RECHTEREN
Chromotopografische kaart des Rijks 1:25.000 (ca. 1903) – klik erop voor vergroting
Rechteren, een der oudste kasteelen uit Nederland, grootsch, overweldigend is de indruk welken het slot maakt, wanneer men het nadert met den trein of van uit Dalfsen te voet. Majestueus verrijst de ronde toren - dateerend uit het laatst der 13e of uit ‘t begin der 14e eeuw en gerestaureerd, wat het bovengedeelte aangaat, in den stijl van dien tijd, - majestueus verrijst de vergulde windvaan uit het hooge geboomte en overschouwt de hechte bouwwerken aan zijn voet, het uitgestrekte landgoed van den eigenaar in de rondte, ja, wellicht de helft van ons Vechtgebied. Het achterste, hoogste gedeelte, het oudst, is, voorzoover dit blijkt uit gevels, ramen, dak, enz., herbouwd in den stijl 1600, hoewel de fundamenten der grijze muren, - zoo dik, dat er binnen einden trap in zijn uitgehakt, - stellig uit denzelfden tijd dagteekenen als de toren. Het voorste gedeelte, ook voor ettelijke jaren opgeknapt, met de bijgebouwen, hoort thuis in de 18e eeuw. Het beeldwerk in den voorgevel, - het familiewapen, geflankeerd door de Gerechtigheid en de Kracht, maakt een goed effect, de beelden op de hoeken vallen niet zeer in 't oog.
Een woord van lof voor den tegenwoordigen eigenaar, A. Z. Graaf van Rechteren Limpurg, die moeite noch kosten spaart, om het grootsche erfstuk zijner voorvaderen, zoowel in- als uitwendig, aan de sloopende hand des tijds te ontrukken en met kieschen smaak en kalme zorg ook het oude en eerwaardige een plaats gunt in een tijd, waarin het eene nieuwe snufje het andere verdringt.
Of de beide zeemeerminnen met haar on-Nederlandsche wapens uit de buurt van Italië zijn komen aanzwemmen? Als dorpelwachters aan de brug zijn ze totaal uit haar rol gevallen.
Gebouwd in een kromming van de Vecht, - zie de gracht bij en om het kasteel, - was Rechteren reeds in het midden der 13e eeuw een roofslot, welks eigenaars - strijdlustige edelen - uren in den omtrek hun terrorisme deden gelden. Lang stonden ze vijandig tegenover de Utrechtsche bisschoppen, wien zij, en velen met hen, het recht op deze provincie betwistten: zij waren dus middellijk oorzaak, dat Zwolle en Ommen tot steden verheven en van vestingwerken voorzien werden.
De Graaf van Bentheim bezat als eigen goederen in deze streken o.a. het kasteel Rutenberg en de hofstede Rechteren. In 1315 ontving Herman van Voorst, tegen afstand van twee erven in Welsum en Leusen, Rechteren als vrij en eigen goed, vijftien jaar later werd Rutenberg door den Bisschop aangekocht. Deze Herman van Voorst en zijn neef Roderik droegen hun bezittingen in 1320 aan den Kerkvorst over en ontvingen ze van hem in leen terug, met het recht van herbouw en versterking. Van dien tijd af maakten de Kasteelen Rechteren en Voorst gemeene zaak: de macht der opkomende steden, zowel als het landsheerlijk gezag van den Bisschop moest gefnuikt. Toen deze in 1330 voor den dag kwam met een plan tot bedijking van het Mastenbroek, vond dit natuurlijk hevige tegenkanting bij de edelen: de benden van Rechteren legden Ommen in de asch.
Bij het verdrag van 1352 tusschen Jan van Arkel en het Oversticht (Overijsel), was o.m. bepaald, dat er geen nieuwe versterkingen aan de sloten der edelen zouden worden toegelaten, doch dit was niet van toepassing op de stinsen der heeren van Rechteren en Voorst, deze machtige confraters moest men naar de oogen zien. Doch toen in 1361 de zaak Mastenbroek weer aan de orde kwam, en heer Sweder van Voorst in zijn verbolgenheid hierover uit zijn beide burchten de bevolking van Salland door roof en brandschatting tot het uiterste bracht, verklaarde Jan van Arkel den geweldigen Baron den oorlog. Zwolle, Kampen en Deventer sloten zich bij Zijne
Eminentie aan. Sweder was zijn tegenpartij te vlug af: hij verzamelde zijn getrouwen onder Voorst en Rechteren en deed met een deel zijner troepen een aanval op Zwolle. De huizen buiten de Diezerpoort werden in brand gestoken; de aanvallers namen de vlucht, achtervolgd door de belaagde Zwollenaars, van wie er echter 70 in hinderlaag vielen en als krijgsgevangenen naar 't huis Voorst werden gevoerd. Maar ook Sweder zelf was geen beter lot beschoren: hij werd binnen Zwolle achter slot en grendel gezet.
De stins Voorst, - de sterkste uit heel Overijsel, met muren van 80 voet hoog en 12 voet dik, waarin poorten, gesloten door dikke, ijzeren deuren en gedekt door zware torens; omgeven door breede grachten met ophaalbrug en sterken voorburg, - de stins bleek onneembaar: tegen den winter moesten de belegeraars aftrekken. Maar het volgend voorjaar toog Jan van Arkel met nog grooter krijgsmacht, gewapend met al, wat Mars toen ter tijde in zijn arsenaal aan vernielingswerktuigen had, opnieuw ten strijde. De voorburg bezweek, de hoofdtoren viel, de belegerden dachten nog aan geen overgave. Eerst toen stroomen naar binnen geslingerd vuil het drinkwater ongenietbaar hadden gemaakt en ziekte en gebrek den nood tot het hoogste dreven, werd den Bisschop de sterkte bij verdrag in handen gesteld.
Natuurlijk werd ze gesloopt. Zwolle kreeg een massa duifsteen voor den St. Michaelstoren, de Kampenaren verheugen zich nog in één der zware, ijzeren deuren. De heer van Voorst werd van al zijne rechten ontzet: Overijsel was bevrijd van een geesel der welvaart, Mastenbroek kreeg dijken. Frederik van Hekeren, als echtgenoot van Ludgarda van Rechteren, kleindochter van Herman van Voorst, - heer van Rechteren, bleek politiek genoeg, zich met den overwinnaar te verzoenen. Deze Frederik, broer van Evert van Hekeren, heer van Almeloo, behoorde tot een machtig geslacht, een reden, waarom Rechteren in dezen oorlog gespaard bleef. Hij werd de stamvader van het geslacht Van Heeckeren tot Rechteren, dat zich in ‘t vervolg Van Rechteren noemde. Zijn nazaten bleven in den regel trouwe vazallen van den Bisschop en bekleedden dan ook verschillende aanzienlijke betrekkingen in het Sticht. In 1395 zien we b.v.b. éen zekeren Sweder van Heeckeren tot Rechteren als bisschoppelijk Castelein - slotvoogd - van Coevorden en ambtsman of Drost van Drenthe, in welke functiën een eeuw later, 1499-1505, Adolf van Rechteren werkzaam was. Otto van Heeckeren tot Rechteren verzekerde met eenige andere omwonende edelen in 1455 de stichting van een nieuw Koor in de Kerk te Dalfsen.
In 1483 ledigden de burgers van Zwolle met een groote overmacht hunne wraakfiolen over het huis Rechteren : de Heeren moesten beloven nooit weer eenig vijandelijk bedrijf tegen de stad te ondernemen, en hun slot in tijd van nood tot een ‘open huis’ voor de stad Zwolle te maken. Zoo stelden de burgers hier den edelman reeds de wet.
De rustschuwe vechtersbaas Karel van Egmond, hertog van Gelre, kreeg in 1522 Rechteren in zijn macht, liet het geducht versterken, legerde er een aanzienlijk garnizoen en stroopte den ganschen omtrek af. Op herhaald smeeken van het bedreigde Zwolle sloeg bisschop Hendrik van Beieren in 1524 het beleg om het kasteel, en, zoo de kas van Zijne Em. in staat ware geweest de achterstallige soldij aan ‘de stakers’ uit te keeren, Rechteren zou gevallen zijn: nu ging hij, in plaats van stormloopen, den aftocht blazen! Zwolle, zoowel als de Bisschop moest Karel een zware boete betalen; eerst in 1526 werden deze streken door de indringers ontruimd.
Tijdens den tachtigjarigen oorlog duikt Rechteren weer op in onze geschiedenis. Toen in en na 1582 Verdugo's bevelhebber Tassis Twente en Salland brandschatte, Zwolle zelfs in gevaar bracht, was het slot, ‘wijd ende groot’, niet bij machte den vijand te keeren. Adolf van Rechteren verzocht aan de Statenvergadering van Overijsel 200 soldaten, 50 ruiters en de noodige ammunitie. Men zond hem slechts 40 man met een voorraad lijftocht. De bezetting bleek niet bestand tegen Tassis' overmacht. Van 1584-1591 resideerden de Spanjaarden op het slot, in welk laatste jaar Prins Maurits het aan de Staten terugbracht. Na lang ‘schrijven en wrijven’ tusschen den eigenaar en de Staten, kwam men overeen de veste te ontmantelen. Tegen een redelijke schadevergoeding verklaarde Adolf van Rechteren zich bereid om toe te zien, dat alleen de hoofdgebouwen zouden blijven staan, doch dat de ringmuur afgebroken, de hoofdgracht gedempt en de wallen geslecht zouden worden. Zoo werd het kasteel een meer vredelievende bestemming verzekerd.
De vader van den tegenwoordigen eigenaar liet het merkwaardig archief regelen, ordenen en onder inventaris brengen. Een zeer groot aantal stukken zijn op perkament geschreven en uitstekend bewaard. Nog enkele bijzonderheden daaruit. In 1339 bezat Rechteren reeds een kapel: immers, Sweder van Voorst Hermanszoon - vader van Ludgarda - stelde op zijn sterfbed een som vast tot onderhoud van de kapel te Rechteren, welke som niet voldoende schijnt geweest te zijn, want Frederik van Hekeren en Ludgarda schonken eenige landerijen, gelegen bij Weghellerhaghen in de Lenthermark, tot verzorging van een Priester en van de kapel, staande vóór het huis Rechteren (dus in de Koppel).
In 1427 werd ieder, die op het kerkhof bij deze kapel zijne gebeden kwam uitstorten, een aflaat van 40 dagen toegezegd door den Wijbisschop (plaatsvervangend) van Utrecht.
Het klooster Claholte bij Osnabrug bezat in Overijsel vele goederen, 't geen blijkt uit tal van stukken in het Rechterensche archief.
1e. Een autentiek afschrift van den brief van paus Gregorius IX, 1231, waarbij deze de statuten van de stichting goedkeurt en de inkomsten regelt.
2e. Brief van Bonifacius IX, 1389, ook op die kloostergoederen betrekking hebbende.
3e. Brief van 1549, welke inhoudt, dat het klooster Claholte van al zijne goederen te Hasselt, Vollenhove en op de Swarte-sluse, voor 7 1/2 vat goede pachtboter en 3500 enkel Joachimsdalers’ afstand doet aan Goossen van Raesfeld.
Door huwelijk kwamen de bezittingen van het huis Raesfeld in 1684 aan het huis Rechteren en eveneens de Graventitel en rechten in 1711 aan zijne heeren.
En hiermede verlaten wij het historisch terrein. Het ‘verboden toegang’, etc., dat menige paal of boom op het landgoed te lezen geeft, strekt zich uit tot hout- en wilddieven, vogelvangers, kwajongens, enz. niet tot den argeloozen wandelaar, die, neergevlijd op het zachte mos, denkt en droomt van het grijs verleden; niet tot den vreemdeling, die hier de schoone natuur komt beluisteren of in het kreupelhout ten Oosten van het slot eerbiedig stilstaat bij het monument op den grafkelder der familie en mijmert… Die afgeknotte piramide en dat vijftienjarig leven. . . die zandlooper, vlinder, slang: tijd, onsterflijkheid, eeuwigheid. . . . die weenende vrouwenfiguur... ‘Lieve Elise’ . . ., de treurberk laat zijn banden mismoedig neerwaarts hangen, het dennengroen streeft hoopvol opwaarts! . . .. ‘Lieve Elise!’ . . . geknakte bloem. Voor haar ontsloten zich die deuren het eerst, dra ook voor den vader, kortgeleden nog voor de moeder! ....
Uren en uren kan men - Oost en Zuid van het kasteel - omdolen te midden van geurende dennebosschen, afgewisseld met akkermaalskampen, bouw- en weiland, omdolen, den grijzen toren tot gids. De laan over 't spoor leidt tevens naar de buurtschap Dalmsholte.
Op een der mooiste uitstapjes aan den Zuidkant van het slot wil ik even wijzen. Sla de hier aangeduide laan in; bij de eerste boerderij over 't spoor rechts af; volg dien druk bevaren zandweg - steeds rechts aanhoudend - een kwartier lang, tot ge den bovengenoemden kogelvanger te pakken hebt - einde Diezerstraat dus; - deze niet op, maar recht door, een heerlijk geurende dennenlaan; nog een minuut of vijf, dan links af, de ‘wilde wereld’ in en ge bevindt u aanstonds in de Stoefbelten. Op-en-top natuur! Zandverstuivingen, waarin zelfs duinhelm geen vasten voet kan vinden. Echte, ouderwetsche zandverstuivingen, hier en daar afgebroken door een groepje breedvlerkige naaldboomen, waaronder nog enkele zeedennen met soms zeer kunstig gerangeerde, groote zaaddragers. Bijwijlen waant ge u in de duinen verplaatst.
De Hertebron in de buurt, een weidschen naam voor een onbeduidend, doch lang waterhoudend kolkje loopt ge misschien onopgemerkt voorbij. Niet erg: de wandeling zelf is eenig en geeft een flauw denkbeeld van den toestand, waarin vroeger een groot gedeelte van enkele oostelijke provinciën verkeerde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten