DALFSEN
‘Dalfsen, een negerij, ik kreeg er in één dag het heimwee, ik kom er nooit weer. Je betaalt er nog bruggecenten, men fabriceert er cichorei en moppen voor de koffie en voor de tentoonstellingen, sigaren van tabak, klompen van hout, scheert er al zonder zeep of mes, drukt er nota bene een Dalfserkrant in 't Koffiestraatje ... het restje zijn allemaal boeren’. De man, die zoo'n goeden indruk van het dorp had ontvangen, was - daags na de opening - aangevoerd met den Noord-Ooster: hij handelde in scheermessen en aanverwante artikelen. - Zaken gemaakt, natuurlijk!
‘Dalfsen, een gezellig plaatsje, waar het vereenigingsleven sterk bloeit, de Wilhelmina aardige optochten en pakkende tableaux in elkaar zet, een Fanfare de schoone zomeravonden opluistert, een lid van de Gezondheids-commissie geen werk zou vinden, een prettig dorp, vol hartelijkheid, dat men met tegenzin verlaat en nog eens gaarne terug ziet’. Ziedaar het oordeel van iemand uit het Noorden - vanwaar hij kwam en waar hij ook weer henen ging. De jonge man was er ‘mensch geworden’.
Wij zeggen: komt, ziet en overtuigt u! Het comfortabel ingerichte hotel Van Kuik aan de Vechtbrug biedt u een prettig thuis vóór en na uwe excursies. Wat verder in de Prinsenstraat het logement Siero.
De groote kerk met haar omgeving doet aangenaam aan. Als een der oudste uit de provincie, is zij, zoo van buiten als van binnen, een model van Gothische architectuur. Vooral het inwendige van het gebouw wordt als zoodanig door kunstkenners geroemd: de moderne vulkachels, met hare gegalvaniseerde rookbuizen de gewelven doorborend, en het smakeloos schilderwerk naast het orgel - dat blauw en dat zwart! - verhoogen den indruk echter niet. De later bijgebouwde kapel, met een grafkelder van het huis Rechteren, draagt op den rijk gebeeldhouwden achterwand, behalve symbolische voorstellingen van vergankelijkheid en dood, wapens van familiën, vermaagschapt aan het geslacht van den adellijken bouwheer. Ook de consistorie-kamer is onderkelderd en wel door Baron van Ittersum, heer van het huis Gerner. Een onzer groote mannen op 't gebied van oudere en nieuwere bouwkunde, ontdekte er een paar jaar geleden negen altaarsteenen: een kerk met negen altaren wijst zeker op een aanzienlijke parochie. Het drietal fraaie koperen luchters - ook hier heeft het maagdelijk was het veld moeten ruimen voor de walmende petroleum - werd, blijkens inscriptie, Anno 1758 uit vrijwillige liefdegaven der gemeente en om den aangeboden avonddienst van Ds. Dekker opgehangen.
In het laatst der 16e eeuw, toen Maurits deze streken van Spanjaarden zuiverde, Rechteren innam en Dalfsen waarschijnlijk zijn Prinsenstraat ontving, is de kerk overgegaan aan de Calvinisten, doch na 't eindigen van 't Bestand kwam ze voor korten tijd weer in bezit der Katholieken; de vijand toch hield van uit Ommen de Protestanten in bedwang, totdat de Staatsche troepen, gerugsteund door de Staphorster boeren, gewapend met greep en hooivork, in 't laatst van 1622 het terrein voorgoed van de uitheemsche indringers zuiverden. Mogelijk dat in deze troebele tijden de zoo even genoemde altaarsteenen aan het oog onttrokken werden, om eerst na verloop van jaren weer bloot te komen.
In 1679 schijnen kerk en toren door brand geleden te hebben. Bewaard is nog ‘de specificatie van alle gemaakte schulden, tot de reperatie van de Kercke van Dalfsen, soo aen geleverde materialen als arbeytsloon, sedert het jaer 1680 tot 1683, door Hermannus Wesselink aen de Kerkeraet bekent gemaekt’. Blijkens deze rekening bestond er toen een college van Gecommitteerde Erfgenamen, -waarin ‘van wege den toren’, ook enkele Katholieken zaten - ten overstaan van hetwelk alle in- en uitwendige herstellingen, uitbestedingen enz. plaats hadden. Immers post 13 luidt: ‘door de Gecommitteerde Erfgenamen, bij het besteden van de reperatiën voornoemt, verteert met de beijde voorseijde meesters - meester Jan Hannink, den smid, en meester Abraham, den glazenmaker - aen Vrouw Muntshuijs tot Dalfsen, 3 gulden 14 stuiver. Post 14: Item door de Gecommiteerde Erfgenamen verteert aen Vrouw Muntshuijs bij het opnemen der eerste rekeninge 4 gulden 19 stuiver. Post 15: Item aan Muntshuijs door den leydecker wegens het afnemen ende opbrengen van den haen verteert 3 gulden 12 stuiver. Post 16: Noch door deselve leydecker in acht dagen tijts aan Vrouw Muntshuijs verteert, als hij nae het geldt ofte verdiende loon heeft liggen wachten, 6 gulden 17 stuiver. Dit alles volgens inbrengen van Hermannus Wesselink voornoemt’.
Hierbij zij opgemerkt, dat bedoelde vrouw Muntshuijs een schippers-herberg hield in het huis, thans bewoond door R. van Emmen, onmiddellijk aan de Vecht: deze rivier had toen nog tot bedding den dooden arm, thans de Oude Vecht.
De notulen van de kerkeraadsvergaderingen in 't begin der 18e eeuw getuigen, dat Dalfsen toen mocht bogen op geroutineerde inbrekers: ondanks dubbele, nieuwe sloten werd ‘de kerckenpost’ herhaalde malen opengebroken en bestolen, zoodat ‘de Eerwaarde Kerckeraat’ eindelijk ‘diaconen’ gelastte: maandelijks ‘de aelmoessen uit te nemen’, en het saldo elk vierdeljaars, ‘versegelt ende met een brieffien van de som’, te bezorgen op de Weme of op eenig nabijgelegen adellijk Huis, den Berg, Gerner, etc.
Vereerende bijnamen kende men in die dagen ook: Teunis te Welsum, Carspel Olst, schoonzoon van wijlen Willem Lamberts, alias De Gloere gezegd, te Emmen, verscheen voor den kerkeraad om zijns vaders versterf, dat echter aan ‘diaconen’ was vervallen en verbleef.
Vergun mij nog even te wijzen op de tragisch-comische scène, welke van Maart tot October 1720 de gemoederen van den kerkeraad en dus ook van de Dalfsernaren in beroering bracht. Ter vergadering van 4 Maart was ingekomen een request van Dokter A. H. Nuys, inhoudende een zware beschuldiging tegen den Custos (koster) H.J. Edeleijn. Dezen, binnengeroepen, werd het stuk voorgelezen en op zijn verzoek ter hand gesteld: hij zou er schriftelijk op antwoorden. Zijn verweer was echter totaal onleesbaar, zoodat de ‘Eerwaarde Kerckeraat’ hem beval een stuk te vertoonen, ‘gemundeert nae behooren’. Dit prikkelde Edeleijn. ‘De duijvel mag mij gloeiend door den schoorsteen halen, als het waer is, wat Dr. Nuys tegen mij inbrengt’. Onder dezen kernachtigen zet verliet hij driftig de consistorie. Onthutst keken de Eerwaarde Heeren elkander aan. Dat was te erg in een tijd, toen een Ouderling uit zijn ambt werd ontzet, omdat hij een menuët mee had gemaakt op de bruiloft zijner eenige dochter, en een predikant, wijl hij een pruik droeg. Dat was al te gortig! Vergadering op vergadering volgt. Dr. Nuys zendt ellen lange stukken tot staving zijner beschuldiging, komt met getuigen. Edeleijn geeft zijn zaak in handen van zekeren Van der Vegt, die zoowel mondeling als schriftelijk de onschuld van zijn cliënt tracht aan te toonen. Eindelijk, in de voltallige vergadering van 7 October, ‘wordt gelezen de missieve van den HoogWelGeboren Heer Van Gerner over de zaak van Dr. Nuys ter eenre en den Custos Edeleijn ter andere zijde’, waarop wordt besloten, dat de koster in de volgende vergadering - 14 October – ‘zijn parthie vergiffenis zal verzoeken en bidden over het ongelijk, hem aangedaan, en insgelijks den Eerwaarden Kerkenraad over den afschuwelijken vloek, bij welken hij heeft ontkent, wat door getuigen onder ede is bevestigt, en ingeval de Custos hierin gebrekig of weijgerig mocht blijven, dat dan de Heeren een nadere en swaardere censure zullen vaststellen’. - 14 Oct.: heel Dalfsen op de been. Advocaat Van der Vegt stapt met zijn cliënt naar de consistorie. De vergadering is voltallig, de Heer Van Gerner presideert. ‘De Custos betuigt, met veel halsstarrige tegensprekingen, aan zijn parthie Dr. Nuys geen ongelijk begaan te hebben, en dat hij sig liever zou willen laten hangen, dan ongelijk in dezen bekennen. Hij wil echter God wel om vergiffenis bidden ‘voor den vloek, onvoorsichtig voormaals voor den Eerwaarden Kerkeraad gedaan’. En als de praeses hem dreigt met een ‘swaarder censure’, roept hij stampvoetend: ‘wees voorsichtig : ik verlang copie van 't geen gij tegen mij arresteert!’ Men leest hem bovengenoemde missieve en het besluit van de vorige vergadering voor. Edeleijn valt door de mand, den kerkeraad een pak van het hart. Met een ernstige vermaning aan den boetvaardige ‘van sig in 't vervolg beter te gedragen en sig zorgvuldig voor alle ergernisse aan kerkeraad en gemeente te wagten, in 't bisonder, sig voor te nemen, niet meer onder den dienst naar Vrouw Muntshuijs te gaan’, sluit de voorzitter deze gewichtige vergadering, die een eind maakte aan een incident, 't welk de gemoederen zoo lang in beslag had genomen.
Historische herinneringen zijn aan het dorp zelf hoegenaamd niet verbonden: geen wonder, zijne bewoners waren weleer de onderdanige dienaars van de Baronnen uit den omtrek. Alleen het Fransche pad zegt ons, dat die inhalige heeren ons dorpje met een bezoek vereerden en wijst ons het spoor, waarlangs zij halsoverkop retireerden!
Eene wandeling over de Leemcule - West van het dorp - geeft een half uurtje van genot: het gezellige ‘engelsche werk’, de heerlijke vergezichten over de Vecht, enz. De Leemcule behoorde vóór 1526 aan het geslacht Van Ittersum. In dit jaar kwam de helft van het landgoed - door huwelijk - aan Hendrik van Haersolte. Zijn zoon Johan werd heer van de geheele Leemcule. Gerardina van Haersolte, dochter van Johan, verkocht in 1640 de bezitting aan Boldewijn Mulert. Het woonhuis van thans is niets anders, dan één van de bijgebouwen, in 't begin der 19e eeuw tot dat doel ingericht, nadat het oude slot, van torens enz. voorzien, was afgebroken.
Het kasteel Ruitenborgh - 20 minuten verder, rechts van den Zwolschen weg - was insgelijks in het verre verleden heel iets anders dan tegenwoordig. Gelijk hiervoor reeds is aangestipt, behoorde het aan den Graaf van Bentheim, die het verkocht aan den bisschop van Utrecht (1330). ‘Rutenberg’ gold voor een bijna onwinbare sterkte, welke echter reeds zéér lang geleden werd gesloopt. Het werd bewoond door een thans uitgestorven geslacht van dien naam, dat het wapen voerde van de Graven van Bentheim. Het is dan ook meer dan waarschijnlijk, dat beide geslachten één waren, doch dat de Heer van Rutenberg zich naar zijne bezitting heeft genoemd, zooals vroeger veelal gebeurde.
Het vriendelijke Bellingeweer - kortgeleden nog door de vraatzuchtige rivier bedreigd - ligt daar, van uit Dalfsen gezien, kalm en vredig: een bonte loover aan den zoom van een veld van smaragd. Eenige jaren geleden stierf daar de kunstschilder Verschuur in kommervolle omstandigheden.
Komt, ziet en overtuigt u, zeiden wij. Maakt kennis met het dorp Dalfsen, met zijn moppen, zijn sigaren. . . zijn cichorei. . . neen, maakt kennis met zijn bewoners, met zijn omgeving, en - al kunt ge dan zoo grif niet alles onderschrijven, wat de man uit het Noorden beweerde - in tegenstelling met den scheermessen-schacheraar wuift ge het plaatsje door het portierraampje van den Noord-Ooster een hartelijk tot weerziens!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten