DENEKAMP.
Als ik den naam Denekamp hoor, denk ik allereerst aan den onderwijzer J. B. Bernink en zijn museum “Natura docet". Het is er wel een aardig dorp, zonder geraas en smook van Fabrieken; er is alleen wat klompenmakerij. Bezienswaardig is de groote R. K. kruiskerk met haar schoonen koepel. Ze dateert van pl.m. 1450 en is voor een groot deel opgetrokken van Bentheimer steen. In den toren hangen drie zware klokken (van 1436, 1515 en 1536), die harmonisch samenklinkend een aardige melodie spelen.
Afbeelding: Denekamp. In de bosschen van 't Singraven
Maar meester Bernink is toch het merkwaardigst. Hij is daar geboren en getogen en hij mag zeggen met den Psalmist: "De snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen." Het is een mooi, oorspronkelijk land daar aan de boorden van de Dinkel. En God had hem oogen gegeven om dat te zien en een hart, om de natuur lief te hebben. Hij heeft zijn "heimath" zoo intens bestudeerd, dat er geen bloempje bloeit, geen vogel vliegt, geen vlinder fladdert, die hij niet kent, geen steen in de heide ligt, waarvan hij niet naam en herkomst weet. Hij heeft de oogen der schooljeugd geopend voor al het schoone in eigen streek. Door reine natuurliefde gedreven, verzamelde hij planten, vogels, nesten, eieren, insekten, gesteenten en legde zoo den grondslag voor zijn natuurhistorisch museum, dat in een aardig gebouw aan zijn woning in de Brinkstraat is gehuisvest. De aanvang en de kern is zuiver Twentsch, maar door giften is het met buitenlandsche collecties verrijkt. Zoo goed als alle vogels uit Twente, ja uit ons heele land, staan er opgezet; nestjes en eieren worden in laden bewaard. Mooie voorbeelden van mimicry bij inlandsche insekten ziet men er. Wij bewonderen de kleurenpracht der tropische vlinders, de kleurige schelpen en wondervormige koralen, de glanzende bonte gesteenten en gevoelen het zoo: God, wat is uw natuur rijk en schoon! Interessant zijn de versteeningen in de laden der geologische kast naar de formaties verdeeld; de voorwerpen uit de volkenkunde van 0. Indië e.a. Professoren en studenten komen hierheen en vinden de zeldzaamste exemplaren op elk gebied.
In zijn dichterlijk boekje "Ons Dinkelland" (uitg. 1916), vertelt Bernink ons van al wat er in de natuur zijner omgeving merkwaardig is. Bij onze omzwervingen in dat land zullen we telkens naar hem luisteren. Eerst naar 't kasteel Singraven aan de Dinkel, mooi gelegen met het uitzicht in een breede laan en ver weg over bouwkampen door bosschen omgeven, met ruime weivlakten achter en terzij, alweer door bosschen omlijst. Een aardig plekje is de watermolen, waar men ook boomen zaagt. In een oud bosch daarachter bloeien in April de Geelster en het Muskuskruid, later de zeer zeldzame Rapunzel. Van 't vroegere slot is alleen de oude toren nog gespaard. In 1788 kwam de havezathe door koop aan een markies de Thouars (overleden 1829). Zijn kleinzoon George (1807-1850), eerst page bij koning Willem I, later luitenant der infanterie, was een dichter van gezwollen tijdzangen en ook van aardige stukjes in plat Twentsch, o.a. “Breef van Swooflings Hinte oet Amsterdam an zien volk in de Lutte bi Oldenzel” (1840), Hinte had het heimwee. Ze klaagt:
"Jongs … dak mien lutke kiezeman (kalfje)
Nou 's maargens nig meer wettren kan,
Dat meuijt mi nog het meeste,
O Jees, 0 Jees, was 'k weer in hoes
Weer bi mien seege en lämmeken,
Weer bi mien keugies en mien vlas,
Weer bi mien pielkes veur ons glas,
Weer bi mien schaddenvlämken."
Zijn loszinnig gedrag gaf veel aanstoot. Wegens beleedigende stukken in de "Zierikzeesche Nieuwsbode", door gekrenkt rechtsgevoel ingegeven, werd hij in Oct. 1846, ziek zijnde, van Heemse bij Hardenberg, in bar winterweer gevankelijk naar Deventer gevoerd en verder van 't eene gevangeniskrot naar ’t andere. Veroordeeld wegens laster tot kerkerstraf en boete, ontweek hij in 't Bentheimsche. Men had hem in Juli 1850 te Ane aan den weg zien zitten, in lompen gehuld en knabbelend op een stuk gebedeld brood, en een paar weken later stierf hij op een ellendig leger in de vervallen boerenstulp van een bejaarde weduwe in 't Hannoversche, de naneef van een hertog de Petit de Thouars en van den edelen Coligny.
Afbeelding: Denekamp. Boerderij 't Singraven
Afbeelding: Aan den weg naar Denekamp
Op den weg van 't dorp naar Singraven passeert men de laan naar Bögelskamp; het kasteel is weg, maar 't mooie geboomte is er nog. Tusschen Bögelskamp en Singraven is een moeras, van een beekje en diepe slooten doorsneden, een waar natuurmonument. Daar is een "Carex-landje" met tal van Zegge-soorten; riet, lischdodden, kreupelhout vormen er a.h.w. een tropisch woud, waar waterhoentjes, ijsvogeltjes, karekieten, zelfs de dodaars huizen, en zeldzame vlinders en eendagsvliegen zweven.
Verder, langs heerlijke Dinkelbochten, strekt zich het Borchbosch uit, waar eenmaal de Borchbeuningen stond, een slot van ‘t geslacht Twickelo, waarvan niets over is dan een gracht en de naam eener boerderij. Diep in dat mooie bosch is een hoekje, dat wel een oerwoud lijkt, waar in plechtige stilte en schemerdonker in 't najaar zich de Doodstrompetten (zeldzame paddestoelen) vertoonen.
Links van den straatweg naar Oldenzaal, nabij de halte Beuningen en den "Heimolen" is het Sterrebosch met twee vijvers en paden, die als een achtpuntige ster uiteenloopen. Bij een ouden Dinkelarm is daar een oorspronkelijk plekje, waar het Stofzaad, een weinig voorkomende parasiet, en zeldzame paddestoelen groeien. Hierbij is de uitspanning Dinkeloord. Daar huren wij een bootje en roeien stroomop tusschen weelderig begroeide oevers, langs het donkere Sterrenbosch en hooger op, waar iedere bocht een schilderij is, nu eens met slanke popels, dan met groepen van hooge dennen, straks een eik, die zich over den spiegel neigt, een grauwverweerde brug, een oud huisje op den kant. Achter de Beuningerbrug is aan den (N.) oever een wild boschland met grillige dennen en groepjes elzen, enz. 't Is een weelde zoo over 't rivierke te glijden, vooral op een zoelen Meiavond, als de nachtegaal zingt van lente en liefde of op een nazomeravond, als de volle maan gluurt door de donkere boomkruinen en glansen toovert op het stille water, met de liefste alleen, zacht zingend het lied: “Fischerin, du kleine, fahre nicht alleine", en zoo afdrijvend naar de eilanden der gelukzaligen.
Afbeelding: Bij Denekamp
Afbeelding: Aan den weg bij Denekamp
Die Dinkel was de levende ader van dit land. Daarlangs bouwden de ridders hun sloten. Boven Singraven lag nog 't Harseveld, het laatst bewoond door een markiezin de Thouars en pl.m. 1850 afgebroken. Nog verder in Tilligte, waar nu de hofstede Borgreve ligt, stond weleer de burcht der heeren van Reve. Herman van Reve, Gerh. van Saterslo c.a. geburen-roofridders, ondernamen in 1320 een rooftocht naar 't Convent in Assen. In deze buurt vleit nu de Dinkel met een merkwaardigen duiker, meesterstuk van waterbouwkunde, onder 't kanaal naar Nordhom heen (sinds 1903). Over dat kanaal, ten N. van D., is het zusterklooster, 't St. NicoIaasgesticht, een R. K. Opvoedingsgesticht voor meisjes; er is een park bij met zeldzame boomen. Voor 1860 stond hier 't kasteel Noord-Deurningen of 't Gravenhuis. Sinds 1875 is er een klooster.
Reeds een 100.000 jaar, vertelt Bernink, heeft de Dinkel zoo noordwaarts geloopen naar de Vecht. Tevoren lagen hier gletschers, die over de Bentheimsche heuvelen glijdend de zandsteenblokken afslepen of er evenwijdige krassen op teekenden. Verder naar 't W. schoven ze een ouden strandwal uiteen, zoodat de fosforietknollen en haaientanden, die hij verborg, nu tusschen den Austieberg en Rossum en ook bij Ootmarsum zijn te vinden.
Die Austieberg ligt een 3 kwartier ten Z. van het dorp en heeft mooie vergezichten. Twee boerderijen aan zijn voet (Epman en Austie) hebben een waterleiding, gevoed door twee bronnen. Op een ongerept plekje aan de Z. W. helling bloeit de merkwaardige Geelster, een relict of nagebleven plant uit den ijstijd. Van hier loopt het wandelpad over den Hakenberg naar den Tankenberg.
Afbeelding: De Dinkel bij Denekamp
Afbeelding: Brug over de Dinkel
Ten O. van Denekamp begint de uitgestrekte heide, die ver over de grenzen gaat. Hier en daar zijn laagten met poelen, zooals het Hornven achter 't mooie gehucht Berchem, plassen met riet of biezen langs de boorden, diepe slooten met hout er langs en gagelveldjes. Daar staat de reiger te visschen; daar klinken in 't voorjaar de stemmen van kievit, wulp en bokje (watersnip); daar vechten de kemphaantjes vol minnenijd; daar zingt aan den rietzoom van een heipoel in de grauwe morgenvroegte het zeldzame Blauwborstje; en bij de "Hilgenhorst", een hoogte waar eens een kluizenaar in vrome gepeinzen zijn dagen sleet, bloeit om Drievuldigheids-Zondag de Zevenster, een nablijver van de toendra-flora uit den ijstijd. Over een golvenden esch met holle wegen, waar de roode boekweit in hokken staat, dalen we neer in het dal der schilderachtige buurt Mekkelhorst, waar wijlen W. Oppenoorth schoone tafereeltjes penseelde. Bordjes wijzen ons verder den weg naar 't Lutterzand. Rechts is een onafzienbare heivlakte, waar de struikheide geurt en fleurt; heel ver weg blauwt de Isterberg en als een nevelbeeld rijst Bentheims slot met zijn torens op, zooals de ridders der tafelronde den Graalburcht zagen. Daar rechts stroomt de Dinkel door een boschrijke vlakte met wilde weiden; de “wagenweg" brengt ons rechtsaf bij de oude hofstede Lutke-Beverborg, waar lang geleden het slot Beverborg stond. Daar woonde voor eeuwen de dolle ridder, Johan Bever, die zich kleedde in half wit, half groen. Maar zijn tweede vrouw, Geertruida van Bevervoorde van 't Weemselo, had zooveel invloed op hem, dat hij ook het eeuwige verkoos boven pronk en spel en beiden met volmaakte overeenstemming rust zochten in de stilte van het klooster, hij in Frenswegen en zij in Diepenveen. Dat oude doorbalkte spieker heeft wellicht bij het slot gestaan.
Afbeelding: Het Lutterzand
Afbeelding: Bij 't Lutterzand
We naderen het Zand. Links over de hei zien we onder een groep heel hooge eiken en dennen een huisje met een donkeren ingang, juist een sprookjesillustratie van Doré.
Het Lutterzand is een heerlijk duinlandschap met dennen en dammen op de zandruggen, waarin Reintje zijn onderaardschen roofburcht heeft, en daartusschen droomen intieme dalkommen. Het wegje, met paarse heide omzoomd, kronkelt door de heuvels naar een witte vlakte, waar de wind de wagensporen spoedig uitwischt, met dennenheuvels rondom en komt aan de “Groene Staart", een wei vol biezen en distels, een schiereiland, waar de Dinkel omheen kronkelt. In 't rond rijzen de witte heuvels; tegen de steilte van een afgeknabbelden oever ziet men de holen der oeverzwaluwen, het blauw-grijs van oude heibodems en op den top een den met blootgestoven wortels als een tropische rhizophoor.
Daar zijn nog enkele losse huizen onder Denekamp, men ziet nog oude vrouwtjes met de typische zwarte kap. 't Is een mooi en antiek land, een land vol poëzie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten