VIERDE WANDELING.
De Hengeler lescap, hoorne of huije.
In deze huije komt een hoevenaam Henghele, Hengheloe (1440), Hengel (1619), Hengelman (1651), voor. In Overijsel en Gelderland zijn dorpen van dien naam: "In het Hengen," is de naam van een huis 50 minuten zuidoostelijk van St. Odilienberg, in Limburg; Hengelder is een huis een half uur oostwaarts van Zevenaar; Hengeveld bij Wijhe en bij Aalten ; Hengevelde bij Wijhe en bij Ambt Delden en Hengevelt bij Driel zijn huizen en gehuchten. Hengforden is een gehucht en Hof te Hengforden, een huis bij Olst. Bij Wierden was een hof tho Hengel. De naam Hengeloe beteekent bosch, waar de misdadigers werden opgehangen, waar de galg stond.
Hier in de huye stond zij in het noordelijk gedeelte, in de buurtschap de Poppe. Hoewel de Hof denzelfden naam draagt als de huije, was hij toch niet de hoofdhof daarvan, doch de Duvelshof; ook de Brinckhorst of Binckhorst (1440) en de Snoync (1440) hadden grooter aandeel in de marckgemeenschap.
Het noordelijk gedeelte van deze huye heet "aan de Pop" of "de Poppe", een naam dien wij reeds ontmoetten in Berghuizen en in de Molter huije bij Poewe en Poepenberg. Hij komt van pop, doch wat voor soort pop hier bedoeld wordt, heb ik niet kunnen vaststellen, daar van de oude volksgebruiken hier niets is overgebleven.
Bij Zelhem ligt 30 minuten zuidwestelijk van het dorp een huis Poppink; in Friesland en Zeeland komen meer plaatsnamen in verbinding met dit woord voor.
Waarschijnlijk werd hier een stroopop gemaakt bij het einde van den winter, die met het Meifeest werd verbrand of in de Dinkel geworpen. Het is mogelijk dat de hoeve Oosterbroeck, die daar ligt met dat Mei- of Osterfeest in verband staat. Zulk een pop stelde dan den Winter voor en het vernietigen van de pop de begrafenis van het gure jaargetijde. Ook maakte men bij het Meifeest poppen van stroo en korenaren met groene takken en lappen opgesierd, die om de akkers werden gedragen, om een goeden oogst te verkrijgen (Manhardt, Baumkultus, s. 405).
Bij zwangere meisjes of slecht ter naam staande personen werden soms stroomannen of stroopoppen, met lappen behangen, voor de woningen geplaatst (s. 167). Als dämon van de vruchtbaarheid werd bij het begin van den zomer een pop in het bosch gedragen (s. 406). Poppo is de naam van een sterken held (Grimm , III, s.110) en pop, pupe wordt ook wel voor elf gebruikt.
De Poppe ligt op de beide Dinkeloevers, daar waar de spoorbaan en de Bentheimerweg over het riviertje gaan; vroeger lag ook iets zuidelijker een brug de Vonder of de Schepersbrug genoemd, waarover de postweg liep. Zij had haar naam van de hoeve Wesseling (1440), in 1619 Scheper siue Wesselinck. Deze laatste naam heeft waarschijnlijk betrekking op wechsel- of wisselkinderen, zooals die kinderen werden genoemd, die de kobolden en elfen verwisselden met menschenkinderen; ook worden zij Krielkropf genoemd.
Als oudhoeven vermeldt het markeregt Benning (1440), Benneker (1619), Rosing (1440), Roesinck (1619), en Eluerking (1440), Noertkamp siue Elverkinck (1619) gelegen in de Poppe op den rechter Dinkeloever.
De tegenwoordige hoeven Oosterbroeck of Stroosnieder en Lindeman, ook Stroodieks genoemd, behoorden vroeger tot de Benning. Of de hoeve Roescheborg of Roeskenberg daar ook toe behoorde, is mij niet bekend.
Elverkinck siue Noertkamp ligt +1000 meters noordelijk van Benning en Rosing en een 1500 meters noordelijk dáárvan ligt de hoeve de Kunne in de Molter huije. Oostelijk van Rosing ligt Barghuis, bijgenaamd Smolberg.
De beteekenis van Benning, Benneker is volgens mijn gevoelen dezelfde als van de Banning te Kolmschate, bij Deventer; en van Banloo in Drenthe, waarin de Balderkuil wordt gevonden en met rechtsspreken in verband staan. In +900 wordt in Twenthe Banningi genoemd, met een bewoner Berhtgot en wel onmiddellijk vóór Stutesloe, dat den Stuethof beteekent, die niet ver verwijderd ligt. De familienaam is Benneker en Olde Benneker. De galg stond hier nabij, bij de grenspaal 16 op een heuvel aan de rijksgrens, de Galgenheuvel genoemd. De paal is versierd met de wapens van Nederland en Bentheim en draagt het jaartal 1659.
Dat Benneker hier ankerplaats zoude beteekenen, zooals het Middel-nederlandsch woordenboek van Verdam aangeeft, betwijfel ik zeer. De hoeve toch ligt niet alleen 500 meters van de Dinkel, doch de oudhoeve Rosing ligt tusschen beiden. Het zoude echter kunnen zijn dat de rivier zich verlegd had, doch in Rossum ligt de oudhoeve de Benneker midden in de heide. Bij de naamsafleiding verdient meer overweging hetgeen Grimm in een noot, s. 367, mededeelt. "Vielleicht liegt auch in vanir der begrif von weisse und helle; man erwäge das aItn. vaenn (pulcher) und ir. ban (albus), ben, beau (femina) lat. Venus, goth. gino , ags. cven. dazu kommt, dass ir. banshi, bansighe ein elbisches meist weiblich gedachtes wesen, eine fée ausdrückt, es wird daneben bloss sia, sighe gesagt, worunter eigentlich das zwielicht, die zeit der geister verstanden werden soll”. De ir. bansighe is eene witte gedaante, die den dood aankondigt, daar waar zij verschijnt en staat dus met rechtspleging in verband.
Ook de beteekenis van Rosing, Roesinck, is moeilijk te bepalen. Volgens de laatste schrijfwijze zoude het met rush of rausch, dat roet beteekent, in verband kunnen staan en de naam is van een kobold, die uit de hel onder de monniken wordt gezonden. Rosing heeft echter meer van rose, dat volgens Grimm, s. 435, gelijk reus is. Het aardsche paradijs wordt rosengarten genoemd en de elfen houden zich gaarne daarin op, doch de afleiding van reus komt mij het waarschijnlijkst voor. De familienamen zijn Roossen, Rosink, Roosman en Rosman.
Elverkinck beteekent de inck of enk van den Elfenkoning of Elverkong (vergelijk "bergkong", Grimm, I, s. 386; III, s. 128). Als dwergkoningen worden genoemd Elberich en Laurin, die in wonderbare bergen woonden; menschen en helden worden soms door hen naar hunne prachtige onderaardsche woningen gelokt en door hen begiftigd, ontslagen of vastgehouden (s. 376, 377). Ik merk bij den naam Elbe-rich op, dat rich hier Koning beteekent. Het deensche volksgeloof schildert den Ellekone jong en verleidelijk, van achter echter hol als een trog. In de Oirschotsche heide heette de dwergkoning Kyria en Grimm noemt een Kilian.
De Noertkamp, zooals Elverking in 1619 ook wordt genoemd, is een hoog gelegen heuvelvlakte; ten noorden daarvan, dicht bij de Dinkel, ligt de hoeve "de Kunne". Dezen naam hebben wij reeds ontmoet als een bijnaam van Wodans paard, het grijze veulen bij de Reimer, n.l. Kunne Klaas, ook in het rijmpje van de Sunnen telg en in Conincxsael of Kuenzael bij Zutphen. Een uur noordelijk van Borculo ligt een huis Kunneman; bij Aarle, in Noord-Brabant, een huis Kunnelust en bij Voerendaal, in Limburg, een gehucht Kunraed. Grimm noemt in III, s. 128: "der getwerge künec Bîlêî". Nu ligt even over de rijksgrens, bij de Benneker een hoeve Springbiele; Spring is bron, doch biele zoude van Bîlêi kunnen komen en dan stonden de namen Kunne, Elverkinck en Springbiele met elkander in verband. In het Middel-nederl. zou Bile strijd beteekenen, als zoodanig zou de naam betrekking kunnen hebben op het gevecht, waarin de boer van 't Hannof werd gedood, of is mogelijk de beteekenis daarvan afgeleid? In de Harz zou een god Biel vereerd zijn, waarvan Bielstein, en een oudnoordsche godin heet Bil, evenals één van de kinderen die de Maan van de aarde wegnam en nu de vlekken daarop vormt (Grimm, s. 109, 310, 598). De Celten kenden een lichtgod Beil; hij staat in verband met Baal, Belenus en den germaanschen Balder.
In de gemeente Gorssel liggen de twee buurten Nieuwe en Oude Bielder en bij Barneveld Bieler. In 1144 sneuvelde in den slag bij Ootmarsum, tusschen Otto III, graaf van Bentheim en Heribertus, bisschop van Utrecht, een graaf van Beke, ook van Biele of Beyle genoemd. Ik durf hier niet beslissen wat Springbiele bepaald beteekent; zooals wij zullen zien, is er veel vóór om den naam met de Maan in verband te gelooven.
Roescheberg zoude evenals Rosing met Rose of Rush, Rausch in verband kunnen staan, doch waarschijnlijker is de afleiding van gedruisch maken, rauschen. Zon- en Maansverduisteringen veroorzaakten bij de oude, en nu nog bij de onbeschaafde volkeren, die de oorzaak van deze natuurverschijnselen niet kenden, groote onrust. Men vermeende dat de Zon ziek was en de Maan door een heks of een vijand werd aangevallen en verdonkeremaand. Om die te verdrijven liep het volk te hoop, om door geschreeuw, ketelmuziek en later door schieten met buskruit de heks te verschrikken en tot den aftocht te bewegen. Naar dit gedruisch maken worden sommige plaatsen Ruisch- of Roesche genoemd.
In Berghuizen ligt ook een hoeve Roescheburg en Ruisenberg bij Wageningen heeft mogelijk dezelfde afleiding. Is de naam echter Roeskenberg, dan kan die ook van Reusken, een soort biezen komen.
Tusschen den Galgenheuvel en de Dinkel, in de richting van den Kokenberch, ligt eene hoeve Barghuis met hooge zandduinen, Hunnen Bargen en evenals het huis ook Smoltbarg en Bargen genoemd. Te Bargen, in Drenthe, zijn hunnebedden. Ook in deze Bargen zouden volgens Rosing grafurnen worden gevonden, doch ik heb niets kunnen ontdekken. De bijnaam Smolt dateert uit 1795, toen de Franschen daar gelegerd waren en de Hannoveranen, Hessen en Hollanders bij Gildehaus en Bentheim. Opdat de krijgslieden den voorraad spek als anderszins niet zouden vinden, werd die in de Bargen verstopt. Het duitsche schmalz voor smeer, smout, vet, reuzel, wordt in Twenthe smolt genoemd.
De Gluininge vertoont zich tusschen den Kokenberch en de vermelde hoeven.
De Veenhuizen liggen noordoost. van Elverking en geven geen aanleiding tot opmerkingen; zij heetten vroeger Venne Geert.
Het gedeelte van de Poppe om de Benneker gelegen, doch de Kunne behoort daar niet toe, draagt den vreemden naam van Wevel-, Weffel- of Wäfelstad. Ook eene hoeve in Berghuizen, bij het Rochues, heet Wevel- of Weffelkate. Dat de naam van weven zoude komen, komt mij niet waarschijnlijk voor, al spinnen en weven ook allen die tot het gevolg van Holda behooren, zoo is het spinnen toch hunne hoofdbezigheid. Grimm zegt op s. 278, Band III: "spuken heisst auch wafeln", mhd. "waberen". Ook dat zoude op den naam
betrekking kunnen hebben. Het engelsche "wave " beteekent golving, fladderen; wave of the hand is met de hand wenken. Het duitsche wedeln is met de staart kwispelen, met een waaier waaien, evenals het platduitsche wiebelen, dat heen en weer bewegen beteekent. Wibel is bleek. Wedel, wädel beteekent volle maan en ook de maan na het eerste tot aan het laatste kwartier.
Nu zagen wij bij den hoevenaam Rouerinc, Reuver, dat die blijkbaar Roderinc of Reuder moest zijn, dus dat een v in plaats van een d was geplaatst. Zoo zoude ook Wedel in Wevel en Wädel in Wäfel kunnen veranderd zijn. Ook het nederlandsch weven heeft niet alléén de beteekenis, gebruiken van een weefstoel, "maar ook van heen en weer bewegen" zooals bij het paard dat zich op stal verveelt, en zijn voorhand naar rechts en links beweegt, blijkt. Die beweging noemt men ook weven en zulk een dier een wever.
Dat de Roescheborg, die met de Maan in verband staat, tot de Wevelstad behoort; dat de Benning in verband staat met de rechtspleging die afhankelijk was van den stand der Maan en dat Springbiele mogelijk ook op dit hemellichaam betrekking heeft en dat men alléén in de Wevelstad G. Keizer alias Haar Jan Sunnnentelg noemt, geven mij de overtuiging dat Wevel- en Wedel, Wäfel en Wädel hetzelfde beteekenen en dat wij hier eene plaats hebben evenals bij de Wevel- of Weffelkate, waar de Maan werd vereerd. Dat de verandering van Wevelstad in Wedelstad in deze landstreek niets bijzonders is, blijkt ook daaruit, dat de erve Wedelink in de marke Eerde in 1452 zóó geheeten, in 1495 Wijbeldenk of. Welijnk heet. Ook die plaats moet aan de Maan gewijd zijn geweest, evenals de Wedeling in Laarwolde.
Langs den linker Dinkeloever loopt een oude weg van Losser noordwaarts, hij heet Lossersche dieck. Bij Honingloo gaat hij over de Bethlehemsche beek en bij de Snoijnck of Sneeijnck over een beek van dien naam. Verder langs de Binchorst, Kokenberch, Teussen en Olde Teussen, Vrij- of Verkotte, huis de Poppe, over de spoorbaan bij de Scheper, langs de Kalder en de Flabbert, westwaarts van den Bever en Beverskamp, Wonninger en de twee huizen de Aust naar de Reimer, Stuethoff, om bij de Hamer Maten en Kamphuis over de Dinkel te gaan en door de Mekkelhorst (in 1280 Mikilhorst) naar Denekamp (bij Albergen ligt een Mekkelenberg).
De Bever in Molter huije, is nu een kleine woning, doch schijnt oudtijds een aanzienlijk landgoed te zijn geweest waarvan een adelijk geslacht van dien naam herkomstig is, dat een klimmenden bever in zijn wapen voert. In den Beverskamp wordt het grijze veulen gezien; de kamp ligt nabij de Dinkel. Een verhaal van een moord vertelde men mij hier. Een vroegere boer van 't Hannof was verloofd met eene wichte op Binchorst. Een jonge boer van de Kalder was daarover jaloersch en sloeg den vrijer, 's avonds toen hij van zijn geliefde kwam, dood, bij den Haanakker op den Bever. Hij stopte het lijk onder een plaggenhoop weg, na het een hand te hebben afgehouwen. Een jachthond bracht den moord aan het licht. Wat beteekent dat afhouwen van een hand? Bekend is het dat dieven hoogen prijs stellen op een hand van een opgehangen dief, daar die hen eenigen tijd vrijwaart tegen ontdekking bij hun wanbedrijf, doch wat dit hier in dit geval moet beduiden, is mij niet bekend. De Bever wordt niet genoemd in het marckenboek doch wel de nabijgelegen Wonniger, in 1419 de Wonninghe en in 1619 Woninger genoemd. In Won zit mogelijk Wodan dat dan in verband met het spokende veulen kan staan.
De Flabbert, verkeerd genoemd Fabbert, heeft zijn naam van een elf of kabouter, vooral in België bekend, dien men zich rood van kleur voorstelt. Hij spookt in het open veld en plaagt diegenen, die roekeloos spreken (Mytb. Van den Bergh). Deze en ook de hoeve de Calder liggen ten zuiden van den kunstweg. In 1440 wordt het dat Calthaer en in 1619 Calthar genoemd, later ook Calter. Drie kilometer noordwestelijk van Oldenzaal ligt de Kalder; de plaatsnaam Kallenbroek komt voor te Barneveld; Kallenkote te Steenwijkerwolde; Kalteren te Diever in Drenthe en Callenhove te Woudenberg. Waarschijnlijk dat Cald hier betooveren beteekent van het angls. galdor, ohd. Kalstar, ijsl. galdr. Kallen is in Limburg spreken, praten. Hier zoude het dus door bespreking, betooveren zijn en een tegenhanger van Flabbert.
De Scheper siue Wesselinck behandelde ik reeds en de hoevenaam de Poppe is ons bekend. De Lammertsboer ook Veenhuis en Venne Geert genoemd, geeft geen aanleiding tot opmerkingen; de hoeve ligt nabij de Vrijhorst, Vrihorst of -kotte, op de militaire kaart Verkotte. Kotte heeft gewoonlijk de beteekenis van eene kleine, onaanzienlijke woning, doch coting duidt zoowel eene heilige- als eene gerechtsplaats aan (Grimm , s. 72). Horst is eene hooge plaats in veengrond. Vrij zoude op eene vrijplaats duiden. Ver beteekent vrouw zooals in “Verelde", gelijk Ver-Elde, frau Hilde - Hulda (Grimm, s. 236); zeer duidelijk in VerhiIdersum bij Leens in Groningen, in Verwolde bij Laren in Gelderland en in den naam Verhellouw. Verkotte zou dus kunnen zijn fraue-coting, waarmede in deze buurt alléén frau Holda kan bedoeld zijn. Daar de oudste schrijfwijze van den naam, die ik heb kunnen vinden Vrijkorte is, geloof ik dat het eene vrijplaats aangeeft of wel eene kotte die zich vrijgemaakt heeft van een hoofdhof.
Daar nabij is gelegen de Kokenberch (1440, 1619). Deze naam staat in verband met kokelen, buitelen, keukelaar, dat kunstspringer, kunstig zwemmer wil zeggen.
Teussen, Olde Teussen heette in 1440 Tuessing en in 1619 Thoesinck. De familienaam is Toesman. De Dinsdag heet in Engeland Tuesday, naar den God Zio, Tir of Tis. Thusselein, Thosholt zijn namen van den duivel en Tosinge, in Denemarken, verklaart Grimm als Thors engi. Ik kan niet beslissen tot welken God de naam in betrekking staat.
De Brinchorst (1440) wordt in 1619 en ook nu Binchorst genoemd, zooals ook de familienaam is. Bij 's Gravenhage is ook een huis van dien naam. Een mythologische beteekenis van het woord ken ik niet. Dat in deze buurt bet grijze veulen van de zijde der Poortstad komt rennen; heb ik dáár vermeld.
Snoync (1440), Snoijnck (1619) wordt nu Snee- en Sneuijnck genoemd; de familienaam is Snoijen. Waarschijnlijk is de naam afgeleid van eene nixe Snoer geheeten, die met sneeuw in verband staat, dus ook met Holda. Ook is de mogelijkheid niet uitgesloten dat hij komt van Snotor, Snotr, een persoonlijkheid die wijsheid, verstand uitdrukt (Grimm, s. 740); onwaarschijnlijker van Snein, onder welken naam te Sneek de Zon zoude vereerd zijn. Snoeien wordt ook wel snoijen genoemd.
De hoevenamen Borgboer, Borghuis, Snippenkamp of Snippert, Vennekamp, Op 't Rijshuis, Rietkoendert, Puttenpost, Schope-loeks, Ritshof, Hamhorst en nog enkele andere zijn waarschijnlijk van minder belang voor ons doel en van lateren datum. Gaffelbroeck komt van den heksennaam "gabelreiterin". Gabel is rakelstok, ovengaffel, om het vuur op te pooken.
Op blz. 7 van Lutter Marckregt wordt vermeld "erve toe overinck", welke hoeve volgens een oude kaart op den rechter Dinkeloever lag, zuidoostelijk van Binckhorst. De naam is ontstaan door de ligging der hoeve.
Wij zullen nu een der merkwaardigste gedeelten van de huije bezoeken en slaan daarom ten zuiden van de Binckhorst in zuidwestelijke richting van den Losserschen dieck af, door de heide. Wij merken hier op hoe de Hengeler huije in het algemeen minder natuurschoon oplevert dan de .overige deelen van de Lutte. Groote heidevelden wachten hier nog om in cultuur te komen en eene goede afwatering te verkrijgen. Gaan wij dan in de opgegeven richting over de heide, dan komen wij eerst bij Olde Hengelman en Hengelman, die bij elkander liggen. In de heide, juist ten noorden van het bouwland van de eerste hoeve, ligt een klein watergat, "de Kattenpoel" geheeten en bij de tweede hoeve vertoont zich dikwijls een haas die op een staak gaat zitten. Als men op hem schiet dan springt hij van den staak, doch dadelijk weder er op; men heeft hem niet kunnen dooden. En kattenpoel en het verhaal van den haas staan met Holda in verband.
Ongeveer 500 meters zuidwestelijk van deze hoeve ligt "de Duvelshoff" (1440, 1619). In oude tijden schijnt deze plaats belangrijk te zijn geweest, zoowel door grootte en aanleg als door de goden die hier een heiligdom hadden. Het is dus niet vreemd dat er over deze hoeve verschillende verhalen bestaan. Volgens sommigen heeft daar een klooster gestaan dat in den grond is weggezonken. Mogelijk dat dit verhaal met de hoeve Bethlehem in Losser in verband staat. Anderen zeggen dat er een heilig beeld heeft gestaan waar processiën heentrokken; vandaar ook de naam Heilige Hof, zooalsde hoeve werkelijk ook werd genoemd. Weder anderen verhalen van een landregeerder, die voor de gemeente invorderingen moest doen; bij wanbetaling nam hij de menschen gevangen en bracht hen op een kasteel Snuitenburg (mogelijk van Snotor, en met Snoync, Sneuijnck in verband). Hij moet een ware duivel zijn geweest, vandaar de naam van den Hof.
De landbouwer Duvelshoff, die tot voor een tiental jaren op den hof woonde, deelde mij het volgende mede. Zijn familie had langer dan 1000 jaren op den hof gewoond, doch door familiezaken is die nu er af geraakt en is de hof in eigendom overgegaan aan den heer Essink in Oldenzaal. Vroeger lag om den hof een gracht en stond bij de hoeve een groote Spiker. Drie heidensche rechters hebben in oude tijden den Hof bewoond; zij hadden hunne paarden in het Uilenbosch staan, dat noordwestelijk van de plaats ligt, doch stalden die ook op den hof in onderaardsche stallen; achterwaarts werden zij daarin gebracht opdat niemand zoude kunnen zien of de rechters al dan niet thuis waren. Uit dat Uilenbosch vliegt een grijs veulen en volgt dan den Oldenzaalschen dieck tot aan den postweg bij het Buitenhuis. Katten en witte wifkes en ook de Gluininge spoken in het bosch.
Noordoostelijk van de hoeve ligt een Hunnenpol, ook Huddenpol en Eggepoel, zoo naar bloedzuigers genoemd, een hoogte door water omringd. Dáár spookt een man zonder hoofd; hij draagt steeds planken, doet geen kwaad, doch gaat voor niemand uit den weg. Dit spook heet "de Plankendrager". Mogelijk is het de houtdief die in de Maan staat en de vlekken daarin vormt.
In de onmiddellijke nabijheid en zuidelijk van de hoeve ligt Luttichuiss (1619), Luttihues (1440). Deze naam heeft denzelfden oorsprong als de Lutte, n.l. van "Leutchen", het gevolg van Holda. Een kat spookt achter het huis op den dieck en twee Hudden- of Hunnenbulten liggen daar nabij, in de heide. Zoo luidde het verhaal van Duvelshoff.
Dat er op den Duvelshoff een heidensch heiligdom is geweest gewijd aan drie godheden, is ontwijfelbaar. Dat onder die drie Wodan en Holda waren is door de legenden ook zeker. Wie was echter de derde godheid, die te paard moet gereden hebben, als de legende in den loop der eeuwen niet veranderd is? Donar reed nooit te paard; hij werd vereerd in 't Asblyck, zuidelijk van en grenzende aan de buurthoeven bij Duvelshoff. Hoe het ook zij, als de legende niet veranderd is, dan behoorde Donar hier niet tot het drietal. Vermoedelijk was het Balder, daar wij diens vereering door de geheele Lutter marcke vinden, dikwijls in vereeniging met Wodan en Holda of met een van beiden. De beteekenis van de Gluininge is toch te onzeker om daaruit hier een gevolg te trekken en het spook "de plankendrager" komt mij voor dat betrekking heeft op de Maan of op een dief die planken heeft gestolen waarvoor hij onthoofd is geworden.
Jammer is het, dat wij de hoeve Dreyering (1440), Dregerinck (1619) niet hebben kunnen vinden. De naam staat met het heilig getal drie in verband en bij die hoeve zouden mogelijk aanwijzingen te vinden zijn. Volgens de opvolging in de hoevenamen moet zij bij Luttichues en Snoynck gelegen hebben. Ook de hoeve Uterlaghe (1440), Uterlaege, schijnt verdwenen.
De hoeven Pennekamp en Valkenhaar tusschen Hengelman en de Poortstad gelegen, behoeven geen nadere verklaring.
Ten zuiden echter van den Duvelshoff ligt tusschen de Bethlehemsche- en de Snoynckbeek 't Asblijck, welke naam van blecken, bliksemen afkomt en met Donar in verband staat, evenals de hoevenamen Kolthamer, Thoslag, Rode Cuipers, en mogelijk Pletken.
Sallerskamp (blz. 75 Markeregt), nu de Sal- of Zaller, was waarschijnlijk Donars heiligdom. De Nijtert nunc Loeluinck (1619) komt niet meer onder de tegenwoordige hoevenamen voor; Loeluinck komt duidelijk van Lo-elv-inck, dus Loo- of Boschelf. Sleebos heet zoo naar een doornstruik. Een 200 jaar geleden wordt Jan Salder in 't Nije genoemd, een naam die op beide hoeven betrekking heeft. Hoeuel int asblijck (blz. 69) is nog over in den hoeve- en eigennaam Olde Heuvel.
Op blz. 69 wordt genoemd Ermke Waninck. Waninck komt mogelijk van Wanne, wehjah; wannags beteekent heilige havik en wannen zijn kleine nesten die men aan de huizen hangt om die vogels te lokken. Daar waar zij nestelen zou de bliksem niet inslaan; de vogel staat dus in verband met Donar. De witte wijven worden ook Wanen genoemd.
De Smodde of Smudde is een hoeve die niet in het markeboek wordt genoemd, den naam kan ik niet verklaren; mogelijk dat hij met smederij in betrekking staat.
Het geheele Asblijck was aan Donar gewijd. Bij de laecksteenen in 1651, lag de 14e steen achter Rechterskamp en scheidet drie marcken, als Lutte, Lonniker ende Losser. De 15e staet in Rechterskempe. Hier is dus weer een gerechtsplaats op de marken grenzen.
Wat de oude godenvereering betreft, zoude dus de Hengeler huije in drie deelen verdeeld kunnen worden. Eerst de Poppe met de Wäfelstad, waar de Maan werd vereerd en het gevolg van Holda te huis behoort. Ten tweede, de Duvelshof met zijn drie godheden Wodan,
Balder (?) en Holda en mogelijk de Maan, die bij de rechtspleging behoort. Ten derde, 't Asblijck, dat aan Donar behoorde met het heiligdom de Sallr of Saller. In 1440 waren de erfexen van de hoeven Duvelshoff en Binchorst geschwaeren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten