaarten; hij zal gaan lezen: ‘Ons Dinkelland’ en de ‘Denekamp’ en zich op de hoogte trachten te stellen van den oorsprong zijner merkwaardige oude en schoone kerk, met die klankvolle klokken, die dateeren van 1436, 1518 en 1530. Hij zal Denekamp bewandelen en befietsen bij morgen en avond; hij zal er waardeeren ‘Land und Leute’ en als het scheidensuur daar is, zal hij zeggen: ‘Tot wederziens!’
BERNINK.
Mooi Twenthe (1925): Enschede
ENSCHEDE
Een overoude stad is Enschede. Waarschijnlijk werden zijne grondslagen reeds in den Saksischen tijd, alzoo omstreeks het midden der 6e eeuw, gelegd. Als de meeste plaatsen in Twenthe, ontstond ook Enschedé in eene marke of buurschap, waarvan de stad het centrum of middelpunt werd en wel in de thans nog in de gemeente Lonneker gelegen buurschap Eschmarke, waar eene kleine oppervlakte gronds werd afgeperkt, die, ter versterking, met een gracht, later Stadsgraven genoemd, omringd werd. De Groote Kerk, staande aan de Markt, dagteekent met haar Romaanschen bouw uit het midden der 11e eeuw, dus ongeveer uit het jaar 1050. Door brand, verbouwing, enz. heeft zij in den loop der eeuwen menige verandering ondergaan. Het was de eerste steenen kerk, die hier te Enschedé gebouwd werd. Vóór dien tijd - laten we zeggen van 800-1050 - zullen hier wel zeer eenvoudige houten bedehuizen gestaan hebben.
Tot 1325 gold hier nog het Markenbestuur, dat is een Hunno of hoofdman stond aan het hoofd van een Markenbond, een vereeniging van alle in de omgeving van Enschedé gelegen marken of buurschappen. In genoemd jaar evenwel werd Enschedé tot stad verklaard en wel door den bisschop van Utrecht, Jan van Diest, die haar toen stadsrechten verleende. In 't geheele bezit der stad kwam de bisschop eenige jaren later en wel door aankoop van onderscheidene bezittingen, binnen en buiten de stad, die vroeger het eigendom van den Heer van Ottensteen waren geweest.
Enschedé was nu eene bisschoppelijke stad geworden, wat het geweest is van 1325-1528. Toen kwam het wereldlijk bezit van het Bisdom Utrecht en dus ook Enschedé, aan Karel V en later, na diens aftreden, aan zijn zoon Philips II. Gevoegd werd zij bij de Republiek der Vereenigde Nederlanden, nadat zij in 1597 door Prins Maurits op de Spanjaarden was veroverd.
Reeds omstreeks 1580 was de Reformatie uit Duitschland tot Enschedé doorgedrongen; Wolter Bruns was er de laatste R.K. pastoor. In 1633 ging de Groote Kerk van Roomsch in Protestantsch bezit over. Den Katholieken werd reeds in 1665 vergund eene kerkschuur te mogen bouwen, die kwam te staan Achter het Hofje, waar nu de electrische centrale is.
Al sedert lang bestond te Enschedé, zoowel als elders in Twenthe, eenige nijverheid, het spinnen en weven van linnen garens, dat toen deels huis-, deels fabrieksarbeid was. Tegen het begin der l8e eeuw hebben twee Enschedeërs, de gebroeders Jan en Herman van Lochem, de textielnijverheid hier ter stede eene groote schrede vooruit gebracht, door de invoering n.l. van het weven van z.g. halflinnen, waarvoor linnen schering en katoenen inslag werden gebruikt.
In Mei 1750 brak hier een geweldige brand uit, waardoor ruim 70 huizen in de asch werden gelegd.
Het aantal fabrieken en werkplaatsen was hier in 't begin der 19e eeuw reeds vrij aanzienlijk. Het was evenwel alles nog handarbeid, terwijl in de omliggende dorpen en buurschappen nog al veel voor Enschedé gesponnen en geweven werd. Eene groote verbetering bracht de oprichting der weefschool te Goor, die daar in 1833 door den bekenden Thomas Ainsworth gesticht werd en waardoor een ander model weefgetouwen en de z.g. snelspoel in gebruik kwamen. De kroon op het werk werd evenwel gezet toen hier in 1835 de stoom als drijfkracht voor 't eerst werd aangewend en wel in de Enschedesche Katoenspinnerij, die toen aan den Hengeloschen weg werd opgericht.
Eindelijk, op den 7 Mei 1862, ging geheel toenmalig Enschedé binnen enkele uren in vlammen op. Maar als een fenix is de stad toen weer uit hare asch verrezen. Die 7e Mei is voor Enschedé geworden de grens tusschen den ouden en den modernen tijd, tusschen het Enschedé van voor zestig jaren en het tegenwoordige, dat door de toenmalige bewoners misschien thans niet meer zou herkend worden.
Toen de stad in 1862 afbrandde, was het aantal inwoners nog beneden de 4000, thans. . . . . 44000, zoodat zij dan ook de volkrijkste gemeente van Overijsel is. Een groot stuk van Lonneker kwam in 1884 bij Enschedé en voor die zoo snel toegenomen bevolking heeft men in de verloopen jaren honderden woningen voor middenstanders en arbeiders moeten bouwen en hoewel men nog steeds daarmee voortgaat, is de woningnood nog op lange na niet verdwenen. Voor den rijken fabrikant legde men in de Stadsmaten een villapark aan en voor den fabrieksarbeider bouwde men op Pathmos en elders tal van nette arbeiderswoningen.
Spoorwegen loopen uit Enschedé naar alle windstreken, even als verharde wegen naar naburige en meer verwijderde plaatsen. Sedert 1904 loopt een Electrische Tram van Glanerbrug naar hier, die een groot deel der stad doorsnijdt. Als elders, zijn ook hier de autobusdiensten in den laatsten tijd als paddestoelen uit den grond gerezen. Thans is men nog bezig met den aanleg van een breeden, gerioleerden Rondweg in wijden kring om de stad. Terreinen nabij dien weg is men bezig met huizen te bebouwen. Als daar alles volgebouwd en bewoond is, zal Enschedé in zielental eene stad zijn als nu b.v. Utrecht. Maar dat kan nog wel 'n tijdje duren.
De Industrie heeft Enschedé gemaakt tot wat het nu is. Circa 10000 menschen, waarvan 1/3 vrouwen en meisjes, vinden in de fabrieken een bestaan. Hoofdzaak is de Textielnijverheid: meer dan de helft der fabrieken zijn weverijen. Bedrijven voor de vervaardiging van z.g. confectiegoed, komen hier ook nog al voor, zoomede tal van machinefabrieken van kleineren en grooteren omvang.
Van de bevolking van Enschedé is 1/4 Katholiek, terwijl de rest tot verschillende Belijdenissen behoort. De Groote Kerk aan de Markt is in gebruik bij de Herv. Gemeente; de Doopsgezinden hebben hunne kerk aan de Stadsgravenstraat en de Israëlieten daar dicht bij hunne Synagoge. De Gereformeerde Gemeente bezit twee kerken: een in de Wilhelmina- en een in de Haaksbergerstraat en de Chr. Gereformeerde een aan de Ledeboerstraat. De Katholieken eindelijk hebben drie kerken in gebruik: een aan de Langestraat, een aan de Oldenzaalsche straat en een op Pathmos.
Voor het Onderwijs in al zijne geledingen wordt uitstekend gezorgd. Er zijn goed ingerichte Openbare en Bijzondere scholen voor G.L.O. en U.L.0., terwijl in de behoefte aan Middelbaar Onderwijs voorzien wordt door eene Hoogere Burgerschool, met daarbij aangesloten Hoogere Handelsschool en Lyceum. Voor de Nijverheid is gezorgd door de stichting der Hoogere Textielschool, die voornamelijk moet dienen ter opleiding van aan¬staande Industrieelen en voor Ambachten en beroepen door den bouw eener Ambachtsschool voor Enschedé, Lonneker en Omstreken. Beide inrichtingen vinden, zoowel door bouw als door inrichting, in Nederland schaars haars gelijken.
Een overoude stad is Enschede. Waarschijnlijk werden zijne grondslagen reeds in den Saksischen tijd, alzoo omstreeks het midden der 6e eeuw, gelegd. Als de meeste plaatsen in Twenthe, ontstond ook Enschedé in eene marke of buurschap, waarvan de stad het centrum of middelpunt werd en wel in de thans nog in de gemeente Lonneker gelegen buurschap Eschmarke, waar eene kleine oppervlakte gronds werd afgeperkt, die, ter versterking, met een gracht, later Stadsgraven genoemd, omringd werd. De Groote Kerk, staande aan de Markt, dagteekent met haar Romaanschen bouw uit het midden der 11e eeuw, dus ongeveer uit het jaar 1050. Door brand, verbouwing, enz. heeft zij in den loop der eeuwen menige verandering ondergaan. Het was de eerste steenen kerk, die hier te Enschedé gebouwd werd. Vóór dien tijd - laten we zeggen van 800-1050 - zullen hier wel zeer eenvoudige houten bedehuizen gestaan hebben.
Tot 1325 gold hier nog het Markenbestuur, dat is een Hunno of hoofdman stond aan het hoofd van een Markenbond, een vereeniging van alle in de omgeving van Enschedé gelegen marken of buurschappen. In genoemd jaar evenwel werd Enschedé tot stad verklaard en wel door den bisschop van Utrecht, Jan van Diest, die haar toen stadsrechten verleende. In 't geheele bezit der stad kwam de bisschop eenige jaren later en wel door aankoop van onderscheidene bezittingen, binnen en buiten de stad, die vroeger het eigendom van den Heer van Ottensteen waren geweest.
Enschedé was nu eene bisschoppelijke stad geworden, wat het geweest is van 1325-1528. Toen kwam het wereldlijk bezit van het Bisdom Utrecht en dus ook Enschedé, aan Karel V en later, na diens aftreden, aan zijn zoon Philips II. Gevoegd werd zij bij de Republiek der Vereenigde Nederlanden, nadat zij in 1597 door Prins Maurits op de Spanjaarden was veroverd.
Reeds omstreeks 1580 was de Reformatie uit Duitschland tot Enschedé doorgedrongen; Wolter Bruns was er de laatste R.K. pastoor. In 1633 ging de Groote Kerk van Roomsch in Protestantsch bezit over. Den Katholieken werd reeds in 1665 vergund eene kerkschuur te mogen bouwen, die kwam te staan Achter het Hofje, waar nu de electrische centrale is.
Al sedert lang bestond te Enschedé, zoowel als elders in Twenthe, eenige nijverheid, het spinnen en weven van linnen garens, dat toen deels huis-, deels fabrieksarbeid was. Tegen het begin der l8e eeuw hebben twee Enschedeërs, de gebroeders Jan en Herman van Lochem, de textielnijverheid hier ter stede eene groote schrede vooruit gebracht, door de invoering n.l. van het weven van z.g. halflinnen, waarvoor linnen schering en katoenen inslag werden gebruikt.
In Mei 1750 brak hier een geweldige brand uit, waardoor ruim 70 huizen in de asch werden gelegd.
Het aantal fabrieken en werkplaatsen was hier in 't begin der 19e eeuw reeds vrij aanzienlijk. Het was evenwel alles nog handarbeid, terwijl in de omliggende dorpen en buurschappen nog al veel voor Enschedé gesponnen en geweven werd. Eene groote verbetering bracht de oprichting der weefschool te Goor, die daar in 1833 door den bekenden Thomas Ainsworth gesticht werd en waardoor een ander model weefgetouwen en de z.g. snelspoel in gebruik kwamen. De kroon op het werk werd evenwel gezet toen hier in 1835 de stoom als drijfkracht voor 't eerst werd aangewend en wel in de Enschedesche Katoenspinnerij, die toen aan den Hengeloschen weg werd opgericht.
Eindelijk, op den 7 Mei 1862, ging geheel toenmalig Enschedé binnen enkele uren in vlammen op. Maar als een fenix is de stad toen weer uit hare asch verrezen. Die 7e Mei is voor Enschedé geworden de grens tusschen den ouden en den modernen tijd, tusschen het Enschedé van voor zestig jaren en het tegenwoordige, dat door de toenmalige bewoners misschien thans niet meer zou herkend worden.
Toen de stad in 1862 afbrandde, was het aantal inwoners nog beneden de 4000, thans. . . . . 44000, zoodat zij dan ook de volkrijkste gemeente van Overijsel is. Een groot stuk van Lonneker kwam in 1884 bij Enschedé en voor die zoo snel toegenomen bevolking heeft men in de verloopen jaren honderden woningen voor middenstanders en arbeiders moeten bouwen en hoewel men nog steeds daarmee voortgaat, is de woningnood nog op lange na niet verdwenen. Voor den rijken fabrikant legde men in de Stadsmaten een villapark aan en voor den fabrieksarbeider bouwde men op Pathmos en elders tal van nette arbeiderswoningen.
Spoorwegen loopen uit Enschedé naar alle windstreken, even als verharde wegen naar naburige en meer verwijderde plaatsen. Sedert 1904 loopt een Electrische Tram van Glanerbrug naar hier, die een groot deel der stad doorsnijdt. Als elders, zijn ook hier de autobusdiensten in den laatsten tijd als paddestoelen uit den grond gerezen. Thans is men nog bezig met den aanleg van een breeden, gerioleerden Rondweg in wijden kring om de stad. Terreinen nabij dien weg is men bezig met huizen te bebouwen. Als daar alles volgebouwd en bewoond is, zal Enschedé in zielental eene stad zijn als nu b.v. Utrecht. Maar dat kan nog wel 'n tijdje duren.
De Industrie heeft Enschedé gemaakt tot wat het nu is. Circa 10000 menschen, waarvan 1/3 vrouwen en meisjes, vinden in de fabrieken een bestaan. Hoofdzaak is de Textielnijverheid: meer dan de helft der fabrieken zijn weverijen. Bedrijven voor de vervaardiging van z.g. confectiegoed, komen hier ook nog al voor, zoomede tal van machinefabrieken van kleineren en grooteren omvang.
Van de bevolking van Enschedé is 1/4 Katholiek, terwijl de rest tot verschillende Belijdenissen behoort. De Groote Kerk aan de Markt is in gebruik bij de Herv. Gemeente; de Doopsgezinden hebben hunne kerk aan de Stadsgravenstraat en de Israëlieten daar dicht bij hunne Synagoge. De Gereformeerde Gemeente bezit twee kerken: een in de Wilhelmina- en een in de Haaksbergerstraat en de Chr. Gereformeerde een aan de Ledeboerstraat. De Katholieken eindelijk hebben drie kerken in gebruik: een aan de Langestraat, een aan de Oldenzaalsche straat en een op Pathmos.
Voor het Onderwijs in al zijne geledingen wordt uitstekend gezorgd. Er zijn goed ingerichte Openbare en Bijzondere scholen voor G.L.O. en U.L.0., terwijl in de behoefte aan Middelbaar Onderwijs voorzien wordt door eene Hoogere Burgerschool, met daarbij aangesloten Hoogere Handelsschool en Lyceum. Voor de Nijverheid is gezorgd door de stichting der Hoogere Textielschool, die voornamelijk moet dienen ter opleiding van aan¬staande Industrieelen en voor Ambachten en beroepen door den bouw eener Ambachtsschool voor Enschedé, Lonneker en Omstreken. Beide inrichtingen vinden, zoowel door bouw als door inrichting, in Nederland schaars haars gelijken.
Mooi Twenthe (1925): Goor
GOOR
Stad Goor is in de lengte aangelegd: de Groote straat, die er in noordoostelijke richting doorloopt, is een deel van den rijksweg Deventer-Oldenzaal. Dezen straatweg volgend, bereikt men van uit de Hengwelderstraat (=Hengevelderstraat) Delden en Haaksbergen en van uit het ‘Gen Ende’ of de Kerkstraat, Markelo. Van de twee zijtakken, van welke de een bij de Ned. Herv. Kerk afgaat en de andere in de nabijheid van 't Stadhuis op 't Schild, voert de eerste naar Diepenheim, Lochem, Neede en de tweede naar Enter, Rijssen. Twee stations Goor-Zuid en Goor-West, op ruim 10 minuten afstand van elkaar gelegen, zijn 't bewijs, dat alle deelen van 't land vanuit Goor gemakkelijk zijn te bereiken.
Aan den grintweg naar Diepenheim, dat ook langs den zoogenaamden Ouden Diepenheimschen weg is te bereiken, vindt men links het landgoed Weldam met zijn bosschen, waarin het publiek alleen van enkele hoofdwegen gebruik mag maken. Overigens biedt de streek tusschen Diepenheim en Goor overvloedig gelegenheid tot mooie wandelingen in de Meene. Wie de richting naar Markelo volgt, komt na ongeveer twintig minuten gaans, langs de nieuwe begraafplaats, op den Heuker berg (=Herikerberg), met zijn mooie vergezichten. Vanaf deze voeren vele zandwegen, bijna alle voorzien van goede fietspaden, naar beneden, door prachtige streken, waar men urenlang kan dwalen. Hier en daar ontdekt men de pijltjes van den Bondswandelweg, terwijl de Vereeniging Goor Vooruit door 't plaatsen van een aantal handwijzers, den vreemdeling 't gemakkelijk maakt den weg te vinden, o.a. naar de bekende Leemkuilen.
Boven op den berg, even vóór de boerderij Monte Bello, ziet men rechts van den weg een toren, van welks omloop men een prachtig gezicht heeft over den ganschen omtrek. Mogen nog eenmaal de pogingen van 't ijverige bestuur van Goor Vooruit om van den eigenaar graaf Bentinck van Welden (=Weldam), de toezegging te krijgen, dat deze toren, althans enkele dagen per week, voor 't publiek wordt opengesteld, met succes worden bekroond!
Keert men naar Goor terug, dan vindt men links 't overschot van de lanen en de behuizing van de voormalige havezathe Stoevelaar en wat dichter bij Goor de nieuwe villa Scherpenzeel, waar tegenover onmiddellijk bij de Rasmansbrug, 't wijkgebouw staat van de Vereeniging Groene Kruis.
Wie om Goor wandelen wil, kieze de richting Markelo of Diepenheim. Wenscht men een fietstocht te maken, dan kan men ook de Entersche of Haaksbergsche wegen kiezen. De eerste voert, even buiten Goor, langs de oude havezathe Heeckeren, eertijds een, door diepe grachten en eeuwenoude eikenlanen omgeven, kasteel, thans, voor een goed deel van zijn schoon beroofd, ingericht tot Klooster en Nonnenschool. Door de buurtschap Elsenerbroek bereikt men, na een goed half uur fietsen, het oude klompenmakersdorp Enter. De tweede brengt ons langs de coöperatieve roomboterfabriek Weddehoen, door de buurtschap Kerspel-Goor, naar het gehucht Hengevelde en vandaar na + 40 minuten fietsen in Haaksbergen. Even buiten Hengevelde gaat rechts een weg naar Neede en links een naar Delden. Langs verschillende binnenwegen is vandaar Goor weer spoedig te bereiken.
Tot wandelen en fietsen lokt de rijksstraatweg naar Delden uit. Onderscheidene afwegen naar Noord en Zuid bieden gelegenheid tot 't maken van tochtjes. Vriendelijk gelegen boerderijen stoffeeren den omtrek, waar men dagenlang, iets nieuws en moois kan zien. Links, even vóór de buurtschap Wiene, waar de Staatsspoorhalte is, laat men de buurt Zeldam liggen, waar, evenals in 't Elsenerbroek en in Kerspel-Goor, nog een enkel ‘los hoes’ is te vinden. Wie een mooi, flink ingericht ‘los hoes’ wil zien, bezoeke in 't Elsenerbroek, niet ver van de openbare school, 't erve Teemker.
Door de goede zorgen van Goor Vooruit zijn, op verschillende wegen, om de plaats, alsook op 't plein bij Goor-Zuid banken geplaatst, ten behoeve van den vermoeiden wandelaar of fietser.
Goor is voorzien van een aantal goede hotels en restaurants. Ook vindt men te Goor een keurig ingericht Badhuis, waarvan men tegen een zeer laag tarief gebruik kan maken. Voor nadere bijzonderheden verwijzen wij u naar de Gids voor Goor, verkrijgbaar bij de vereenlging voor Vreemdelingenverkeer te Goor.
Stad Goor is in de lengte aangelegd: de Groote straat, die er in noordoostelijke richting doorloopt, is een deel van den rijksweg Deventer-Oldenzaal. Dezen straatweg volgend, bereikt men van uit de Hengwelderstraat (=Hengevelderstraat) Delden en Haaksbergen en van uit het ‘Gen Ende’ of de Kerkstraat, Markelo. Van de twee zijtakken, van welke de een bij de Ned. Herv. Kerk afgaat en de andere in de nabijheid van 't Stadhuis op 't Schild, voert de eerste naar Diepenheim, Lochem, Neede en de tweede naar Enter, Rijssen. Twee stations Goor-Zuid en Goor-West, op ruim 10 minuten afstand van elkaar gelegen, zijn 't bewijs, dat alle deelen van 't land vanuit Goor gemakkelijk zijn te bereiken.
Aan den grintweg naar Diepenheim, dat ook langs den zoogenaamden Ouden Diepenheimschen weg is te bereiken, vindt men links het landgoed Weldam met zijn bosschen, waarin het publiek alleen van enkele hoofdwegen gebruik mag maken. Overigens biedt de streek tusschen Diepenheim en Goor overvloedig gelegenheid tot mooie wandelingen in de Meene. Wie de richting naar Markelo volgt, komt na ongeveer twintig minuten gaans, langs de nieuwe begraafplaats, op den Heuker berg (=Herikerberg), met zijn mooie vergezichten. Vanaf deze voeren vele zandwegen, bijna alle voorzien van goede fietspaden, naar beneden, door prachtige streken, waar men urenlang kan dwalen. Hier en daar ontdekt men de pijltjes van den Bondswandelweg, terwijl de Vereeniging Goor Vooruit door 't plaatsen van een aantal handwijzers, den vreemdeling 't gemakkelijk maakt den weg te vinden, o.a. naar de bekende Leemkuilen.
Boven op den berg, even vóór de boerderij Monte Bello, ziet men rechts van den weg een toren, van welks omloop men een prachtig gezicht heeft over den ganschen omtrek. Mogen nog eenmaal de pogingen van 't ijverige bestuur van Goor Vooruit om van den eigenaar graaf Bentinck van Welden (=Weldam), de toezegging te krijgen, dat deze toren, althans enkele dagen per week, voor 't publiek wordt opengesteld, met succes worden bekroond!
Keert men naar Goor terug, dan vindt men links 't overschot van de lanen en de behuizing van de voormalige havezathe Stoevelaar en wat dichter bij Goor de nieuwe villa Scherpenzeel, waar tegenover onmiddellijk bij de Rasmansbrug, 't wijkgebouw staat van de Vereeniging Groene Kruis.
Wie om Goor wandelen wil, kieze de richting Markelo of Diepenheim. Wenscht men een fietstocht te maken, dan kan men ook de Entersche of Haaksbergsche wegen kiezen. De eerste voert, even buiten Goor, langs de oude havezathe Heeckeren, eertijds een, door diepe grachten en eeuwenoude eikenlanen omgeven, kasteel, thans, voor een goed deel van zijn schoon beroofd, ingericht tot Klooster en Nonnenschool. Door de buurtschap Elsenerbroek bereikt men, na een goed half uur fietsen, het oude klompenmakersdorp Enter. De tweede brengt ons langs de coöperatieve roomboterfabriek Weddehoen, door de buurtschap Kerspel-Goor, naar het gehucht Hengevelde en vandaar na + 40 minuten fietsen in Haaksbergen. Even buiten Hengevelde gaat rechts een weg naar Neede en links een naar Delden. Langs verschillende binnenwegen is vandaar Goor weer spoedig te bereiken.
Tot wandelen en fietsen lokt de rijksstraatweg naar Delden uit. Onderscheidene afwegen naar Noord en Zuid bieden gelegenheid tot 't maken van tochtjes. Vriendelijk gelegen boerderijen stoffeeren den omtrek, waar men dagenlang, iets nieuws en moois kan zien. Links, even vóór de buurtschap Wiene, waar de Staatsspoorhalte is, laat men de buurt Zeldam liggen, waar, evenals in 't Elsenerbroek en in Kerspel-Goor, nog een enkel ‘los hoes’ is te vinden. Wie een mooi, flink ingericht ‘los hoes’ wil zien, bezoeke in 't Elsenerbroek, niet ver van de openbare school, 't erve Teemker.
Door de goede zorgen van Goor Vooruit zijn, op verschillende wegen, om de plaats, alsook op 't plein bij Goor-Zuid banken geplaatst, ten behoeve van den vermoeiden wandelaar of fietser.
Goor is voorzien van een aantal goede hotels en restaurants. Ook vindt men te Goor een keurig ingericht Badhuis, waarvan men tegen een zeer laag tarief gebruik kan maken. Voor nadere bijzonderheden verwijzen wij u naar de Gids voor Goor, verkrijgbaar bij de vereenlging voor Vreemdelingenverkeer te Goor.
Mooi Twenthe (1925): Haaksbergen
HAAKSBERGEN
Deze gemeente ligt in een uithoek van Twenthe, dicht bij de Geldersche grens. Door 't Z. der gemeente vloeit de Buurserbeek, later Schipbeek geheeten. De heidevelden, die hier vroeger nog eene aanzienlijke oppervlakte innamen, zijn door bodemcultuur reeds zeer verminderd. In 't Haaksberger- en Buurserveen, die gedeeltelijk in 't Z.O. der gemeente, tot over de grens liggen, houdt men zich nog met turfbereiding bezig. Ook het branden van houtskool, ten behoeve der ijzergieterijen, kwam hier vroeger veel voor, maar is in de laatste jaren veel verminderd. In de buurschappen der vrij uitgestrekte gemeente is landbouw het hoofdmiddel van bestaan.
De dorpskom, die vrijwel in 't midden der gemeente ligt, bevat enkele met nette woningen bebouwde straten. In het midden daarvan ligt het kerk- of marktplein en daarop staat, de sedert eenige jaren fraai gerestaureerde Katholieke Kerk, die van 1633-1809 in Protestantsch bezit is geweest. De fraaie zeszijdige kerk der Hervormden, met een torentje uit het midden, staat aan 't begin der Oostenstraat, naast het antieke huis, dat Dr. Joan van der Sluys, indertijd Regter van Haaksbergen, zich hier in 't begin der 18e eeuw liet bouwen. Aan het Geslacht Blankenborg, de eerste Heeren der plaats, herinnert hier nog de Blankenborgerstraat en wel uit den tijd, toen Haaksbergen nog eene vrije Heerlijkheid was, wat een einde nam tegen het midden der 15e eeuw, toen de bisschop van Utrecht er eigenaar van werd.
Haaksbergen zou niet in Twenthe moeten liggen, als het geen industrie bezat. De firma Jordaan schijnt hier de oudste brieven te hebben, want in 1781 bezat ze hier reeds eene katoenweverij, die later eene stoomweverij werd en nadat ze in 1899 was afgebrand, op modernen voet weer opgebouwd werd. Eene weverij en bleekerij worden gedreven door de firma ten Hoopen, terwijl sedert kort aan de overzijde der spoorlijn eene wolfabriek is voltooid en in werking gesteld.
De omstreken van Haaksbergen zijn over 't algemeen rijk aan natuurschoon en bezitten menig schilderachtig punt, waar de wandelaar bij voorkeur gaarne verwijlt. Zoo in de Assink- en Lankheterbosschen, zoo op het landgoed het Raa, en bij de modern gebouwde boerderij het Möllenveld, een voormalige herberg aan den weg naar 't Munsterland. De kroon evenwel spant, wat de omgeving betreft, de oude Watermolen, die op de Schipbeek staat en als een oase wegschuilt tusschen bosschen en heidevelden; die grijze molengebouwen, die reeds eeuwen heugen, die hoog opgestuwde beek, met een mooie bocht tusschen 't geboomte heenglijdend, dan bruisend over 't rad, om zich verder te verliezen in het schoone Lankheterbosch; dat nette Muldershuis, waar de oude linden zich buigen over de blanke beek, die vroeger ook nog eene nu vervallen oliemolen dreef, waarbinnen indertijd alles 'n schilderachtig aanzien had. Ja, hier zou men dagen willen omdolen, om te droomen van rust en van schoonheid en vrede.
Men kent in Twenthe het Losser-, het Lutter- en het Buurser Zand. Dit laatste ligt tusschen de Rutbeek en Buurse, ten N.O. van Haaksbergen. 't Is een uitgebreide zand- en heidevlakte, hier en daar begroeid met waaghout, gagel, braam, heide en wat verder op 'n ongecultiveerden bodem pleegt te groeien. 't Is hier een wildernis van duinen en voor jagers, stroopers en smokkelaars een uitstekend terrein. Het Zand werd indertijd door den heer van Heek als natuurmonument aangekocht en dicht hierbij bouwde hij eene woning, Zonnebeek. Ter stoffage van het landschap, liet hij de oude Stendermolen uit Usselo naar 't Zand brengen en hier weer opstellen, Hier staat ook nog een oud ‘los hoes’, thans onbewoond, dat den zonderlingen naam van Bommelas draagt. De kunstschilder van Kregten, te Enschedé, bracht dit huis, met omgeving, indertijd zeer verdienstelijk op doek.
Hier, in Buurse, stond van 1911-'12 een boortoren van de Rijksopsporing van delfstoffen, welke boringen tot de volgende uitkomsten leidden: op 'n diepte van 270 M. begon eene zout¬bank van 20 M. in het Röt, het bovenste van den nu volgenden Bontzandsteen; op 875 M. kwam men bij het Zechsteinzout; bij ruim 900 M. diepte moest men hier met boren ophouden, wegens een ruimen toevloed van zoutwater; op 'n diepte van pl.m. 1150 M. denkt men daar de kolenformatie aan te treffen.
Deze gemeente ligt in een uithoek van Twenthe, dicht bij de Geldersche grens. Door 't Z. der gemeente vloeit de Buurserbeek, later Schipbeek geheeten. De heidevelden, die hier vroeger nog eene aanzienlijke oppervlakte innamen, zijn door bodemcultuur reeds zeer verminderd. In 't Haaksberger- en Buurserveen, die gedeeltelijk in 't Z.O. der gemeente, tot over de grens liggen, houdt men zich nog met turfbereiding bezig. Ook het branden van houtskool, ten behoeve der ijzergieterijen, kwam hier vroeger veel voor, maar is in de laatste jaren veel verminderd. In de buurschappen der vrij uitgestrekte gemeente is landbouw het hoofdmiddel van bestaan.
De dorpskom, die vrijwel in 't midden der gemeente ligt, bevat enkele met nette woningen bebouwde straten. In het midden daarvan ligt het kerk- of marktplein en daarop staat, de sedert eenige jaren fraai gerestaureerde Katholieke Kerk, die van 1633-1809 in Protestantsch bezit is geweest. De fraaie zeszijdige kerk der Hervormden, met een torentje uit het midden, staat aan 't begin der Oostenstraat, naast het antieke huis, dat Dr. Joan van der Sluys, indertijd Regter van Haaksbergen, zich hier in 't begin der 18e eeuw liet bouwen. Aan het Geslacht Blankenborg, de eerste Heeren der plaats, herinnert hier nog de Blankenborgerstraat en wel uit den tijd, toen Haaksbergen nog eene vrije Heerlijkheid was, wat een einde nam tegen het midden der 15e eeuw, toen de bisschop van Utrecht er eigenaar van werd.
Haaksbergen zou niet in Twenthe moeten liggen, als het geen industrie bezat. De firma Jordaan schijnt hier de oudste brieven te hebben, want in 1781 bezat ze hier reeds eene katoenweverij, die later eene stoomweverij werd en nadat ze in 1899 was afgebrand, op modernen voet weer opgebouwd werd. Eene weverij en bleekerij worden gedreven door de firma ten Hoopen, terwijl sedert kort aan de overzijde der spoorlijn eene wolfabriek is voltooid en in werking gesteld.
De omstreken van Haaksbergen zijn over 't algemeen rijk aan natuurschoon en bezitten menig schilderachtig punt, waar de wandelaar bij voorkeur gaarne verwijlt. Zoo in de Assink- en Lankheterbosschen, zoo op het landgoed het Raa, en bij de modern gebouwde boerderij het Möllenveld, een voormalige herberg aan den weg naar 't Munsterland. De kroon evenwel spant, wat de omgeving betreft, de oude Watermolen, die op de Schipbeek staat en als een oase wegschuilt tusschen bosschen en heidevelden; die grijze molengebouwen, die reeds eeuwen heugen, die hoog opgestuwde beek, met een mooie bocht tusschen 't geboomte heenglijdend, dan bruisend over 't rad, om zich verder te verliezen in het schoone Lankheterbosch; dat nette Muldershuis, waar de oude linden zich buigen over de blanke beek, die vroeger ook nog eene nu vervallen oliemolen dreef, waarbinnen indertijd alles 'n schilderachtig aanzien had. Ja, hier zou men dagen willen omdolen, om te droomen van rust en van schoonheid en vrede.
Men kent in Twenthe het Losser-, het Lutter- en het Buurser Zand. Dit laatste ligt tusschen de Rutbeek en Buurse, ten N.O. van Haaksbergen. 't Is een uitgebreide zand- en heidevlakte, hier en daar begroeid met waaghout, gagel, braam, heide en wat verder op 'n ongecultiveerden bodem pleegt te groeien. 't Is hier een wildernis van duinen en voor jagers, stroopers en smokkelaars een uitstekend terrein. Het Zand werd indertijd door den heer van Heek als natuurmonument aangekocht en dicht hierbij bouwde hij eene woning, Zonnebeek. Ter stoffage van het landschap, liet hij de oude Stendermolen uit Usselo naar 't Zand brengen en hier weer opstellen, Hier staat ook nog een oud ‘los hoes’, thans onbewoond, dat den zonderlingen naam van Bommelas draagt. De kunstschilder van Kregten, te Enschedé, bracht dit huis, met omgeving, indertijd zeer verdienstelijk op doek.
Hier, in Buurse, stond van 1911-'12 een boortoren van de Rijksopsporing van delfstoffen, welke boringen tot de volgende uitkomsten leidden: op 'n diepte van 270 M. begon eene zout¬bank van 20 M. in het Röt, het bovenste van den nu volgenden Bontzandsteen; op 875 M. kwam men bij het Zechsteinzout; bij ruim 900 M. diepte moest men hier met boren ophouden, wegens een ruimen toevloed van zoutwater; op 'n diepte van pl.m. 1150 M. denkt men daar de kolenformatie aan te treffen.
Mooi Twenthe (1925): Hellendoorn
HELLENDOORN
Hellendoorn beteekent ‘witte doorn’, want hel of helle is glansrijk, wit of helder en het is bekend, dat hier veel witte doornen (spina alba) gevonden werden, die in de omstreken zeer bekend en gezocht waren. Anderen zijn echter van gedachte dat Hellendoorn beteekent een hellend oord, omdat dit dorp aan de helling van een berg gelegen is.
Hellendoorn is een zeer oud dorp. Men treft hier nog aan den Twentschen bouwstijl. d.w.z. huizen met de achterdeur naar de straat en het woonvertrek met één venster zonder gang, zonder portaal, terwijl ook de steenen put, waaruit op echt primitieve wijze het water omhoog gewipt wordt, bij vele woningen nog aanwezig is. Inderdaad Hellendoorn is eenvoudig, heel eenvoudig. Neringdoenden oefenen er hun bedrijf uit als overal elders; landbouwers en ambachtlieden gaan in het zweet huns aanschijns hun brood verdienen, kortom iets bijzonders is er niet. In den eeuwenouden toren draagt de middagklok het fraai gegoten omschrift: ‘Maria Johannes Geert van Wou heft mi ghegoten in 't jaar ons Heren 1523 na gheboorte van Jhesus" - een meesterstuk van den ‘Prins der klokkenkunst’ die in 1474 het burgerrecht van Kampen verkreeg en daar in 1527 begraven werd, een klokkengieter van Europeesche vermaardheid. Daarnaast zegt de brandklok: Willem Wegeweert heft mi gegoten. Danket Godt in all seine werken. Anno 1561, en daarnaast vertelt ons de groote klok: St. Bastiane Wilt ons bi Chirstum verwerven, dat h(e) ons van den duivel wil bescermen en een saligh versterven 1547. Willem Wegeweert goet mi.
De Ned. Herv. Kerk (H. Sebastianus) wellicht 1100 gebouwd, 1400 vergroot, in 1747 door storm geteisterd, in 1748 verbeterd en andermaal in 1829 aanmerkelijk hersteld, is een hoofdzakelijk van tuf-oersteen opgetrokken gebouw, bestaande uit een schip (1100); een baksteenen driezijdig gesloten koor met een noordelijke kapel en een zuidelijke kapel met sacristie zijn vermoedelijke (1500) (in de westmuur van het koor staat het jaartal 1561) en eenen baksteenen toren (1400) met traptoren. Inwendig over schip en koor een zoldering van kraalschroten. Moeten, van de vroegere overwelving, zijn nog aanwezig. Koorkapellen en sacristie hebben steenen kruisrib gewelven. De kerk bezit:
Eiken preekstoel van 1700.
Gedeelte van banken 1500-1600.
Koperen lezenaar en twee koperen blakers 1600.
Tafel 1600. Koperen kroontje 1600.
Men weet, dat te Hellendoorn het eerste Volkssanatorium gebouwd is door een Vereeniging, die zich ten doel gesteld heeft meer dergelijke herstellingsoorden in Nederland op te richten. In de buitenwereld intusschen is 't minder bekend, dat het Sanatorium op den Eelerberg staat, ongeveer een half uur ten Noorden van Hellendoorn. De Eelerberg is een buitengoed van Mevrouw de Wed. Vening Meinesz, dat ongeveer 75 jaren geleden werd aangekocht en steeds met zeer veel zorg onderhouden wordt.
Een mooie oprijlaan leidt van den grintweg naar het heerenhuis, midden tusschen hoog geboomte zoo verscholen, dat menig wandelaar 't voorbij loopt zonder het te ontdekken. Urenlang kan men dwalen in de bosschen door hoog opgaand loofhout of langs frisch-groene sparren en dennen. Nu eens daalt de weg, dan rijst het terrein, nu heeft men prachtige vergezichten rechts en links, dan weer is het uitzicht beperkt, maar mooi is het hier overal. Op het hoogste punt van den berg staat een houten stellage van + 10 Meter hoog. Wie lust heeft. die hoogte te beklimmen, vrage den sleutel aan den rentmeester, den heer A. Enserink. Daarboven heeft men het prachtigste uitzicht, dat in 't Oosten van ons land te genieten is.
Buiten het dorp, langs de oevers der Regge, zijn nog enkele plaatsen aan te wijzen, waar in vervlogen tijd de Ridderschap van Oversticht in trotsche burchten als Eversberg woonden en in de Dam vindt men nog een gracht, het eenige, wat nog aan dien ouden tijd herinnert. De omstreken zijn niet geschikt om oudheid-liefhebbers in verrukking te brengen door 't aanschouwen van talrijke overblijfsels uit vroeger dagen; maar natuurvrienden kunnen hun hart ophalen bij 't genot van schoone vergezichten in heel het landschap.
Aan wie vragen mocht, wat Nijverdal is, het is in één enkele uitdrukking gezegd, een nijver-dal. Geen plaats is er voorzeker ingansch Twenthe, die in zoo hoog en mate een product der nijverheid is en zoo in allen deele door de industrie leeft als dit jonge dorp, in het dal tusschen den heuvelrug links van de Regge en den lagen Eversberg, aan den rechteroever van deze rivier.
Geheel de plaats leeft door de fabrieken en van de meerdere of mindere welvaart van deze, is de welvaart van de gansche streek afhankelijk. Voor uitvoerige beschrijving verwijzen we naar de Gids van Hellendoorn en Omstr. (Zie advertentie V. V. V. Hellendoorn).
Hellendoorn beteekent ‘witte doorn’, want hel of helle is glansrijk, wit of helder en het is bekend, dat hier veel witte doornen (spina alba) gevonden werden, die in de omstreken zeer bekend en gezocht waren. Anderen zijn echter van gedachte dat Hellendoorn beteekent een hellend oord, omdat dit dorp aan de helling van een berg gelegen is.
Hellendoorn is een zeer oud dorp. Men treft hier nog aan den Twentschen bouwstijl. d.w.z. huizen met de achterdeur naar de straat en het woonvertrek met één venster zonder gang, zonder portaal, terwijl ook de steenen put, waaruit op echt primitieve wijze het water omhoog gewipt wordt, bij vele woningen nog aanwezig is. Inderdaad Hellendoorn is eenvoudig, heel eenvoudig. Neringdoenden oefenen er hun bedrijf uit als overal elders; landbouwers en ambachtlieden gaan in het zweet huns aanschijns hun brood verdienen, kortom iets bijzonders is er niet. In den eeuwenouden toren draagt de middagklok het fraai gegoten omschrift: ‘Maria Johannes Geert van Wou heft mi ghegoten in 't jaar ons Heren 1523 na gheboorte van Jhesus" - een meesterstuk van den ‘Prins der klokkenkunst’ die in 1474 het burgerrecht van Kampen verkreeg en daar in 1527 begraven werd, een klokkengieter van Europeesche vermaardheid. Daarnaast zegt de brandklok: Willem Wegeweert heft mi gegoten. Danket Godt in all seine werken. Anno 1561, en daarnaast vertelt ons de groote klok: St. Bastiane Wilt ons bi Chirstum verwerven, dat h(e) ons van den duivel wil bescermen en een saligh versterven 1547. Willem Wegeweert goet mi.
De Ned. Herv. Kerk (H. Sebastianus) wellicht 1100 gebouwd, 1400 vergroot, in 1747 door storm geteisterd, in 1748 verbeterd en andermaal in 1829 aanmerkelijk hersteld, is een hoofdzakelijk van tuf-oersteen opgetrokken gebouw, bestaande uit een schip (1100); een baksteenen driezijdig gesloten koor met een noordelijke kapel en een zuidelijke kapel met sacristie zijn vermoedelijke (1500) (in de westmuur van het koor staat het jaartal 1561) en eenen baksteenen toren (1400) met traptoren. Inwendig over schip en koor een zoldering van kraalschroten. Moeten, van de vroegere overwelving, zijn nog aanwezig. Koorkapellen en sacristie hebben steenen kruisrib gewelven. De kerk bezit:
Eiken preekstoel van 1700.
Gedeelte van banken 1500-1600.
Koperen lezenaar en twee koperen blakers 1600.
Tafel 1600. Koperen kroontje 1600.
Men weet, dat te Hellendoorn het eerste Volkssanatorium gebouwd is door een Vereeniging, die zich ten doel gesteld heeft meer dergelijke herstellingsoorden in Nederland op te richten. In de buitenwereld intusschen is 't minder bekend, dat het Sanatorium op den Eelerberg staat, ongeveer een half uur ten Noorden van Hellendoorn. De Eelerberg is een buitengoed van Mevrouw de Wed. Vening Meinesz, dat ongeveer 75 jaren geleden werd aangekocht en steeds met zeer veel zorg onderhouden wordt.
Een mooie oprijlaan leidt van den grintweg naar het heerenhuis, midden tusschen hoog geboomte zoo verscholen, dat menig wandelaar 't voorbij loopt zonder het te ontdekken. Urenlang kan men dwalen in de bosschen door hoog opgaand loofhout of langs frisch-groene sparren en dennen. Nu eens daalt de weg, dan rijst het terrein, nu heeft men prachtige vergezichten rechts en links, dan weer is het uitzicht beperkt, maar mooi is het hier overal. Op het hoogste punt van den berg staat een houten stellage van + 10 Meter hoog. Wie lust heeft. die hoogte te beklimmen, vrage den sleutel aan den rentmeester, den heer A. Enserink. Daarboven heeft men het prachtigste uitzicht, dat in 't Oosten van ons land te genieten is.
Buiten het dorp, langs de oevers der Regge, zijn nog enkele plaatsen aan te wijzen, waar in vervlogen tijd de Ridderschap van Oversticht in trotsche burchten als Eversberg woonden en in de Dam vindt men nog een gracht, het eenige, wat nog aan dien ouden tijd herinnert. De omstreken zijn niet geschikt om oudheid-liefhebbers in verrukking te brengen door 't aanschouwen van talrijke overblijfsels uit vroeger dagen; maar natuurvrienden kunnen hun hart ophalen bij 't genot van schoone vergezichten in heel het landschap.
Aan wie vragen mocht, wat Nijverdal is, het is in één enkele uitdrukking gezegd, een nijver-dal. Geen plaats is er voorzeker ingansch Twenthe, die in zoo hoog en mate een product der nijverheid is en zoo in allen deele door de industrie leeft als dit jonge dorp, in het dal tusschen den heuvelrug links van de Regge en den lagen Eversberg, aan den rechteroever van deze rivier.
Geheel de plaats leeft door de fabrieken en van de meerdere of mindere welvaart van deze, is de welvaart van de gansche streek afhankelijk. Voor uitvoerige beschrijving verwijzen we naar de Gids van Hellendoorn en Omstr. (Zie advertentie V. V. V. Hellendoorn).
Mooi Twenthe (1925): Hengelo
HENGELO
Hengelo dat thans een vrij belangrijke plaats inneemt in de rij der Twentsche gemeenten, ontstond vroeger in eene ‘marke’. Het is gelegen in het hartje van Twenthe en een industrieplaats van groote beteekenis. Het is zoowel per spoor als per fiets, auto of ander vervoermiddel te bereiken van uit verschillende richtingen. Door zijn ligging is het als centrum voor het maken van uitstapjes in de omgeving bijzonder geschikt. Naast een 4-tal bontweverijen, 1 spinnerij, een trijpweverij, een wolweverij, een fabriek van getwijnde garens en eenige kantfabrieken, vindt men er de zelfs ver buiten onze grenzen bekende machinefabriek van Gebroeders Stork & Co. waar meer dan 2000 personen employ vinden; voorts de Hengelosche Electrische en Mechanische Apparatenfabriek (Heemaf), 't Twentsche Centraal Station voor Electrische Stroomlevering, dat tal van Twentsche gemeenten van stroom voor licht en kracht voorziet, de Kopergieterij-, Appendage- en Pompenfabriek van G. Dikkers & Co, de fabriek van Meetwerktuigen van Dr. M. de Wit, de electrische apparatenfabriek N.V. Hazemeyer, de fabriek voor het vervaardigen van poetskatoen van de firma S. Kanteman & Zonen, de Hengelosche Bierbrouwerij, de Hengelosche Gasfabriek, een 2-tal steenfabrieken, zoomede diverse kleinere industrieën. Men kan aannemen, dat in de textielindustrie ongeveer evenveel personen een bestaan vinden als in de metaalindustrie.
Rijk aan geschiedenis is Hengelo niet. Wel zou omtrent het ontstaan der eigenlijke gemeente Hengelo een en ander zijn mede te deelen, doch men zou dan te veel in détails moeten treden, hetgeen te veel ruimte in beslag zou nemen. Alleen zij vermeld, dat, voorzoover is na te gaan, reeds in het laatst der 17e eeuw of in het begin der 18e te Hengelo geweven werd. Immers was het, zoo vermeldt de geschiedenis, de in de 18e eeuw geleefd hebbende Wolter ten Cate, die reeds op 19-jarigen leeftijd de weverij van zijn vader Hendrik ten Cate overnam. Deze Wolter ten Cate, aan wien Hengelo zijn vooruitgang grootendeels heeft te danken, overleed op bijna 95-jarigen leeftijd in 1796.
In de laatste 25 jaar heeft Hengelo zich zeer snel ontwikkeld. Bedroeg het zielental vóór 25 jaar ruim 14.000, op 1 Sept. 1924 had het de 28.000 reeds overschreden. Dat met de toeneming van het zielental uitbreiding van het aantal woningen gepaard ging, spreekt wel van zelf. Tal van nieuwe straten, wegen en wijken, met goede en gezonde wonin¬gen kwamen tot stand. In dit verband zij gewezen op de stichting van Het Tuindorp 't Lansink door de Hengelosche Bouwvereeniging, op de plaats waar vroeger het erve Lansink heeft gestaan. Met de stichting van dit Tuindorp werd omstreeks 1911 een aanvang gemaakt. Aanvankelijk waren eenige aandeelhouders der genoemde Bouwvereeniging de Heeren D.W. Stork, C.F. Stork en H.C. Stork, leden der firma Gebr. Stork & Co Machinefabriek. zoodat eigenlijk de genoemde heeren de directe stichters van het Tuindorp zijn. Later werden ook andere aandeelhouders in genoemde vereeniging opgenomen. Dat het Tuindorp 't Lansink in een groote behoefte heeft voorzien staat buiten twijfel. Het geheel, thans omvattende plm. 560 woningen, maakt een alleraangenaamsten indruk. Alle woningen zijn naar de eischen des tijds ingericht en gebouwd aan flinke breede wegen. Zoo goede als alle zijn voor en achter van een tuin of tuintje voorzien. Langs alle wegen zijn boomen geplant, waardoor het geheel, vooral in den zomer, een zeer landelijken aanblik biedt. Door het bouwen van verschillende woningtypen is voor de noodige afwisseling gezorgd. Verschillende winkels tot het doen van inkoopen zijn er aanwezig. Voorts zijn er een bewaarschool en een hotel-cafe-restaurant het hotel, 't Lansink genaamd, is een keurig naar de eischen des tijds ingericht gebouw, rustig gelegen aan de C.T. Storkstraat hoek Lansinkweg tegenover de winkelgalerij. Het Tuindorp, dat gebouwd is onder leiding van den architect Muller, is een stichting die gezien mag worden en die den stichters alle eer aandoet. Last not least vermelden we nog de in den loop van 1923 gestichte Bad- en Zweminrichting, waarbij gebruik is gemaakt van het water van den vijver, die zich op het Zuidelijk deel van het Tuindorp bevindt. Wordt in den zomer de hiervoren bedoelde vijver gebruikt ten behoeve van het baden en zwemmen, in den winter, wanneer de natuur de waterplas in een ijsmassa heeft veranderd, wordt deze vijver in dienst gesteld van het schaatsenrijdend publiek. Het Tuindorp c.a. is een stichting, waarop Hengelo met recht trotsch kan zijn en voor ieder, die Hengelo bezoekt, een bezoek ten volle waard. Het is gelegen op ongeveer 15 min. van het hoofdstation en op ongeveer 10 min. van het station der G.O.L.S. Komende van het hoofdstation, is het gemakkelijk te bereiken langs Stationsstraat, Haaksbergerstraat en Lansinkeschweg. Voorts is het langs verschillende andere wegen te bereiken, terwijl een autobus ieder half uur het verkeer met het Tuindorp onderhoudt, vanaf de Markt.
Behalve de woningen behoorende tot het Tuindorp, zijn door de Gemeente ten Zuiden van Hengelo vele woningen gesticht op de z.g. Nijverheid. Deze woningen, waarlangs overal flinke straten zijn aangelegd, zijn gebouwd in aansluiting aan het even genoemde Tuindorp; zij vormen met de Tuindorp-woningen wel het meest regelmatig gebouwde deel van Hengelo. Voorts zijn ten Noorden van Hengelo door de Gemeente, zoomede door verschillende woningbouwvereenigingen, een groot aantal nieuwe woningen gesticht.
Hoewel Hengelo een plaats van beteekenis in Twenthe is geworden, biedt het weinig of geen attracties. Het eenige wat Hengelo heeft en wat de overige Twentsche gemeenten niet hebben, althans niet zoo modern ingericht, is een Concertgebouw welk gebouw is gelegen aan den Beursweg, onmiddellijk bij het hoofdstation. In het seizoen biedt dit gebouw wekelijks eenige malen gelegenheid tot ontspanning.
Wat natuurschoon betreft, is Hengelo niet misdeeld. Men kan er in de naaste omgeving prachtige wandelingen maken door bosch en heide, zonder telkens in herhaling te vervallen. We noemen b.v. de buurtschappen Oele, Woolde, Driene, waar men in den zomer naar hartelust langs mooie laantjes en roggepaadjes kan wandelen.
De bevolking van Hengelo is voor ongeveer 1/3 R.K. De rest der bevolking behoort tot verschillende kerkgenootschappen. Er zijn 2 R.K. kerken, een aan de Enschedésche straat (St. Lam¬bertus) en een aan de Haaksbergerstraat (St. Ludgerdus), terwijl de stichting van een derde kerk in de omgeving van de Oldenzaalschestraat wordt voorbereid. Voorts zijn er: een Ned. Herv. Kerk aan de Deldenerstraat, een Gereformeerde aan de Wolter ten Catestraat, een Israëlitische- en een Doopsgezinde aan de Marktstraat, een van de Gemeente van Gedoopte Christenen aan de Schoolstraat hoek Veldbleekstraat, een van de Baptisten Gemeente aan de Jacob Catsstraat en een van de Hersteld Apostolische Zendingsgemeente aan de Oversteweg hoek Leusveenweg.
Zoowel voor het lager-, als voor het middelbaar- en hooger onderwijs is in Hengelo goed gezorgd. Er zijn de volgende scholen: 13 scholen voor openbaar L.O. en 2 voor openbaar U.L.0., waarvan er een opleidt voor H.B.S. en Gymnasium, de ander meer direct opleidt voor Handel en Kantoor. Voorts zijn er de volgende scholen voor bijzonder onderwijs: 5 R.K. scholen voor bijzonder gewoon lager- en 2 voor uitgebreid L.O., een school voor U.L.O. van de Ver. tot stichting van de Heng. Schoolvereeniging; een voor gewoon L.O. van de Ver. tot Stichting en instandhouding van scholen met den Bijbel, een van de Ver. voor Christelijk Nationaal Onderwijs. Verder zijn er: een Hoogere Burgerschool (gemeentelijke) met 5-jarigen cursus, een Gymnasium, een Rijkslandbouwwinterschool, een Ambachtsavondschool en een Handelsavondschool.
Verder zijn in Hengelo twee ziekenhuizen, een Algemeen Ziekenhuis van de Vereeniging Het Ziekenhuis aan de Driener¬dwarsweg en een R.K. Ziekenhuis aan de Oldenzaalschestraat. Ten slotte zij nog vermeld, dat te Hengelo zetelt de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Twenthe, terwijl er voorts een Raad van Arbeid en een Inspectie der Rijks Directe Belastingen zijn gevestigd.
Hengelo dat thans een vrij belangrijke plaats inneemt in de rij der Twentsche gemeenten, ontstond vroeger in eene ‘marke’. Het is gelegen in het hartje van Twenthe en een industrieplaats van groote beteekenis. Het is zoowel per spoor als per fiets, auto of ander vervoermiddel te bereiken van uit verschillende richtingen. Door zijn ligging is het als centrum voor het maken van uitstapjes in de omgeving bijzonder geschikt. Naast een 4-tal bontweverijen, 1 spinnerij, een trijpweverij, een wolweverij, een fabriek van getwijnde garens en eenige kantfabrieken, vindt men er de zelfs ver buiten onze grenzen bekende machinefabriek van Gebroeders Stork & Co. waar meer dan 2000 personen employ vinden; voorts de Hengelosche Electrische en Mechanische Apparatenfabriek (Heemaf), 't Twentsche Centraal Station voor Electrische Stroomlevering, dat tal van Twentsche gemeenten van stroom voor licht en kracht voorziet, de Kopergieterij-, Appendage- en Pompenfabriek van G. Dikkers & Co, de fabriek van Meetwerktuigen van Dr. M. de Wit, de electrische apparatenfabriek N.V. Hazemeyer, de fabriek voor het vervaardigen van poetskatoen van de firma S. Kanteman & Zonen, de Hengelosche Bierbrouwerij, de Hengelosche Gasfabriek, een 2-tal steenfabrieken, zoomede diverse kleinere industrieën. Men kan aannemen, dat in de textielindustrie ongeveer evenveel personen een bestaan vinden als in de metaalindustrie.
Rijk aan geschiedenis is Hengelo niet. Wel zou omtrent het ontstaan der eigenlijke gemeente Hengelo een en ander zijn mede te deelen, doch men zou dan te veel in détails moeten treden, hetgeen te veel ruimte in beslag zou nemen. Alleen zij vermeld, dat, voorzoover is na te gaan, reeds in het laatst der 17e eeuw of in het begin der 18e te Hengelo geweven werd. Immers was het, zoo vermeldt de geschiedenis, de in de 18e eeuw geleefd hebbende Wolter ten Cate, die reeds op 19-jarigen leeftijd de weverij van zijn vader Hendrik ten Cate overnam. Deze Wolter ten Cate, aan wien Hengelo zijn vooruitgang grootendeels heeft te danken, overleed op bijna 95-jarigen leeftijd in 1796.
In de laatste 25 jaar heeft Hengelo zich zeer snel ontwikkeld. Bedroeg het zielental vóór 25 jaar ruim 14.000, op 1 Sept. 1924 had het de 28.000 reeds overschreden. Dat met de toeneming van het zielental uitbreiding van het aantal woningen gepaard ging, spreekt wel van zelf. Tal van nieuwe straten, wegen en wijken, met goede en gezonde wonin¬gen kwamen tot stand. In dit verband zij gewezen op de stichting van Het Tuindorp 't Lansink door de Hengelosche Bouwvereeniging, op de plaats waar vroeger het erve Lansink heeft gestaan. Met de stichting van dit Tuindorp werd omstreeks 1911 een aanvang gemaakt. Aanvankelijk waren eenige aandeelhouders der genoemde Bouwvereeniging de Heeren D.W. Stork, C.F. Stork en H.C. Stork, leden der firma Gebr. Stork & Co Machinefabriek. zoodat eigenlijk de genoemde heeren de directe stichters van het Tuindorp zijn. Later werden ook andere aandeelhouders in genoemde vereeniging opgenomen. Dat het Tuindorp 't Lansink in een groote behoefte heeft voorzien staat buiten twijfel. Het geheel, thans omvattende plm. 560 woningen, maakt een alleraangenaamsten indruk. Alle woningen zijn naar de eischen des tijds ingericht en gebouwd aan flinke breede wegen. Zoo goede als alle zijn voor en achter van een tuin of tuintje voorzien. Langs alle wegen zijn boomen geplant, waardoor het geheel, vooral in den zomer, een zeer landelijken aanblik biedt. Door het bouwen van verschillende woningtypen is voor de noodige afwisseling gezorgd. Verschillende winkels tot het doen van inkoopen zijn er aanwezig. Voorts zijn er een bewaarschool en een hotel-cafe-restaurant het hotel, 't Lansink genaamd, is een keurig naar de eischen des tijds ingericht gebouw, rustig gelegen aan de C.T. Storkstraat hoek Lansinkweg tegenover de winkelgalerij. Het Tuindorp, dat gebouwd is onder leiding van den architect Muller, is een stichting die gezien mag worden en die den stichters alle eer aandoet. Last not least vermelden we nog de in den loop van 1923 gestichte Bad- en Zweminrichting, waarbij gebruik is gemaakt van het water van den vijver, die zich op het Zuidelijk deel van het Tuindorp bevindt. Wordt in den zomer de hiervoren bedoelde vijver gebruikt ten behoeve van het baden en zwemmen, in den winter, wanneer de natuur de waterplas in een ijsmassa heeft veranderd, wordt deze vijver in dienst gesteld van het schaatsenrijdend publiek. Het Tuindorp c.a. is een stichting, waarop Hengelo met recht trotsch kan zijn en voor ieder, die Hengelo bezoekt, een bezoek ten volle waard. Het is gelegen op ongeveer 15 min. van het hoofdstation en op ongeveer 10 min. van het station der G.O.L.S. Komende van het hoofdstation, is het gemakkelijk te bereiken langs Stationsstraat, Haaksbergerstraat en Lansinkeschweg. Voorts is het langs verschillende andere wegen te bereiken, terwijl een autobus ieder half uur het verkeer met het Tuindorp onderhoudt, vanaf de Markt.
Behalve de woningen behoorende tot het Tuindorp, zijn door de Gemeente ten Zuiden van Hengelo vele woningen gesticht op de z.g. Nijverheid. Deze woningen, waarlangs overal flinke straten zijn aangelegd, zijn gebouwd in aansluiting aan het even genoemde Tuindorp; zij vormen met de Tuindorp-woningen wel het meest regelmatig gebouwde deel van Hengelo. Voorts zijn ten Noorden van Hengelo door de Gemeente, zoomede door verschillende woningbouwvereenigingen, een groot aantal nieuwe woningen gesticht.
Hoewel Hengelo een plaats van beteekenis in Twenthe is geworden, biedt het weinig of geen attracties. Het eenige wat Hengelo heeft en wat de overige Twentsche gemeenten niet hebben, althans niet zoo modern ingericht, is een Concertgebouw welk gebouw is gelegen aan den Beursweg, onmiddellijk bij het hoofdstation. In het seizoen biedt dit gebouw wekelijks eenige malen gelegenheid tot ontspanning.
Wat natuurschoon betreft, is Hengelo niet misdeeld. Men kan er in de naaste omgeving prachtige wandelingen maken door bosch en heide, zonder telkens in herhaling te vervallen. We noemen b.v. de buurtschappen Oele, Woolde, Driene, waar men in den zomer naar hartelust langs mooie laantjes en roggepaadjes kan wandelen.
De bevolking van Hengelo is voor ongeveer 1/3 R.K. De rest der bevolking behoort tot verschillende kerkgenootschappen. Er zijn 2 R.K. kerken, een aan de Enschedésche straat (St. Lam¬bertus) en een aan de Haaksbergerstraat (St. Ludgerdus), terwijl de stichting van een derde kerk in de omgeving van de Oldenzaalschestraat wordt voorbereid. Voorts zijn er: een Ned. Herv. Kerk aan de Deldenerstraat, een Gereformeerde aan de Wolter ten Catestraat, een Israëlitische- en een Doopsgezinde aan de Marktstraat, een van de Gemeente van Gedoopte Christenen aan de Schoolstraat hoek Veldbleekstraat, een van de Baptisten Gemeente aan de Jacob Catsstraat en een van de Hersteld Apostolische Zendingsgemeente aan de Oversteweg hoek Leusveenweg.
Zoowel voor het lager-, als voor het middelbaar- en hooger onderwijs is in Hengelo goed gezorgd. Er zijn de volgende scholen: 13 scholen voor openbaar L.O. en 2 voor openbaar U.L.0., waarvan er een opleidt voor H.B.S. en Gymnasium, de ander meer direct opleidt voor Handel en Kantoor. Voorts zijn er de volgende scholen voor bijzonder onderwijs: 5 R.K. scholen voor bijzonder gewoon lager- en 2 voor uitgebreid L.O., een school voor U.L.O. van de Ver. tot stichting van de Heng. Schoolvereeniging; een voor gewoon L.O. van de Ver. tot Stichting en instandhouding van scholen met den Bijbel, een van de Ver. voor Christelijk Nationaal Onderwijs. Verder zijn er: een Hoogere Burgerschool (gemeentelijke) met 5-jarigen cursus, een Gymnasium, een Rijkslandbouwwinterschool, een Ambachtsavondschool en een Handelsavondschool.
Verder zijn in Hengelo twee ziekenhuizen, een Algemeen Ziekenhuis van de Vereeniging Het Ziekenhuis aan de Driener¬dwarsweg en een R.K. Ziekenhuis aan de Oldenzaalschestraat. Ten slotte zij nog vermeld, dat te Hengelo zetelt de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Twenthe, terwijl er voorts een Raad van Arbeid en een Inspectie der Rijks Directe Belastingen zijn gevestigd.
Mooi Twenthe (1925): Holten
HOLTEN
Er zijn zeker weinig plaatsen in ons land, waar meer natuurschoon wordt gevonden dan te Holten. het dorp, dat te midden der heuvels is gelegen of wel tusschen den Holterberg aan de Noordzijde en den Zuurberg aan de Zuidzijde. De plaats is gemakkelijk bereikbaar van uit alle richtingen langs verharde wegen en per spoorlijn Deventer-Almelo. De naam Holten ontleent zich waarschijnlijk aan de ligging; n.l. een holte in de heuvels. Volgens overlevering danken de plaatsen Holten en Rijssen hun namen aan de dennenbosschen. Een orkaan uit het westen zou de boomen omvergewaaid hebben met de takken of rijzen gericht naar de plaats Rijssen, dat daarom Rijssen genoemd wordt (in het gemeentewapen komt een dennentak voor) en de stammen, het hout (of holt) naar de zijde van Holten.
Komende van de richting Deventer, den Rijksstraatweg volgend, ontwaart men links de prachtige helling van den Holterberg met haar groene kleurschakeeringen, even onderbroken door het rood pannendak van Huize de Berg. De weg leidt onder het spoorwegviaduct door het dorp binnen en geeft hier door de vrij sterke klimming en de verderop gelegen woningen een eigenaardig vriendelijk aspect. Ook van de oostzijde naar het dorp komende, is de aanblik van het omringende golvende landschap met het dorp voor ons bijzonder bekoorlijk.
De plaats heeft geen historische merkwaardigheden. Op 16 Juni 1829 is het geheele dorp in vlammen opgegaan. In den voorgevel van het hotel Müller is naar aanleiding hiervan een gedenksteen aangebracht met het opschrift: ‘In 1829 is dit huis herbouwd door G. Schuitert en A. Buisman wonende te Zwolle; het oude benevens 51 huizen, 17 schuren, kerk, toren en school zijn den 16 Juni 1829 afgebrand’. Ook op één der torenklokken, die eerst 11 jaren na den brand werden aangebracht, wordt door het volgend gedicht aan de ramp, die de plaats trof, herinnerd:
Een vuurgloed brak voor elf jaren
Op dezen dag mijn klanken af
En dreigde alom met doodsgevaren
Doch God was het die redding gaf;
Daar ik nu mijn klank weer hooren laat
Tot nut van Kerk en Burgerstaat.
Holten, den 16 Juny 1840 - Concordia Mefecit.
Gerhardus Theodorus van Heuvel uit Dinxperlo.
Behalve het genoemde hotel Müller heeft men nog het hotel Kalfsterman waar ook een flinke warande den vreemdeling een welkome gelegenheid biedt een oogenblik aangenaam te pauseeren. Door het samenkomen van wegen uit alle richtingen brengt het verkeer af en toe een gezellige drukte.
Behalve een Ned. Herv. Kerk, een Geref. Kerk en een Synagoge heeft het dorp een tweetal uitnemende scholen, n.l. een goed ingerichte openbare lagere school en een eveneens flinke school met den Bijbel. Ook de beide groote boterfabrieken, de Coöp. Stoomzuivelfabriek ‘de Vrijheid’ en de Stoomzuivelfabriek ‘de Eendracht’ van Gebr. Wansink geven een gunstigen indruk van de plaats. De directies van beide fabrieken zijn welwillend genoeg om ieder, die het behaagt, een kijkje te geven in een nijverheid die in zeer nauw verband staat met den arbeid van onze landelijke bevolking.
Van uit het dorp kan men bij den eersten afweg even onder het spoorwegviaduct door langs een langzaam stijgenden weg een tocht maken naar den Holterberg. Ook voorbij het station en verder langs het gemeentelijk abattoir kan men over een landweg tusschen akkers door deze hoogte bereiken, die blijkens de officieele gegevens 68 M. boven A.P. ligt en een oppervlakte heeft van meer dan 1500 H.A. De aanvankelijk weinig oploopende weg maakt dat men op het eerste gezicht niet vermoedt, dat de berg in werkelijkheid hooger is dan zich oogenschijnlijk laat aanzien. De tocht loont echter de moeite in hooge mate hen, die voor natuurindrukken vatbaar zijn, want de omgeving is werkelijk aangrijpend schoon. Behalve den automobielweg met zijn aftakking, loopen in allerlei richtingen flinke breede wandelpaden, die behoudens enkele met te steile helling ook per fiets heel goed te berijden zijn. Een wandeling over de hoogten en in de laagten van den Holterberg is verrukkelijk. Steeds is het uitzicht vol afwisseling. Mooier vergezichten vindt men in ons land bijna nergens. Aan den gezichteinder ontdekt het oog torens van plaatsen, die uren ver in den omtrek liggen, van Deventer, Zutphen, Lochem, om van Rijssen, Raalte en meer nabij zijnde niet te spreken. Een mengeling van tinten en kleuren vertoont zich aan het oog, vooral als het wijde landschap door het zonlicht wordt overgoten. De berg zelf, met zijn hoogten en laagten, zijn diepten en ravijnen, zijn dennebosschen en heidevelden. is ook op zich zelf vol afwisseling. Vooral prachtig is hij in het voorjaar wanneer de gouden brem overal kleur brengt of in Augustus als de heide bloeit en de grond als met een paars kleed is overdekt.
Ofschoon de Berg overal mooi is, onverschillig waar men zich bevindt, zijn er toch een paar punten die het drukst bezocht worden, om hun eigenaardige bekoorlijkheid, n.l. het Niemendal en het Kolkje. Het Niemendal is een diep ravijn gedeeltelijk met dennen en heide begroeid. Aan den rand, voor men afdaalt langs het pad, opent zich een mooi uitzicht in westelijke richting, waar de torens van Deventer zich duidelijk aan den horizon afteekenen. Ook het Kolkje is waard bezocht te worden, vooral omdat de wegen, die erheen voeren, op tal van punten zulke heerlijke panorama's te aanschouwen geven. Het is wel opmerkelijk, dat het steeds met water gevuld is, terwijl dit heldere vocht in den omtrek nergens wordt gevonden. Omgeven door jonge berkjes, terwijl de grond bedekt is met een tapijt van zacht mos, noodigt het als van zelf tot rusten. De omgeving van het Kolkje is toegankelijk van 15 April tot 1 October van 's morgens 8 uur tot zonsondergang. Met behulp van de wandelkaart zijn beide genoemde plekjes gemakkelijk te vinden. Op verschillende punten zijn genummerde steenen geplaatst om den wandelaar in staat te stellen, zelf den weg te vinden in dit groote park van ongerepte natuur. Vanaf den Holterberg ziet men het dorp in een dal liggen waardoor spoortreinen als stukjes speelgoed tusschen welige akkers aankomen en weer verdwijnen.
Aan de overzijde ligt een ander mooi gedeelte van Holten, de zoogenaamde Beuseberg, waarvan het hoogste deel den naam draagt van Zuurberg. Voor vreemdelingen is het gemakkelijk te vinden, omdat de touristenweg A.N.W.B. er over heen leidt en men dezen slechts heeft te volgen.
Ofschoon de Zuurberg niet zoo hoog is als de Holterberg biedt hij toch op onderscheidene plaatsen schoone en verrassende vergezichten aan. Een mooi panorama heeft men in het Noorden op Holten met den Holterberg op den achtergrond. Wat den Zuurberg vooral een eigenaardig karakter verleent, zijn de kleine boerderijen, die aan den voet verspreid liggen en daardoor aan 't geheel een bijzondere bekoorlijkheid verleenen.
Richt men zijn schreden meer naar 't Oosten en steekt men den straatweg over van Holten naar Markelo, dan komt men door de buurtschap Look en vervolgens op de Borkeld. Een gemakkelijk fietspad voert er heen, wanneer men voorbij den straatweg naar Rijssen van Holten uit links afslaat. Wel wisselen hoog en laag elkaar hier minder sterk af dan in de reeds mooie natuur. Bosschen en heide, bouw- en weiland zorgen voor genoemde deelen, toch heeft ook deze streek een eigenaardige de noodige afwisseling.
Op de grens tusschen Holten en Rijssen aan den Rijksstraatweg heeft men de herberg ‘de Keizer’. Volgens overleveringen zou Keizer Karel de Vijfde op zijn doorreis door Twenthe in 1533 aldaar toevallig een boerenbruiloft hebben bijgewoond en toen met de bruid hebben gedanst. Vanaf den Rijksstraatweg voert rechts een automobielweg naar den Holterberg. Even over het spoor in de richting van het dorp heeft men links van den Rijksstraatweg het Twenhaarsveld. Op een paar minuten afstand in dit veld is een merkwaardige groote steen te zien. Reeds werd herhaalde malen getracht dit natuurmonument een geschikter plaats te geven, doch het enorme gewicht deed telkens de pogingen mislukken.
Ten Oosten van Holten, waar de Rijkswegen van Rijssen en Markelo samen komen, stond vroeger het kasteel Waardenborgh of ook wel ‘het huis te Holten’. Een laagte in het weiland aldaar geeft nog de juiste plaats aan waar enkele jaren geleden de fundamenten van dit kasteel werden ontdekt.
Van Holten in de richting Raalte komt men langs een verharden weg door de buurschappen Neerdorp en Espelo. De weg loopt een eind langs den voet van den Holterberg. Overal komen zandwegen met hun diepe karresporen, waarlangs rijwielpaden, te voorschijn. Hiervan voert de Helhuizerweg den wandelaar door de buurtschap van dien naam in de richting van Haarle. De naam Hel is waarschijnlijk ontstaan doordat tijden geleden de natuur de streek aldaar tot een zoo woest en onbewoonbaar oord had gemaakt, dat men eenigen durf moet hebben gehad zich aldaar te vestigen. Door onvermoeide vlijt is hierin verandering gebracht en zijn thans veel dorre gronden in vruchtbare akkers herschapen. Een diep ravijn in den Holterberg, geheeten De Diepe Hel, geeft ons nog een machtig beeld te zien van de grootheid van de natuur. In deze eenzaamheid krijgt men eenigen indruk van wat eens de oertijden moeten zijn geweest. De weg naar Raalte volgende komen we langs de school te Espelo, gelegen te midden der geurige dennenbosschen. Het Hoofd, gewoonlijk door de menschen uit die streek de boschmeester genoemd, is steeds genegen het moois en afwisselende natuurschoon in de omgeving onder de aandacht van de bezoekers te brengen en voorzoover de tijd het hem toelaat als gids te dienen. Ook hier weer een rijke natuur waaraan niets ontbreekt. Een eind verder voert de weg ons langs de boerderij de Ulft, in welker nabijheid voor kort geleden een gehucht is verrezen genaamd Nieuw-Heeten, waar een Roomsch Katholieke kerk en een modern ingerichte R.K. school zijn gesticht.
Een zijweg van den Raalterweg, de Espelodijk genaamd, verbindt de buurtschappen Espelo en Dijkerhoek. Aan dezen weg liggen pas ontgonnen weilanden en naarmate men Dijkerhoek nadert, verandert het landschap meer en meer van bosch en heide in een weidestreek. Overal verspreid liggen hier groote en kleine boerderijen. Waar de Espelodijk den straatweg Holten-Deventer kruist, ziet men rechts de herberg ‘Het bonte paard’ en links de villa's Oudersheim en de Rinkelaar. Een straatwegje loopt verder door tot aan het station Dijkerhoek. De buurtschap Dijkerhoek staat weer in verbinding met het dorp door den met den spoorweg parallelloopenden straatweg. Mooier is echter een wandeling langs den Ouden Deventerweg, te midden van akkers, bosch en heide. Vanaf het station Dijkerhoek zuidwaarts komt men in dat gedeelte van Holten, hetwelk bijna uitsluitend grasland is ‘Het Holterbroek’. Ook vanuit het dorp is dit te bereiken langs den grintweg naar Laren. Het landschap is hier van gansch anderen aard dan het overige deel van Holten. Hier kan men des zomers het roodbonte vee in de groene weiden, omzoomd met slooten zien grazen of de landman arbeidende aan den hooioogst. Alles heeft hier meer een Hollandsch karakter in tegenstelling met de hoogten, die men in de verte kan zien liggen.
De Zuidelijke grens van het Holterbroek wordt gedeeltelijk gevormd door het riviertje De Schipbeek, waarover de Wippertsbrug, die de verbinding vormt tusschen het Overijsselsch en het Geldersch grondgebied.
In vorenstaande regelen is getracht een beeld te geven van Holten en de ongekend mooie omgeving. Voor hen, die naar zuiver natuurschoon zoeken, kan het slechts een kleine richt¬snoer zijn. Elk plekje levert hun een bron van waar genot, te mooi om slechts in 't kort weer te geven.
A. J. GOLDSTEIN.
Er zijn zeker weinig plaatsen in ons land, waar meer natuurschoon wordt gevonden dan te Holten. het dorp, dat te midden der heuvels is gelegen of wel tusschen den Holterberg aan de Noordzijde en den Zuurberg aan de Zuidzijde. De plaats is gemakkelijk bereikbaar van uit alle richtingen langs verharde wegen en per spoorlijn Deventer-Almelo. De naam Holten ontleent zich waarschijnlijk aan de ligging; n.l. een holte in de heuvels. Volgens overlevering danken de plaatsen Holten en Rijssen hun namen aan de dennenbosschen. Een orkaan uit het westen zou de boomen omvergewaaid hebben met de takken of rijzen gericht naar de plaats Rijssen, dat daarom Rijssen genoemd wordt (in het gemeentewapen komt een dennentak voor) en de stammen, het hout (of holt) naar de zijde van Holten.
Komende van de richting Deventer, den Rijksstraatweg volgend, ontwaart men links de prachtige helling van den Holterberg met haar groene kleurschakeeringen, even onderbroken door het rood pannendak van Huize de Berg. De weg leidt onder het spoorwegviaduct door het dorp binnen en geeft hier door de vrij sterke klimming en de verderop gelegen woningen een eigenaardig vriendelijk aspect. Ook van de oostzijde naar het dorp komende, is de aanblik van het omringende golvende landschap met het dorp voor ons bijzonder bekoorlijk.
De plaats heeft geen historische merkwaardigheden. Op 16 Juni 1829 is het geheele dorp in vlammen opgegaan. In den voorgevel van het hotel Müller is naar aanleiding hiervan een gedenksteen aangebracht met het opschrift: ‘In 1829 is dit huis herbouwd door G. Schuitert en A. Buisman wonende te Zwolle; het oude benevens 51 huizen, 17 schuren, kerk, toren en school zijn den 16 Juni 1829 afgebrand’. Ook op één der torenklokken, die eerst 11 jaren na den brand werden aangebracht, wordt door het volgend gedicht aan de ramp, die de plaats trof, herinnerd:
Een vuurgloed brak voor elf jaren
Op dezen dag mijn klanken af
En dreigde alom met doodsgevaren
Doch God was het die redding gaf;
Daar ik nu mijn klank weer hooren laat
Tot nut van Kerk en Burgerstaat.
Holten, den 16 Juny 1840 - Concordia Mefecit.
Gerhardus Theodorus van Heuvel uit Dinxperlo.
Behalve het genoemde hotel Müller heeft men nog het hotel Kalfsterman waar ook een flinke warande den vreemdeling een welkome gelegenheid biedt een oogenblik aangenaam te pauseeren. Door het samenkomen van wegen uit alle richtingen brengt het verkeer af en toe een gezellige drukte.
Behalve een Ned. Herv. Kerk, een Geref. Kerk en een Synagoge heeft het dorp een tweetal uitnemende scholen, n.l. een goed ingerichte openbare lagere school en een eveneens flinke school met den Bijbel. Ook de beide groote boterfabrieken, de Coöp. Stoomzuivelfabriek ‘de Vrijheid’ en de Stoomzuivelfabriek ‘de Eendracht’ van Gebr. Wansink geven een gunstigen indruk van de plaats. De directies van beide fabrieken zijn welwillend genoeg om ieder, die het behaagt, een kijkje te geven in een nijverheid die in zeer nauw verband staat met den arbeid van onze landelijke bevolking.
Van uit het dorp kan men bij den eersten afweg even onder het spoorwegviaduct door langs een langzaam stijgenden weg een tocht maken naar den Holterberg. Ook voorbij het station en verder langs het gemeentelijk abattoir kan men over een landweg tusschen akkers door deze hoogte bereiken, die blijkens de officieele gegevens 68 M. boven A.P. ligt en een oppervlakte heeft van meer dan 1500 H.A. De aanvankelijk weinig oploopende weg maakt dat men op het eerste gezicht niet vermoedt, dat de berg in werkelijkheid hooger is dan zich oogenschijnlijk laat aanzien. De tocht loont echter de moeite in hooge mate hen, die voor natuurindrukken vatbaar zijn, want de omgeving is werkelijk aangrijpend schoon. Behalve den automobielweg met zijn aftakking, loopen in allerlei richtingen flinke breede wandelpaden, die behoudens enkele met te steile helling ook per fiets heel goed te berijden zijn. Een wandeling over de hoogten en in de laagten van den Holterberg is verrukkelijk. Steeds is het uitzicht vol afwisseling. Mooier vergezichten vindt men in ons land bijna nergens. Aan den gezichteinder ontdekt het oog torens van plaatsen, die uren ver in den omtrek liggen, van Deventer, Zutphen, Lochem, om van Rijssen, Raalte en meer nabij zijnde niet te spreken. Een mengeling van tinten en kleuren vertoont zich aan het oog, vooral als het wijde landschap door het zonlicht wordt overgoten. De berg zelf, met zijn hoogten en laagten, zijn diepten en ravijnen, zijn dennebosschen en heidevelden. is ook op zich zelf vol afwisseling. Vooral prachtig is hij in het voorjaar wanneer de gouden brem overal kleur brengt of in Augustus als de heide bloeit en de grond als met een paars kleed is overdekt.
Ofschoon de Berg overal mooi is, onverschillig waar men zich bevindt, zijn er toch een paar punten die het drukst bezocht worden, om hun eigenaardige bekoorlijkheid, n.l. het Niemendal en het Kolkje. Het Niemendal is een diep ravijn gedeeltelijk met dennen en heide begroeid. Aan den rand, voor men afdaalt langs het pad, opent zich een mooi uitzicht in westelijke richting, waar de torens van Deventer zich duidelijk aan den horizon afteekenen. Ook het Kolkje is waard bezocht te worden, vooral omdat de wegen, die erheen voeren, op tal van punten zulke heerlijke panorama's te aanschouwen geven. Het is wel opmerkelijk, dat het steeds met water gevuld is, terwijl dit heldere vocht in den omtrek nergens wordt gevonden. Omgeven door jonge berkjes, terwijl de grond bedekt is met een tapijt van zacht mos, noodigt het als van zelf tot rusten. De omgeving van het Kolkje is toegankelijk van 15 April tot 1 October van 's morgens 8 uur tot zonsondergang. Met behulp van de wandelkaart zijn beide genoemde plekjes gemakkelijk te vinden. Op verschillende punten zijn genummerde steenen geplaatst om den wandelaar in staat te stellen, zelf den weg te vinden in dit groote park van ongerepte natuur. Vanaf den Holterberg ziet men het dorp in een dal liggen waardoor spoortreinen als stukjes speelgoed tusschen welige akkers aankomen en weer verdwijnen.
Aan de overzijde ligt een ander mooi gedeelte van Holten, de zoogenaamde Beuseberg, waarvan het hoogste deel den naam draagt van Zuurberg. Voor vreemdelingen is het gemakkelijk te vinden, omdat de touristenweg A.N.W.B. er over heen leidt en men dezen slechts heeft te volgen.
Ofschoon de Zuurberg niet zoo hoog is als de Holterberg biedt hij toch op onderscheidene plaatsen schoone en verrassende vergezichten aan. Een mooi panorama heeft men in het Noorden op Holten met den Holterberg op den achtergrond. Wat den Zuurberg vooral een eigenaardig karakter verleent, zijn de kleine boerderijen, die aan den voet verspreid liggen en daardoor aan 't geheel een bijzondere bekoorlijkheid verleenen.
Richt men zijn schreden meer naar 't Oosten en steekt men den straatweg over van Holten naar Markelo, dan komt men door de buurtschap Look en vervolgens op de Borkeld. Een gemakkelijk fietspad voert er heen, wanneer men voorbij den straatweg naar Rijssen van Holten uit links afslaat. Wel wisselen hoog en laag elkaar hier minder sterk af dan in de reeds mooie natuur. Bosschen en heide, bouw- en weiland zorgen voor genoemde deelen, toch heeft ook deze streek een eigenaardige de noodige afwisseling.
Op de grens tusschen Holten en Rijssen aan den Rijksstraatweg heeft men de herberg ‘de Keizer’. Volgens overleveringen zou Keizer Karel de Vijfde op zijn doorreis door Twenthe in 1533 aldaar toevallig een boerenbruiloft hebben bijgewoond en toen met de bruid hebben gedanst. Vanaf den Rijksstraatweg voert rechts een automobielweg naar den Holterberg. Even over het spoor in de richting van het dorp heeft men links van den Rijksstraatweg het Twenhaarsveld. Op een paar minuten afstand in dit veld is een merkwaardige groote steen te zien. Reeds werd herhaalde malen getracht dit natuurmonument een geschikter plaats te geven, doch het enorme gewicht deed telkens de pogingen mislukken.
Ten Oosten van Holten, waar de Rijkswegen van Rijssen en Markelo samen komen, stond vroeger het kasteel Waardenborgh of ook wel ‘het huis te Holten’. Een laagte in het weiland aldaar geeft nog de juiste plaats aan waar enkele jaren geleden de fundamenten van dit kasteel werden ontdekt.
Van Holten in de richting Raalte komt men langs een verharden weg door de buurschappen Neerdorp en Espelo. De weg loopt een eind langs den voet van den Holterberg. Overal komen zandwegen met hun diepe karresporen, waarlangs rijwielpaden, te voorschijn. Hiervan voert de Helhuizerweg den wandelaar door de buurtschap van dien naam in de richting van Haarle. De naam Hel is waarschijnlijk ontstaan doordat tijden geleden de natuur de streek aldaar tot een zoo woest en onbewoonbaar oord had gemaakt, dat men eenigen durf moet hebben gehad zich aldaar te vestigen. Door onvermoeide vlijt is hierin verandering gebracht en zijn thans veel dorre gronden in vruchtbare akkers herschapen. Een diep ravijn in den Holterberg, geheeten De Diepe Hel, geeft ons nog een machtig beeld te zien van de grootheid van de natuur. In deze eenzaamheid krijgt men eenigen indruk van wat eens de oertijden moeten zijn geweest. De weg naar Raalte volgende komen we langs de school te Espelo, gelegen te midden der geurige dennenbosschen. Het Hoofd, gewoonlijk door de menschen uit die streek de boschmeester genoemd, is steeds genegen het moois en afwisselende natuurschoon in de omgeving onder de aandacht van de bezoekers te brengen en voorzoover de tijd het hem toelaat als gids te dienen. Ook hier weer een rijke natuur waaraan niets ontbreekt. Een eind verder voert de weg ons langs de boerderij de Ulft, in welker nabijheid voor kort geleden een gehucht is verrezen genaamd Nieuw-Heeten, waar een Roomsch Katholieke kerk en een modern ingerichte R.K. school zijn gesticht.
Een zijweg van den Raalterweg, de Espelodijk genaamd, verbindt de buurtschappen Espelo en Dijkerhoek. Aan dezen weg liggen pas ontgonnen weilanden en naarmate men Dijkerhoek nadert, verandert het landschap meer en meer van bosch en heide in een weidestreek. Overal verspreid liggen hier groote en kleine boerderijen. Waar de Espelodijk den straatweg Holten-Deventer kruist, ziet men rechts de herberg ‘Het bonte paard’ en links de villa's Oudersheim en de Rinkelaar. Een straatwegje loopt verder door tot aan het station Dijkerhoek. De buurtschap Dijkerhoek staat weer in verbinding met het dorp door den met den spoorweg parallelloopenden straatweg. Mooier is echter een wandeling langs den Ouden Deventerweg, te midden van akkers, bosch en heide. Vanaf het station Dijkerhoek zuidwaarts komt men in dat gedeelte van Holten, hetwelk bijna uitsluitend grasland is ‘Het Holterbroek’. Ook vanuit het dorp is dit te bereiken langs den grintweg naar Laren. Het landschap is hier van gansch anderen aard dan het overige deel van Holten. Hier kan men des zomers het roodbonte vee in de groene weiden, omzoomd met slooten zien grazen of de landman arbeidende aan den hooioogst. Alles heeft hier meer een Hollandsch karakter in tegenstelling met de hoogten, die men in de verte kan zien liggen.
De Zuidelijke grens van het Holterbroek wordt gedeeltelijk gevormd door het riviertje De Schipbeek, waarover de Wippertsbrug, die de verbinding vormt tusschen het Overijsselsch en het Geldersch grondgebied.
In vorenstaande regelen is getracht een beeld te geven van Holten en de ongekend mooie omgeving. Voor hen, die naar zuiver natuurschoon zoeken, kan het slechts een kleine richt¬snoer zijn. Elk plekje levert hun een bron van waar genot, te mooi om slechts in 't kort weer te geven.
A. J. GOLDSTEIN.
Mooi Twenthe (1925): Lonneker
LONNEKER
Zooals de dooier in 't ei door het wit, zoo wordt geheel Enschedé door de uitgestrekte gemeente Lonneker omgeven. Zij bestaat uit een aantal buurschappen, die samen eene oppervlakte hebben van ongeveer 14000 H.A. en eene bevolking tellen van bij de 22000 inwoners. Hoewel in de nabijheid der ‘stad’ ook enkele fabrieken gevonden worden, is toch in de gemeente Lonneker landbouw het hoofdmiddel van bestaan.
Vroeger, 'n dertig, veertig jaar geleden, was hier nog veel heide, maar door intensieve cultuur van den bodem en het gebruik van kunstmest, is thans veel van die heide in vruchtbaar bouw- en weiland veranderd. Veel wordt hier dan ook voor den vooruitgang van landbouw en veeteelt gedaan. De welvaart, die de landbouw aan Lonneker bracht, heeft al lang haar stempel op de plattelandsgemeente gedrukt. Alles heeft in de laatste jaren een ander aanzien gekregen. De ‘losse hoezen’ van vroeger zijn zoo goed als geheel verdwenen en hebben plaats gemaakt voor modern gebouwde boerderijen, met grupstallen voor het vee, met gierkelders en andere verbeteringen, die de landbouw -in de laatste jaren gebracht heeft. Ook de kleeding, vooral van jongelieden, is meer ‘stadsch’ geworden, hoewel in afgelegen buurten de ouderwetsche kleederdracht hier en -daar nog voorkomt.
De dorpskom der gemeente ligt tusschen Enschedé en Oldenzaal, ongeveer 'n uur van beide plaatsen. Zij bestaat uit een aantal onregelmatig verspreid liggende woningen, waarvan de bewoners met wat landbouw en de uitoefening van 't een of ander bedrijf zich bezig houden. Een sieraad van het dorp is de in 1912 gebouwde Roomsche kerk, die toen het kerkgebouw, dat van 1820 dagteekende, heeft vervangen. Nog staat hier een Openbare en een R.K. school, welke laatste, in 1872 gesticht, onlangs door een geheel nieuwe is gevolgd.
Een tweede Lonnekerbuurt, waaraan wij een bezoek dienen te brengen, is Glanerbrug, gewoonlijk kortweg ‘de Brug’ geheeten. Van Enschedé bereikt men de plaats in een uur over 'n weg, die aan weerszijden met reeds vrij forsche eiken en beuken en aan 't begin met nette villa's en landhuizen, prijkt. Een halve eeuw geleden, bestond van de Brug nog niet veel meer dan een grenskantoor, met daarbij staande kommiezenwoningen en hier en daar wat verspreide boerderijtjes en arbeiderswoningen. Zoowat veertig jaar geleden, is men toen met den opbouw van Glanerbrug begonnen. Althans in 1886 bestond er reeds eene school met ruim 40 leerlingen en twee onderwijzers, die in 1921 was aangegroeid tot eene met ruim 400 discipelen, die door 13 onderwijzers werden onderwezen! De bevolking was toen tot 5000 inwoners gestegen, die hun bestaan vonden in de fabrieken te Gronau, in de even over de grens gebouwde fabriek Eilermark, en eene kleine minderheid te Enschedé. In die jaren waren aan de Brug verrezen: vier kerken, twee kloosters, vier scholen, een hulppostkantoor en tal van netgebouwde winkels. In de ongelukkige oorlogsperiode, sedert 1914 werd de vooruitgang der plaats met kracht geremd en wij vreezen, dat de Brug in afzienbaren tijd niet weer den bloei zal beleven, dien ze in 't begin van deze eeuw genoot.
Een andere belangrijke buurschap van Lonneker is Boekelo. Van Hengelo en Enschedé loopen hier de lijnen van 't Lokaalspoor in een V-vorm samen, om vervolgens van Haaksbergen over de Geldersche grens te gaan. Te Boekelo is ook eene industrie en wel een bleekerij en drukkerij, die in een sierlijk fabrieksgebouw worden uitgeoefend. Iets verder, naar 't zuiden, ligt aan de lijn de halte ‘Zoutindustrie’, in wier nabijheid men sedert enkele jaren zout uit den bodem wint. Tot 1817 stond in deze buurt een kasteel, de Hof te Boekelo, toen het eigendom van Mr. H.I.C. van Kempen, te Zwolle. Aan dezen Hof is een merkwaardige geschiedenis verbonden, die we hier in 't kort willen mededeelen. Een der vroegere Heeren van Boekelo had indertijd aan de kerk van Alstätte, liggende even over de grens, den een of anderen dienst bewezen. De kerk had zich toen verplicht den heer van B. telken jaren een houten bekertje aan te bieden, n.l. de duigjes van eikenhout, de hoepeltjes van hazelaar, gebonden in drie rijen, die van den bast ontdaan waren. De koster van Alstätte, die, als hij jaarlijks den tijnsbeker bracht, door den Heer en zijn gezin met eenige plechtigheid ontvangen werd, ontving dan den beker eerst vol scharrebier, in later tijd een spekpannekoek. In 1851 is dit gebruik afgeschaft. In de Oudheidkamer te Enschedé wordt thans nog een tijnsbeker van Boekelo bewaard.
Zooals de dooier in 't ei door het wit, zoo wordt geheel Enschedé door de uitgestrekte gemeente Lonneker omgeven. Zij bestaat uit een aantal buurschappen, die samen eene oppervlakte hebben van ongeveer 14000 H.A. en eene bevolking tellen van bij de 22000 inwoners. Hoewel in de nabijheid der ‘stad’ ook enkele fabrieken gevonden worden, is toch in de gemeente Lonneker landbouw het hoofdmiddel van bestaan.
Vroeger, 'n dertig, veertig jaar geleden, was hier nog veel heide, maar door intensieve cultuur van den bodem en het gebruik van kunstmest, is thans veel van die heide in vruchtbaar bouw- en weiland veranderd. Veel wordt hier dan ook voor den vooruitgang van landbouw en veeteelt gedaan. De welvaart, die de landbouw aan Lonneker bracht, heeft al lang haar stempel op de plattelandsgemeente gedrukt. Alles heeft in de laatste jaren een ander aanzien gekregen. De ‘losse hoezen’ van vroeger zijn zoo goed als geheel verdwenen en hebben plaats gemaakt voor modern gebouwde boerderijen, met grupstallen voor het vee, met gierkelders en andere verbeteringen, die de landbouw -in de laatste jaren gebracht heeft. Ook de kleeding, vooral van jongelieden, is meer ‘stadsch’ geworden, hoewel in afgelegen buurten de ouderwetsche kleederdracht hier en -daar nog voorkomt.
De dorpskom der gemeente ligt tusschen Enschedé en Oldenzaal, ongeveer 'n uur van beide plaatsen. Zij bestaat uit een aantal onregelmatig verspreid liggende woningen, waarvan de bewoners met wat landbouw en de uitoefening van 't een of ander bedrijf zich bezig houden. Een sieraad van het dorp is de in 1912 gebouwde Roomsche kerk, die toen het kerkgebouw, dat van 1820 dagteekende, heeft vervangen. Nog staat hier een Openbare en een R.K. school, welke laatste, in 1872 gesticht, onlangs door een geheel nieuwe is gevolgd.
Een tweede Lonnekerbuurt, waaraan wij een bezoek dienen te brengen, is Glanerbrug, gewoonlijk kortweg ‘de Brug’ geheeten. Van Enschedé bereikt men de plaats in een uur over 'n weg, die aan weerszijden met reeds vrij forsche eiken en beuken en aan 't begin met nette villa's en landhuizen, prijkt. Een halve eeuw geleden, bestond van de Brug nog niet veel meer dan een grenskantoor, met daarbij staande kommiezenwoningen en hier en daar wat verspreide boerderijtjes en arbeiderswoningen. Zoowat veertig jaar geleden, is men toen met den opbouw van Glanerbrug begonnen. Althans in 1886 bestond er reeds eene school met ruim 40 leerlingen en twee onderwijzers, die in 1921 was aangegroeid tot eene met ruim 400 discipelen, die door 13 onderwijzers werden onderwezen! De bevolking was toen tot 5000 inwoners gestegen, die hun bestaan vonden in de fabrieken te Gronau, in de even over de grens gebouwde fabriek Eilermark, en eene kleine minderheid te Enschedé. In die jaren waren aan de Brug verrezen: vier kerken, twee kloosters, vier scholen, een hulppostkantoor en tal van netgebouwde winkels. In de ongelukkige oorlogsperiode, sedert 1914 werd de vooruitgang der plaats met kracht geremd en wij vreezen, dat de Brug in afzienbaren tijd niet weer den bloei zal beleven, dien ze in 't begin van deze eeuw genoot.
Een andere belangrijke buurschap van Lonneker is Boekelo. Van Hengelo en Enschedé loopen hier de lijnen van 't Lokaalspoor in een V-vorm samen, om vervolgens van Haaksbergen over de Geldersche grens te gaan. Te Boekelo is ook eene industrie en wel een bleekerij en drukkerij, die in een sierlijk fabrieksgebouw worden uitgeoefend. Iets verder, naar 't zuiden, ligt aan de lijn de halte ‘Zoutindustrie’, in wier nabijheid men sedert enkele jaren zout uit den bodem wint. Tot 1817 stond in deze buurt een kasteel, de Hof te Boekelo, toen het eigendom van Mr. H.I.C. van Kempen, te Zwolle. Aan dezen Hof is een merkwaardige geschiedenis verbonden, die we hier in 't kort willen mededeelen. Een der vroegere Heeren van Boekelo had indertijd aan de kerk van Alstätte, liggende even over de grens, den een of anderen dienst bewezen. De kerk had zich toen verplicht den heer van B. telken jaren een houten bekertje aan te bieden, n.l. de duigjes van eikenhout, de hoepeltjes van hazelaar, gebonden in drie rijen, die van den bast ontdaan waren. De koster van Alstätte, die, als hij jaarlijks den tijnsbeker bracht, door den Heer en zijn gezin met eenige plechtigheid ontvangen werd, ontving dan den beker eerst vol scharrebier, in later tijd een spekpannekoek. In 1851 is dit gebruik afgeschaft. In de Oudheidkamer te Enschedé wordt thans nog een tijnsbeker van Boekelo bewaard.
Mooi Twenthe (1925): Losser
LOSSER
Het dorp Losser is onder de Twenthsche dorpen zeker niet een van de meest bekende. In de eerste plaats werkte hiertoe mede z'n ligging vlak aan de Duitsche grens, terwijl het tevens niet aan een grooten weg gelegen is. Tot voor weinige jaren lag het bovendien geheel geisoleerd van de overige plaatsen in Twenthe, daar het letterlijk geen enkelen goeden straatweg had naar de omliggende plaatsen. Hierin is thans een verandering ten goede gekomen. Er zijn nu goede macadam-wegen naar Enschedé, Oldenzaal, de Lutte en Gronau.
De Vereeniging Losser Vooruit heeft er bovendien het zijne toe bijgedragen om de aandacht op de mooie plekjes om ons dorp te wijzen. Wie heeft er nu in Twenthe niet van de Lossersche Zandbergen gehoord? Wie ze bezocht heeft zal moeten erkennen, dat het moeilijk is een plekje aan te wijzen als het eilandje Timpen met z'n bergen er om heen. Dat idyllisch stukje grond was echter tot voor kort zeer moeilijk te bereiken. Ook hierin is evenwel verandering gekomen. Wie van de Lutte, Oldenzaal of Enschedé het dorp nadert zal, door de richting te volgen aangegeven door handwijzers, aan een sintelweg komen, leidende naar het landgoed Verbecke van den heer Menco te Enschedé; deze sintelweg voert tevens naar de Dinkel, die hier op de grilligste wijze door het landschap met z'n ‘bergen’ kronkelt.
De vrije wandelingen zijn nog gedeeltelijk belemmerd, doordat men spoedig in den verboden strook van 300 M. komt, loopende langs de rijksgrens. Een waarschuwingsbord licht echter den wandelaar voldoende in.
Het dorp Losser is onder de Twenthsche dorpen zeker niet een van de meest bekende. In de eerste plaats werkte hiertoe mede z'n ligging vlak aan de Duitsche grens, terwijl het tevens niet aan een grooten weg gelegen is. Tot voor weinige jaren lag het bovendien geheel geisoleerd van de overige plaatsen in Twenthe, daar het letterlijk geen enkelen goeden straatweg had naar de omliggende plaatsen. Hierin is thans een verandering ten goede gekomen. Er zijn nu goede macadam-wegen naar Enschedé, Oldenzaal, de Lutte en Gronau.
De Vereeniging Losser Vooruit heeft er bovendien het zijne toe bijgedragen om de aandacht op de mooie plekjes om ons dorp te wijzen. Wie heeft er nu in Twenthe niet van de Lossersche Zandbergen gehoord? Wie ze bezocht heeft zal moeten erkennen, dat het moeilijk is een plekje aan te wijzen als het eilandje Timpen met z'n bergen er om heen. Dat idyllisch stukje grond was echter tot voor kort zeer moeilijk te bereiken. Ook hierin is evenwel verandering gekomen. Wie van de Lutte, Oldenzaal of Enschedé het dorp nadert zal, door de richting te volgen aangegeven door handwijzers, aan een sintelweg komen, leidende naar het landgoed Verbecke van den heer Menco te Enschedé; deze sintelweg voert tevens naar de Dinkel, die hier op de grilligste wijze door het landschap met z'n ‘bergen’ kronkelt.
De vrije wandelingen zijn nog gedeeltelijk belemmerd, doordat men spoedig in den verboden strook van 300 M. komt, loopende langs de rijksgrens. Een waarschuwingsbord licht echter den wandelaar voldoende in.
Mooi Twenthe (1925): Oldenzaal
OLDENZAAL
Oldenzaal is het bekende oude stadje, grensstation aan de spoorlijn Amsterdam-Berlijn. Als zoodanig is deze plaats wel het best in binnen- en buitenland bekend. Maar Oldenzaal is ook het eindpunt van den in 1916 geopenden Bondswandeling Zwolle-Oldenzaal en de toegangspoort naar de Lutte, een der schoonste landstreken van ons Nederland. Wat ligt het stadje schilderachtig aan de Noord-Westelijke helling van den Tankenberg.
De naaste omgeving van Oldenzaal, de buurtschap, vroeger marke, Berghuizen, waardoor de stad geheel omsloten is, behoort tot nu toe onder de gemeente Losser. Binnen niet al te langen tijd, zal deze, historisch en praktisch verkeerde toestand veranderen en Berghuizen bij de stad gevoegd worden. Dan is er niets meer, dat aan den groei van de stad, die reeds lang aan hare gesloopte muren en poorten ontwassen is, in den weg zal staan. In Oldenzaal heeft zich het spinnen, weven en verven van katoen uit aanvankelijke huisindustrie tot een machtig grootbedrijf ontwikkeld, terwijl op ander gebied de kleine bedrijven voortdurend in aantal toenemen. Men heeft er evenwel den band met de natuur, die haren hoorn des overvloeds hier bijzonder rijk heeft uitgestort, nog niet verbroken. Er is een tijd geweest, dat elk huis in de stad voor de helft ten behoeve van den landbouw was ingericht en dat iedere burger zijn tuin aan den stadswal of een stukje land daarbuiten had. Een wandeling rondom de stad langs die tuinen was toen een waar genot.
Te midden van het ruime, met oude linden omgeven, kerkplein verheft zich het merkwaardige, zeer oude, gedeeltelijk nog Romaansche kerkgebouw en de zware toren van de Sint Plechelmuskerk. Deze is gebouwd uit natuursteen, afkomstig uit de zandsteengroeven van de nabijgelegen Duitsche plaatsen Gildehaus en Bentheim. Veel van het eigenaardige van Oldenzaal is, als overal elders, verdwenen, hoewel nog een paar sierlijke gebeeldhouwde gevels uit vroegere eeuwen over zijn, die, naar men hoopt, nimmer zullen verwaarloosd of afgebroken worden. De vreemdeling, die de stad bezoekt, verzuime niet genoemde eerwaardige monumenten te gaan zien. Wandelende om de kerk heen bereikt men van zelf de plek waar Oldenzaals beroemde groote steen zich tegenwoordig bevindt.
In het museum, oudheidkamer genaamd, ziet de bezoeker de opgegraven urnen en steenen wapenen, die herinneren aan het feit, dat reeds de vroege bewoners van ons land deze schoone streek tot woonplaats hebben uitgezocht. Tal van herinneringen aan het verleden der stad zijn in de Oudheidkamer te zien, o.a. de walvischrib met een Latijnsch opschrift en het jaartal 1592 beschilderd, die lang geleden aan het Stadhuis heeft gehangen als teeken, dat het gerecht daar zijn zetel had.
De omstreken van Oldenzaal zijn heuvelachtig en boschrijk. De bodem bevat oudere en jongere geologische formaties, zoo afwisselend, dat ook de plantengroei daarvan duidelijk den invloed vertoont. Allerlei, waarvan de stedeling droomt, groeit en bloeit er. Eentonigheid, aan sommige heide- of boschstreken eigen, ontbreekt hier geheel. De amateur-fotograaf vindt er een uitgebreid en afwisselend opname-terrein. Als men de stad, waar goede hotels een nachtverblijf kunnen verleenen, verlaat langs den Zwarten weg en het Sportterrein, bereikt men de fraai aangelegde buitenplaatsen der Oldenzaalsche en Twenthsche fabrikanten. De Zwarte weg brengt u op den Bentheimerweg, een breede harde weg, die van Oldenzaal door de Lutte naar Bentheim gaat.
Wie dezen weg om het auto-verkeer vermijden wil, wandele óf rechts door de bosschen, óf links over den Tankenberg, op beide manieren kan men langs de schoonste plekjes ‘het Zwaantje’ bereiken. Dit is het bekende Hotel-pension, in de Lutte aan den Bentheimerweg gelegen, vanwaar uit weer andere schoone wandelingen en uitstapjes o.a. naar het Lutterzand aan den Dinkel te ondernemen zijn. Een goede wandelkaart is in de boekwinkels te koop.
Oldenzaal is het bekende oude stadje, grensstation aan de spoorlijn Amsterdam-Berlijn. Als zoodanig is deze plaats wel het best in binnen- en buitenland bekend. Maar Oldenzaal is ook het eindpunt van den in 1916 geopenden Bondswandeling Zwolle-Oldenzaal en de toegangspoort naar de Lutte, een der schoonste landstreken van ons Nederland. Wat ligt het stadje schilderachtig aan de Noord-Westelijke helling van den Tankenberg.
De naaste omgeving van Oldenzaal, de buurtschap, vroeger marke, Berghuizen, waardoor de stad geheel omsloten is, behoort tot nu toe onder de gemeente Losser. Binnen niet al te langen tijd, zal deze, historisch en praktisch verkeerde toestand veranderen en Berghuizen bij de stad gevoegd worden. Dan is er niets meer, dat aan den groei van de stad, die reeds lang aan hare gesloopte muren en poorten ontwassen is, in den weg zal staan. In Oldenzaal heeft zich het spinnen, weven en verven van katoen uit aanvankelijke huisindustrie tot een machtig grootbedrijf ontwikkeld, terwijl op ander gebied de kleine bedrijven voortdurend in aantal toenemen. Men heeft er evenwel den band met de natuur, die haren hoorn des overvloeds hier bijzonder rijk heeft uitgestort, nog niet verbroken. Er is een tijd geweest, dat elk huis in de stad voor de helft ten behoeve van den landbouw was ingericht en dat iedere burger zijn tuin aan den stadswal of een stukje land daarbuiten had. Een wandeling rondom de stad langs die tuinen was toen een waar genot.
Te midden van het ruime, met oude linden omgeven, kerkplein verheft zich het merkwaardige, zeer oude, gedeeltelijk nog Romaansche kerkgebouw en de zware toren van de Sint Plechelmuskerk. Deze is gebouwd uit natuursteen, afkomstig uit de zandsteengroeven van de nabijgelegen Duitsche plaatsen Gildehaus en Bentheim. Veel van het eigenaardige van Oldenzaal is, als overal elders, verdwenen, hoewel nog een paar sierlijke gebeeldhouwde gevels uit vroegere eeuwen over zijn, die, naar men hoopt, nimmer zullen verwaarloosd of afgebroken worden. De vreemdeling, die de stad bezoekt, verzuime niet genoemde eerwaardige monumenten te gaan zien. Wandelende om de kerk heen bereikt men van zelf de plek waar Oldenzaals beroemde groote steen zich tegenwoordig bevindt.
In het museum, oudheidkamer genaamd, ziet de bezoeker de opgegraven urnen en steenen wapenen, die herinneren aan het feit, dat reeds de vroege bewoners van ons land deze schoone streek tot woonplaats hebben uitgezocht. Tal van herinneringen aan het verleden der stad zijn in de Oudheidkamer te zien, o.a. de walvischrib met een Latijnsch opschrift en het jaartal 1592 beschilderd, die lang geleden aan het Stadhuis heeft gehangen als teeken, dat het gerecht daar zijn zetel had.
De omstreken van Oldenzaal zijn heuvelachtig en boschrijk. De bodem bevat oudere en jongere geologische formaties, zoo afwisselend, dat ook de plantengroei daarvan duidelijk den invloed vertoont. Allerlei, waarvan de stedeling droomt, groeit en bloeit er. Eentonigheid, aan sommige heide- of boschstreken eigen, ontbreekt hier geheel. De amateur-fotograaf vindt er een uitgebreid en afwisselend opname-terrein. Als men de stad, waar goede hotels een nachtverblijf kunnen verleenen, verlaat langs den Zwarten weg en het Sportterrein, bereikt men de fraai aangelegde buitenplaatsen der Oldenzaalsche en Twenthsche fabrikanten. De Zwarte weg brengt u op den Bentheimerweg, een breede harde weg, die van Oldenzaal door de Lutte naar Bentheim gaat.
Wie dezen weg om het auto-verkeer vermijden wil, wandele óf rechts door de bosschen, óf links over den Tankenberg, op beide manieren kan men langs de schoonste plekjes ‘het Zwaantje’ bereiken. Dit is het bekende Hotel-pension, in de Lutte aan den Bentheimerweg gelegen, vanwaar uit weer andere schoone wandelingen en uitstapjes o.a. naar het Lutterzand aan den Dinkel te ondernemen zijn. Een goede wandelkaart is in de boekwinkels te koop.
Mooi Twenthe (1925): Ootmarsum
OOTMARSUM
I. Het stadje Ootmarsum.
Ootmarsum is een typisch, ouderwetsch Provinciestadje. De platte grond van 1570, op last van Koning Filips II gemaakt, kan ons thans nog tot gids en geleide strekken. Gesnoerd in de vestingwallen en -muren van voorheen, bleef het in zijn beknelling berusten en de huizen groepten zich om de oude moederkerk als de kiekens om de klokhen.
Treden we 't stadje binnen, komend uit de richting van Almelo, dan hebben we aan de linkerhand de zuivelfabriek, een inrichting in miniatuur, passend bij het kleine stedeken. Even verder de Wal, die in een cirkel om 't stadje loopt en denken doet aan vroegere vestingwerken, aan Houten- of Zuiderpoort. Bijna in 't midden der Groote straat ligt rechts de pastorie der Hervormde Gemeente en even een zijstraat in, de Ned. Hervormde Kerk met het opschrift MDCCCX. Binnentredend, valt ons oog op een eikenhouten predikstoel van 1615, overgebracht uit de R.K. oude kerk. Tegen den noordelijken muur is een grafzerk opgesteld van Bentheimersteen met twee wapens, omgeven door dertien kwartieren en draagt tot opschrift: ‘Ao. 1669, den 29 Augustii is seer godtsaligh in hun Heere ontslapen den Welgeboorne Johan Diderick Baron von Heijden tot Schoenradt, Bruchboeck en Rhede Heere des Huijses Oetmarssen. Het orgel dateert uit 1781, uit de oude kerk daarheen gebracht.
Aan 't einde der Groote Straat staat de R.K. Pastorie. Hier wordt bewaard een verguld zilveren monstrans, afkomsteg van 't klooster Frenswegen. Deze monstrans, in 1404 door Bernard van Bentheim aan genoemd klooster geschonken, wordt geschat op een waarde van 60.000 gulden. Bij de Pastorie maakt de straat een scherpen bocht en de Schildstraat doorgaande, staan we plots op 't intieme marktpleintje. Klein-deftig staat daar 't stadhuis (uit de 18e eeuw). Het bevat een waardevol archief, een paar zilveren bekers (1676), een drinkhoorn (1663) en een portret op doek van koning Odemaris. Er naast staat een hardsteenen pomp uit denzelfden tijd als 't stadhuis. Onmiddellijk in de nabijheid - hier zijn geen afstanden - staat te midden van hoog opgaande iepen de R.K. kerk, gewijd aan den Heiligen Simon en Judas. Het oudste gedeelte (12e eeuw) was oorspronkelijk Romaansch en omvat het schip, bestaande uit drie beuken en een dwarspand. In het tweede tijdperk van bouw is de Byzantijnsche stijl overwegend en in het derde tijdperk, begin 15e eeuw is in verheven Gothische stijl het gebouw voltooid. De kerk heeft drie ingangen, één aan den westgevel en één aan elk der zijbeuken. Die aan de zuidzijde is oorspronkelijk en rijk yersierd met staven en pilaren met kapiteelen. De toren is nog van jonge dagteekening; in 1842 werd de oude kolossus, wegens voorgewende bouwvalligheid helaas afgebroken. Onderstaand tijdvers boven den ingang, waarin de vette letters den tijd, het jaartal 1843 aangeven, vermeldt de wijziging, welke plaats had, aldus:
Tribus et Sex Secu
Lis detrita turris et
Frontis tecta
fides et pietas
donis gloriose
renovarunt.
Vrij vertaald beteekenen deze regels: Het uiterlijk van toren en voorgevel, dat door negen eeuwen geschonden was, is door vrome geloovigen met hun giften roemrijk vernieuwd.
Gaan we de Marktstraat door, dan treft ons oog ter linkerzijde een huis met ouden baksteenen gevel en zandsteenen versieringen, waarin een uitgehouwen huismerk met het jaartal 1656. Een weinig verder passeeren we rechts weer een ouden, maar minder grootschen gevel met het jaartal MDCCXXXXVII in top. In de Marktstraat staan tevens de beide hotels, elk met aardigen tuin, n.l. ‘de la Poste’ en ‘Tubantia’. Het stadje hebben we reeds in zijn geheele lengte doorgewandeld en we staan weer aan den Wal en wel op de plaats, waar vroeger de Steenen Poort stond. In de onmiddellijke nabijheid staat het postkantoor ter eener zijde, de O.L. School ter andere zijde der straat. Nemen we thans een kijkje in een der zijstraten. Uitgaande van 't marktpleintje gaan we in Oostelijke richting langs het kerkplein. Links staat 't Gasthuis der Zusters Franciscanessen, wat verder rechts ‘t Vincentius-gebouw en voor ons 't Klooster der Zusters van O.L. Vrouw, 't St.-Radbotusgesticht en de R.K. Meisjesschool.
Op landbouwgebied wijzen die groote deuren met hun ‘stipels’ in 't midden, waar op de beide Paaschdagen om heen gevlögeld wordt. In de achterstraten, waar van geen rooilijn sprake is, staan op 't punt van samenkomst van meerdere hobbelende keistraatjes de typische bergputten van blokken Bentheimersteen, met puttenpost, roode en zwengel.
II. De omgeving.
Ootmarsum is als 't slot van Doornroosje, waarin alles slaapt, maar het leven der omgeving, der natuur is weelderig en rijk. Het had voor eenige jaren allen schijn, dat het uit zijn eeuwenslaap zou gewekt worden, toen men schatten ontdekte in zijn schoot, maar 't ontwaken was van korten duur en toen men een buitenlandsch product weer inhaalde en den eigen fosforietknol een voetschop gaf, droomde het weer zijn rustige rust. Bewegingloos staan de machines der fosfaatfabriek, den nijveren arbeider ten spijt.
De natuur staat in feestdos! Zie die onafzienbare golvende korenvelden, afglooiend van den hoogen Zonneberg naar den diepen, mullen zandweg, waarlangs straks de krakende en piepende wagens hun zwikkende last zullen vervoeren naar de schilderachtig-gelegen boerderijen, waar de hoogopgaande eikenstammen als wachters staan bij de hoogstakige kapbergen en eikenhouten schuren, waarin het gewas zal worden opgetast. Wilt ge een ander tafereel? Richt dan uw schreden naar de Hezinger bergen. Welk een horizon. Wat zijn die bruin-paarse heidevelden eindeloos wijd? Wat een gezoem van de talrijke insecten, welke den honig puren uit de kleine kelken. Hoe duidelijk steekt de scheper af met zijn kudde tegen den achtergrond van die zwart-groene dennenbosschen. Treed nader en zijn breikous oprollend zal hij U verhalen van de ‘witte wive’, die in de belten huizen en van Tipis, den jager, die met zijn bassende honden tegen de hooge feesten het luchtruim doorhollen. Ja, 't is hier het land der geheimzinnigheden! Dwalen hier in den avond niet de zielen der afgestorvenen rond, welke geen rust hebben in den schijn van dwaallichten? En staat de Waschholder, de cypres dezer vlakten, niet als een geheimzinnig waker in 't zilveren licht der maan? Schijnen die witgevlekte berken geen nimphen, die zich rijen ten dans? Dan waagt de schuwe ree en 't schichtig hert de sprengen te naderen, waar het kristal-heldere water uit den grond opborrelt, om den dorst te lesschen of zich te vergasten aan 't malsche gras en geurige kruiden dezer oase der miniatuur-woestijn. Kabbelend vervolgt het beekje zijn weg, tot het een kolk vormt, met kleinen, klaterenden waterval het scheprad van den bemasten watermolen in beweging brengt, om daarna weer schuil te gaan onder een dak van overbuigende takken en ranken van lijsterbes en kamperfoelie.
Oord van afwisseling en tegenstellingen! Hier golvende korenvelden, daar de ongerepte heide, ginder de rimpelende watervlakten. Opgeworpen weggetjes, smalle bruggetjes brengen U te midden dezer waterpartijen, waar wilde eend en tamme gans zusterlijk bijeen zijn, te midden van waterlelies, wit en geel.
En wilt ge alles in vogelvlucht, met één blik overzien, zoo voere uw weg naar den Kuiperberg.
‘0, wat is 't gezicht betoovrend op dit plekje bovenal,
Glad van 't fijne dennenstrooisel, als men neerziet in het dal!
Zie hoe stout van hier de heuvel glooit en afgolft naar beneen!
De avondwind blaast distelvlokken langs zijn ruige kloven heen.
Zie, hoe rustig gindsche molen d'eens gevormden kring beschrijft,
En met strak gespannen vleuglen zwierend op den luchtstroom drijft.
Zie, hoe hij langs struik en velden telkens donkre schimmen jaagt,
En bij 't opslaan van zijn wieken half vergulde toppen draagt!
Zie hoe statig zich de toren opheft uit de roode kom,
En op 't stadje vriendlijk neerziet, dat zich aansluit van rondom,
Als een herder, die zijn kudden aan zijn voeten ziet geschaard,
Als een priester, wiens gemeente biddend nederknielt op de aard’.
Hier, waar H.M. de Koningin op 11 Juni 1914 geruimen tijd van het verrukkelijk uitzicht genoot, verklaarde Zij, zelden zoo'n mooi vergezicht te hebben aanschouwd. Op dit mooiste punt van Twente heeft de A.N.W.B. een oriënteertafel geplaatst en haar pijlen wijzen U de steden en dorpen van meer dan drie kwart Twente, van een groot deel van Duitschland.
Is Ootmarsum voor dagjesmenschen het oord van zuiver natuurgenot, voor personen, wier beurs het toelaat eenige weken te profiteeren van de schoonheid van eigen land, is Ootmarsum met zijn omgeving de streek bij uitstek. Vraag bij de Vereeniging tot bevordering van Vreemdelingenverkeer slechts een gids en een wandelkaart en uw besluit is genomen! Naar hartelust kunt ge wandelen op zonnige en beschaduwde wegen en geen hatelijke bordjes van ‘verboden toegang’ versperren den weg. Met uw rijwiel kunt ge langs schilderachtige kronkelwegen de heerlijkste uitstapjes maken, waarna de maaltijd in goede hotels en pensions U dubbel zal smaken. En gij, amateur-geologen, beminnaars van fauna en flora, uw terrein zij deze streek met diluviale en alluviale grondsoorten, waar de grootste verscheidenheid in dier- en plantenwereld te vinden is. Het ontbreken van tram en spoor is geen beletsel uwe tenten hier tijdelijk op te slaan, want een geregelde autobusdienst brengt U drie tot vier maal daags naar de nabije plaatsen Oldenzaal en Almelo.
Ootmarsum, waar het wereldverkeer geen invloed kon uitoefenen op volksaard en zeden, moest uit den aard der zaak blijven hechten aan voorvaderlijke gebruiken en gewoonten. Hier hoort men in 't avonddonker van den Adventstijd het melancholisch geluid van den Midwintershoorn over de velden weerklinken. Hier wenscht de burgerij in den Nieuwjaarsnacht na den klokkeslag van twaalf met den nachtwacht elkaar veel heil en zegen in een toepasselijk lied. Hier wordt 't Paaschfeest gevierd op een wijze, eenig in het land en in de dagen der Pinksterbruid deelt de landbouwer als dank voor vrijwaring van vorst en hagelslag zijn brooden aan den voet van den Zonneberg den arme uit.
I. Het stadje Ootmarsum.
Ootmarsum is een typisch, ouderwetsch Provinciestadje. De platte grond van 1570, op last van Koning Filips II gemaakt, kan ons thans nog tot gids en geleide strekken. Gesnoerd in de vestingwallen en -muren van voorheen, bleef het in zijn beknelling berusten en de huizen groepten zich om de oude moederkerk als de kiekens om de klokhen.
Treden we 't stadje binnen, komend uit de richting van Almelo, dan hebben we aan de linkerhand de zuivelfabriek, een inrichting in miniatuur, passend bij het kleine stedeken. Even verder de Wal, die in een cirkel om 't stadje loopt en denken doet aan vroegere vestingwerken, aan Houten- of Zuiderpoort. Bijna in 't midden der Groote straat ligt rechts de pastorie der Hervormde Gemeente en even een zijstraat in, de Ned. Hervormde Kerk met het opschrift MDCCCX. Binnentredend, valt ons oog op een eikenhouten predikstoel van 1615, overgebracht uit de R.K. oude kerk. Tegen den noordelijken muur is een grafzerk opgesteld van Bentheimersteen met twee wapens, omgeven door dertien kwartieren en draagt tot opschrift: ‘Ao. 1669, den 29 Augustii is seer godtsaligh in hun Heere ontslapen den Welgeboorne Johan Diderick Baron von Heijden tot Schoenradt, Bruchboeck en Rhede Heere des Huijses Oetmarssen. Het orgel dateert uit 1781, uit de oude kerk daarheen gebracht.
Aan 't einde der Groote Straat staat de R.K. Pastorie. Hier wordt bewaard een verguld zilveren monstrans, afkomsteg van 't klooster Frenswegen. Deze monstrans, in 1404 door Bernard van Bentheim aan genoemd klooster geschonken, wordt geschat op een waarde van 60.000 gulden. Bij de Pastorie maakt de straat een scherpen bocht en de Schildstraat doorgaande, staan we plots op 't intieme marktpleintje. Klein-deftig staat daar 't stadhuis (uit de 18e eeuw). Het bevat een waardevol archief, een paar zilveren bekers (1676), een drinkhoorn (1663) en een portret op doek van koning Odemaris. Er naast staat een hardsteenen pomp uit denzelfden tijd als 't stadhuis. Onmiddellijk in de nabijheid - hier zijn geen afstanden - staat te midden van hoog opgaande iepen de R.K. kerk, gewijd aan den Heiligen Simon en Judas. Het oudste gedeelte (12e eeuw) was oorspronkelijk Romaansch en omvat het schip, bestaande uit drie beuken en een dwarspand. In het tweede tijdperk van bouw is de Byzantijnsche stijl overwegend en in het derde tijdperk, begin 15e eeuw is in verheven Gothische stijl het gebouw voltooid. De kerk heeft drie ingangen, één aan den westgevel en één aan elk der zijbeuken. Die aan de zuidzijde is oorspronkelijk en rijk yersierd met staven en pilaren met kapiteelen. De toren is nog van jonge dagteekening; in 1842 werd de oude kolossus, wegens voorgewende bouwvalligheid helaas afgebroken. Onderstaand tijdvers boven den ingang, waarin de vette letters den tijd, het jaartal 1843 aangeven, vermeldt de wijziging, welke plaats had, aldus:
Tribus et Sex Secu
Lis detrita turris et
Frontis tecta
fides et pietas
donis gloriose
renovarunt.
Vrij vertaald beteekenen deze regels: Het uiterlijk van toren en voorgevel, dat door negen eeuwen geschonden was, is door vrome geloovigen met hun giften roemrijk vernieuwd.
Gaan we de Marktstraat door, dan treft ons oog ter linkerzijde een huis met ouden baksteenen gevel en zandsteenen versieringen, waarin een uitgehouwen huismerk met het jaartal 1656. Een weinig verder passeeren we rechts weer een ouden, maar minder grootschen gevel met het jaartal MDCCXXXXVII in top. In de Marktstraat staan tevens de beide hotels, elk met aardigen tuin, n.l. ‘de la Poste’ en ‘Tubantia’. Het stadje hebben we reeds in zijn geheele lengte doorgewandeld en we staan weer aan den Wal en wel op de plaats, waar vroeger de Steenen Poort stond. In de onmiddellijke nabijheid staat het postkantoor ter eener zijde, de O.L. School ter andere zijde der straat. Nemen we thans een kijkje in een der zijstraten. Uitgaande van 't marktpleintje gaan we in Oostelijke richting langs het kerkplein. Links staat 't Gasthuis der Zusters Franciscanessen, wat verder rechts ‘t Vincentius-gebouw en voor ons 't Klooster der Zusters van O.L. Vrouw, 't St.-Radbotusgesticht en de R.K. Meisjesschool.
Op landbouwgebied wijzen die groote deuren met hun ‘stipels’ in 't midden, waar op de beide Paaschdagen om heen gevlögeld wordt. In de achterstraten, waar van geen rooilijn sprake is, staan op 't punt van samenkomst van meerdere hobbelende keistraatjes de typische bergputten van blokken Bentheimersteen, met puttenpost, roode en zwengel.
II. De omgeving.
Ootmarsum is als 't slot van Doornroosje, waarin alles slaapt, maar het leven der omgeving, der natuur is weelderig en rijk. Het had voor eenige jaren allen schijn, dat het uit zijn eeuwenslaap zou gewekt worden, toen men schatten ontdekte in zijn schoot, maar 't ontwaken was van korten duur en toen men een buitenlandsch product weer inhaalde en den eigen fosforietknol een voetschop gaf, droomde het weer zijn rustige rust. Bewegingloos staan de machines der fosfaatfabriek, den nijveren arbeider ten spijt.
De natuur staat in feestdos! Zie die onafzienbare golvende korenvelden, afglooiend van den hoogen Zonneberg naar den diepen, mullen zandweg, waarlangs straks de krakende en piepende wagens hun zwikkende last zullen vervoeren naar de schilderachtig-gelegen boerderijen, waar de hoogopgaande eikenstammen als wachters staan bij de hoogstakige kapbergen en eikenhouten schuren, waarin het gewas zal worden opgetast. Wilt ge een ander tafereel? Richt dan uw schreden naar de Hezinger bergen. Welk een horizon. Wat zijn die bruin-paarse heidevelden eindeloos wijd? Wat een gezoem van de talrijke insecten, welke den honig puren uit de kleine kelken. Hoe duidelijk steekt de scheper af met zijn kudde tegen den achtergrond van die zwart-groene dennenbosschen. Treed nader en zijn breikous oprollend zal hij U verhalen van de ‘witte wive’, die in de belten huizen en van Tipis, den jager, die met zijn bassende honden tegen de hooge feesten het luchtruim doorhollen. Ja, 't is hier het land der geheimzinnigheden! Dwalen hier in den avond niet de zielen der afgestorvenen rond, welke geen rust hebben in den schijn van dwaallichten? En staat de Waschholder, de cypres dezer vlakten, niet als een geheimzinnig waker in 't zilveren licht der maan? Schijnen die witgevlekte berken geen nimphen, die zich rijen ten dans? Dan waagt de schuwe ree en 't schichtig hert de sprengen te naderen, waar het kristal-heldere water uit den grond opborrelt, om den dorst te lesschen of zich te vergasten aan 't malsche gras en geurige kruiden dezer oase der miniatuur-woestijn. Kabbelend vervolgt het beekje zijn weg, tot het een kolk vormt, met kleinen, klaterenden waterval het scheprad van den bemasten watermolen in beweging brengt, om daarna weer schuil te gaan onder een dak van overbuigende takken en ranken van lijsterbes en kamperfoelie.
Oord van afwisseling en tegenstellingen! Hier golvende korenvelden, daar de ongerepte heide, ginder de rimpelende watervlakten. Opgeworpen weggetjes, smalle bruggetjes brengen U te midden dezer waterpartijen, waar wilde eend en tamme gans zusterlijk bijeen zijn, te midden van waterlelies, wit en geel.
En wilt ge alles in vogelvlucht, met één blik overzien, zoo voere uw weg naar den Kuiperberg.
‘0, wat is 't gezicht betoovrend op dit plekje bovenal,
Glad van 't fijne dennenstrooisel, als men neerziet in het dal!
Zie hoe stout van hier de heuvel glooit en afgolft naar beneen!
De avondwind blaast distelvlokken langs zijn ruige kloven heen.
Zie, hoe rustig gindsche molen d'eens gevormden kring beschrijft,
En met strak gespannen vleuglen zwierend op den luchtstroom drijft.
Zie, hoe hij langs struik en velden telkens donkre schimmen jaagt,
En bij 't opslaan van zijn wieken half vergulde toppen draagt!
Zie hoe statig zich de toren opheft uit de roode kom,
En op 't stadje vriendlijk neerziet, dat zich aansluit van rondom,
Als een herder, die zijn kudden aan zijn voeten ziet geschaard,
Als een priester, wiens gemeente biddend nederknielt op de aard’.
Hier, waar H.M. de Koningin op 11 Juni 1914 geruimen tijd van het verrukkelijk uitzicht genoot, verklaarde Zij, zelden zoo'n mooi vergezicht te hebben aanschouwd. Op dit mooiste punt van Twente heeft de A.N.W.B. een oriënteertafel geplaatst en haar pijlen wijzen U de steden en dorpen van meer dan drie kwart Twente, van een groot deel van Duitschland.
Is Ootmarsum voor dagjesmenschen het oord van zuiver natuurgenot, voor personen, wier beurs het toelaat eenige weken te profiteeren van de schoonheid van eigen land, is Ootmarsum met zijn omgeving de streek bij uitstek. Vraag bij de Vereeniging tot bevordering van Vreemdelingenverkeer slechts een gids en een wandelkaart en uw besluit is genomen! Naar hartelust kunt ge wandelen op zonnige en beschaduwde wegen en geen hatelijke bordjes van ‘verboden toegang’ versperren den weg. Met uw rijwiel kunt ge langs schilderachtige kronkelwegen de heerlijkste uitstapjes maken, waarna de maaltijd in goede hotels en pensions U dubbel zal smaken. En gij, amateur-geologen, beminnaars van fauna en flora, uw terrein zij deze streek met diluviale en alluviale grondsoorten, waar de grootste verscheidenheid in dier- en plantenwereld te vinden is. Het ontbreken van tram en spoor is geen beletsel uwe tenten hier tijdelijk op te slaan, want een geregelde autobusdienst brengt U drie tot vier maal daags naar de nabije plaatsen Oldenzaal en Almelo.
Ootmarsum, waar het wereldverkeer geen invloed kon uitoefenen op volksaard en zeden, moest uit den aard der zaak blijven hechten aan voorvaderlijke gebruiken en gewoonten. Hier hoort men in 't avonddonker van den Adventstijd het melancholisch geluid van den Midwintershoorn over de velden weerklinken. Hier wenscht de burgerij in den Nieuwjaarsnacht na den klokkeslag van twaalf met den nachtwacht elkaar veel heil en zegen in een toepasselijk lied. Hier wordt 't Paaschfeest gevierd op een wijze, eenig in het land en in de dagen der Pinksterbruid deelt de landbouwer als dank voor vrijwaring van vorst en hagelslag zijn brooden aan den voet van den Zonneberg den arme uit.