HENGELO.
't Was een klein Twentsch boerendorp bij een kasteel. Op den Brink in 't lommer der gewijde linde kwamen de gewaarden der marke Woolde ter holtspraeke bijeen. Heer Frederik van Twickel (overleden 1545) aan wien de Hof te Hengelo behoorde, was zulk een goed en bemind man. De boeren hadden hem vrijwillig geholpen bij het hooien "unde der jofferen een boeten flassen helpe schone maken", maar nooit als heerendiensten. Zij hadden “onghesperret" mogen bouwen en afbreken, ganzen en eenden houden en overal visschen. Een tachtigjarig man heeft er van verteld: "want hie und sijn Broder hebben langes over die becke bij den pagenstall aver den hoff tho Hengello heer gevisschet ende zalige heer Fr. sy by sye gekomen ende hor ghevraget offt sye oick wat vongen, darup Herman geantwort: jae heer Droste genoch, unde terstunt hebben sye uth den water gelopen unde hebben alle oer visschen uthgestort up den brinck vor zaligen heer Frederix voeten und hr. Fr. hadde darum gelachet soe dat hem wall wasz dat sye soe wall wat gevangen hadden ende die visschen soe sprungen." Dat is een aartsvaderlijk tafereeltje uit dagen van geweld en dienstbaarheid.
Het kasteel, nog in 1813 hoofdkwartier van een Franschen generaal, is gesloopt. De poort met haar jachttafereelen en koppen staat nu aan den ingang van het Stroot in Tweckelo. Maar het dorp is aangegroeid tot een stad, een der drie centra van de Twentsche industrie. Zijn groote opkomst dankt het aan de Doopsgezinden. Vervolgd in Brabant en Vlaanderen, hadden die in de 16e eeuw een asyl gevonden in deze vergeten landouwen. Wellicht waren ze oorspronkelijk uit Frankrijk ontweken en nazaten der Waldenzen, ook wel Tisserands, d.i. linnenwevers genoemd. Hoe zijn ze ten zegen geweest voor het land, dat hun een schuilplaats bood. Stille burgers waren het, eenvoudig, ja stijf in kleeding en levenswijze, maar vlijtig en spaarzaam, "de honigbijen der republiek." "Daar is een seecker needrig en slecht (eenvoudig) volxken, dat Mennisten heet; dat volck is niet genegen tot suypen en swelgen; is ook niet hoovaerdig; noch soeckt uit gierigheyt des werelds goet; het rooft en plondert niet mede; het kan self door geen geestelijck of wereltlijck geweldt tot afval gebracht worden ... "
Deze menschen, die weefstoelen en winkels hielden, brachten het allengs tot welstand en zij waren de grondleggers der Twentsche industrie. Veel heeft Hengelo te danken aan den mennisten predikant Wolter ten Cate (1701-1796), Hij voerde de damastweverij in en spoorde de ingezetenen aan tot het weven van katoenen stoffen. Verder bracht hij een voortreffelijke armeninrichting tot stand. Hij stierf algemeen betreurd en leeft in dankbare nagedachtenis voort als "Wolter-oom".
Toen koning Lodewijk in Maart 1809 ook Hengelo bezocht, zag hij er met genoegen de voornaamste voortbrengselen der fabrieken: bombazijnen, masseilles en dekens.
In den zomer van 1832 ontmoette W. de Clercq, secretaris der Handel-Maatschappij, in een herberg te Hengelo den jongen Engelschman Th. Ainsworth. Toevallig kwamen die twee daar bijeen, maar het was een goddelijk toeval. Hun gesprek gaf den stoot tot een hervorming der Twentsche nijverheid. Na den afval van BelgiĆ« was het voor de H. M. de groote vraag, hoe aan katoentjes voor IndiĆ« te komen. "Geef mij een snelspoel en een Twentschen jongen," zei Ainsworth, "en ik zal u in korten tijd calicots leveren, zoo veel als ge wilt." Reeds in 1833 werd te Goor een weefschool opgericht, onder leiding van Ainsworth; daar leerde hij de arbeiders met de Engelsche snelspoel 3 maal zooveel te produceeren als met de oude weversspoel. Sinds ging de industrie vooruit met reuzenvlucht. De stoom werd toegepast; de spoortrein verloste Twente uit zijn afzondering en Hengelo werd een kruispunt (1864). Nu bezit het 1 stoomspinnerij, 4 stoomweverijen, groote machinefabrieken, een trijpfabriek, steenbakkerijen, een bierbrouwerij, het "Twentsche Centraal Station voor electrische stroomlevering”, dat licht en kracht voortbrengt voor tal van plaatsen tot Ruurlo toe. Hengelo is een stad geworden met meer dan 21000 inwoners. Slechts in enkele straten herinnert een doorbalkte woning met planken geveldriehoek aan het oude dorp, maar anders heeft het een steedsch aanzien. In de mooie Enschedesche Straat e.a, ziet men prachtige winkels en zaken als in een groote stad: warenhuis, wijnhandel, rijwielmagazijn, twee bioscopen, enz. Aan den Beursweg nabij 't Station is een groot schouwburg- en concertgebouw verrezen. De Beurs, nu een restaurant, heeft nooit aan zijn bestemming als handelsbeurs beantwoord. Er is een waterleiding, welker toren we over de spoorbaan
zien. Hooger dan alle fabrieksschoorsteenen wijst de toren der R. K. kerk aan de Markt omhoog (80 M.)
Afbeelding: Gezicht in 't Tuindorp te Hengelo (O.)
Afbeelding: 't Tuindorp te Hengelo (O.)
De grootvorst van Hengelo's industrieeelen is Stork. Nabij het station, onder 't lange viaduct door, verheffen zich de gebouwen, waar stoommachines e.a. werktuigen worden gefabriceerd. Bekwame teekenaars ontwerpen de modellen, die eerst in hout uitgevoerd, tot het vervaardigen der kleivormen dienen, waarin het vloeibaar metaal wordt gegoten. Het
is een grootsch gezicht, deze werkplaats der moderne cyclopen met haar groote vuurhaarden, reusachtige aanbeelden, schaven, boren en draaibanken.
Tegenover het station van 't Lokaalspoor is het Vereenigingsgebouw der werklieden van Stork; niet als levende machines worden ze beschouwd, maar als aandeelhouders mee in het groote bedrijf en voor hun lot bij ziekte, ouderdom, enz. is sedert lang uitstekend gezorgd. Een stichting van Stork is ook het tuindorp, 't Lansink, sinds 1911 even buiten
de stad in de richting van Oele verrezen. Wat een vriendelijke aanblik leveren die nette woningen in allerlei stijlvormen, met openslaande ramen en kleine ruitjes, kleurige blinden, veranda's en balkonnetjes. Klimop of ander groen dekt de muren, een bloemtuintje ligt ervoor, door een sierlijk hekwerk gescheiden van de straat, die er zich met een bevallige bocht langs slingert.
Tot Hengelo behooren de buurtschappen Oele, Beckum, Woolde en Driene.
In Oele ziet men aan de beek nog den ouden watermolen met een opschrift op een steen: "1690 sen dese molen uyt den grond vernieut door Joost Christ. van Beverforden en Judith Marg. van Coevorden." Dit echtpaar woonde zeker op 't kasteel Oldemeulen, dat hier lag en voor een honderd jaar is gesloopt.
Afbeelding: De dikke Boom bij Oele Hengelo
De dikke boom van Oele, bij den grond 8 M. in omtrek, is een eeuwenoud natuurwonder, dat evenwel de sporen van ouderdom en hemelvuur vertoont.
Overal om Hengelo heeft men mooie landschappen met immer dezelfde stoffage van donkere lanen, oude hofsteden, esschen, weiden en heivelden en toch zoo eindeloos verscheiden; hier en daar ook het lusthuis van een industrieel, als het Grundel, de Waarbeek e.a.
Merkwaardig is het zeer afgelegen Beckum, een vruchtbare buurt door een drietal beken bewaterd, die als een oase, eenzaam en vergeten, ligt tusschen de heidevelden. Nu pas komt er een kunstweg op Hengelo en Haaksbergen. In 't midden, tusschen bouwland en boerderijen met veel hout, ligt het nederig R. K. kerkje met bescheiden torentje. Langs de pastorie loopt een flink pad door 't Korenveld naar de hofstede Altena, door zware eiken omringd en daarachter verheft zich het mooie Altena's bosch met eiken, rijzige sparren en hooge dennen, alles van Twickel. Bij Altena aan de beek ziet men nog stukken gracht om een hof, waar in vroeger dagen 't Huis te Beckum stond. Hier woonden in de 1e helft der 16e eeuw heer Jan van Beckum en zijn huisvrouw Ursula van Werdum uit Oost-Friesland. Heer Jans ongehuwde zuster Maria had den Bijbel gelezen en kleefde de gevoelens der Doopsgezinden aan. Door haar moeder te Utrecht uit het huis verdreven, vond ze een toevlucht op Beckum en in Ursula een vriendin, weldra een geestverwante. Op bevel van hoogerhand kwam de Drost van Twente, Goossen van Raesfelt van Twickel, door een hoop volk vergezeld, bij nacht om Maria gevangen te nemen. Op haar verzoek ging Ursula met haar mee. Vergeefs poogde men de twee vrouwen tot afval te bewegen, eerst te Deventer en later op Twickel, waar ze in den torenkelder gevangen zaten. "Donredages nae Martinus" (13 Nov.) 1544 werden ze uitgeleid naar 't Galgenveld aan den weg naar Goor. Terwijl medelijdende vrouwen schreiden, "songen sij met vreuchden". Man en wijf, kind en grijsaard, sleepten hout aan voor den brandstapel. Maria werd het eerst aan den paal gebonden en verbrand, daarna Ursula, die nog geen dwaling wilde bekennen en den milderen dood met het zwaard afwees.
"Segt Jan van Beckum goede nacht,
Heeft sij tot een van haar Meijers gesacht."
Volgens een brief van Jan v. B. hingen de lijken op 11 Dec., ondanks al zijn pogingen, "noch alsoe baven aerden".
Nog jaren daarna heeft het volk in liederen gezongen van "de twee martelaressen van Beckum" en tot in de 19e eeuw brachten de Doopsgezinden uit Hengelo op 13 Nov. een groenen tak op de gerichtsplaats, waar de paal naar Maria's voorspelling groene loten uitschoot. Ursula's broeders hebben wraak genomen. Ze schreven dreigbrieven aan den
Drost en zijn zeker de aanstichters geweest der bende, die zich "de vrome kinderen van Emlichem" noemde en die tot 1560 toe telkens schuren en hooibergen in brand staken, vee doodden en o.a. in 1548 het dorp Neede hebben gemoordbrand.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten