woensdag 8 augustus 2012

Wij trekken door Twente en Salland (1935): Achtergrondinformatie en inleiding

ACHTERGRONDINFORMATIE EN INLEIDING

De auteur van Wij trekken door Twente en Salland was G. Krämer te Enschede. Hij was journalist/redacteur bij de Twentsche Courant Tubantia. De laatste twee hoofdstukken werden geschreven door zijn collega van het Deventer Dagblad Jac. van Dam.
De uitgever Ten Brink was van 1917 tot 1937 in Arnhem gevestigd, voor en na deze periode in Meppel.



Achter in het boekje wordt verwezen naar Ten Brink's Nieuwe Provinciekaarten. Fragmenten van deze provinciekaart, gedrukt eind jaren dertig, zijn op dit weblog tussen de tekst door opgenomen.


INLEIDING

Wij trekken door Twente en Salland

door G. KRAMER.

HET was op een schoonen namiddag in Mei. We liepen op den weg van Ommen naar Hellendoorn. Rechts van ons een groote bruine, langzaam omhoog loopende vlakte, eindigende in een breeden heuvelrug: de Lemelerberg. Daartusschen de rulle sporen van breede zandwegen, die hoogerop in het niet schenen te verdwijnen. Hier en daar lichtte het helle geel van de brem in vollen bloei. Daarover speelde het licht van de reeds ter kimme neigende zon. We stonden stil, diep getroffen door dit prachtige schouwspel. Welk een machtige invloed ging er uit van die langgestrekte heuvels, die onder deze belichting imponeerende bergen leken, die tot bestijging lokten. Aan die verleiding konden wij geen weerstand bieden. We gehoorzaamden aan een innerlijken drang. We gingen omhoog naar den top van den Lemelerberg. In onze gedachten kwam het lied van Joannes Reddingius:

Doorzichtige wolken ze glee'en
en weken àl wijder en wijd,
àl schoonheid omhoog en benee'en,
àl zomerheerlijkheid.
Hoog-open de lucht met het gouden
gewemel van zonnelicht fijn,
en rustig de wachtende wouden
en licht het harte mijn.
Daar ginder al over de heide,
was weelde van leven en lach,
mijn oogen keken zoo blijde,
dank, dank voor dezen dag.

We gingen door de hooge heidestruiken, de lucht was vol van prikkelende, opwekkende geuren. Schichtige konijnen verdwenen bij onze nadering in snellen ren. Toen kwamen we boven. Vaak hebben we gestaan op de hooge toppen der Alpen, in het Rijk der eeuwige sneeuw. Maar vreemde gewaarwording: de Lemelerberg deed in ons oog in geen enkel opzicht onder voor die grootsche bergen. Het uitzicht, dat zich hier ontvouwde, was van een minstens even groote aantrekkingskracht. Heel Overijsel lag aan onze voeten. Aan de eene zijde het vlakke land, met aan den gezichtseinder de contouren van Zwolle. Oostelijk en Zuidelijk van ons bosschen, heide- en korenvelden, heuvels en blauwende verten: Salland en Twente.

Afbeelding: Lemelerberg

Hier, op den Lemelerberg, zonder twijfel een der schoonste plekjes van ons vaderland, breidden Twente en Salland zich uit als het beloofde land voor den trekker. Naar dat land vol afwisseling, vol van prachtig, vaak ongerept natuurschoon, willen wij U voeren in dit boekje, dat niet alleen een wegwijzer wil zijn door deze schoonheden, maar dat U tevens nader wil brengen tot een volk, dat nog steeds trotsch gaat op zijn oude gewoonten, dat den machtigen storm van den alles nivelleerenden nieuwen tijd nog altijd heeft doorstaan. Hier in het land der oude Saksen, waar op de boerenhoeven de voorvaderlijke gebruiken nog in eere worden gehouden, waar in de donkere dagen voor Kerstmis de midwinterhoorn zijn melancholieke klanken doet hooren, waar nog zooveel herinnert aan langvervlogen tijden, zullen wij trekken langs de ruigbegroeide oevers van grillig kronkelende riviertjes, over de heuvels met de wijde vergezichten, over de hooge esschen, waar het graan golft, door de groene vlakten, waar de IJsel stroomt als een breed zilveren lint.

Het land van verscheidenheid en contrasten.
Twente en Salland. We noemen het in één adem, maar toch is er een groot verschil tusschen beide streken. In Salland is de bodem doorgaans minder heuvelachtig dan in Twente, de natuur is er van een grootere gelijkmatigheid, en ook de taal en gewoonten van de bewoners dezer beide deelen van Overijsel contrasteeren vrij sterk. Maar beide hebben dit gemeen: men kan er trekken door gebieden, die door de menschenhand nog vrijwel onberoerd zijn gelaten. Hier is het èchte domein van den trekker, die in deze streken veel zal vinden, dat zijn hart luider zal doen slaan: de wildernissen van het Vechtdal, de wijde heidevelden van Noord-Twente, de poëtische plekjes langs de riviertjes en nog zooveel meer, dat men aantreft in dit met oorspronkelijk natuurschoon rijk begiftigd land.

Veel is er ook in Twente en Salland te vinden, dat wijst op den invloed der menschen. Waar een eeuw geleden zich nog slechts woeste gronden, onafzienbare heidevlakten bevonden, vormen thans de landerijen een lust voor het oog. Voor den natuurminnaar is er geen reden om hierover te treuren. Wie bij een tocht door dit deel van Overijsel goed rondkijkt, zal tenslotte tot de conclusie komen, dat, al is er soms veel van het oorspronkelijk landschapschoon verdwenen, de ontginningen nieuwe schatten van schoonheid hebben gebracht. Waar de heide reeds vele jaren geleden werd omgeploegd, ontstonden dichte loof- en naaldbosschen, boerderijen, omzoomd met hoog-opgaand houtgewas. Het landschap won er in hooge mate door aan verscheidenheid. De contrasten werden er door vergroot, hetgeen steeds een bijzonder aantrekkelijk cachet geeft.

Velen hebben het in voorbije jaren betreurd, dat de Twentsche grootindustrieelen hier complex aan complex rijden, waardoor veel prachtig natuurschoon moeilijk bereikbaar werd. Maar thans is men er slechts dankbaar voor. Veel werd daardoor gespaard voor den soms met wel wat al te grooten ijver werkenden ontginner. Zelfs is het boschbezit door geregelden, doelmatigen aanplant de laatste tientallen jaren in niet onbelangrijke mate toegenomen.
De Natuurschoonwet, welke voor de bezitters van groote landgoederen verlichting in lasten beoogde, heeft bijna al die groote bezittingen zeer gemakkelijk toegankelijk gemaakt. De natuurminnaar kan er thans ongestoord ronddwalen en genieten van een schat van schoonheid, welke gedurende een lange reeks van jaren met zorgzame hand in stand werd gehouden. Vooral Twente is in dit opzicht zeer rijk bedeeld. Geen streek wordt er in ons vaderland gevonden, waar men zulk een groot aantal prachtige landgoederen aantreft. Ruim 60 van dergelijke bezittingen met een oppervlakte van ongeveer 8000 H.A. vallen in Twente onder de natuurschoonwet. Voor den trekker door dit deel van Nederland is het van het grootste belang zich van den toegang tot die landgoederen te verzekeren, waarvoor ook verzamelwandelkaarten verkrijgbaar zijn. Vooral den leden van onzen onvolprezen A. N.W. B. wordt het in dit opzicht gemakkelijk gemaakt.

Afbeelding: Rijwielpad in mooi Twente

Twente en Salland. Welk deel van Nederland is zoo rijk aan prachtige fietspaden? Het is hier niet alleen een ideaal land voor den wandelaar, maar ook voor den rijwieltourist. Haast ontelbaar zijn de wegen met harde zijkanten, welke hier berijdbaar zijn. Ze brengen den wielrijder gemakkelijk naar de meest afgelegen plekjes. Zeer groot is daarnaast het aantal aangelegde rijwielpaden. welke in hoofdzaak eveneens voeren door natuurschoon. dat op geen andere wijze te bereiken is. De Rijwielpadvereenigingen hebben hier schitterend werk verricht. dat nog wordt verhoogd door de paddestoelenbewegwijzering, welke de A.N.W.B. overal heeft aangebracht.
Het behoeft geen betoog, dat Twente en Salland ook een ideaal gebied vormen voor den kampeerder. Het is dan ook geen toeval, dat hier de Nederlandsche padvinders hun domein hebben uitgekozen (Ommen).
Vaak zijn velen weerhouden hierheen te trekken uit vrees voor rook, stof en bonkige fabrieken. Hoe ongegrond dit is behoeven we nauwelijks meer te betoogen, want steeds sterker is de waarheid doorgedrongen, dat de industrie in geen enkel opzicht afbreuk doet aan de schoonheid van het land. De fabrieken vindt men slechts in de steden en dorpen. Maar menige Twentsche stad, waar de textielindustrie de hoofdbron van bestaan vormt, lijkt in niets op een stoffig fabrieksnest. De liefde voor de vrije natuur zit den bewoners van deze streken in het bloed; de bebouwing is ruim en overal is in de woonwijken aan groen en bloemen een ruime plaats gegeven.



Wij trekken door Twente en Salland (1935): Het Dinkelland

Het Dinkelland

EN thans vangen wij onzen tocht door Twente en Salland aan. Wij beginnen in het uiterste Oosten van Overijsel, waar bijkans parallel met de landsgrens het rlviertje de Dinkel stroomt; aan de Westzijde wordt zijn dal begrensd door de Twentsche heuvels als Tankenberg en Kuiperberg.
De streek, waarmede wij onze beschrijving beginnen, behoort tot de allermooiste, aller-oorspronkelijkste deelen van Nederland. Langs de oevers van de Dinkel vindt men een schat van natuurschoon op een betrekkelijk klein gebied. De geoloog kan hier steeds nieuwe ontdekkingen doen en voor den liefhebber van planten, bloemen en vogels is het Dinkelland een bron van steeds nieuwe levensvreugde.
Dinkelland. Welk een poëzie gaat er uit van de blinkend witte zandverstuivingen, de verdroomde plekjes, waar het snelvlietend riviertje door dichte bosschen stroomt. Hoe spreken de oude havezathen tot de verbeelding. Welk een kleurig beeld biedt de prachtige watermolen van Singraven, waar de Dinkel nog steeds de oude raderen doet wentelen.

Dinkelland! Hier heeft de Twentenaar nog met taaie liefde vastgehouden aan zijn oude gebruiken; hier hobbelt de kloot nog over de bevroren heidevelden, wordt boven de waterputten de midwinterhoorn geblazen en houden de vroolijke Paasch-en Pinkstergebruiken nog steeds stand.
Dinkelland! Het land, waar natuurschoon en folklore samengaan tot een gelukkig geheel, dat den trekker steeds weer boeit met onweerstaan baren drang.
Te Glane, een buurtschap van de uitgestrekte gemeente Losser bereikt de Dinkel, die in een moerassige streek van het Münsterland ontspringt, Nederlandsch gebied, om dit in het Noorden van Twente weer te verlaten en opnieuw Duitschland binnen te stroomen. Glane bezit een station aan de tramlijn Oldenzaal-Gronau, welke eerlang wel zal worden opgeheven. In wijden omtrek is het plaatsje bekend om zijn kleurig schuttersfeest, waarop het schieten van den vogel wordt beoefend. Een uit hout gesneden vogel wordt op een hoogen paal geplaatst, waarheen de schutters met aan het hoofd den "koning" en de "koningin" van het vorig jaar in feestelijken optocht marcheeren. Lustig knallen na aankomst op het terrein de geweren; een hoerageroep gaat er steeds op, wanneer een stuk van den vogel wordt afgeschoten en de onafscheidelijke muziek laat een vreugdefanfare hooren. De spanning bereikt haar hoogtepunt, wanneer er nog slechts een klein stukje van den vogel op den paal is blijven zitten. Hij, die nl. dat laatste stuk afschiet, is "koning" voor een jaar. Met uitbundig gejuich wordt dit feit begroet. Dan kiest de "koning" zich een "koningin" uit onder de wachtende schoonen. Met bloemen getooid trekt het koningspaar gevolgd door de jubelende menigte naar de zaal, waar met zang en dans het feest verder wordt gevierd.


Rechts van het riviertje ligt Overdinkel, een onregelmatige verzameling arbeiderswoningen met twee kerken en scholen. Hier is men in het èchte grensgebied, waar vooral in de oorlogsjaren [Eerste Wereldoorlog] het ruige smokkelaarsleven hoogtij vierde.
Boven Overdinkei begint eigenlijk eerst recht de schoonheid van het Dinkelland, al kan men ook aan de Oostzijde van het dorp reeds veel vinden, dat een nadere beschouwing waard is. Overal in de heide staan hier de groote Bentheimer steenen, die de grens afbakenen tusschen Nederland en Duitschland. Sommige van deze grenssteenen verdienen de aandacht van den trekker, daar ze van zeer ouden datum zijn. Ten deele hebben ze hun ontstaan te danken aan een in 1548 onder de regeering van keizer Karel V gesloten tractaat, waarbij een grensscheiding werd gemaakt tusschen de "landen van Twente ende der Graafschap Benthem". Toen waren zelfs enkele dier steenen reeds aanwezig. Aan de eene zijde bevindt zich het wapen van Bentheim, 17 heele en 2 halve gouden penningen en aan den anderen kant, die naar Twente is gekeerd, de emblemen der Bourgondische vorsten, die toen heer der Nederlanden waren. Hier is ook het z.g. drielandenpunt, waar de verweerde grenssteen, vlak bij den weg van Gronau naar Gildehaus, de scheiding aangeeft tusschen het voormalig Koninkrijk Hannover, Pruisen en Nederland.

De grenssteen staat in 't heideveld,
hij scheidt daar land en land.
Daarover reike echter steeds,
de mensch den mensch de hand.

Zoo dichtte de bekende Twentsche folklorist J. J. van Deinse. Veel heeft deze streek gemeen met het aangrenzend Duitschland, maar de banden, welke vroeger bestonden, zijn ten deele doorgesneden. In 't aangrenzende Bentheimsche werd nog niet lang geleden van den kansel der kerken de Nederlandsche taal gepreekt. Men vraagt zich wel eens af aan welk toeval het te wijten is, dat dit gebied indertijd niet bij de Nederlanden werd gevoegd. Thans, nu de grensbepalingen van Duitsche zijde zeer streng worden toegepast en ook in ander opzicht de tegenstellingen zijn verscherpt, krijgt dit gebied, dat vroeger bijna Nederlandsch was, een heel ander karakter.

Afbeelding : Dinkellandschap

Nu komen wij bij een der prachtigste deelen van het Dinkeldal, het Lossersche Zand, een gebied van zandduinen, waar in de hooge kanten van het grillige stroompje de oeverzwaluwen nestelen. Betrekkelijk onbekend is dit merkwaardig plekje aan den zelfkant van Nederland. Blinkende heuvels en groene dennen scheppen hier een eigenaardige sfeer; opzij liggen kleine vennen, verscholen in de hei. De Twentsche Coöperatie "Tot Steun in den Strijd" te Enschede heeft hier het naar zijn overleden directeur K. L. Smit genoemde ontspanningsoord gesticht. Nagenoeg het geheele terrein is thans voor een ieder zonder kaart toegankelijk.
Rechts, over de Dinkel, leidt de weg naar het groote klooster Bardel, dat even over de grens is gelegen. Daar worden de paters-missionarissen voor de R. K. zending in Zuid-Amerika opgeleid.
Bij het Erve Verbeek houdt de wispelturige Dinkel in waterrijke tijden danig huis. Het riviertje zet hier, zooals op zoovele andere plaatsen langs zijn oevers, het land blank. Mede is dit een gevolg van de verbeteringen, welke men op Duitsch gebied in den bovenloop heeft aangebracht, waardoor het water te snel wordt afgevoerd. Ook aan Hollandsche zijde zijn reeds eenige verbeteringen tot stand gekomen, zooals het Dinkelkanaal in het Noorden, maar tot een z.g. normalisatie is het - gelukkig - nog niet gekomen.
We schrijven: gelukkig. Want het zou een ramp zijn voor alle natuurminnaars van ons land, wanneer dit prachtige gebied door normalisatiewerken zou worden geschonden. Van de zijde der waterbouwkundigen wordt dikwijls beweerd, dat een dergelijk werk zeer goed kan worden uitgevoerd zonder het landschapsschoon te schaden. Maar de eentonige bedijking, welke men b.v. bij de Schipbeek en de Regge vindt, heeft anders geleerd. Belanghebbenden trekken bovendien de noodzakelijkheid van de normalisatiewerken van de Dinkel sterk in twijfel. Zij vinden het heel gewoon indien op gezette tijden een hun toebehoorend grooter of kleiner terrein onder water wordt gezet en ze zijn van oordeel, dat de schade niet zoo groot is.

We gaan terug van het Erve Verbeek langs de zandbergen naar het dorp Losser, waarvan de bewoners voor het grootste deel hun bestaan vinden in de textielfabrieken van omliggende plaatsen, in 't bijzonder in die van Enschede. Een paar jaar geleden is in Losser door een Enschedesche firma ook een groote fabriek gesticht. In het dorp trekt de typische toren met het bijna niet in deze streken voorkomend zadeldak de aandacht. De toren, die eeuwen oud is, staat eenzaam op een pleintje - de kerk werd indertijd afgebroken - en dient uilen en anderen vogels tot onderdak.
Het dorp Losser maakt, doordat het geen rooilijnen kent, een merkwaardig verwarden indruk. De vele huizen, gebouwd naar den stijl van oud-Twentsche boerenhoeven geven het plaatsje een schilderachtig cachet.
In de kringen der geologen is Losser bekend door de opgravingen, welke dr. W. C. H. Staring er in 1853 verrichtte. Hij vond nl. in den hoogen esch ten Zuiden van het dorp denzelfden neoconen zandsteen, welke in de bekende groeven van Bentheim en Gildehaus wordt gedolven. Vanaf den esch kan men bij helder weer het prachtig slot van Bentheim, dat als een sprookjesburcht uit de ridderverhalen aan den horizont oprijst, duidelijk herkennen. Dichterbij ziet men de karakteristieke molens van Gildehaus op den heuvelrug.

In Losser zijn we reeds in het land waar het klootschieten door jong en oud wordt beoefend. Deze oersport der Twentenaren mogen we hier niet onbesproken !aten, want hoewel het feitelijk een echte wintersport is, wordt het ook in den zomer druk beoefend. Eigenlijk is in Noord-Twente het klootschieten het meest verbreid, maar Losser is meer en meer het centrum geworden dank zij de goede organisatie door vele vooraanstaande dorpelingen.
Het klootschieten bestaat in het werpen van een met lood gevulden houten bal. Voor elke buurtschap treedt een van te voren afgesproken aantal schutters “voor den stok", welk aantal vaak sterk wisselt. Wanneer de eerste geworpen heeft, begint de tweede daar, waar de kloot is blijven liggen, want ook het rollen telt mee. Het is van groot belang den houten bal dáár te laten neerkomen, waar de kans op een zoo ver mogelijk doorrollen het grootst is. Om dit te bevorderen komen de z.g. "anwiesers" in actie, die vaak als dollen met stokken op den grond slaan en schreeuwen "hier mot er wèn, hier mot er wèn". Reeds het kijken naar die "anwiesers" loont de moeite. Vaak zijn het oude boeren, die zelf te stram zijn om den kloot nog te werpen, maar toch vol jeugdig vuur den wedstrijd medeleven. Zij zijn de eigenlijke tactici en wanneer men de klootschieters wil gelooven, hangt van hun kunde en activiteit vaak het winnen van een wedstrijd af.
Aan deze klootschieterswedstrijden zijn allerlei traditie s en gewoonten verbonden. Wanneer de eene buurschap de andere uitdaagt, wordt een kloot opgehangen. Indien de uitdaging wordt aangenomen, neemt men het voorwerp weg, waarop de onderhandelingen een aanvang nemen. Vaak zijn er hevige twisten, door het klootschieten ontstaan. Zoo raakten eens de Ootmarsumsche burgers met die van Oldenzaal slaags, waarbij eerstgenoemden zegevierden. Het klootschietersvaandel van Oldenzaal werd "veroverd" en in triumph naar Ootmarsum gebracht, waar het eenige eeuwen lang als een kostbaar bezit werd bewaard. Een paar jaar geleden stond degene die het nauwelijks meer te herkennen vaandel in zijn bezit had het af aan het Rijksmuseum "Twenthe" te Enschede. Maar toen was Ootmarsum in last. Er ontstond een soort burgeroorlog in het stadje, welke eindigde met een eisch tot teruggave van het "kleinood" aan de museumdirectie. Deze kende haar pappenheimers en willigde den wensch der Ootmarsumsche burgers in, die het vaandel opnieuw in hun oude veste terugvoerden, waar velen aanwezig waren om het met gejuich te begroeten. Het vaandel zal nu "ten eeuwigen dage" in Ootmarsum worden bewaard om te getuigen van de roemrijke daden van het voorgeslacht.

Afbeelding: In ‘t Lutterzand

Een droom van schoonheid. Dat is Lutterzand. Hier vindt men niet alleen een der meest karakteristieke landschappen van Twente, maar van geheel Nederland. In grillige bochten boort de Dinkel zich een weg tusschen een schitterend duinlandschap. Hooge dennen staan als eenzame wachters op de zandruggen; fel contrasteert hun eeuwig-groen met het blinkend witte zand.
We bereiken het Lutterzand het best wanneer we den weg van Losser naar de Lutte opgaan. Voor we den overweg in de spoorlijn Oldenzaal-Bentheim passeeren zien we aan onze linkerhand de duistere bosschen van den "Duivelshof". Hier vlak bij aan onze linkerhand ligt ook het interessante Arboretum Poortbulten. Duizenden boomen en heesters zijn hier soortgewijze gerangschikt en voorzien van botanische namen. Uit vele landen zijn deze planten bijeen gebracht.
We passeeren de spoorlijn en zien links van ons den spitsen toren van het gerestaureerde kerkje van de Lutte. Spoedig komen we op den grooten weg van Oldenzaal naar de Duitsche grens. We gaan rechtdoor en volgen de vele bochten van den ouden, thans verharden landweg van de Lutte naar Denekamp. We vinden nu het Lutterzand gemakkelijk, indien we maar letten op een bord, dat we straks aan onze rechterhand ontwaren. De weg slaat rechtsaf en spoedig betreden we een donker dennenbosch. De grond is hier bezaaid met dennenaalden en in de smalle paadjes betreedt men overal het zachtkrakend mos. Spoedig staan we op de Kribbenbrug, welke de schoonheden van het Lutterzand ontsluit, dat hier en daar helaas door houten consumptie-tenten is ontwijd, al hebben die gelukkig weinig afbreuk aan het geheel gedaan. Voorbij de brug ontvouwt zich het Lutterzand in al zijn pracht. Hier, temidden van de witte, blinkende duinen en de warm-groene dennebosschen, aan de oevers van de Dinkel, vinden de kampeerders een ideaal terrein; het eenige bezwaar is, dat er soms te veel tenten staan. Vlakbij is ook een kampeerhuis aanwezig, behoorende bij een boerenwoning, welke als landelijke uitspanning is ingericht.
De steile oevers van de Dinkel, waarin vele zwaluwen huizen, worden in den winter steeds door het grillige riviertje ondermijnd. Na elken winter doet de kenner van dit gebied hier nieuwe verrassende ontdekkingen, want het aspect van het Lutterzand ondergaat haast telken jare eenige verandering. Vooral is dit het geval met den z.g. Greunen Stert, een soort weiland, dat als een schiereiland aan drie zijden door het stroompje wordt omspoeld. De Dinkel moest hier een scherpe bocht maken en heeft tenslotte een zandheuvel geheel ondergraven en voortdurend weer gleden er groote brokken zand in de rivier. De dennen, welke schijnbaar stevig in den heuvel waren vastgegroeid, verloren hun wortelgrond. Men zag meermalen boomen, die zich nog met moeite vasthielden in een steilen heuvel en wier wortels ten deele in de vrije ruimte hingen. De dag kwam, waarop de een den strijd moest opgeven, meerdere volgden en zoo verdwenen langzaam maar zeker boomen en heuvel. Een laag plateau ontstond, waardoor het riviertje zich een weg baande. In de vroegere bocht van de Dinkel stroomt geen druppel water meer en overal heeft zich een rijk plantenleven ontwikkeld.
Het Lutterzand was eeuwen geleden een gebied van heide en dennebosschen. Maar de boeren kapten de boomen in het wilde weg, waardoor de wind op den zanderigen ondergrond vat kon krijgen. Daarop ontstonden langzamerhand de zandverstuivingen, waardoor de landbouwers in die omgeving, die vergeefs trachtten het euvel paal en perk te stellen, gestraft werden voor hun roekeloosheid. Verschillende landerijen raakten onder het zand. Met man en macht heeft men toen gepoogd het zand te stuiten door het aanplanten van boomen; de dennebosschen, welke men thans in het Lutterzand
aantreft en die mede een der aantrekkelijkheden vormen van dit gebied, dateeren uit dien tijd.

Het Lutterzand! Welk een gezegend plekje grond is het hier, ondanks den schralen bodem en de wispelturigheid van de Dinkel. Het is een waar dorado voor planten en dieren. Zooals bijna overal hebben de oevers van de Dinkel hier een rijke flora. De zwanebloem, de waterweegbree, het pijlkruid en zelfs de zeldzame geelwitte stroobloem treft men hier aan. Het riviertje heeft vele eeuwen lang de zaden aangevoerd van planten uit het bekken van Münster, waar het ontspringt. Van de vele soorten vogels noemen we de grutto's, de wulpen, de tureluurs en de sierlijke oeverloopers. Prachtige vlinders als de vuurvlinders, de groote vossen en de geelbruine dennenspanners komen hier voor.
Noode, zeer noode scheiden we van het Lutterzand, dat - dit mag zonder eenige overdrijving worden gezegd - een der meest merkwaardige landschappen van Nederland vormt. Over een goed berijdbaar fietspad gaan we naar Denekamp, het Dinkeldorp. We passeeren de buurtschap Mekkelhorst met zijn schilderachtigen esch; we gaan midden door de rogge-akkers, waar de korenbloemen met hun prachtig blauw wenken tusschen de groene aren.

Afbeelding: In Berghem

Wanneer we een kleinen omweg maken passeeren we Berghem een andere buurtschap met veel landschapsschoon. Echt oud-Saksische boerenhuizen en antieke schuren spreken hier nog van het verleden. Ten Oosten van Berghem ligt het Hornven, een vroegere plas, waarbij de landweren herinneren aan woelige tijden van weleer, toen moordende en stroopende benden deze streken onveilig maakten en de boeren zich verweerden achter hooge wallen en diepe slooten.
Het is hier voor den natuurminnaar een rijk gebied. Hier vlak bij ligt de Hilgenhorst (heilige hoogte), waar eens een kluizenaar in vroom gepeins zijn dagen sleet. Omstreeks Drievuldigheids-Zondag bloeit hier de Zevenster, welke met zijn witte plantjes een prachtigen aanblik oplevert. Deze plant, welke tot de toendra-flora behoort, moet een overblijfsel zijn uit den IJstijd. In de heide bloeit de arnica, een plant bekend om zijn geneeskracht; hier zingt in den vroegen morgen het zeldzame blauwborstje.

En nu zijn we in Denekamp, het toeristen-centrum van het Dinkelgebied. Het is een fleurig dorp met een eerbiedwaardige oude kerk, beroemd om de trits van zware klokken in den toren. Maar Denekamp's trots is niet zijn kerk maar het wijd en zijd vermaarde natuur-historische-museum Natura Docet, (de Natuur Leert), het levenswerk van den in kringen van natuurliefhebbers zoo welbekenden heer J. B. Bernink, die onnoemelijk veel heeft gedaan om Twente, in het bijzonder het Dinkelland, in wijden kring bekendheid te geven. Toen hij als knaap dagelijks wandelde van Denekamp naar Oldenzaal, waar hij de normaalschool bezocht, gingen hem de oogen open voor de schoonheden der natuur, welke hij tot in haar diepste verborgenheden wist te doorgronden. Later, als onderwijzer, gaf hij zich met zijn geheele hart, met den inzet van zijn volle persoonlijkheid, aan het onderzoeken van de schoonheden van het Dinkelland. Hij opende de oogen der jeugd voor de natuur, hij liet niets onbeproefd om in breeden kring aan al dat schoons bekendheid te geven. Hij schreef zijn prachtig werkje Ons Dinkelland, waarin hij zijn lezers meevoert op geologische en botanische wandelingen en fietstochten, een boekje, dat wij allen, die iets meer willen weten van de flora, de fauna, en de geologie van Oost-Twente, ten zeerste ter lezing aanbevelen.
Maar meester Bernink, zooals ieder in Denekamp hem noemt, deed meer. Hij bracht een zeldzame collectie bijeen van bloemen, planten, vogels, vlinders, gesteenten enz., enz., kortom: een natuurhistorische verzameling, welke tot ver over de grenzen van ons vaderland vermaard is. Zijn liefde voor de natuur, waarvan zijn geheele hart vervuld was, dreef meester Bernink er toe al die dingen te verzamelen, niet in het minst om daarmede anderen vreugde te brengen. "Natura Docet" noemde hij zijn museum, dat klein begonnen werd in de eenvoudige onderwijzerswoning. Hij wist belangstelling voor zijn werk te vinden; velen waardeerden den man, die op zulk een treffende wijze honderden leerde een blik te slaan in de schatkameren van de natuur. Hij kreeg steun in zijn streven, niet in het minst van de zijde der Twentsche fabrikanten. Daardoor was het mogelijk om een geheel nieuw gebouw aan den Oldenzaalschen weg te stichten, dat in 1922 werd geopend. Steeds ging de heer Bernink voort zijn museum met nieuwe, zeldzame stukken te verrijken. De steun, welken hij ondervond, kwam ook tot uiting toen men eenige jaren later het museum uitbreidde met twee zalen.
Het begin van het museum is zuiver Twentsch, maar de kern is later met buitenlandsche giften, waarbij zeer belangrijke, verrijkt. Vrijwel alle vogels uit Nederland - zelfs de meest zeldzame exemplaren - vindt men hier opgezet bijeen. Merkwaardig is de vlinder- en insectenverzameling. Maar er is nog zooveel meer, dat in "Natura Docet" gevonden wordt. De geologische afdeeling is eenig in haar soort en het is geen wonder, dat het museum meermalen bezoek ontvangt van professoren en studenten. Inderdaad: hier leert men de natuur liefhebben en begrijpen. Hier bemerkt men ook, wat de natuur aan ons te leeren heeft, welk een onuitputtelijke rijkdom in haar verborgen ligt. Meester Bernink heeft met zijn museum Twente een belangrijke bezitting geschonken. Het is een verheugend verschijnsel, dat de bevolking dit waardeert. Op de uitgaansdagen, vooral met Hemelvaart en Pinksteren, is het druk in het museum, waar honderden arbeiders hebben geleerd, wat de natuur aan de menschen te zeggen heeft.


Denekamp is ook het dorp van de vroolijke Paaschgebruiken. De snel voortjagende moderne tijd, die veel oude gebruiken heeft doen verdwijnen, slaagde er niet in Denekamp van zijn Paaschfeest te berooven, dat nog geheel naar ouden trant, precies als eeuwen geleden, wordt gevierd. In dit deel van Twente houdt de bevolking taai vast aan de voorvaderlijke gebruiken, welke de streek er des te karakteristieker door maken.
In Denekamp is het de jeugd, die de hoofdrol speelt bij de Paaschfeestviering. Wanneer het feest der Opstanding nadert kiest de jeugd een aanvoerder, die den weinig vleienden naam van Judas krijgt; ook zijn helper wordt aangewezen, “krioter" genaamd. Zingend trekken de jongens op Palmpaschen langs de huizen om eieren en inzonderheid geld in te zamelen. Dit laatste vooral is noodig, want den volgenden Zondag moet een geweldig Paaschvuur worden ontstoken, dat natuurlijk nog al het een en ander kost.
Na den middag trekt de jeugd van het dorp zingend naar de oude havezathe Singraven om daar, naar de traditie wil, een boom te vragen. De heer van Singraven of diens vervanger wijst een boom aan, waarna Judas er in klimt om er een touw aan te bevestigen. De boom wordt geveld en in triomph naar het dorp gebracht onder het zingen van de oude Paaschliederen. De boom, thans Paaschstaak genaamd, wordt voor de kerk neergelegd, maar na den vesper naar het erve Elferman gesleept, waar reeds het hout voor het groote Paaschvuur ligt opgestapeld, dat den vorigen dag met karrevrachten is aangevoerd. Aan den kop van den Paaschstaak wordt nu een teerton bevestigd, een diepe kuil wordt gegraven, waarna de boom wordt opgericht. Dan zet men er een ladder tegenaan, welke door Judas wordt beklommen, die het aansteken van de teerton aan den meestbiedende verkoopt. Ook de staak zelf wordt nog verkocht. Deze verkoop bij opbod is een komisch gebeuren; Judas wordt herhaaldelijk in de rede gevallen en geplaagd, maar het spreekt haast vanzelf, dat hij ook niet op zijn mondje is gevallen.
Langzamerhand is de avond gevallen. Het Paaschvuur wordt ontstoken; ook in de teerton wordt de vlam geworpen. Het vuur neemt steeds feller toe in gloed, een rookzuil stijgt ten hemel. Overal in den omtrek ziet men de Paaschvuren in rossen gloed opgaan, een gebruik, dat teruggaat tot het verste verleden wordt in eere gehouden. Rond het vuur staat de Denekamper bevolking en zingt het oude Paaschlied.

Christus is opgestanden,
Al van de Joden hun handen,
Dus willen we allen vroolijk zijn,
Christus zal onze verlosser zijn. Halleluja!

De omstreken van Denekamp behooren tot de allerschoonste van Twente. Langs de randen der hoogten groeit het akkermaalshout, waartusschen men de Witte Seringen en de Kardinaalsmuts vindt. Rijk is dit gebied aan allerlei varens.
Voor den minnaar van eenzame natuur biedt de streek tusschen Denekamp en de grens veel bekoorlijks. Hier ligt een zandstrook, een half uur breed, met heide of dennen begroeid. De heer Bernink typeert dit prachtige gebied, dat door de Gele Beek in tweeën wordt gedeeld, zoo goed, wanneer hij schrijft: "Daar roept de kievit, jodelt de wulp, balderen de korhanen en wippen de roodborst-tapuiten op der dennen kroontjes. De breiende herder weidt er zijn kudde schapen, de boer steekt er plaggen en de driehoorn graaft er zijn mijnschachten 75 e.M. diep! Als groote oogen liggen er de veenplassen, uitgewaaide kolken of resten van oude rivierloopen, den blauwen hemel weerspiegelend; omzoomd met een groenen rand van mossen, zeggen, buntgras, wollegras, blauwe gentianen en roze klokjes van Andromeda".

Vooral moeten we niet verzuimen verder Noordwaarts te gaan, langs de voormalige havezathe Noord-Deurningen, naar Lattrop, een aardige buurtschap met een vriendelijk kerkje. Met een punt steekt hier Nederland in het Duitsch gebied; het is hier de eenzame hoek van Breklenkamp met veel moerassigen grond. Toch is het landschap in deze merkwaardige buurt zeer afwisselend; naar den kant van de Duitsche grens liggen de schilderachtige boerenhoeven verscholen onder hoog geboomte. Dit deel van Denekamp's omgeving contrasteert sterk met de rest, niet in het minst wat de bewoners betreft, die in tegenstelling met de plattelandsbevolking rondom het dorp Protestant zijn. Zeer eng zijn hier de betrekkingen met Duitschland. Het ouderwetsche plaatsje Lage, vlak over de grens is waard bezichtigd te worden. De Graaf van Twickel uit Delden heeft hier uitgestrekte bezittingen. De Dinkel doet er nog eens, voor het stroompje zich verderop bij het oude Neuenhaus in de Vecht stort, de raderen van een watermolen wentelen. Te Breklenkamp vindt men nog de resten van een kasteel; de wachttoren is alleen overgebleven. De grachten vol met riet geven de plaats aan, waar de overige gebouwen van de vroegere havezathe hebben gestaan. De streek van Breklenkamp is vol herinneringen aan het oude Twente. Nog kan men hier oorspronkelijke kleederdrachten bewonderen; zelfs wordt hier en daar het spinnen in de boerenhuizen beoefend.

Nu gaan we weer in de richting van Denekamp. Door het moerasland trachten we een pad te bereiken, dat over de grens in de richting van de Duitsche industriestad Nordhorn loopt. Men neemt wel eenig risico hier de grens te overschrijden, maar wij hebben het er toch meermalen op gewaagd. Wij willen nl. even naar "den overkant" gaan, omdat hier een plek wordt gevonden, welke een voorpost van de Nederlandsche cultuur kan worden genoemd: het klooster Frenswegen, niet ver van het gehucht Frensdorf, slechts twee K.M. van de Nederlandsche grens. Het groote, vierkante gebouw, dat rondom een binnenplaats is gelegen, heeft slechts weinig van zijn vroegere glorie overgehouden. Het voormalig klooster, dat gesticht werd door de broeders des Gemeenen Levens, is grootendeels vervallen. Het binnenplein is vol gras en wilde bloemen; verweerde grafsteenen geven de plaats aan, waar de stoffelijke resten rusten van leden uit het roemruchte geslacht van Bentheim.
Na dit uitstapje op Duitsch gebied, keeren wij ijlings naar Nederlandschen bodem terug. De natuur in eigen land is zoo rijk en verscheiden, dat het geen zin heeft lang te zwerven over de grenzen. Dat is ook niet het doel van dit boekje, dat den lezer iets wil laten zien van den rijkdom en de schoonheid van een deel van onzen vaderlandschen bodem.

Over den weg van Nordhorn komen we weer terug in het Dinkeldorp, waar de omgeving nog zulk een schat van natuurrijkdom bevat, dat wij er vele, vele bladzijden mee zouden kunnen vullen. Nog even willen wij U meenemen naar de Zuidzijde van het dorp, waar nog zooveel wordt gevonden dat het hart van elken natuurminnaar luider doet kloppen. Aan den straatweg naar Oldenzaal ligt Dinkeloord, een der bekendste uitspanningen van Twente, waar het de moeite loont een bootje te huren om daarmede een eind Dinkelopwaarts te varen, een tocht, welke een prachtig beeld geeft van de groote schoonheid van het riviertje. Hoe weelderig begroeid zijn hier de oevers, vooral voorbij de oude Beuningerbrug. Steeds wisselend is het aspect vanuit de boot; nu eens vaart men langs boschjes van dennen, eiken en elzen, dan weer glijdt men langs vlakke oevers, waarop bloemen en planten groeien als in een rijke schatkamer der natuur: de karmijnroze steenanjer, de thijm, het stalkruid, de zwanebloem en zoovele andere. In 't struikgewas hebben vele vogels hun domein; op onberoerde plekjes langs den steeds wisselenden oever wuiven allerlei planten en bloemen hun weerbeeld in den vloed ....
Ons bootje drijft door het Hassinkbosch, eens een uitgestrekt beukenwoud, waar gelukkig nog veel gespaard is gebleven. Langs de hooge walkanten nestelen zich de sleutelbloemen en pronkt het schoone Duizendguldenkruid. En verderop bij de Kampbrug, waar de Dinkel zich door een engte perst, overschaduwen de boomen het zachtvlietend water. Hoe schitterend ligt daar die oude brug, hoe prachtig past zij in dit landschap, dat den echten trekker zooveel schoone, onvergetelijke herinneringen bezorgt.
Wij laten ons bootje terug drijven naar Dinkeloord, maar nog kunnen we niet scheiden van dit gezegende land. De uitspanning ligt aan den rand van het Sterrenbosch, dat zich met zijn lanen van oude beuken langs het stroompje uitstrekt. Er heerscht hier een stille, ernstige sfeer. Onhoorbaar zijn onze voetstappen door de dikke laag van afgevallen bladeren; midden in het bosch ligt eenzaam een vijver, waarvan een sfeer van wijding uitgaat, zoo stil is het hier, zoo onberoerd ligt daar het watervlak.
Aan de andere zijde van den straatweg ligt het Borgbosch, een waar paradijs voor degenen, die van onbedorven natuur willen genieten. Het Borgbosch is voor een deel haast nog een oerwoud te noemen. Sommige paden worden zelden betreden; de plantengroei, welke zich hier heeft ontwikkeld, kan in vele opzichten zeldzaam worden genoemd.


De denneboomen, die als pijlers rijzen,
De beuken slank, met kroon van levend goud,
De eikenstammen, die de tijden grijzen,
Staan als een kerk, die nooit vervalt, gebouwd.

Zoo dichtte Frans Bastiaanse. Maar wel vervallen is de roem van den ouden Borchbeuningen, een kasteel, dat aan het doorluchte geslacht van Twickel behoorde. Hier heerscht de eenzaamheid; hoe dikwijls zaten wij niet aan dien ouden gracht, waar zich een rijke vegetatie heeft ontwikkeld, waar men staart naar het wuivende riet:

't ruischen van het ranke riet,
wist ik toch Uw droevig lied.
Wanneer de wind voorbij U voert
En buigend uw halmen roert ....

Achter in het bosch is de grond vochtig. Dicht staan de heesters hier bijeen; het schemerdonker overheerscht. In het najaar, wanneer de zieke zomerbladeren afvallen ontbloeit hier een nieuw, wonderlijk leven. Dan heerscht het rijk der paddestoelen, waarvan hier de zeldzaamste exemplaren worden aangetroffen. Als in een heksenkring staan de doodstrompetten rondom een ouden eik ....
Hoewel we straks weer noordwaarts willen gaan, in de richting van Singraven, keeren we van het Borgbosch nog even terug naar den straatweg naar Oldenzaal, vanwaar we een voor den trekker merkwaardige plek uit Denekamp's omgeving het best kunnen bereiken: de Austieberg. De Noordelijke eens dichtbegroeide helling, is nu een statig weiland geworden; aan den anderen kant vindt men afwisselend bosschen en korenvelden. Fraai is het uitzicht van den top: in de verte blauwen de heuvels van Ootmarsum. Bij helder weer zijn de torentjes van eenige plaatsen in de Graafschap Bentheim zichtbaar en ziet men de fabrieksschoorsteenen van Nordhorn ten hemel rijzen. In botanisch opzicht is de Zuid-Westhelling van den Austieberg van belang. Hier bloeit nog de zeldzame geelster, een uit den ijstijd overgebleven plant. De maagdepalm kleurt den bodem blauw en ook de anemonen groeien er in rijke verscheidenheid. Aan den voet van den Austieberg stroomt een beekje, aan welks vochtigen oever ook zeldzame planten worden gevonden, zooals het goudveil.

Afbeelding: Singraven

Weer gaan we terug naar Dinkeloord en we volgen het eerst een door boomen overschaduwd fietspad naar de oude Havezathe Singraven, welke prachtige bezitting door den tegenwoordigen eigenaar, mr. Laan, met groote liefde voor de natuur in stand wordt gehouden. Daar, waar de weg de Dinkel kruist, wordt het pad meer open en weldra staan we voor de statige oprijlaan, welke naar het kasteel leidt, dat temidden van sappige weiden in een bocht van het riviertje is gelegen.
In het begin der 15e eeuw werd Singraven gesticht, dat de storm der tijden over zich heen zag gaan, zonder dat de oude bezitting ten onder ging. Vele adellijke geslachten hebben hier gewoond; de tegenwoordige bezitter heeft het huis nog laten verfraaien en geheel in overeenstemming laten brengen met den stijl der late renaissance, waarin een deel van het gebouw was opgetrokken.

Tusschen Singraven en de vroegere, thans verdwenen havezathe Beugelscamp, ligt een moerasland, dat voor het nageslacht als natuurmonument zal blijven bewaard. Hier bloeien de orchideeën in rijke pracht, hier vindt men de bittere veldkers, de gele lisch en ontelbare andere planten. In dit reservaat hoort men honderden vogels: karekekieten, rietzangers, watersnippen, wulpen en vele anderen. Ook de ijsvogel wordt hier waargenomen. Zeer rijk is hier weer de oeverflora van de Dinkel ; men ziet zwanebloem, pijlkruid e.a. De hooge populieren weerspiegelen zich in den stroom, waarop plompen en waterlelies drijven.
Wanneer de Dinkel zich haar weg door het statige park van Singraven heeft gebaand, wordt haar loop gestuit door de stuw van den eeuwenouden watermolen een der merkwaardigste door waterkracht gedreven molens, welke in ons land is overgebleven. Naar uit de jongste onderzoekingen is gebleken stelt het beroemde schilderij van Meindert Hobbema in het Louvre te Parijs den watermolen van Singraven voor.

De Twentsche watermolens. We moeten er even bij stilstaan, want ze verleenen aan dit deel des lands een bijzonder aspect. Slechts weinige van de ruim dertig, welke er in het begin der vorige eeuw nog werden aangetroffen, hebben den modernen tijd getrotseerd. Maar nog zijn er in Twente genoeg voorbeelden van oude molens aanwezig, waarvan die te Singraven ongetwijfeld een der mooiste en belangrijkste is. Bijna al die watermolens behoorden aan adellijke heeren, die in vroeger tijden het z.g. hoogheidsrecht van wind en water bezaten. De bewoners van bepaalde streken werden gedwongen om hun koren op door den landheer aangewezen molens te laten malen, hetgeen den adelstand rijke winsten opleverde. Die molens wekken in den regel een romantische sfeer. Wie kent niet het sentimenteele Duitsche volksliedje:

In einem kühlen Grunde
Da geht ein Mühlenrad .....

Singraven. Is er een schooner voorbeeld voor een watermolen in Nederland te vinden? Hoe schilderachtig ligt daar het muldershuis. Welk een prachtigen aanblik levert de groote fraaie molen op. Wanneer de schutten hoog zijn opgetrokken doet het bruisende water de raderen in snelle vaart rondwentelen; een wolk van waterstof verspreidt zich over de oude groenbemoste muren van de molenhuizen aan weerszijden. Met welk een liefde en zorg heeft de eigenaar van Singraven zijn ouden molen omringd. In 1921 heeft mr. Laan, gebruik makend van een abnormaal drogen zomer, belangrijke
restauratiewerken laten uitvoeren. Thans bezit Singraven een watermolen, welke niet alleen voor het nageslacht is behouden, maar die tevens dagelijks nog nuttige diensten bewijst. De waterkracht is zeer goedkoop, zoodat de molen voor het malen van koren en het zagen van hout goed gebruikt kan worden. Olie wordt er momenteel niet meer geslagen, maar het is wel mogelijk het rad nog te stellen. De Singraver molen kan bogen op een eerbiedwaardigen ouderdom. Reeds in 1448 wordt hij in een geschrift genoemd. De dertien grijze wapensteenen in de kaden spreken bovendien een duidelijke taal. Het zijn alle Bentheimer steenen, waarvan de oudste uit 1544 dateert. Wanneer het water een te groote hoogte bereikt kunnen de schutten van de z.g. Om-Dinkel worden geopend, welke verderop weer in den hoofdstroom valt.

Onze tocht door het Dinkelland is bijna ten einde. Nog even volgen wij den loop van het riviertje, dat met een duiker onder het kanaal Almelo-Nordhorn wordt doorgevoerd. Vroeger stroomde de Dinkel gewoon in het kanaal, maar dit had tot gevolg, dat de scheepvaartweg verzandde, waarop in 1903 de tegenwoordige duiker werd aangelegd, een meesterlijk stuk op het gebied der waterbouwkunde. Nu stroomt de Dinkel door de vruchtbare landen rondom de buurtschap Tilligte. Verderop vervolgt het stroompje zijn weg door de broeklanden van Nottershagen, waar groote kolonies watervogels huizen. Dan verlaat de Dinkel Nederland voorgoed.

Onze tocht heeft U willen toonen hoe rijk aan natuurschoon het land van de Dinkel is. Hier, aan onze uiterste Oostgrens ligt een gebied, dat een ware schatkamer van de natuur kan worden genoemd, dat den mensch, die de stilte van de grootsche schepping zoekt, steeds weer nieuwe, reine vreugden bereidt.

Wij trekken door Twente en Salland (1935): In het land der romantiek

In het land der romantiek

Ten Westen van Denekamp, in een golvend heuvellandschap, ligt het stedeke Ootmarsum. Het schijnt of de moderne tijd dit oude Twensche stadje onberoerd heeft gelaten. Welk een romantische sfeer hangt er in zijn nauwe straatjes, hoe houden de bewoners nog vast aan de oude tradities. De tijd ligt nog betrekkelijk kort achter ons, dat het postrijtuig van Denekamp er over de keien hobbelde en het vroolijk getoeter van den postiljon door de verweerde muren van de oude huizen werd weerkaatst. Eerst de autobus heeft Ootmarsum uit zijn isolement verlost. Het is mede te danken aan de afgelegen ligging, dat dit merkwaardige stadje zoozeer zijn oorspronkelijk karakter heeft behouden. Men kan er zich nog haast in de middeleeuwen wanen, wanneer men door de bochtige straatjes loopt. De kaart, welke in 1570 door Jacobus van Deventer werd vervaardigd kan zoowaar heden ten dage nog tot gids dienen: Ootmarsum is nog van dezelfde grootte als meer dan 3 eeuwen geleden.
Steeds is Ootmarsum bekneld gebleven in zijn vestingmuren. Nog zijn de oude wallen grootendeels intact, maar onlangs besloot de Gemeenteraad ze te slechten. Hopenlijk zal daardoor echter niets van het typische schoon dat herinnert aan honderden jaren her verloren gaan. Ootmarsum mag de trekker, hoezeer hij ook verlangen moge naar bosschen en heide, naar wijde vergezichten, niet vergeten. Alleen om de sfeer, welke er hangt, is Ootmarsum, een der meest karakteristieke oude landstadjes van Nederland, de bezichtiging waard. Hoe mooi komt het oude stadhuis op het Marktplein uit. Voor liefhebbers van historie bieden het interieur en vooral het archief, veel merkwaardigs. Oude, schilderachtige gevels zijn in de straatjes in de omgeving te bewonderen.
Men moet Ootmarsum zien op een Zondag, wanneer de kerk uitgaat. Dan kan men constateeren, dat de oude kleederdrachten in Nederland gelukkig nog niet geheel verdwenen zijn. Hoe typisch zijn de toef-hoedjes, die vele vrouwen hier dragen.

Ootmarsum. Men moet het stadje zien in den Paaschtijd. Dan wordt bewezen, dat de oude gebruiken zich tot heden ten dage op de meest krachtige wijze in stand hebben gehouden. In de plechtige sfeer van den morgen van Paasch-Zondag komen de mannen en jongens op de Markt bijeen en heffen daar de oude Paaschliederen aan, als "Christus is opgestanden". Zingende trekken zij door de smalle straatjes. Des middags komt het grootste deel der bevolking bijeen op de Paaschweide, even buiten de stad. Daar vormt zich een stoet, welke gewoonlijk meerdere honderden personen telt. Zingende trekt men Ootmarsum binnen. Zoodra men in het stadje is gekomen, geven allen elkaar de hand. Zoo gaat men zingende verder. Maar niet alleen door de straten, ook door verschillende woningen voert de weg. Ootmarsum telt nog vele typische oude boerenhuizen met groote voordeuren, gescheiden door een paal, welke men den "stiepel" noemt. Daar gaat de menschenslinger omheen. Soms komt de stoet aan den voorkant een woning binnen om die aan de achterzijde weer te verlaten. Tenslotte keert men op de markt terug, waarna het oude Paaschlied nog eens plechtig wordt aangeheven:

Halleluja, den blijden toon.
Wordt nu gezongen zoet en schoon.

Tenslotte heffen de ouders hun kinderen omhoog en daarmede is het eeuwenoude gebruik, dat men het vlöggelen noemt, afgeloopen. De oorsprong van dezen merkwaardigen rondgang moet naar alle waarschijnlijkheid in de oude Paaschprocessies worden gevonden.


Vlak bij Ootmarsum vindt men een der meest markante punten van Twente, de Kuiperberg, waar eenige jaren geleden de A.N.W.B. een oriënteertafel stichtte. Vanaf den straatweg naar Almelo is men in korten tijd op den top. Onderweg ziet men de steenen van de vroegere Joodsche begraafplaats, welke tegen de helling was aangelegd, uit het struikgewas en het onkruid steken.
Het is voor den echten natuurminnaar wel een bezwaar, dat hier zoo dikwijls een kermisachtige drukte heerscht, dat vlak bij een der prachtigste punten van Twente een consumptiekraam staat, maar toch moet hij zich daardoor niet laten weerhouden. Daarvoor is het vergezicht tè schoon. De laatste jaren was het uitzicht door boomen en planten min of meer "vergroeid", maar de V.V.V. heeft toegezegd, dat dit euvel voor den komenden zomer verholpen zal zijn.
De Kuiperberg. Welk een merkwaardige plek is het hier van den Nederlandschen bodem. Aan uw voet ligt het overoude stadje Ootmarsum; zijn roode daken contrasteeren fel met het helle groen. Twee torens verheffen zich boven de daken van het plaatsje, dat haast een miniatuur-stadje lijkt.
Welk een onmetelijk vergezicht boeit hier het oog. Steden en dorpen, kerktorens en fabrieksschoorsteenen verliezen zich in de wazige verte. Heel Twente kan men van hier overzien. Van groote pracht zijn in den midzomer de uitgestrekte korenvelden op de esschen aan den voet van den berg. De wind doet de aren buigen; in de verte blinken de tinnen van het machtige Bentheimer slot, dat spreekt van een grootsch verleden.

Afbeelding: Een Twentsche esch

Romantiek spreekt uit elke straat, uit elk gebouw van Ootmarsum. Maar niet minder romantisch is de heerlijke omgeving, die in vele opzichten het beloofde land voor den trekker is. Hier vindt men nog de onafzienbare heidevelden, hier kan men uren dwalen zonder een mensch te ontmoeten. Als in een echt bergland ontspringen hier de kristalheldere bronnen. Den scheper, thans een zeldzame figuur in de Nederlandsche samenleving, kan men hier ontmoeten met zijn kudde en z'n hond. Rondom Ootmarsum liggen uitgestrekte roggeesschen, waarvan de bodem bestaat uit een dunne laag diluvium, welke een kern van tertiaire vormingen, in hoofdzaak grijze leem overdekt. Die leembodem herinnert aan de zee, welke hier vroeger moet zijn geweest en die een zeer dikke kleilaag afzette, waarin schelpen, haaientanden e.d. zijn achtergelaten, welke nog geregeld worden aangetroffen. Overal in het Noorden van Twente, bij Ootmarsum, de Lutte en Denekamp vindt men een dergelijke bodemgesteldheid. De aannemer van de tramlijn Oldenzaal-Denekamp heeft dat leem een geweldige schadepost bezorgd. Hij dacht, dat een zich halverwege bevindende heuvel uit zand bestond, maar in werklijkheid bleek het vette klei te zijn; het kostte groote moeite door die kleimassa heen te komen. Duizenden guldens meer aan arbeidsloon moesten worden uitgegeven.
De vele prachtige esschen, welke Twente rijk is, zijn mede een bezienswaardigheid, een bijzonderheid voor den trekker door dit land. Die esschen zijn hooggelegen gronden, een soort platte heuvel, waarop vooral rogge zeer goed kan worden verbouwd.
Op onzen tocht door Twente zullen we meermalen die esschen ontmoeten; we zullen ze niet alle kunnen noemen, maar steeds zijn ze de moeite van een beschouwing waard. Welk een prachtigen aanblik leveren ze op, wanneer de wind de onafzienbare korenvelden doet golven. Welk een schilderachtig beeld toont de oogsttijd. Een der fraaiste esschen van Twente ligt ten Zuiden van Ootmarsum, bij de buurtschappen Groot- en Klein Agelo. Als op een schilderij liggen de oude boerenhoeven omgeven door prachtig geboomte aan den rand van den esch, waar elk jaar een oeroud gebruik in eere wordt gehouden, dat eenig is in de Nederlandsche folklore. Op een plek midden in dien esch, den Boaken genoemd, komen telken jare op den Maandag na het Pinksterfeest de boeren des middags bijeen om aan de armen van Ootmarsum roggebrood uit te deelen. De boeren, die hun enorme brooden aan een stok, welke er in is gestoken, op den schouder dragen, leveren een typischen aanblik op. Nadat gezamenlijk is gebeden neemt de uitdeeling een aanvang.
Deze uitdeeling van brood aan de armen, welk reeds meer dan 3 eeuwen heeft stand gehouden, geschiedt om de boeren van Agelo te vrijwaren voor vorst en hagelslag. Naar de landbouwers van Groot en Klein Agelo mededeelen, is sinds menschenheugenis hun koren niet door de vorst geteisterd.

Pittoreske mulle zandwegen slingeren zich in de omgeving van Ootmarsum door het land. Vooral in en om den Ageler Esch, waar de roggevelden prijken op de glooiingen van den Zonneberg, kan men van den aanblik ervan genieten. Maar het hoogtepunt van Ootmarsum's omgeving zal voor velen toch wel het woeste Hezinghe beteekenen. Om daar te komen gaat men den weg naar Vasse op tot de z.g. Hazelbekke, waar verscholen tusschen bladeren en varens een watermolentje ligt. Eeuwenoud is dit erf, waar breede lommerrijke lanen tot wandelen nooden. De oude molen heeft een heel ander cachet dan die van Singraven. Deze is van een heel wat bescheidener omvang, maar desondanks merkwaardig in hooge mate. Geen trekker zal aan de verleiding weerstand kunnen bieden even te toeven bij het bemoste rad van het molentje, dat zich aanvleit tegen een oude schuur. Ook een andere typische watermolen, de Mast, bevindt zich in deze omgeving.
We gaan nu Noordwaarts, verder door statige lanen. Onze weg steigt, want we beklimmen den Braamberg, waar zich plotseling een aardig uitzicht ontvouwt; links van ons duikt de toren van het dorpje Vasse op. Steeds schooner wordt het landschap. Langs een oude cichoreifabriek, over smalle bruggetjes, langs korenvelden, bereiken we tenslotte een heuvelachtig heideland; een der voor den trekker meest interessante gedeelten van Overijsel. Vooral op een mooien zomerdag is het heerlijk hier te toeven. Overal zoemen de velerlei insecten in de verte ziet men de schapen, welke door een herder met zijn hond worden geleid. Op de toppen der heuvels staat de wascholder, een soort cypres. Dat is Hezinghe! Hier vlak bij zijn de Springendalsche bronnen, waar het heldere water uit den grond opborrelt en zich een weg baant door de vele bloemen en planten, die hier op weelderige wijze groeien. Een wondere sfeer van romantiek gaat er uit van dit land, waar het kristallen water van de bron netjes zich vereenigt met de kabbelende beekjes. Woest en onherbergzaam is het land naar het Noorden, waar slechts een enkel klein boerderijtje aan den rand van de heide in het geboomte verscholen ligt. Men is daar reeds op Duitsch gebied, maar dit is geen groot bezwaar. Wij hebben tenminste op onze tochten in die buurt, al zorgden we er wel steeds voor geldige papieren bij ons te hebben, nog nooit eenigen hinder ondervonden. Als in een diep ravijn loopt hier een rulle zandweg langs den voet der ruig begroeide heuvels, van welks toppen men ver in het rond ziet. Verderop wordt de weg beschaduwd door eeuwenoude boomen; daar ligt aan een kruising de prachtige watermolen van het Duitsche Hesinge, in een omgeving, welke herinneringen opwekt aan een schilderij van Ruysdael. Hoewel men hier op Duitschen bodem is, krijgt men op weinig andere plekken zoo'n prachtig beeld van het vroegere Twente. Wie zijn weg nog vervolgen wil ziet in de verte het torentje van Uelsen wenken, waarin heldere, verklinkende klokken zijn opgehangen. Niet ver van het plaatsje ligt links van den weg een pracht-exemplaar van een oud watermolentje.

Afbeelding: De ruigbegroeide heide van Noord-Twente

Schitterend is deze heele streek. Zoo is het in het nabije Nutter en bij Vasse, waar prachtige landgoederen, alle volgens de Natuurwet opengesteld, den trekker uren van genot kunnen verschaffen. Hoe schilderachtig is het centrum van dit kleine dorpje in de gemeente Tubbergen, dat een 20tal jaren geleden nog niet over een harden weg te bereiken was. Nu zijn er goede wegen in de richting Tubbergen en Ootmarsum. Vasse behoort mede tot de paarlen van Twente. Hoe rijk aan verscheidenheid is hier het landschap; roggevelden wisselen af met donkere bosschen. In de heide liggen nog de koepelgraven,waar de oude Tubanters hun laatste rustplaats vonden.
Een groote vermaardheid in Twente had jaren lang de uitspanning van Tante Sien in Vasse, een echte boerenherberg, welker Twentsche pannekoeken beroemd waren. Niet lang geleden is het oude huis afgebrand; Tante Sien heeft die ramp helaas niet lang overleefd.

Hier is men in een omgeving, waar het "los hoes" nog voorkomt; een dergelijk open huis is in Ootmarsum en ook in Holten als attractie voor de vreemdelingen speciaal ingericht. Het mooist is echter een "los hoes" in gebruik, waarvoor in deze omgeving en o.m. ook in de Lutte nog gelegenheid is. De oud-Saksische boerderijen geven aan het Twentsche landschap een apart cachet. Het echte oude Saksische hallenhuis heeft wanden van vakwerk, welke vroeger met vlechtwerk werden opgevuld. Op het oogenblik gebruikt men daar steenen voor. Het zadeldak draagt meestal een teeken met typische figuren, welke ten deele nog uit den heidenschen tijd moeten stammen. Het interieur van het losse huis, dat men door de z.g. niendeur betreedt, is hoogst merkwaardig. In de overdag nog schemerdonkere ruimte vinden menschen en dieren een onderdak. De koeien staan hier des winters op stal, de kippen, eenden en ganzen loopen over de deel, zelfs worden de varkens toegelaten. De stookgelegenheid is meestal zeer primitief en bestaat uit een gat in den grond en een gat in het dak. Boven het vuur hangt een groote pot, welke met een slag van de "wendezoel", een soort slagboom, naar een ander deel van het huis kan worden gebracht teneinde het vee voedsel te verschaffen. De niendeur, welke we hiervoor reeds noemden, is ook een merkwaardigheid van de oud-Twentsche boerenwoning. Het is de achterdeur, maar tevens de voordeur, want vroeger stonden de oud-Saksische boerderijen steeds met de achterzijde naar den weg. De niendeur is in tweeën gedeeld; de beide helften worden door den z.g. stiepelpaal, waarover we reeds spraken bij het "vlöggelen" in Ootmarsum, bijeen gehouden. Een groote rol speelt deze niendeur in het leven van den Twentschen boer. Als zuigeling gaat hij er het eerst door om in de kerk ten doop te worden gehouden. Door de niendeur voert hij later zijn bruid naar binnen. Wanneer hij zijn laatsten adem heeft uitgeblazen, wordt zijn lijk op de deel opgebaard en daarna dragen de buren "de naobers", hem, terwijl in de verte de klokken van het dorpsklokje luiden, naar zijn laatste rustplaats. Bij uitzondering ontmoet men nog wel eens op de wegen een Twentschen boeren-begrafenisstoet naar den ouden trant. De ruw-houten doodkist is op een lossen boerenwagen geplaatst. Rondom de kist heeft een aantal vrouwen plaats genomen. Achter den met vier paarden bespannen wagen loopen eerst de mannen en daarna de vrouwen. Steeds wordt de oude kerkweg gevolgd, al is deze ook de langste en minst goed begaanbare. In het Noorden van Twente heeft men nog wel kans een dergelijken merkwaardigen begrafenisstoet op zijn weg te zien.

Afbeelding: In Tubbergen

De gemeente Tubbergen, waarin we nu vertoeven, is een der gedeelten van Twente, waar het oorspronkelijk karakter van het land nog het best bewaard is gebleven. Van Vasse is men reeds vrij spoedig in de plaats Tubbergen zelf, waar de bezoeker wordt verrast door een keurig nieuw Raadhuis in ouderwetschen trant. De groote bezienswaardigheid van Tubbergen is het geweldige standbeeld van mgr. dr. Schaepman op het hoogste punt van den esch. Het prachtige monument, vervaardigd door wijlen August Falise, behoort tot de grootste standbeelden in ons land. Tubbergen is de geboorteplaats van den grooten staatsman-priester en dichter, die op het kasteel Eschede of de Eeschhof, even buiten het dorp, aan den weg naar Geesteren, het levenslicht aanschouwde. Hier zijn thans een Lagere Land- en Tuinbouwschool en een meisjeshuishoudschool gevestigd.
Noordwaarts gaat de weg naar het veen, naar Mander en Langeveen. Het hoogveen is hier thans voor het grootste deel ontgonnen, maar ten Westen van Langeveen treft men het nog in groote uitgestrektheden aan. Ook dit land heeft zijn eigenaardige bekoring.
We gaan weer naar het Zuiden en bereiken het aardige Geesteren, waar tot voor kort een watermolen een bezienswaardigheid was. Deze molen had vroeger een niet al te besten naam, zoo vertelt mr. ter Kuile in zijn lezenswaardig boek over Twentsche watermolens. Om de hooge rijksbelasting op het gemaal te ontduiken, mengde men daar dikwijls grint en gruis in het koren, dat voor veevoeder was bestemd en derhalve accijnsvrij was. Maar heel vaak deed het dienst als menschenvoeder. Vandaar de vermakelijke ervaring door den reiziger Boom in 1847 opgedaan, dat de Tubbergers veelal last hadden van "zaandkoliek" en dat eens een gastheer tot zijnen naober, die bij hem op visite was en gulzig in de stoete toehapte, uitriep: "Gait Jan, 't vuur vlög oe oet den bek!"
Verder Zuidwaarts, over Harbrinkhoek gaat de weg naar Almelo. Wij slaan echter af in Oostwaartsche richting en komen zoo in de buurtschap Albergen, waar liefhebbers van oudheidkunde niet moeten verzuimen de prachtige unieke verzameling van den heer Ten Bruggencate te bezichtigen. Tal van herinneringen aan vroeger tijd zijn uit de heidevelden rond Albergen opgegraven; urnenvelden werden hier aangetroffen, speerpunten, steenen hamers, versieringen enz. werden er meermalen gevonden.
Vooral voor wielrijders is het hier een ideaal land. Wanneer we rijden in Oostelijke richting komen we in Fleringen met zijn wonderschoonen grooten esch. Hier staat de eeuwenoude Kroezeboom, een plek van groote beteekenis in het R.K. leven van Twente. Toen de R.K. hier nl. hun godsdienst niet in het openbaar mochten uitoefenen, kwam men des Zondagsmorgens uit den wijden omtrek onder den Kroezenboom bijeen, waar een geestelijke het Misoffer opdroeg en van een boerenwagen de schare toesprak. Op deze plek, vanwaar men een prachtig uitzicht heeft over den zacht glooienden esch, is in 1909 een kapelletje gebouwd. Telken jare houden hier de R.K. uit Twente nog een godsdienstoefening, ter herinnering aan de tijden van weleer.
Tegenover den Kroezeboom ligt het oude landgoed "Huize Herinckhave", waarvan veel nog spreekt van den roem van vroeger dagen. Niet ver meer is het vriendelijke dorpje Reutum met zijn geweldigen korenesch, den grootsten van geheel Twente. Vroeger heerschte rondom Reutum het rijk van de heide. De ontginningen hebben veel doen verdwijnen, maar toch niet alles. Men moet in geen geval verzuimen het prachtige fietspad te volgen, dat van Reutum over de boerschap Haarle naar Vasse voert. In dit heuvelachtige land kan men genieten van wijde vergezichten en bloeiende heidevelden. Zelfs de oude schaapherder met zijn hond ontbreekt niet en vormt een mooie stoffeering van dit romantische land.

Afbeelding: Bij de schaapskooi

Weer zijn we in Vasse, en vandaar is het slechts een korte tocht naar ons uitgangspunt Ootmarsum. Ten deele voert de weg nog langs de heide en de grafheuvels der vroegere bewoners. Naar het land der romantiek noemden we dit hoofdstuk. Noord-Twente toch herinnert steeds weer aan het ver verleden; hier ontmoet men de romantiek voortdurend op zijn wegen. Rijk is hier ook het dieren- en plantenleven; interessant is de geologie van deze streek. De ijstijd heeft hier zijn duidelijke sporen nagelaten. Het keileem, een geschenk van dien tijd, werd de vruchtbare bodem voor een nieuwe flora, welke uit warmer streken naar hier kwam. Korstmossen waren de eerste planten, welke zich hier na den ijstijd nestelden. Toen volgden de heide, de berk en de den. Ontelbare zaden werden naar hier gevoerd en de zwanebloem, het pijlkruid, de plomp en gele lisch bloeien overal. Een weelderige flora wordt hier gevonden; merkwaardig is b.v. de eenbes of paris, welke men in ons land alleen in Zuid-Limburg aantreft.
Rijk is deze streek aan herinneringen uit een ver verleden. We gaan Ootmarsum nu verlaten en richten onze schreden Zuidwaarts naar het Voltherbroek, waar de Hunenborg, die Van Lennep inspireerde tot een zijner verhalen uit "Onze Voorouders", herinneringen wakker roept aan de tijden, toen woeste nomadenhorden door deze streken trokken. In 1911 heeft de Oudheidkamer "Twenthe" te Enschede deze plek aangekocht. In 1916 hadden onder leiding van dr. H. J. Holwerda opgravingen plaats, waaruit bleek dat de Hunenborg, welke later tot verblijfplaats diende van rondtrekkende stammen, oorspronkelijk een Saksische burcht moet zijn geweest, welke door een wal met palissade en gracht was omgeven. Er heeft een gebouw gestaan met zware gemetselde muren, waaraan een plompe verdedigingstoren verbonden is geweest. De volksverbeelding heeft aan dezen geheimzinnigen Hunenborg, welke nog steeds verlaten ligt in het moerassige land, even ten zuiden van het kanaal Almelo-Nordhorn, de vreemdste histories verbonden, welke nog steeds in de lange winteravonden worden verteld, zooals het verhaal van Alleman's Barta, die door een jongen Hun werd geschaakt. Eenzaam is deze streek. Het kanaal snijdt er dwars door het verlaten heideland. Het beste beeld van de verlatenheid dezer vlakte, waarvan een typische bekoring uitgaat, krijgt men des winters, wanneer het hard gevroren heeft en de schaatsenrijders zich over het kanaal spoeden. Meermalen hebben we dien tocht gemaakt en steeds weer werden we getroffen door de merkwaardige sfeer van dit land. Men voelt het, wanneer men zich op de gladde ijzers voortspoedt, dat het hier een streek is, waar de folklorist nog ruime stof kan vinden, waar steeds weer de romantiek om den hoek komt gluren. Nooit zullen we den tocht vergeten, dien we maakten over dit kanaal, een paar weken voor Kerstmis. Langzaam viel de schemering en verdoezelde de omtrekken van de aardige ophaalbruggen in de verte. De duisternis kwam en we spoedden ons voort om den weg van Ootmarsum naar Oldenzaal te bereiken. Het ijs was spiegelglad en het verdwijnen van het licht beteekende geen al te grooten hinderpaal. Het was alsof we door een tooverland reden, eeuwen geleden. Toen kwam plotseling uit de verte een langgerekt geluid, gedragen door den wind, tot ons: de midwinterhoorn. De Twentsche boeren hielden het gebruik van honderden jaren her in eere en kondigden in de melancholieke tonen van den hoorn de komst van het Kerstfeest aan. En toen hoorden we eensklaps overal in de verte de tonen van den midwinterhoorn. Het waren oogenblikken om nooit te vergeten. De midwinterhoorn is meer dan een meter lang en gemaakt van twee, halfronde, uitgeholde stukken hout, welke met banden aan elkaar worden verbonden. Aan den dunnen kant is een schuin afgesneden mondstuk in het hout gestoken. Het blazen van een dergelijken midwinterhoorn is een niet gemakkelijke kunst; het beste geluid krijgt men boven een put bij vriezend weer. Zoodra het Kerstfeest voorbij is wordt de hoorn opgeborgen, want het blazen in een anderen tijd is ontwijding. Meestal bewaart men den hoorn in het water van de put.

Afbeelding: In Weerselo

We zijn nu in de uitgestrekte, nogal rijk bewaterde gemeente Weerselo met veel broekland en vennen. De gemeente heeft vele goed onderhouden fietspaden, welke door prachtig landschapschoon voeren. Een dergelijk pad loopt ook langs het kanaal, waarvan we, wanneer we in Westelijke richting gaan, de dubbele sluis, een merkwaardig stuk waterbouwkunde, bewonderen. Dan zijn we spoedig in het landelijke dorpje Weerselo, waarvan het Stift een bezienswaardigheid is, dat men zeker niet mag overslaan. Het is een poëtisch plekje, dat Stift, waar onder het lommer van zware eiken het oude kerkje der Ned. Herv. gemeente, het Stiftshuis, het raadhuis en een paar andere gebouwen liggen. Het Stift, dat vooral in de 16de en 17de eeuw bloeide, was een tehuis voor ongetrouwde adellijke dames. Het leek wel eenigszins op een klooster, maar in werkelijkheid was het toch anders; de leefregels waren er heel wat minder streng. Bij dat stift behoorde een kerkje, thans eigendom van de Ned. Herv. Gemeente, waarin een achttal grafsteenen uit de 17e eeuw herinneren aan de voortreffelijke “fraeulein", die allen uitmuntten door "vroomheyt ende doghet". In het midden der 18e eeuw, toen overal de Twentsche landadel verarmde, kwam het Stift in verval. Maar de kerk en het Stiftshuis bleven behouden tot op dezen dag. Het oude bedehuis, zoo buitengewoon fraai gelegen onder de hooge boomen, werd echter bouwvallig. De muren scheurden bedenkelijk en indien er geen hulp van buiten was gekomen, zou het mettertijd geheel verloren zijn gegaan. Maar Twente bezit ondanks de slechte tijden menschen, wien het cultureele leven ter harte gaat. Zij zamelden een bedrag in, waardoor een grondige restauratie kon plaats hebben. In 't bijzonder maakte de heer J. H. van Heek uit Enschede, die zooveel heeft gedaan voor het cultureele leven van Twente, zich hiervoor verdienstelijk. Het was een blijde dag voor de kleine protestantsche gemeente van Weerselo toen het herstelde kerkje in gebruik kon worden genomen. Die plechtigheid, op een regenachtigen Woensdagmiddag, ligt nog versch in ons geheugen. Het knusse gebouwtje was vol van genoodigden en gemeenteleden. Schilderachtig leken de witte knipmutsen der vrouwen, die onder het klokgeklep naar hun kerkje togen. Ds. Loeff, de predikant der gemeente, hield een treffende predicatie en de heer Van Heek vertelde van de tijden van weleer, van de adellijke joffers, die hier haar dagen, afgezonderd van de wereld sleten.
Maar ook aan het Stifthuis werd gedacht. In 1935 werd het oude, holle gebouw geheel opgeknapt en gezellig aangekleed door jonge werklooze timmerlui. Het huis werd ingericht als vacantieoord voor de vrouwen van werkloozen. Moeders van groote gezinnen, afgetobd door de levenszorgen, kunnen hier, in deze prachtige landelijke omgeving, eenige dagen genieten van zon en zomer.

Afbeelding: Het Molenven

Een aardig dorpje in de gemeente Weerselo is Saasveld met zijn mooien korenmolen. Hier ligt het natuurmonument "Het Molenven", eigendom van het museum "Natura Docet" te Denekamp, waaraan het door de familie Van Heek ten geschenke is gegeven. Hier groeien de zeldzame waterplanten en huizen de watervogels bij honderden.
Grootsch is het natuurschoon der gemeente Weerselo niet, maar het is er liefelijk en men kan er ongestoord dwalen, want gelukkig heeft hierheen de groote stroom van toeristen met auto en motorfiets zijn weg nog niet gevonden. Hoe mooi liggen de buurtschappen als Deurningen, Herthme, Lemselo, Gammelke en Hasselo temidden van korenvelden, bosschen en broekland. Tenslotte bereiken wij het dorpje Rossum met zijn slanke kerktorentje, vlak bij den straatweg van Oldenzaal naar Ootmarsum. Binnendoor loopt een prachtig fiets en wandelpad over Volthe naar Singraven en Denekamp, langs korenvelden, akkers en heideland met in de verte het gezicht op het golvende heuvelland. Onze tocht door het romantische Noorden van Twente, waar nog zooveel in zijn oorspronkelijken staat is behouden, is ten einde. In de verte wenkt reeds het massief van den toren der St. Plechelmuskerk te Oldenzaal, de kathedraal van Twente. Over de velden klinken ons heldere klanken van het carillon tegemoet als een welkom in Twente's oude hoofdstad.

Wij trekken door Twente en Salland (1935): In het Rijk van den Tankenberg

In het Rijk van den Tankenberg

Oldenzaal en de Lutte.
Oldenzaal, vroeger de voornaamste van de kleine Twentsche steden, ligt op de helling van den Tankenberg, het hoogste punt van Twente (85 Meter). Het ruim 10.000 inwoners tellend stadje, waar de textielindustrie de voornaamste bron van bestaan vormt, bezit een prachtig monument uit het verleden, de massale kerk, gewijd aan St. Plechelmus. Wij aarzelen niet de Plechelmuskerk van Oldenzaal, een der mooiste oude bedehuizen van ons land te noemen. De bouwstijl toch is zeer merkwaardig en is deels Romaansch, deels Gothisch. Zoowel de kerk als de vierkante toren, welke wijd in den omtrek zichtbaar is, maakt een machtigen indruk. Het geheel is opgetrokken van blokken Bentheimer zandsteen, waarvan nu, na meer dan 7 eeuwen, de groeven in het naburig Duitschland nog worden aangewezen. Meer kerken in Twente, o.a. die van Enschede, zijn uit Bentheimer zandsteen gebouwd. In de sacristie vindt men zeldzame werkstukken van edelsmeedkunst uit een grijs verleden, waaronder een zilveren borstbeeld van den H. Plechelmus. Vele stormen zijn over de kathedraal van Twente heengegaan; kanonskogels in zijn muren herinneren aan den Spaanschen tijd toen de vesting Oldenzaal vier malen veroverd en heroverd werd op de Spanjaarden. Het carillon in den toren is een geschenk van een der leden der familie Gelderman; het bestaat uit 42 klokken. De oudste van de groote torenklokken dateert uit 1493; het is een kunstwerk van den beroemden klokkengieter Gerard van Wou uit Kampen.

Wie Twente bezoekt moet even, al is het slechts kort, naar Oldenzaal gaan, al was het alleen maar om een indruk te krijgen van die machtige kerk, gebouwd uit zandsteen. De aandacht valt vanzelf op den reusachtigen steen, welke zich aan de achterzijde van de kerk bevindt op een voetstuk van keien. Naar alle waarschijnlijkheid heeft men hier te doen met een offersteen, welke in de vorige eeuw door 40 paarden vanaf den Tankenberg naar de stad werd getrokken.
Wij memoreeren nog even het bestaan van de belangwekkende Oldenzaalsche Oudheidskamer, gevestigd in een gebouw met een prachtigen ouden gevel en op de zeer moderne overdekte zweminrichting, een der beste van geheel Overijsel.


Hebben we Oldenzaal voldoende bekeken, dan naar buiten. Want de omstreken van dit oude stedeke zijn de moeite waard. Meer nog: ze genieten in den lande terecht een groote vermaardheid. Want we gaan naar de Lutte, de streek, welke buiten Twente misschien het meest bekend is om zijn heuvels en dalen, zijn dichte bosschen en zijn korenvelden, die zich tegen de hellingen vleien. Bijna nergens in Twente treft zoo de verscheidenheid van het landschap als juist in de Lutte. Het is heerlijk te dwalen in de dichte bosschen rond Oldenzaal, waar men steeds weer verrassende doorkijkjes heeft, waar men getroffen wordt door de liefelijkheid en de rust van het landschap. Hoe treffend passen daarin de oude boerenhoeven met de donkerroode daken. Hier ziet men een esch met een zee van graan, daar nooden de lommerrijke boschlanen. Eiken, beuken, dennen en vele andere boomsoorten wisselen elkaar af; van de toppen der heuvels wordt men getroffen door een machtig vergezicht. Hier en daar staan de buitenverblijven der Twentsche grootindustrieelen tegen de plooiïngen van de heuvels; groote gebieden zijn gespaard gebleven voor versnippering en vernietiging. Vlak bij de meest moderne villa kan men antieke boerenwoningen vinden. De Lutte is een dier plekken van Twente waar nog een enkel “los hoes" is overgebleven.
Met welk een liefde beschrijft Bernink in zijn boekje Ons Dinkelland, dat den minnaars van natuurstudie veel genot zal verschaffen, van den geologischen- en plantenrijkdom van de Lutte. Hier zijn zoovele plekjes, welke nog nimmer door een menschenvoet werden betreden. Bernink schrijft: "Het is daar zoo'n wereld-vergeten slenteren en zoeken en dwalen, genietend van bosch-reuken, van vogelstemmen en weelderigen plantengroei.
De gele keileem, die de gletschers over de oude blauwe zeekleibergen hebben neergestrooid, roepen een flora te voorschijn, die voor de rijkste plekken van Zuid-Limburg niet hoeft onder te doen. Ik weet een hoekje, waar, onder de kleine dennen, met hun voeten staande in hoog opbollend slaapmos, de spitse wolfsklauw zijn fijne ranken slingert. Wat lager op de helling, waar het nog vochtiger is en de dennen verdwenen zijn, groeit het zeldzame Breukkruid, ook een oude boschplant. Heele vlakten zijn er begroeid met de kleine gele Boschwederik, terwijl onder de heggen de Gele Doovenetel bij duizenden groeit. In den herfst zie ik hier geregeld onder de paddestoelen de fijnbeschubde Boletopsis cavipes, de holvoet-Boleet. Maar al zie je ook heelemaal niet om naar de bloemen en luister je niet naar de Fluiter die huist in de beuken of naar de Zwartkop-grasmusch, die hoog uit de eiken zijn reine klanken uitjubelt, wijd over de bosschen en de bergen, het landschap op zich zelf is weergaloos schoon. De rijk beboschte hellingen, de weelderige plantengroei, o.a. van Maagdepalm, brengen ieder natuurliefhebber in verrukking."

Het is niet doenlijk een opsomming te geven van de vele schitterende wandelingen welke in dit zoo rijk met natuurschoon gezegend gebied te maken zijn. Wij willen alleen iets aanstippen van het allervoornaamste. Wie de Lutte bezoekt, moet in de allereerste plaats den tocht maken naar den Tankenberg, welken men vanaf het hotel "Het Zwaantje" aan den straatweg naar Bentheim gemakkelijk kan bereiken. De weg voert over prachtige boschpaden, langs de villa Egheria naar den ouden koepel, waar een Latijnsch opschrift mededeelt, met een aanhaling uit Tacitus, dat op deze plek de beroemde tempel van Tanfana stond, welke in het begin onzer jaartelling door de Romeinen werd verwoest. Op de stoep is een gedicht ingebeiteld van J. Weeling, die een eeuw geleden rector te Oldenzaal was:


't Is alles wisseling waar we ook onze oogen wenden;
De tijd bouwt weder op, terwijl zijn hand verstoort.
Hier golfde eens de zee, waar nu de akkers tieren.
En uit vermolmd gebeent' kwam nieuwe groeikracht voort.

Vanaf dit hoogste punt van Twente boeit vooral het uitzicht op de heuvels van Noord-Twente. We dalen af en bereiken nu een andere merkwaardige plek in de Lutte, de hel genaamd, een beboscht dal tusschen twee heuvelruggen. In het midden liggen bergweiden en in het diepst van het dal hoort men het water van een beekje ruischen. Ook de Hemel vindt men in deze omgeving.
Zeer de moeite waard is ook het Kruusselerbosch, waar de stammen der statige beuken rijzen als in een tempel der natuur. Vele andere landgoederen - zooals de Boerskotten - vragen onze aandacht. En vergeet vooral niet een bezoek te brengen aan de omgeving van het aardige, een weinig terzijde van den grooten weg liggend dorpskerkje, waar nog de echte landelijke rust heerscht en menig plekje het motief schijnt te zijn dat zoo vele schilders bij voorkeur gebruiken. Nog staat hier de typische oude standaardmolen, maar voor hoe lang?

Afbeelding: Standaardmolen te De Lutte

De oude "stenderkast" zooals de Twentenaar zegt, is zeer bouwvallig en wij vreezen, dat de tijd niet ver meer is, dat dit sieraad van het landschap het lot van zoovele andere Twentsche molens zal moeten deelen. Hier niet ver vandaan is ook het befaamde Arboretum, maar daarvan spraken wij U reeds bij onze beschrijving van het Dinkelland. De Lutte is trouwens zeer goed te combineeren met een tocht langs de Dinkel, maar wij vermelden het apart, omdat het een landschap is, dat zoo in bijzondere mate de aandacht waard is. Steeds weer, wanneer we schrijven over hetgeen Twente biedt, moeten we gewagen van het prachtige landelijk schoon. Maar de Lutte spant toch in veel opzichten de kroon. Hier, op historischen bodem, in het gebied van de eertijds voornaamste en hoofdmarke van Twente, waar de oppermarkenrichter zetelde, hebben velen genoten van het steeds wisselend schoon, dat het oog boeit, van den rijkdom, welken de natuur hier ontvouwt. Vanaf de heuvels ziet men bij helder weer duidelijk de torens van het slot van het oude Hannoveraansche stadje Bentheim, dat vanaf Oldenzaal spoedig is te bereiken.
Bij Bentheim breidt zich het geweldig groote bosch uit, dat bij de Duitschers een bijzonderen naam bezit, maar dat toch niet vergeleken kan worden met de Lutte. Want het Bentheimer woud mist één ding: de groote afwisseling, de rijkdom aan verscheidenheid van het onvolprezen de Lutte.