EEN UITSTAPJE NAAR HET ‘LAGE LAND’.
Boven: Chromotopografische kaart des Rijks, verkend in 1921.
Wanneer ge des zomers een dagje naar buiten wilt in een werkelijk stofvrije omgeving, dan moet ge U per Steenwijk I of per Major begeven naar het Eind van Diep, gelegen op ongeveer een uur stoomens vanaf Steenwijks haven. Nadat men eerst voorbij eenige fabrieken gevaren is, verdwijnt langzamerhand het fraaie panorama van Steenwijk achter boomen en krijgt men daarvoor de niet minder mooie gezichten op Steenwijkerwold in de plaats. Achter het gehucht Verlaat ziet men links in de verte de silhouetten van eenige eendenkooien verrijzen en rechts verschijnen achter het lage polderland, hier en daar gestoffeerd met een watermolentje, de spitse torentjes van Steenwijkerwold, te midden van geboomte op een hoogen zandrug. Maar van zand willen we ditmaal niets weten en we kijken daarom dichter bij onze boot rond. Aan alle kanten trekken de kleurrijke bloemen van het lage land onze aandacht en hier en daar staat een eigenwijze gruttto op een hoogen turfbult de voorbij varende boot aan te staren, wel wetende dat het ding met de zwarte pijp toch geen kwaad. zal doen. Geeft de stuurman een stoot op de fluit, dan vliegt de vogel op, luid z'n familie bij de ‘van’ roepende: ‘Grutto’ ‘Grutto’ en weldra komen ze met hennegies, strandloopers en tuteringen in troepen aangevlogen om even te zien wat hun zoete zomerrust verstoort. 't Is Juni; de jacht is nog gesloten en dus scheren ze zonder vrees langs en over de boot en zwenken daarna in prachtige vluchten weer terug naar hun waterig terrein om wormpjes en slakken te zoeken en de achtergebleven niet-nieuwsgierigen te vertellen dat er vreemdelingen op de boot zaten om hun doen en laten eens gade te slaan.
Een eindje verder is een baan, waar de verliefde kemphanen in bonte, schitterende pakjes hun liefdedansen uitvoeren en met hun uitstaande kragen en driftige passen een werkelijk krijgshaftig figuur maken. Komen we wat verder in den tijd dan zijn een groot deel der genoemde watervogels uit deze hunne broedplaatsen vertrokken en zien we de overgebleven meerkoeten duiken en al piepend heen en weer fladderen en koppels eenden lustig snaterend rondzwemmen. Weinig vermoeden ze van de jachtopening, die nabij is en waarop ze door amateur- en broodjagers geschoten mogen worden, behalve wanneer ze intijds binnen den kring van de eendenkooien op den achtergrond een veilig plekje hebben opgezocht om vandaar het schieten in de verte aan te hooren. Doch ook nu reeds kunnen ze verstoord worden en dat zal geschieden door de reizigers van de boot. We moeten daarvoor den stoomer aan het Eind van Diep, het doel van ons uitstapje, verlaten, maar eerst even genieten van het heerlijke gezicht de Wetering langs. In deze waterrijke streek gaat zelfs het postverkeer per schuitje, gelijk de lezer hieronder kan zien.
Na van deze fraaie waterpartij genoten te hebben stappen we in een punter, waarin een aantal hengels en een oude bloempot met pieren (‘pieren van het echte soort met gele kransjes om de koppen’, zooals Hildebrand ze in de Camera Obscura bij den Leidschen Peueraar aan een Engelschman laat zien.)
De bootsman boomt ons nu verder en als er een gunstig windje staat, zeilen we. 't Doel is 't een of andere ‘trekgat’ (uitgeveende plas) om daar te beproeven eenige waterbewoners te verschalken. ‘Maak, maak, maak’. Nauwelijks zijn we in het trekgat gekomen of luidkwakende fladdert een oude moedereend met hare jongen weg, om een rustiger plekje op te zoeken en aan een collega moedereend te vertellen hoe schandalig de rust van het ‘home’ verstoord is geworden. Neen, kwakers, om jullie is 't ons niet te doen; wij moeten den slanken rietvoorn en den baars met zilveren buik en donkeren rug hebben. En wil het niet bijten, omdat de wind noordelijk is, of de lucht te helder, of omdat er pas water gevallen is, of wat dan ook, dan gaan we door een labyrinth van slooten, waarin we steeds nieuwe toomen eendenkuikens verschrikt maken, naar het mooie Giethoornsche Meer, waar we nog even bij de Voornpolle (naam die veel goeds belooft) ons geluk zullen beproeven. En gelukt het ons noch daar, noch aan den meerkant tusschen het donkere wier eenige spartelende vischjes op het droge te halen, dan niet getreurd, maar 't zeil opgestoken om wat te spelevaren. Als de zon schijnt deugt 't weer beter daar voor, dan voor de hengelsport!
Proviand hebben we zelf meegenomen of anders een en ander bij aankomst te Eind van Diep bij bakker en caféhouder gekocht en als alles door ons opgepeuzeld is, waarvoor bij een dagje op 't water veel kans bestaat, gaan we in de schaduw van de een of andere polle of in 't malsche gras onze siësta houden en liggen turen of van de overzijde van het meer het bootje van Blokzijl ook aankomt om ons onderweg op te pikken, weer naar Steenwijk terug te voeren en ons gelegenheid te geven onder de zonnetent het heerlijke stofvrije dagje te overdenken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten