MARKELO.
Onder Markelo herinnert schier alles aan zeer oude tijden. Van 't station (S.S.) naar het dorp (3 kwartier) slingert de grintweg over den glooienden Stokkumschen esch, van ouds beroemd om zijn beste rogge. Een schoon gezicht is het hier in de voorzomer, als het koren golft in den wind als een zee of om Sint-Jacob. als de zichten der maaiers blinken en klinken en de bindsters in wit kostuum al bukkend de garven snoeren. Stokkum is een uitgestrekte buurschap, welker mannen, in vroeger dagen berucht waren wegens hun slaan en snijden op kermissen en jaarmarkten. Zoo door den dag beste menschen, maar op een uitgaansdag moesten ze "zich höuwen", dat was oude traditie. Een litteeken in 't gezicht was hun wapen en eere en eenige maanden gebromd te hebben, vonden ze geen schande. 't Was een oud Germaansche zede, die beoefend werd als een soort sport. Het krachtig optreden der marechaussee's heeft de liefhebberij zeer gefnuikt.
Het dorp Markelo is gauw gezien: gemeentehuis, school, postkantoor, een paar logementen en verder de huizen van neringdoenden, ambachtslui en landbouwers, alles met de Herv. kerk als middelpunt; deze is in 1840 geheel vernieuwd, maar de toren is eeuwenoud, evenals het doopvont van Bentheimersteen, dat er in staat.
Van de kerk zijn we in 5 minuten bij den Berg. Door een hollen weg klimmen we naar boven langs een huisje, waar voor een kleine 50 jaar nog een wikster woonde, die de boeren waarzei. Boven is een soort plateau (41 M. hoog) waar zich een kleurrijk panorama voor ons uitbreidt, zoo mooi als men zelden ziet; naar 't Z. W. over 't Stokkumsche broek blauwen de bergen bij Lochem, naar 't N. W. die van Holten en verder naar ’t N. de Friezenberg (40 M.), waarlangs Rijsens toren en fabrieken, meer links de pijpen van Nijverdal zichtbaar zijn; naar 't O. ziet men den rijksweg naar Goor als een wit paadje oploopen tegen den Herikerberg (48 M.); men ontwaart de torens van Zutphen, Deventer en vele andere; beneden ligt het dorpje zoo vredig in het dal. Meer naar achter op den Berg zijn hei en dennen, ook aardige sparrenlaantjes; waar 't uitzicht naar 't Z. zich opent, zien we als een voorpost naar de Schipbeek toe den Kattenberg met hei en dennen en naar 't W. nabij den Larenschen weg, den Dingselerberg, met koren begroeid.
We staan hier op klassieken grond. Op deze bergkruin hielden de oude Saksers hun gouwvergaderingen. Hier preekte in 690 de zendeling Marcellianus voor de verzamelde heidenen en nog eenmaal hoogbejaard, in 756, tezamen met Lebuïnus. Een legendenboek uit de 15e eeuw, in de bibliotheek te Deventer bewaard, verhaalt zoo kinderlijk, hoe niet ver van den berg een goed man woonde, die Volbert heette en die Sint-Lebuïnus zeer lief had; hoe die op een avondtijd in huis zat met de zijnen, er bedroefd over pratend, welk gevaar den vriend dreigde, daar men besloten had hem dood te slaan.
"Ik wou, dat we hem hier hadden!" zuchtte Volbert en toen de honden opeens aansloegen: "Och, of hij daar was!" Hoe blij waren ze, toen de late gast Lebuïnus zelf bleek te zijn. Volbert bad hem, toch niet naar de raadslieden te gaan. Hij zou hem verbergen. Maar de Christenprediker stond des morgens vroeg op en verscheen op den berg te midden der vergaderden. Daar stond hij, gekleed als een diaken, met het gulden kruis in de hand en “minliken engelschen aensichte" (als van een engel). Hij sprak tot de Saksers, maar er was misnoegen en toorn in den kring en de dood dreigde. Toen werd Buto, de eerzaamste van allen, zijn voorspraak: De gezanten van Noormannen, Slaven, Vriezen, hebt ge in vrede ontvangen en met giften teruggezonden, mer nu hadden wi bina den bode des alre oversten gedodet, die ons gebracht hevet die boetscap des levens en der ewiger salichheit." Of het baatte? Eerst Karel de Groote kon na hevigen strijd, ook in deze streken, waar de Saksers hun sterkten hadden, hen dwingen om Christen te worden. In vervolg van tijd werden Utrechts bisschoppen op dezen berg als heeren van Twente gehuldigd.
Afbeelding: Markelo
Wanneer we den Rijksweg naar Goor al klimmende volgen, dan zien we voorbij 't kerkhof aan de rechterhand twee begroeide hoogten; eerst den Hemmel met mooi vergezicht, waar eertijds "gericht" werd; daarachter is de Hulpe, wat hooger, waar een wonderdoend Mariabeeld stond; nog in 1662 moest de Classis aandringen op het afschaffen der bedevaarten daarheen.
De straatweg klimt verder den Herikerberg op. Daar rijst uit een dennenbosch een belvedère op; op het plat ziet men de heuvels der Veluwe, den Lemelerberg en de hoogten van Bentheim in wazige verte blauwen. 't Was hier de galgenbelt en bij 't graven der fondamenten in 1890 kwamen er nog geraamten aan het licht.
Nabij den rijksweg zijn een paar steenen- en een pannenbakkerij; we zien de weeke steenen bij vijven uit de machine komen, om straks met een wagentje naar de baan te worden gereden, waar ze drogen moeten; later komen ze in droogschuren en eindelijk in dien oven, waaruit een dikke rookwolk opstijgt. Rondom op de berghelling zijn de leemkuilen, wijde gapende afgronden, tot wel 20 M. diep. De geoloog vindt er mooie profielen en de vogelvriend verheugt zich over de vele oeverzwaluwen, die nestelen in de steile wanden. Dat leem en de keien in de bergen spreken van den gletschertijd, lang geleden; en de haaientanden en de wervel van een walvischachtig dier, dat hier ook werd gevonden, van nog grauwer voortijd, toen de zee hier golfde.
Rondom de berg is de buurtschap Herike, meer naar 't N. W. komt men in Elsen, dat kerkelijk bij Rijsen behoort (Herv.). De nieuwe kunstweg van Markelo naar Rijsen loopt er door. Hier is het bijzonder mooi en zeer afwisselend. Aardig is het al in de omgeving der school; wat een heerlijk terrein voor de jeugd, zoo'n speelplaats tusschen de dennen. Iets verder, achter een antieke hofstede begint een groote, golvende heide, waardoor ongebaande wegen kronkelen. Aan den rand staat een schaapskooi; soms ziet men de vreedzame kudde op het bruine veld en men hoort de klokjes klingelen. Ginds verheft zich de Friezenberg met hooge dennenrijen op de kruin, waardoor het avondrood schijnt. Bij
legermanoeuvres blinken hier de geweren, draven de ruiters en ijlen de wielrijders over 't veld bij het bulderen der kanonnen.
Achter den Elsener windmolen strekt zich de vruchtbare buurt met haar 80 erven nog een heel eind uit. 't Is er schilderachtig: die oude hofsteden met haar schuren en hooibergen, soms nog een schaapskooi, alles in schaduw van mooi geboomte, daartusschen malsche weiden in 't elzengroen en naar ’t W. de vruchtbare esch als een lange heuvelrug, waar 't silhouet van een ploeger en een zaaier op de kruin zich afteekenen tegen den avondhemel. Naar den kant van 't Elsenerbroek strekken zich achter de buurt de rietvelden uit, heele vlakten; het riet bloeit met bruine pluimen; ook vindt men overvloedig het fraaie bloempje der Parnassia, een kind der eenzame moerlanden, aan den rand der bruine slooten. De reiger houdt er verblijf en soms hoort men 't geheimzinnig "uproemb" van den roerdomp. Ook dwaallichtjes ziet men soms huppen op zwoele avonden, waar een weg of een spoor zal komen, zooals het landvolk meent. Dit laagveenland is ontstaan in de delling tusschen de heuvels en toen de turf er uit gebaggerd was (‘t gebeurt nog op enkele plaatsen), werd het plassengebied een uitstekende bodem voor rietgroei.
Elsen is een lustoord voor schilders. Voor weinige jaren - vertelde men ons - woonde een viertal samen in een los huis, dat tijdens hun verblijf is afgebrand. De losse huizen zijn te tellen: Plasman in Herike is, naar ik meen, hier de laatste der Mohikanen.
Grafheuvels zijn in deze streken niet zeldzaam, vooral bij en op den Friezenberg. Men vond er ijzeren wapens uit de Frankischen tijd, maar ook steenen wapens en werktuigen van veel vroeger, een bronzen lanspunt, Germaansche urnen, onder EIsen bronzen diademen en ringen, een zilveren Vespasianusmunt, geraamten van krijgslieden, altemaal illustraties der oude historie.
Meester W. J. C. van Wijngaarden heeft in zijn novellen ook van Elsen verhaald: zijn "Vloek op de heide" (legende uit de 13e eeuw). speelt in Elsen en Herike en er komt een heks op den Friezenberg in voor. In "de Wraak" wordt een heidin verbrand op den Brink te Elsen (pl.m. 1530). De heeren van het "huis thoe Elsen" (van Raesfelts) heulden met Spanje en later met Munster. Agnes van R. stief in 1555 als stiftsjuffer te Weerselo en haar naam is op een der zerken te vinden.
Heel aan de andere zij is het Markelosche en Stokkumsche Broek, door Bolksbeek en Schipbeek bewaterd. In die groene beemden lagen als eilandjes tal van horsten of hoogten, die bij wintervloeden wezenlijke eilanden waren. Men meent, dat de Berkel, toen een veel machtiger stroom, in voortijden door deze streken zijn loop nam, de vlakte uitspoelde, maar de horsten liet staan. Vele zijn al ontgonnen, maar andere zijn nog in ongerepten staat, bedekt met een wildernis van eiken, hulst, varens, dammen, enz. Bij Kooiman is nog een eendenkooi of lokvijver voor het vangen van wilde eenden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten