DERDE WANDELING.
De Molter huije.
Deze huije ligt ten zuiden van de Raeder-, ten oosten van de Elfter- en ten noorden van de Hengeler huije. De naamsafleiding levert bezwaren op. Het kan zijn dat het woord van malen, molen, mulder is afgeleid, daar het molenrecht een groote rol speelde in de marken. In deze huije is werkelijk een Lutter Molen Veld waar een windmolen staat, doch dat veld ligt niet bij den Molthoff, den hoofdhof van de huije. Bij den Molthoff, die onveranderd steeds zoo heeft geheeten, heb ik geen spoor van een molen, ook van geen watermolen kunnen vinden; het zoude dus een molen moeten geweest zijn die door paarden of ossen in beweging werd gebracht.
Molt beteekent ook een maat, groot 8 oude schepels; een Modium of mud had 4 oude schepels inhoud. Het gothische ‘Mulda’, ohd. 'Molta', ags. ‘Molde’, ohd. ‘Mold’ beteekent het materieele begrip aarde, stof ûf der moltigen erde (Grimm. III , s. 183). Ook voor deze afleiding is wat te zeggen.
In deze huije liggen de hoeven Grote en Luttike Iordaninc (1440), ook groete en lutke Joerdinck (1619) later Joorndink, nu Jeuninck genoemd. De bewoner heette Joorneman, nu Jeunink. Langs deze hoeven stroomt de Helbeek; is die in Christelijken tijd verdoopt in Jordaan of komt de naam van het noordsche ‘iord’, dat aarde, bodem beteekent. Ook wordt de moeder van Thor of Donar, Jord genoemd en hij zelf wel eens Thordaan (Grimm. III, s. 62, 64).
In Ditmarsen heet de Mulscher weide ‘gerechtigkeit auf unbezaümten feldern’. In de Molter huije nu is ook de Holtinckplaats van de Marke, staat dit met elkander in verband?
In de onmiddellijke nabijheid van den Molthoff ligt de hoeve Haertman, in 1440 Haertwinc en in 1019 Hartminck genoemd. De naamsafleiding is mij onbekend; Hart beteekent wel het koord waaraan iemand wordt opgehangen, doch het is onwaarschijnlijk dat dit hier van toepassing is. Bij den Molthof ligt een Labult, dat boschbult zou beteekenen. Een boer Bolhaar schoot dáár een haas mis, waarop meer dan 100 hazen kwamen en de schutter uit angst wegliep. Tusschen Molthof-Haertman en Monekes- of Monnekehuis (1440, 1619) zijn door Johannes Swennenhuis, die op die Hocht of die Hacht (1619, 1440) ook ter Hacht (1553), woont, dikwijls twee witte wijfjes gezien; anderen spreken van drie; de tweede hoeve heet nu Munnick.
Westelijk van Molthof-Haertman ligt dicht bij 't Hannof Haertmans Sunnewinkel; het is een hoog gelegen akker met hout omringd. De vroegere veldwachter van de Lutte, Rug genaamd, een Zwitser, schoot daar een haas mis, waarop honderden hazen kwamen. Rug liep daarop snel weg, maar de hazen vergezelden hem tot bij zijn huis. Ook in deze huije was dus een plaats aan de Zon gewijd.
Olde Haertman ligt zuidoostelijk van de hoofdhoeve in de nabijheid van den Pannenboer en Bultboer. Bij deze laatste hoeve spoken katten.
Hutte, in de nahijheid, is slechts eene kleine hoeve; in het huis zijn op verschillende plaatsen oude gehouwen steenen ingemetseld, op een staat een familiewapen met twee schildhouders.
De groote hoeve Mersch, Morsch (1440, 1619), in 1553 ten Morssche, nu Morsink, ligt noordoostelijk van den Molthof De naam is afgeleid van eene moerassige heide, waarin twee heuveltjes liggen, hunnepollen genoemd; zij zijn nooit onderzocht. Deze heide ligt tusschen de hoeven Morsink, Nijhues, Avest of Evesen, Aust en Achter esch. De Aust zoude het vroegere Ahues zijn, dat in 1440 Ahues en in 1619 Ahuess heet. De huizen van dien naam, één olde bijgenaamd, liggen niet ver van de DinkeI en aan de Bloemenbeek; A zal hier dus de beteekenis van water hebben.
Ook ligt bij de Morsink, ongeveer 5 minuten gaans vandaar, de heilige kamp. Bosch en wallen liggen aan drie zijden van den kamp, aan de vierde zijde ligt weide, waarvan hij echter door enkele boomen is gescheiden. Echt romantisch is de ligging; soms hoort men om den kamp bellen of klokken luiden.
De bewoner van Morsink zat eens aan de Dinkel bij de Reimer, welke hoeve oostwaarts van Morsink ligt en in 1440 Rembolding en in 1619 Reimerinck werd genoemd. Morsink dan zag op eenmaal het grijze veulen uit het water komen en de Hagelstege inrennen. Hier in deze streek, tegenover de hoeve De Kunne, wordt het veulen Kunne Klaas genoemd.
Over de beteekenis van Rembolding, Reimer, ben ik niet zeker. In de Enschedeër Marke is een Ribboldinck in 1553, nu Ribbelinck. Rip is wit, Ribhus is skr. en gelijk aan albs, alps, elf, wit. Balder nu wordt genoemd de God met den witten voet, de lichtgod, zoodat Ribbolding van de witte, glanzende Bolder of Balder komt. Rem beteekent flink, vlug, zoodat Rembolding de flinke, vlugge Balder zonde kunnen zijn. Volgens den heer Dr. P. Boeser te Leiden, wijst Rembold op het ohd. Regimbald, dat volgens Grimm ein kühner mann beteekent. Regimbald kan zonder bezwaar regelmatig in Reimbald overgaan, men vergelijke b.v. Reginhard, dat Reinhard wordt. De ei van Reimbald wordt vervolgens verkort tot e, terwijl de a in o overgaat. In plaats van in Ribbolding, eene afleiding van ribhus = licht en bal, bol, dat met Balder in verband staat, te zoeken, zou hij de vraag stellen of het niet mogelijk is in Ribbolding een dialectvorm van Rembolding te zien.
Beide namen komen in dezelfde streek voor. Bij de Reimer is een hazen bult, die op Holda betrekking heeft; deze godin en Balder komen in de Lutte op meer plaatsen te zamen voor, soms ook met Wodan, zooals hier.
Nabij de Reimer ligt n.l. de hoeven Jeuninck, in 1440 Grote en Luttike Iordaninc, in 1619 Groete en Lutke Joerdinck genaamd, later Joorndinck. Hier vliegt het grijze veulen uit de boomen, dat tot Wodan in betrekking staat. De hoeven liggen aan die helbeek, die uit de Gr. hel komt.
De Tüpisjacht noemde men hier Küpisjacht. Ook de hoeven Gieselman of de Giesel, in 1440 en 1619 Gijzeling genoemd, liggen daarbij, de Gijzelinck werd ook Joerdinck geheeten. Of hier de afleiding van gijzelen, voor schulden in arrest, is of wel van gieselman, zooals men in de Lutte het vriezen noemt, dat rijp op de boom en teweegbrengt, durf ik niet beslissen. Grimm noemt de groenspecht giessvogel, die door zijn roepen regen aankondigt en een heilige vogel is, die in het godenbosch wordt verzorgd, maar wij kennen alléén een gieteling, een soort van meerl, die aan Wodan is gewijd.
In het gedicht van de tafelronde hebben de dwergen een geisel, een roede om te geeselen, "eine geisel swaere von golde an sîner hant". Een "geiss" is ook een wilde geit; dit dier treedt soms als spook op en heet dan Posterli (Grimm, s. 779). Ook spookt soms een blatende geit bij een vijver en lokt de reizigers in het water (s. 764). De geit staat in verband met den duivel Donar. Geizmännchen is een woudduivel, een faun (Grimm, III, s. 139). Er is dus een tijd geweest dat Gijzelinck, Joerdinck heette of Jeuninck. Een van de tegenwoordige hoeven Jeuninck moet het oude Luttehues zijn, waar een persoon Jeuninck is gaan wonen.
Luttehues (1440), Luttichues (1619), beteekent huis van de elven of alven; in de buurtschap Gietmen, gemeente Ambt Ommen, is een Luttickhoff. Luttichues heeft dezelfde afleiding als Lüttich. Luicken, in persoonsnamen, klinkt in de Lutte als Look en Loek. 20 minuten Z. O. van Ruinen in Drenthe ligt Giesel en te Helvoort is een buurt Gijsel genaamd.
Ten noorden van de Morsink liggen de hoeven Schuurhues, Meijerinck (1440) en Olde Meyerinck. De bewoner van Schuurhues schoot eens op een haas op ongeveer 10 passen afstand, doch het dier trok zich van het schot niets aan, ging opzitten en poetste zijn snuitje. Toen hij er heen liep, zette de haas zich een pas of tien verder en dit herhaalde malen. Hij liet nu het dier loopen, doch thuis komende, gevoelde hij zich zóó ziek, dat hij het vuur niet bij zijn pijp kon krijgen om die aan te steken. Dit overkwam hem op de hoeve de Warger, die in 1440 Wergharinc en 'in 1619 Wergerinck werd genoemd. Werger of Warger komt van wolf; deze naam ontmoetten wij ook op onze eerste wandeling, in de Elfter huije en ook westelijk van Oldenzaal. Tot deze hoeve behoort een perceel land dicht bij Op de Sorck gelegen en dat den vreemden naam van Kolbrei draagt. Kol is een scheldnaam voor godinnen en waarzegters, evenals konkel, omdat zij geacht worden op spinrokken, konkels, door de lucht te rijden. Hier heeft de plaatsnaam zeker betrekking op Holda en opmerkelijk is het, dat Op de Sork daar nabij ligt.
In het nabijgelegen Borgsdaal vertoont zich eene witte dame. Bij de Brilboers (Brilbats en Brilengbert) en Toon sin Leen, ook Lene genoemd, een herberg aan den weg naar Bentheim, spookt een groote hond; herhaaldelijk heeft men getracht dit dier te slaan, doch nooit heeft men het kunnen raken.
Groenhaer (1440), Gronhaer (1619), heet nu Grönder of Grunder; het beteekent aarschijnlijk groene hoogte. Ook is Grön in het oudnoordsch gelijk aan baard en staat met Wodan in verband.
Bodekerinck (1440, 1619) heb ik niet terug kunnen vinden. De naam staat evenals Bodinczel waarschijnlijk met het gerecht in verband. In 1553 wordt een Boeckerinck genoemd bij ten Molthave en ter Haicht.
Van den Bentheimer weg loopt een weg in noordelijke richting naar de Morsinck, als hoeven liggen daaraan Blomendal (1440) Bloemendal (1619), nu op Bloomen aan de Bloemenbeek, dan volgen de Munnick en die Hacht. Poling (1440), Poelinck (1619) later Peulinck, is verdwenen; de Peulinckgaarderi is nog aanwezig en ligt nabij Groenhaar of Gränder en Olde Spraeestede. Spraecstede zelf is afgebrand en lag aan den kunstweg. In 1440 Spraecstede, in 1619 Spraeckstede. Deze naam staat in verband met gericht, dat Sprächa heet; de buerbencken lagen in de nabijheid van de beide hoeven. Bij slecht weder, als er bezwaar bestond de Holtinck in de open lucht te houden, zal die in een dezer hoeven hebben plaats gehad. De woorden Spráhhus en Sprahman staan er mede in verband. Een persoon, Ludiken Spraeckstede, wordt genoemd als een koernoet.
De boerbanken werden gehouden op een plaats waar de weg naar 't Hannof in noordelijke richting van den kunstweg afslaat, noordelijk van het nieuwe erf en huis dat daar voor den onderwijzer is gebouwd. Die buerbencke, waar de Buerspraecke of Holtinck werd gehouden, waren zodenbanken in een cirkel vorm aangebracht en waarschijnlijk door een wal omringd, waarvan de spreekwijze komt "to walle ende to werve (werf of circulus) gecomen". Zij zijn hier echter door het grint graven voor de spoorbaan geheel verdwenen. Deze gerechtelijke vergaderingen worden onderscheiden in "ongebotne", waar alle vrijen op bepaalde tijden 2 of 3 maal jaarlijks bijeenkwamen, zij heeten bij de Franken mallum legitinum en bij de Agls. die gemot, landgemot, en in het oudn. Allping en in "gebotne".
De ongebotne of ongebodene heeten juist botding, botdinc, terwijl de gebotne door boden of van hoeve tot hoeve werden aangezegd. Zulk een gerecht werd voorgezeten door den Boerrichter, welke betrekking in de Lutte erfelijk was tot omstreeks 1700 in de familie Varwick (ook Vaerwyck, ten Varwick, Varvik). Zijn woning lag ten zuiden van den kunstweg (tot nog toe bezochten wij alléén het gedeelte der Molter huije ten noorden van den weg) en wordt genoemd Varwerck in 1440, Richtershuess in 1619, nu Boerrichter; zij ligt iets ten noorden van de kerk en de school.
Den 22e May 1660 is Holtinck gehouden "ende die Burrichter Jan Varwick die Banck gespannen in die Buirbencke neffens sine Cornoten".
Ook in de Enschedeër Marcke is een hoeve Vaerwerck; ook bij Ootmarsum en ik geloof in nog meer marcken. De oudste spelling van den naam is Varwerck; wat kan die naam beteekenen? Varwerck beteekent "wagens om mede te rijden". Dat zóó het huis van den hoogsten persoon in de marcke werd genoemd, kan alleen in verband staan met godenwagens, die door hem op zijn hof bewaard werden. Op feestdagen toch en ook bij den Laeckenganck werden godenbeelden op wagens rondgereden. Dit nu is slechts mijn persoonlijk vermoeden, noch in geschriften, noch bij personen kon ik eene verklaring van het woord vinden.
Het Lutter marckeboek geeft verder geen hoeven meer op die in de Molter huije liggen. Op het Luttermolen Veld liggen echter nu de hoeven Meyerinck noordoostelijk van den molen, Koertshuis en Tuit Kuiper zuidoostelijk van de kerk en het Bultenhuis zuidelijk daarvan. Koert staat in verband met gerecht, zooals in Coernoot. Ook ligt Olde-scheper in 't Molenveld, ten noorden van en aan de spoorbaan; dáár zoude wel eens oudheden in den grond zijn gevonden.
Zuidwestelijk van de kerk ligt Boerrichters Esch, waar volgens Groot-Beverborg den bewoner van de hoeve Op Bloomen of Bloemen het volgende voorviel. Hij was aan het werk westelijk van de kerk; toen hij omzag, zag hij de paarden voor zijn wagen op de achterbeenen staan, de disselboom recht in de hoogte; de paarden hingen met de halsters aan het disselhout. Eerst na zeer veel moeite kon hij den disselboom omlaag krijgen en de paarden wat kalmer stemmen. Nauwelijks was hij weer aan 't werk of dit ongeval herhaalde zich, zoodat hij veel last had om alles weer in orde te krijgen. Toen hij daarmede klaar was en zich omkeerde om de mestvork te nemen om plaggen op den wagen te werpen, zag hij een klein oud mannetje met een baard tot aan zijn midden met kleine pasjes loopen. Terwijl hij even naar de angstige paarden keek, was het mannetje verdwenen en waren de paarden daarna ook rustig.
Noordelijk van de spoorbaan liggen bij de Poortbulten eenige hoeven, die te zamen de Poort- of Poertstad worden genoemd. De zeven hoeven heeten: Klaasboer, Koertshuis, Poorthuis, Huttenhuis of Poewe, Bultboer, Poepenborg en Brander of Olde Nortkamp.
De Gluininge vertoont zich bij Koertshuis en uit deze buurt rent het grijze veulen in de richting van de Dinkel. Poewe en Poepenberg staan met pop in verband en zal ik bij de Hengeler huye, waar een buurtschap de Poppe is, nader verklaren. Koertshuis heb ik reeds verklaard. Klaasboer doet aan Kunne Klaas denken, een bijnaam van Wodans veulen.
De namen Poortbulten, Poorthuizen, Poortstad hebben hier midden in heide en bosch een vreemden klank. Poert beteekent volgens Kilian reeds stad; doch in gewone beteekenis verstaat men er door een toegang tot een afgesloten ruimte.
In de provincie Utrecht ligt ‘de Poort van Leusden’, midden in de heide, onmiddellijk bij ‘de Ringheuvels’. Wat die Ringheuvels beteekenen is mij onbekend, doch zij duiden op een omringde ruimte, waarschijnlijk op een gerechtsplaats (werf of circulus). Noordelijk van de Ringheuvels ligt een Germaansche begraafplaats. Bij Woudrichem is het ‘eikenpoortje’, zooals ik vermeld heb; het gaf toegang tot een heiligen eik. Ook dáár zal een afgesloten ruimte, waarin het heiligdom lag, geweest zijn. Hier in de Lutte ligt de Poortstad aan een heerbaan, den ouden Postweg, doch tot welke afgesloten ruimte gaf die toegang?
Ongeveer twee kilometers meer naar het westen ligt de hoeve Hilligenholt, waar, zooals later zal blijken, een heilig woud was. Dit woud kan zich tot bij de Poortstad uitgestrekt hebben en met een afsluiting omgeven zijn geweest. Dit is niet onwaarschijnlijk en de éénige voor mij aannemelijke verklaring.
Grimm kent een reus, die als portenaere dienst doet. Mogelijk dat het Poorthuis daarop duidt. Het Bevershuis en de Kunne zal ik bij de Hengeler huije bespreken, hoewel zij in de Molter liggen.
In de Molter huye is mogelijk de godin Nerthus de Aarde, de Terra Mater vereerd, terwijl de godenwagen waarop haar beeld en die van de andere goden werden rondgevoerd, in die huije bewaard werd. De rechtspleging van de Marck had in dit gedeelte plaats; Balder, de rechtspreker, werd dan ook bij de Reimer vereerd. Wodans veulen vertoont zich op verschillende plaatsen en wel aan de Dinkel onder den naam van Kunne Klaas. De groote hond bij de Brilboers en de wolf Warger staan in betrekking tot Wodan.
De witte dame in het Borgsdal, de hazen in Haertmans Sunnewinkel op de Labult en bij de Reimer; de katten bij Bultboer, de naam Luttichues en de kobold, die de paarden voor den wagen van Groot-Beverborg verschrikte, behooren tot Holda.
De Zon werd vereerd in Haermans Sunnewinkel, terwijl het onbeslist blijft aan welke godheid de heilige kamp bij de Morsink was gewijd. In 1440 waren de erfexen van de hoeven Varwerck en Molthof geschwaeren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten