In het hartje van het Overijselsche Binnenland (Markelo) was een van de deeltjes uit de serie Morks Nederlandsche reisgidsen, die door uitgeverij Morks tussen 1910 en 1918 werden uitgegeven.
Welke auteur schuilgaat achter de auteursnaam Neerlandicus is onbekend. Uit de tekst is op te maken dat hij niet afkomstig was uit Overijssel. Neerlandicus schreef nog enkele deeltjes in deze serie over Arnhem e.o., Ede e.o., Mooi Schoorl en Mooi Walcheren.
maandag 20 februari 2012
In het hartje van het Overijselsche Binnenland (1916): Een nieuw toeristenland
Nu de nieuwe 200 K. M. lange derde bondswandelweg de weinig betreden paden zoekt van het zoo rijk-afwisselende Overijselsche landschap, in het aloude SaIIand en de gouw Twente, nu in het komende zomerseizoen heel dit heerlijke oord zijn karakteristieke schoonheid zal geven aan ieder, die den thans gelukkig weer populairen wandelstaf ter hand neemt, meenen we goed te doen dit deeltje der Uit-en-Thuisserie te wijden aan het onbekende Twentsche binnenland. Dit boekje zal u brengen in een bosch- en heuvelrijke, welvarende landstreek, die zelfs van naam nog maar bij slechts weinigen bekend is en toch als rustig vacantieverblijf verdient te staan in de rij der eerste vacantieoorden binnen onze grenzen.
Voor mij, die heerlijke herinneringen bezit aan dagen doorgebracht in het vorstelijke Twickel, die de tuinen met hun architectonische overgangsvormen tusschen kasteel en natuur, en het park met zijn verspreide boomgroepen - den meesterhand eerend van Petzold - beter mocht leeren waardeeren, dan de meeste gasten van Carelshaven … voor mij heeft Overijsel altijd iets weten te behouden van de verrassende bekoring, die van het landschap uitging, toen ik - nu reeds vele jaren geleden - voor het eerst kennis maakte met den rijkdom der flora langs de weelderige heggen van Deldens wei- en akkerlanden.
En later heb ik dagenlang rondgezworven in een ander deel van de uitgestrekte provincie met als eindpunt den hoogen Tankenberg, het gastvrije boschhuis ’t Zwaantje en het nooit volprezen Lutter stuifzand.
Maar Overijsel kennen ... neen, dat doe ik niet. Hoe dikwijls niet heeft mijn vriend Bernink me gevraagd toch naar Denekamp te komen, het dorpje in den Noord-Oost-hoek van het Oversticht, waarvan ik in de Levende Natuur wonderverhalen gelezen had over de rijke fauna en flora. Denekamp met zijn museum voor natuurvrienden "Natura Docet" en de heerlijkheid Singraven, een landgoed met wel 35 boerderijen, met den bekenden watermolen aan den Dinkel, uitgestrekte bosschen en heidevelden, vol botanische en mycologische zeldzaamheden, Singraven eindelijk, dat ten volste den naam van Heerlijkheid mag dragen.
Dalfsen en Rechteren, Ommen en Hellendoorn en niet het minst de geologisch zoo merkwaardige oorden langs de Vecht, die als zandstuivingsgebieden in de buurt van
Mariënberg in het landschap als een grootsch element optreden, ze trekken mij, ook al mogen ze misschen reeds grootendeels in cultuur genomen zijn, nog steeds naar het land van Vecht en Regge.
Doch niet minder is voor mij aan Twente verbonden het beeld van de breed-uitgebouwde rietgedekte hoeve, die in heel ons land niet zoo eerwaardig is als juist in de oude streken van Overijsel, de hoeve, welke als Neder-Saksisch hallehuis in hare geografische verbreiding en haar constructieve eenheidsbouw problemen ter oplossing voorlegt, welke niet alleen door aardrijkskundigen belangwekkend gevonden worden, maar waarvan ook de historici en vooral de folkloristen de wetenschappelijke beteekenis inzien, zooals tal van studies getuigen.
Immers het hallehuis met zijn talrijke bijgebouwen, met zijn eigen eeuwen-heugenden naam, met zware eiken en hooge peppels, die schaduw brengen op het omtuinde of met een eekenwal omgeven voorplein, is in zijn uit legendarische tijden stammende gelijkvormigheid een monument geworden van het land der patriarchale lösse huize ...
het symbool van Twente.
Nu de derde wandelweg van den A. N. W. B. van Zwolle over Ommen naar Holten en Delden geprojecteerd wordt, zullen honderden in Overijsel gaan wandelen. Gewis zal deze provincie menige verrassing bieden, want ze heeft door hare langdurige Achterhoeksche afgeslotenheid veel van het eigene behouden in landschap en dorpsaanleg, in woningbouw, zeden en gewoonten der eenvoudige bewoners, het is in één woord op vele plaatsen nog een echt landelijk land gebleven, waar men in den ruimsten zin van het begrip "buiten" kan zijn.
Voor mij, die heerlijke herinneringen bezit aan dagen doorgebracht in het vorstelijke Twickel, die de tuinen met hun architectonische overgangsvormen tusschen kasteel en natuur, en het park met zijn verspreide boomgroepen - den meesterhand eerend van Petzold - beter mocht leeren waardeeren, dan de meeste gasten van Carelshaven … voor mij heeft Overijsel altijd iets weten te behouden van de verrassende bekoring, die van het landschap uitging, toen ik - nu reeds vele jaren geleden - voor het eerst kennis maakte met den rijkdom der flora langs de weelderige heggen van Deldens wei- en akkerlanden.
En later heb ik dagenlang rondgezworven in een ander deel van de uitgestrekte provincie met als eindpunt den hoogen Tankenberg, het gastvrije boschhuis ’t Zwaantje en het nooit volprezen Lutter stuifzand.
Maar Overijsel kennen ... neen, dat doe ik niet. Hoe dikwijls niet heeft mijn vriend Bernink me gevraagd toch naar Denekamp te komen, het dorpje in den Noord-Oost-hoek van het Oversticht, waarvan ik in de Levende Natuur wonderverhalen gelezen had over de rijke fauna en flora. Denekamp met zijn museum voor natuurvrienden "Natura Docet" en de heerlijkheid Singraven, een landgoed met wel 35 boerderijen, met den bekenden watermolen aan den Dinkel, uitgestrekte bosschen en heidevelden, vol botanische en mycologische zeldzaamheden, Singraven eindelijk, dat ten volste den naam van Heerlijkheid mag dragen.
Dalfsen en Rechteren, Ommen en Hellendoorn en niet het minst de geologisch zoo merkwaardige oorden langs de Vecht, die als zandstuivingsgebieden in de buurt van
Mariënberg in het landschap als een grootsch element optreden, ze trekken mij, ook al mogen ze misschen reeds grootendeels in cultuur genomen zijn, nog steeds naar het land van Vecht en Regge.
Doch niet minder is voor mij aan Twente verbonden het beeld van de breed-uitgebouwde rietgedekte hoeve, die in heel ons land niet zoo eerwaardig is als juist in de oude streken van Overijsel, de hoeve, welke als Neder-Saksisch hallehuis in hare geografische verbreiding en haar constructieve eenheidsbouw problemen ter oplossing voorlegt, welke niet alleen door aardrijkskundigen belangwekkend gevonden worden, maar waarvan ook de historici en vooral de folkloristen de wetenschappelijke beteekenis inzien, zooals tal van studies getuigen.
Immers het hallehuis met zijn talrijke bijgebouwen, met zijn eigen eeuwen-heugenden naam, met zware eiken en hooge peppels, die schaduw brengen op het omtuinde of met een eekenwal omgeven voorplein, is in zijn uit legendarische tijden stammende gelijkvormigheid een monument geworden van het land der patriarchale lösse huize ...
het symbool van Twente.
Nu de derde wandelweg van den A. N. W. B. van Zwolle over Ommen naar Holten en Delden geprojecteerd wordt, zullen honderden in Overijsel gaan wandelen. Gewis zal deze provincie menige verrassing bieden, want ze heeft door hare langdurige Achterhoeksche afgeslotenheid veel van het eigene behouden in landschap en dorpsaanleg, in woningbouw, zeden en gewoonten der eenvoudige bewoners, het is in één woord op vele plaatsen nog een echt landelijk land gebleven, waar men in den ruimsten zin van het begrip "buiten" kan zijn.
In het hartje van het Overijselsche Binnenland (1916): Markelo als zomerverblijf
Als aangewezen verblijfplaats voor het meest onbekende deel van het Twentsche binnenland, mag men het vriendelijke Markelo als een rust biedend zomeroord zeer aanbevelen. Het dorp is gelegen in het centrum van een groot wandeldorado, dat ten Zuiden begrensd wordt door de lijn Zutfen - Hengelo, ten Noorden door die van Deventer op Almelo, ten Oosten door het lijntje der locaalspoor Neede - Hellendoorn en ten Westen door de Schip- en Bolksbeken.
De gemeente Markelo is lang niet de kleinste in den lande, want ze strekt zich nog tot ver voorbij het stedeke Goor uit in het Kerspel Goor en beslaat volgens kadastrale opmetingen een oppervlakte van 9600 H. A., 96 A. en 42 cA. Markelo telt ongeveer 5000 ingezetenen, welke echter zeer verspreid wonen. Behalve het eigenlijke dorp - in het centrum van de gemeente gelegen - heeft men nog talrijke gehuchten en buurtschappen als Stockum en Beusbergen, Herike en Elsen, Markerbroek en Kerspel Goor, terwijl ge op iedere wandeling door bosch en over heide uw weg zult vinden naar tot groepen samengebrachte boerenwoningen. Zoo is heel het heuvelende landschap op levendige wijze gestoffeerd met nederzettingen der menschen. Vrees voor verdwalen en uren verre eenzaamheid behoeft dus niemand te koesteren, want voorkomend zullen de boeren u den weg wijzen en een eindje met u oploopend, gemoedelijk een praatje maken over wat hen naast is, hun vee en hun land.
Van het "Fremdenindustrie" weet men in Markelo gelukkig nog niets en opgeschroefde hotel- en pension prijzen zijn er onbekend. Men heeft er een Bondshotel van gebroeders Spenkelink "Het Zwaantje", verder het van ouds bekende hotel en café "Het Wapen van Markelo" eigenaar de heer Leunk en dan het groote pension Lichtendahl dat aan een dertig gasten ruimt biedt. Voor logies met ontbijt, dat werkelijk zeer goed is, wordt de matige prijs van fl. 1,25 berekend, terwijl bij meerdere dagen verblijf de pensionprijs fl 2,00 - fl. 2,50 per persoon, per dag bedraagt. En dat de gasten het in pension Lichtendahl naar den zin hebben, zie daarvan kan een enkele blik in het "inhaltschwere" boek der Vreemdelingen den meest ongeloovigen Thomas overtuigen. Wij citeeren hier alleen het slotcouplet van een lofdicht, dat een der gasten als blijk van erkentelijkheid heeft neergeschreven, luidende:
Lichtendahl besta dan nog jaren
Voor zoekenden naar rust en natuur
Dat rampen het steeds mogen sparen
Dit wensch ik U bij 't scheidingsuur.
Markelo is nog een rustig stil boerendorpje gebleven. Van vreemdelingenverkeer weet het nog niet veel. Ook de moderne middelen van vervoer, die het dorpje zouden aansluiten bij het groote verkeersnet der spoorwegen, schijnt het best te kunnen ontberen. Immers zij, die hun vacantIedagen hier Willen doorbrengen, vinden het na den langen treinrit v.:at prettig als eerste kennismaking met de streek een uurtje te wandelen van het station naar het dorp door een vriendelijk en aantrekkelijk landschap. Want als men op de lijn Zutfen - Hengelo uitstapt aan het stationnetje Markelo (dagelijks stoppen er uit de richting Zutfen zes en uit de richting Hengelo vijf treinen) dan moet men nog een heel eind het onbekende binnenland ingaan, voor men het lage torentje van het dorp boven de golvende akkers ziet verschijnen. Maar slechts weinigen zullen het betreuren, dat ze hier niet een rook- en damppuffende stoomtram vinden, velen zullen dadelijk zich "echt buiten" voelen en dat is de eerste eisch, die men aan een zomerdorp zal mogen stellen. Ook de omnibus heeft zijn driemaal daagschen dienst reeds sedert het vorige jaar gestaakt. Nu wordt de post per hondenkar vervoerd.
En als had men Roland Holst's treffende woorden ,,'t Is maar beter stille dingen stil te laten" tot devies voor Markelo gekozen, zoo is ook de in 1899 gestichte vereeniging tot Verfraaiïng en tot Bevordering van vreemdelingenverkeer ontbonden. Men is daar overtuigd, dat Markelo, door zijn idyllische rust, en zijn aantrekkelijk, bosch-, heuvel- heide- en akkerschoon de vrienden der natuur wel zal lokken en men hecht er de meeste waarde aan ongevraagde aanbevelingen als die welke ik van Ds. Scharten uit Gouda in het vreemdelingenboek van Lichtendahl vond:
Een goed pension, een heel mooi oord
Dat is 't wat ons hier bekoort!
In het hartje van het Overijselsche Binnenland (1916): Klanken uit Markelo's verleden
Al mag het binnenland van Twente ook thans een oord zijn, waar de geruchten der buitenwereld slechts flauwtjes doordringen en waar landschap en bevolking ons die rustige vriendelijkheid schenken, welke slechts eigen kan zijn aan een jarenlang vredig bestaan, de oude kronieken weten toch heel wat sombere krijgsgebeurtenissen mede te deelen, die zich in en om Markelo moeten hebben afgespeeld.
Door zijn ligging aan de grens van het groote Westfaalsche Saksengebied hadden hier in de eerste eeuwen der geschiedenis voortdurend gevechten plaats tusschen Saksers en Franken en bloedig is er gestreden om het bezit van den Markeloschen berg, een der belangrijkste strategische punten van heel dit grensgewest.
De talrijke graven (tumuli) hebben een schat van voorwerpen aan het daglicht gebracht, betrekking hebbend op de vroegste bewoners dezer streken. Hier ook hielden de Saksers hun marktgericht, hier werden de gemeenschappelijke belangen ter sprake gebracht. En later, toen het Christendom voor deze streken het eerste verkondigd werd door Lebuïnus en andere als Heiligen vereerde predikers, was het wederom de Markelosche berg, die de vromen en bekeerden te samen zag onder het gehoor der verkondigers van het Christendom. Zoo bleef de belangrijkheid van dezen ruigen heuvel de geheele middeleeuwen door gehandhaafd, hetgeen in vele geschreven bronnen bevestiging vindt. Een daarvan, de Landbrief voor Twente van Bisschop Johan van Vernenburg uit 1365 vermeldt, dat de huldiging van de bisschoppen in Twente geschiedde op dezen berg. Maar laten we liever deze regelen hier zelf inlasschen :
"Item, wanneer een nye Biscop komt in dat stichte van Utrecht, so is he sculdich to ridinc to Markeberghe, dat wi ghedaen hebben, daer sal hem man ende dienstman en dat lant van Twenthe hulden, daer is he sculdig malke (ieder) to beleenen hoer gued zonder oern scaden".
Maar de Markelosche Berg weet ook vroolijke geschiedenissen te verhalen. lederen Paaschavond zag hij de jeugd op zijn top verzameld rond het groote Paaschvuur. O, men wist niets van de heidensche beteekenis dezer vuren, men had nooit gehoord van de reinigings- en vruchtbaarheidsbeteekenis van die lentevuren, maar de Markelosche jeugd trok in den namiddag van het Paaschfeest met den wagen heel het dorp rond. De Markelosche huisvrouwen hadden al lang van te voren hun oud gerei bewaard, omdat, als men geen brandstof kon leveren, de beurs getrokken moest worden. Want, als het Paaschvuur lied weerklonk in den geest van:
Heb ie ook 'en olde mande
Die wie tot Paeschen brande?
Heb ie ook 'en bossen riet?
Oare hebben wie veur 't Paaschvuur niet
... dan wist ieder, dat er stroo op den wagen en geld in den buidel der zangers moest komen. Van het geld werd een teerton gekocht, want een goed Twentsch Paaschvuur zonder teerton was niet mogelijk en van het stroo en de oude manden werd de brandstapel rondom de baak opgebouwd. En als dan tegen schemertijd de gekleurde paascheieren in ongelooflijk groot aantal genuttigd waren, trok heel het dorp naar den Markeloschen berg, werd het Paaschvuur en de teerton ontstoken en zag men ver in den ronde overal als vreugdeuitingen voor het teruggekeerde lentetij de Paaschvuren opvlammen der dichtbije en verre dorpen. Dan zal het er een drukte van belang zijn geweest en de jeugd zal er wel haar liedekens van de Mei gezongen hebben en er zal wel een groote rondedans zijn gehouden "van linksum, van rechtsum en keer oe weer um" maar dat zijn al klanken uit het Twentsche verleden.
In de middeleeuwen stroomden hier van alle kanten de geloovigen samen om de hulp en de genade af te smeeken van het wonderbeeld der Moedermaagd Maria, dat reeds zeer vroeg op den heuvel Helpe of Hulpe stond opgericht.
In het jaar 1601 wordt aan den pastoor Johannus Hardenack opgelegd zich in de eerstvolgende synode te laten examineeren, waarbij vooral als een aanklacht gold, dat te Markelo nog een afgodendienst beleden werd, waarbij brandende kaarsen in het heilige bloedhuisken van de Hulpe geofferd zouden worden. En een zekere etymoloog, die blijkbaar tegen een gevaarlijke naamsafleiding niet opzag, beweerde zelfs boudweg, dat Markelo ongetwijfeld nog in zijn naam de beteekenis voortdraagt van de middeleeuwsche bedevaartplaats, daar deze een aanwijzing zou zijn voor de overtalrijke mirakelen, welke de Hulpe zou aanschouwd hebben.
In 970 toen Baldericus, laatste graaf van het oude Twente, stad en gebied van Oldenzaal aan den bisschop van Utrecht schonk, verzetten de naaste opvolgers in het graafschap zich met alle macht tegen dezen maatregel en een hunner wierp zich op als de Graaf van Goor, omstreeks 980. Een ander stichtte in 1014 het slot te Saesfeld, dat eerst In 1817 werd afgebroken. Op het Huis Diepenheim werd door den Gelderschen graaf den kastelein aangesteld en op het huis de Stoevelaar onder Elsen heerschten de Coeverdens heeren van Drenthe. Ziet hier een verbrokkeling van het eens zoo groote Twente in tal van kleine bezittingen, wier heeren in voortdurenden strijd waren, tot schrik en verderf van de arme onschuldige bevolking. Herhaaldelijk lezen we dan ook van "gebarnde" dorpen, van vrouwen, die door de ruwe lansknechten "gemolestierd" werden, van inwoners, die werden "gesnoerd". Soms was de overwinning aan de zijde der bisschoppelijke troepen zooals in 1248, toen Goor door hen werd veroverd, soms ook leden ze geweldige nederlagen als in de slag bij Ane.
Om eenig denkbeeld te geven van hetgeen deze streek ook later nog door de inlegering van eigen en vreemd krijgsvolk geleden heeft, lasch ik hier enkele bijzonderheden in over de bijdragen van Twentsche plaatsen in het onderhoud der garnizoenen, dateerend van December 1585. Het stedeke Delden "dat verbrant is" 22 gulden, het stedeke Goor "dat verbrant is" 22 gulden, het gericht Kedingen "daervan is verwuestet" Notter, Peckedam, Iperloe, Elsen, Hereke en de Markelo ergo Memorie. Hierbij werd aangeteekend: "Van dese naebeschreven carspelen, gehoeren de onder Kedingen, sal noch wat getoegen connen werden, als Stockum, 't Carspel van Goor, Enter ende Wyrden, stedeken Rijssen is seer gefouleert, ergo ter maent fl. 16.13".
Wie op boeiende wijze eens wat wil vernemen van vroegere tijden, leze de historische novelle van W. van Wijngaarden, waarvan de hoofdscene op den Friezenberg speelt. "De Vloek op de Heide", verhaalt ons van de dolende jonkvrouw Machteld van 't Heeckeren onder Goor, van den heer van 's Gravenstorp en den trouwen dienaar Sijnen, die hier in deze streken van hoeve tot hoeve trok met zijn grauwtje. Ook treedt daarin op Rudolf van Coeverden. De Coeverdens hadden hun kasteel in de buurtschap Herike waar we nog heden aan deze heeren herinnerd worden door den naam van Stoevelaars-esch. Het kasteel zelf, dat in 1844 werd afgebroken, had muren zoo dik, dat men in de vensterbanken op gewone keukenstoelen met zijn tweeën ruimte genoeg had om thee te gebruiken.
Het dorpskerkje, waarvan afbeeldingen voorkomen in het zeer lezenswaardig boekje van den heer H. A. Warmelink over een geschiedkundige beschrijving van het dorp Markelo, is maar een eenvoudig gebouw, dat duidelijk laat zien hoe de toren van een veel ouderen datum dagteekent dan het vorig-eeuwsche bedehuis. En de geschiedenis bevestigt dit, want in 1840 werd de kerk afgebroken om spoedig met financieel en hulp van Z. M. den Koning weer te worden opgebouwd, zoodat de dienst op 29 Augustus 1841 reeds weer hervat kon worden. Behalve een zeer oude doopvont van Bentheimer steen bevat deze kerk geen merkwaardigheden en dat ze een der oudste godshuizen van heel Twente is, kunnen we alleen aanvaarden door de bouwwijze van den zwaren toren. Deze is thans 28 Meter hoog, maar moet vóór 1731 35 Meter hoog geweest zijn. Door brand zou het houtwerk van het bovenste gedeelte geheef vernield zijn geworden waabij ook de klokken te loor zijn gegaan. Aan het haantje van dezen toren heeft zich nog een verhaal geknoopt uit den tijd van de doortrekkende troepen der geallieerden, na den slag van Waterloo. Een soldaat van een korps jagers en scherpschutters wilde zijn kunst den dorpelingen eens laten zien en zeide: "Ik zal den haan op den toren een log maken" Een pistoolschoot weerklonk en de soldaat had de weddenschap gewonnen.
Maar dit wekte de eerzucht op van een ander scherpschutter, die op het kunststukje van zijn kamerraad liet volgen:" En ik zal hem een oog maken" en eveneens de daad bij het woord voegde. En zoo heeft het Markelosche torenhaantje nog dienst gedaan tot ... 1892, toen hij van zijn verheven standplaats neerdaalde en in Deventer een verjongingskuur onderging, welke hem stralend van nieuw verguldsel weer hoog boven Markelo met alle winden laat meedraaien.
Te lang wellicht heb ik uw aandacht pogen vast te houden voor de locale geschiedenis van dit stille dorpje. Maar voor den waren wandelaar, die niet enkel een warme belangstelling voelt voor de machtige evolutie welke de in alle takken der productie toegepaste wetenschap ook hier in Twente tot stand heeft gebracht, die niet alleen oog heeft voor de economische gevolgen veroorzaakt door het snel- en locaalverkeer, zal een retrospectieve blik in het landschap - nu weldra ontsloten voor de wandeltoeristen - niet dan welkom zijn geweest, omdat dikwijls zoo juist in de locale feiten een overzichtelijk en helderder van kleur de geschiedenls te lezen is in de eeuwen die voorbijgingen en die toch de basis hebben gevormd voor onze hedendaagsche beschavingstoestand. Ik heb - overtuigd, dat de geschiedenis van een volk niet alleen is te zoeken in de door Clio's stift opgeteekende data zijner roemruchte veldslagen en zeegevechten maar beschouwd moet worden in voortdurenden inningen samenhang met zIJn ook in een eenzaam gewest tot uiting komend godsdienstig, geestelijk en maatschappelijk leven - toestanden en feiten 1inTwente belicht gevonden, die vroeger bij een oppervlakkig bezoek me ontsnapt waren.
Zoo zullen we op onze zwerftochten in de buurt van Markelo er ook toe komen de oude boerenwoningen wat nader te bezien, omdat deze wel de meest sobere verschijningen waren op bouwkunstig gebied, producten van locale noodzakelijkheden, die zich zelfstandig wisten te ontwikkelen tot een zeker karakteristiek "type", zonder daarbij zich te storen aan de “stijlen" die in de hoogere bouwkunst der steden opgang maakten. Als eens onze oogen open gaan voor de beteekenis van de Twentsche hoeve in het landschap, zullen we telkens weer verrast worden door de schilderachtigheid van huis en erf, in de schaduw van eiken en populieren en dit doet Twente vóór alles zijn "het land der hoeven".
"Ken. uw land en volk" ..... daarmede is de geestelijke strooming voor jong Nederland in kunst- en natuurstudie, in geschiedenis- en verkeersproblemen, van een toeristisch standpunt gezien, geschetst.
Leer het binnenland van Twente bij Markelo kennen, het is de taak, tot welke dit eenvoudige boekje - gebracht in handen van vele wandelaars - het zijne wil bijdragen en dat den lezer hoopt te brengen in het hartje van het land der Nedersaksische hoeven ... in Markelo en omgeving.
Door zijn ligging aan de grens van het groote Westfaalsche Saksengebied hadden hier in de eerste eeuwen der geschiedenis voortdurend gevechten plaats tusschen Saksers en Franken en bloedig is er gestreden om het bezit van den Markeloschen berg, een der belangrijkste strategische punten van heel dit grensgewest.
De talrijke graven (tumuli) hebben een schat van voorwerpen aan het daglicht gebracht, betrekking hebbend op de vroegste bewoners dezer streken. Hier ook hielden de Saksers hun marktgericht, hier werden de gemeenschappelijke belangen ter sprake gebracht. En later, toen het Christendom voor deze streken het eerste verkondigd werd door Lebuïnus en andere als Heiligen vereerde predikers, was het wederom de Markelosche berg, die de vromen en bekeerden te samen zag onder het gehoor der verkondigers van het Christendom. Zoo bleef de belangrijkheid van dezen ruigen heuvel de geheele middeleeuwen door gehandhaafd, hetgeen in vele geschreven bronnen bevestiging vindt. Een daarvan, de Landbrief voor Twente van Bisschop Johan van Vernenburg uit 1365 vermeldt, dat de huldiging van de bisschoppen in Twente geschiedde op dezen berg. Maar laten we liever deze regelen hier zelf inlasschen :
"Item, wanneer een nye Biscop komt in dat stichte van Utrecht, so is he sculdich to ridinc to Markeberghe, dat wi ghedaen hebben, daer sal hem man ende dienstman en dat lant van Twenthe hulden, daer is he sculdig malke (ieder) to beleenen hoer gued zonder oern scaden".
Maar de Markelosche Berg weet ook vroolijke geschiedenissen te verhalen. lederen Paaschavond zag hij de jeugd op zijn top verzameld rond het groote Paaschvuur. O, men wist niets van de heidensche beteekenis dezer vuren, men had nooit gehoord van de reinigings- en vruchtbaarheidsbeteekenis van die lentevuren, maar de Markelosche jeugd trok in den namiddag van het Paaschfeest met den wagen heel het dorp rond. De Markelosche huisvrouwen hadden al lang van te voren hun oud gerei bewaard, omdat, als men geen brandstof kon leveren, de beurs getrokken moest worden. Want, als het Paaschvuur lied weerklonk in den geest van:
Heb ie ook 'en olde mande
Die wie tot Paeschen brande?
Heb ie ook 'en bossen riet?
Oare hebben wie veur 't Paaschvuur niet
... dan wist ieder, dat er stroo op den wagen en geld in den buidel der zangers moest komen. Van het geld werd een teerton gekocht, want een goed Twentsch Paaschvuur zonder teerton was niet mogelijk en van het stroo en de oude manden werd de brandstapel rondom de baak opgebouwd. En als dan tegen schemertijd de gekleurde paascheieren in ongelooflijk groot aantal genuttigd waren, trok heel het dorp naar den Markeloschen berg, werd het Paaschvuur en de teerton ontstoken en zag men ver in den ronde overal als vreugdeuitingen voor het teruggekeerde lentetij de Paaschvuren opvlammen der dichtbije en verre dorpen. Dan zal het er een drukte van belang zijn geweest en de jeugd zal er wel haar liedekens van de Mei gezongen hebben en er zal wel een groote rondedans zijn gehouden "van linksum, van rechtsum en keer oe weer um" maar dat zijn al klanken uit het Twentsche verleden.
In de middeleeuwen stroomden hier van alle kanten de geloovigen samen om de hulp en de genade af te smeeken van het wonderbeeld der Moedermaagd Maria, dat reeds zeer vroeg op den heuvel Helpe of Hulpe stond opgericht.
In het jaar 1601 wordt aan den pastoor Johannus Hardenack opgelegd zich in de eerstvolgende synode te laten examineeren, waarbij vooral als een aanklacht gold, dat te Markelo nog een afgodendienst beleden werd, waarbij brandende kaarsen in het heilige bloedhuisken van de Hulpe geofferd zouden worden. En een zekere etymoloog, die blijkbaar tegen een gevaarlijke naamsafleiding niet opzag, beweerde zelfs boudweg, dat Markelo ongetwijfeld nog in zijn naam de beteekenis voortdraagt van de middeleeuwsche bedevaartplaats, daar deze een aanwijzing zou zijn voor de overtalrijke mirakelen, welke de Hulpe zou aanschouwd hebben.
In 970 toen Baldericus, laatste graaf van het oude Twente, stad en gebied van Oldenzaal aan den bisschop van Utrecht schonk, verzetten de naaste opvolgers in het graafschap zich met alle macht tegen dezen maatregel en een hunner wierp zich op als de Graaf van Goor, omstreeks 980. Een ander stichtte in 1014 het slot te Saesfeld, dat eerst In 1817 werd afgebroken. Op het Huis Diepenheim werd door den Gelderschen graaf den kastelein aangesteld en op het huis de Stoevelaar onder Elsen heerschten de Coeverdens heeren van Drenthe. Ziet hier een verbrokkeling van het eens zoo groote Twente in tal van kleine bezittingen, wier heeren in voortdurenden strijd waren, tot schrik en verderf van de arme onschuldige bevolking. Herhaaldelijk lezen we dan ook van "gebarnde" dorpen, van vrouwen, die door de ruwe lansknechten "gemolestierd" werden, van inwoners, die werden "gesnoerd". Soms was de overwinning aan de zijde der bisschoppelijke troepen zooals in 1248, toen Goor door hen werd veroverd, soms ook leden ze geweldige nederlagen als in de slag bij Ane.
Om eenig denkbeeld te geven van hetgeen deze streek ook later nog door de inlegering van eigen en vreemd krijgsvolk geleden heeft, lasch ik hier enkele bijzonderheden in over de bijdragen van Twentsche plaatsen in het onderhoud der garnizoenen, dateerend van December 1585. Het stedeke Delden "dat verbrant is" 22 gulden, het stedeke Goor "dat verbrant is" 22 gulden, het gericht Kedingen "daervan is verwuestet" Notter, Peckedam, Iperloe, Elsen, Hereke en de Markelo ergo Memorie. Hierbij werd aangeteekend: "Van dese naebeschreven carspelen, gehoeren de onder Kedingen, sal noch wat getoegen connen werden, als Stockum, 't Carspel van Goor, Enter ende Wyrden, stedeken Rijssen is seer gefouleert, ergo ter maent fl. 16.13".
Wie op boeiende wijze eens wat wil vernemen van vroegere tijden, leze de historische novelle van W. van Wijngaarden, waarvan de hoofdscene op den Friezenberg speelt. "De Vloek op de Heide", verhaalt ons van de dolende jonkvrouw Machteld van 't Heeckeren onder Goor, van den heer van 's Gravenstorp en den trouwen dienaar Sijnen, die hier in deze streken van hoeve tot hoeve trok met zijn grauwtje. Ook treedt daarin op Rudolf van Coeverden. De Coeverdens hadden hun kasteel in de buurtschap Herike waar we nog heden aan deze heeren herinnerd worden door den naam van Stoevelaars-esch. Het kasteel zelf, dat in 1844 werd afgebroken, had muren zoo dik, dat men in de vensterbanken op gewone keukenstoelen met zijn tweeën ruimte genoeg had om thee te gebruiken.
Het dorpskerkje, waarvan afbeeldingen voorkomen in het zeer lezenswaardig boekje van den heer H. A. Warmelink over een geschiedkundige beschrijving van het dorp Markelo, is maar een eenvoudig gebouw, dat duidelijk laat zien hoe de toren van een veel ouderen datum dagteekent dan het vorig-eeuwsche bedehuis. En de geschiedenis bevestigt dit, want in 1840 werd de kerk afgebroken om spoedig met financieel en hulp van Z. M. den Koning weer te worden opgebouwd, zoodat de dienst op 29 Augustus 1841 reeds weer hervat kon worden. Behalve een zeer oude doopvont van Bentheimer steen bevat deze kerk geen merkwaardigheden en dat ze een der oudste godshuizen van heel Twente is, kunnen we alleen aanvaarden door de bouwwijze van den zwaren toren. Deze is thans 28 Meter hoog, maar moet vóór 1731 35 Meter hoog geweest zijn. Door brand zou het houtwerk van het bovenste gedeelte geheef vernield zijn geworden waabij ook de klokken te loor zijn gegaan. Aan het haantje van dezen toren heeft zich nog een verhaal geknoopt uit den tijd van de doortrekkende troepen der geallieerden, na den slag van Waterloo. Een soldaat van een korps jagers en scherpschutters wilde zijn kunst den dorpelingen eens laten zien en zeide: "Ik zal den haan op den toren een log maken" Een pistoolschoot weerklonk en de soldaat had de weddenschap gewonnen.
Maar dit wekte de eerzucht op van een ander scherpschutter, die op het kunststukje van zijn kamerraad liet volgen:" En ik zal hem een oog maken" en eveneens de daad bij het woord voegde. En zoo heeft het Markelosche torenhaantje nog dienst gedaan tot ... 1892, toen hij van zijn verheven standplaats neerdaalde en in Deventer een verjongingskuur onderging, welke hem stralend van nieuw verguldsel weer hoog boven Markelo met alle winden laat meedraaien.
Te lang wellicht heb ik uw aandacht pogen vast te houden voor de locale geschiedenis van dit stille dorpje. Maar voor den waren wandelaar, die niet enkel een warme belangstelling voelt voor de machtige evolutie welke de in alle takken der productie toegepaste wetenschap ook hier in Twente tot stand heeft gebracht, die niet alleen oog heeft voor de economische gevolgen veroorzaakt door het snel- en locaalverkeer, zal een retrospectieve blik in het landschap - nu weldra ontsloten voor de wandeltoeristen - niet dan welkom zijn geweest, omdat dikwijls zoo juist in de locale feiten een overzichtelijk en helderder van kleur de geschiedenls te lezen is in de eeuwen die voorbijgingen en die toch de basis hebben gevormd voor onze hedendaagsche beschavingstoestand. Ik heb - overtuigd, dat de geschiedenis van een volk niet alleen is te zoeken in de door Clio's stift opgeteekende data zijner roemruchte veldslagen en zeegevechten maar beschouwd moet worden in voortdurenden inningen samenhang met zIJn ook in een eenzaam gewest tot uiting komend godsdienstig, geestelijk en maatschappelijk leven - toestanden en feiten 1inTwente belicht gevonden, die vroeger bij een oppervlakkig bezoek me ontsnapt waren.
Zoo zullen we op onze zwerftochten in de buurt van Markelo er ook toe komen de oude boerenwoningen wat nader te bezien, omdat deze wel de meest sobere verschijningen waren op bouwkunstig gebied, producten van locale noodzakelijkheden, die zich zelfstandig wisten te ontwikkelen tot een zeker karakteristiek "type", zonder daarbij zich te storen aan de “stijlen" die in de hoogere bouwkunst der steden opgang maakten. Als eens onze oogen open gaan voor de beteekenis van de Twentsche hoeve in het landschap, zullen we telkens weer verrast worden door de schilderachtigheid van huis en erf, in de schaduw van eiken en populieren en dit doet Twente vóór alles zijn "het land der hoeven".
"Ken. uw land en volk" ..... daarmede is de geestelijke strooming voor jong Nederland in kunst- en natuurstudie, in geschiedenis- en verkeersproblemen, van een toeristisch standpunt gezien, geschetst.
Leer het binnenland van Twente bij Markelo kennen, het is de taak, tot welke dit eenvoudige boekje - gebracht in handen van vele wandelaars - het zijne wil bijdragen en dat den lezer hoopt te brengen in het hartje van het land der Nedersaksische hoeven ... in Markelo en omgeving.
In het hartje van het Overijselsche Binnenland (1916): Markelosche berg, Kattenberg, Markeler Broek, Schipbeek, Dingselerberg, Achterhoek, Friesenberg
Door den tuin van pension Lichtendahl kunnen we langs een oploopend akkerpaadje in een paar minuten den ruigbegroeiden Markeloschen berg bereiken. Van de dorpsmarkt tot het rondeel is eveneens maar een paar honderd meter, want daar het dorp aan den voet der heuvelen is gelegen, is men dadelijk in de vrije natuur. Het Bergwegje gaat weldra schuil tusschen heibegroeide bermen, waarop groepjes blauwgroene sparren streng pyramidaal hun pagoden van naaldengroen zomer en winter tot een decoratieven achtergrond schikken voor de gloeiende gouden of grasgroene roggevelden. In de vacantiedagen golft aan den voet van den Markeloschen berg het koren, zijn gevulde aren wiegend op het zomerzuchtje, zijn greppelkanten bordurend met het rood en blauw, het geel en wit der veldbloemen. In den winter schenken die roggevelden den wandelaar de weelde van het dauwoverparelde groen, dat, beschenen door een zwak zonnetje, van een mysterieuze schoonheid kan zijn. Nog herinner ik me levendig mijn eerste kennismaking met Markelo. Het was op een laten Decemberdag. In den morgen hingen doezelgrauwe nevelen over de velden, maar die werden al vroeg op de vlucht gedreven door een vriendelijk schijnend zonnetje, dat heel den verderen dag mij trouw bleef en alle gedachten aan wintersche koude, aan killen regen of natten sneeuw verre bande. Vreemd toch die zachte kwakkelwinters der laatste jaren. Louis Apol, de dichterschilder van de winter-grootschheid, zou in onze jaren zich gewis afgevraagd hebben, of het plechtig-droomerige winterkleed van donzen sneeuw wel inderdaad ook voor de toekomst het symbool zou blijven van December, of het grijs en wit, de norsche winterrust en de fijne boordsels van brooze rijpkant, niet vervangen moesten worden door het bepareld groen van de rogge-akkers, het streuvelig koperblad van heggen en het vlokkige zaadpluis van de kruiskruidplantjes. Vreemd die winters zonder sneeuw en ijs, zonder het zingen der glijdende schaatsen over de spiegelgladde vaarten, zonder het vroolijk rinkelen van het arrentuig, zonder al die attributen van de winters "in den goeden ouden tijd". Of er evenals in het levensonderscheid tusschen stedeling en plattelander, ook een nivelleering der klimaatsverschillen voltrokken wordt tusschen zomer en winter? Och, misschien een vreemde gedachtenflits, maar een die een wintersch bezoek in Twente eerder bij ons zal doen opkomen, dan waar ook elders.
Want er is ook hier veel veranderd. O, zeker in het algemeen zijn die veranderingen, even zoovele verbeteringen gebleken, want ze hebben den boer veel van de tobberige zorgen ontnomen. De kunstmest geeft thans het hulpmiddel In de hand om rijke oogsten binnen te halen van gronden, die voor een halve eeuw terug als waardeloos gebied hier eigendom van de marktgenooten waren. De normaliseering van de riviertjes en beekjes heeft met zich gebracht, dat de schade door een maandenlange jaarlijksche overstrooming beperkt werd. Maar met de komst der spoorwegen, der zuivelfabrieken en der textielindustrie verdween de gehechtheid aan het bezit van het oude, eens gerekend tot een der grootste deugden, die een vrije Sakser kon bezitten.
Die Markeloosche berg, met zijn schuilpaadjes en zijn verre panorama's, met zijn dertig torenzichten en zijn vele zand- en grintkuilen, die hem in Overijsel ook bekend deden worden als Koelenberg, zag eens op zijn top al de wegen en zandsporen tezamen komen. Maar verder nog in het verleden gaan hier de gedachten van den oudheidkundige, die de voorwerpen bestudeerd heeft, welke aan de voet In zoo grooten getale gevonden zijn en nog meer dringt de geoloog in den grijzen voortijd door, in rijzingen en dalingen des bodems de verklaringen zoekend voor het ontstaan van deze heuvels hier op de grens van het Noordelijk en Zuidelijk diluvium. Maar de eenvoudige wandelaar, die niet vraagt naar het hoe en waarom die misschien niet eens vermoedt te staan op een der belangrijkste plekjes van heel het voormalige Oversticht, ook hem zal een wandeling over den Markeloschen berg naar den Kattenberg en den Dingselenberg vreugde geven. Want het buiten zijn ontplooit zich hier wel in zijn beminneJijkste bekoring.
Ik zag het panorama op de wijkende heuvelketen Hulpe-Hemmel-Herickerberg in den winter, op een zonnigen ochtend, toen hier en ginds met trage waardigheid de ploegpaarden over de akkers schreden en het blanke kouter de glimnatte leemklei omwierp, maar in den tijd van het zomersche wandelen is er vroolijker kleurencontrast van groen en goud, van bladeren en bloemen. Want als straks de blijde lente weer over het Markelosche landschap de lust van de wilde bloemen brengt, als op de waterstroompjes van het broek de Batrachiums een teeren sluier weven en ginds aan de Schip- of Bolksbeken het Calthagoud staat te pralen temidden van opschietend riet en wanneer dan over de wuivende dennen de wind vaart en met zich voert een wolk van fijn stuifmeel, dan zal geen wandelaar denken aan langvervlogen zeden en gewoonten uit een verouderde samenleving, want hij zal zich van dat alles geen rekenschap willen geven, omdat hij zich alleen maar blij en gelukkig voelt; hier te mogen dolen door dit onbekende landschap.
Och ge moet' hier met een kaartje maar zelf den weg zoeken, want moeilijk zijn de paadjes aan te duiden. Maar toch zou ik u raden langs de op- en neerdeinende wagensporen uw schreden te richten naar de naaldhoutgeheimzinnigheid van den Kattenberg. waar ge aan den zoom van het bosch bij boer Endeman alle inlichtingen kunt krijgen over richting, afstand of wat dies meer zij. Hij zal u dan ook wel het juiste pad wijzen, dat u voert tot de in deze streken algemeen bekende "Long-Tom", een reusachtige zwerfkei, die volgens zeggen wel 70.000 KG. zwaar is en daar onder de dennen, die hem jaar en dag beschaduwen, als een stille getuige ligt van de voorhistorische tijdvakken, toen hier wellicht de eindmoraine te vinden was van het tweede vastelandsijs. Over de Kraaijenbelt en de afloopende akkers kunnen we dan de reeds van verre als een glinsterend lint zichtbare Schipbeek opzoeken bij de Roosdomsche brug een plekje vol idyllisch buitenschoon, waar een paar hoeven, half schuilgaand tusschen geboomte en een wit brugje als stoffage dienen van de natuur. Van de Roosdomsche brug kunnen we een lokkend kronkelpaadje inslaan, dat ons over een omhegd weitje, onder verspreid staande dennen en voorbij een paar boerderijtjes brengt naar de eerstvolgende dubbele brug bij Bouwhuis. We hebben dan kennis gemaakt met een landschapstype dat door de cultuur bijna geheel is verdwenen even als dat het geval is met de eens talrijke Friesche terpen. Want men stelle zich het Markeler Broek niet voor als een enkele geul, als een uitgestrekt weidegebied, maar als een echt warnet van in verschillende richtingen loopende inzinkingen, waartusschen heide-begroeide door groepjes dennen beschaduwde hoogten gelegen zijn. Deze hoogten - "horsten" genaamd - brengen met hun karakteristieke begroeiing van hulst en gagel, van berken en dennen, van dop- en struikheide zooveel stemming in dit landschap, dat ze een der grootste aantrekkeIijkheden zijn van een dooltocht daar langs de boorden van de Schipbeek.
Bij de Bouwhuisbrug kunnen we op de kade komen, die hier tusschen twee heldere stroompjes ligt en zoo een tijdje stroomafwaarts wandelen naar de volgende brug bij de groote hoeve van boer Krisjan. Toen ik er toefde, was de dam natuurlijk kaal, maar een ongekend genot zal het zijn hier zoo in de dagen van het ongemaaide grasveld te wandelen met rechts het gezicht 'over de wazige broeklanden van de Bolksbeek en links een altijd wisselend panorama op de zacht oploopende heuvels van Markelo.
Slaan we thans den breeden zandweg in, wandelend langs bouwland en onontgonnen brokjes heide, dan kunnen we uitkomend op een dwarsweg, links omslaand den grintweg bereiken die in 1835 onder het bestuur van den vooruitstrevenden burgemeester Götte werd aangelegd. We wandelen nu in de richting Markelo en kunnen ongeveer bij de hoeve Abbesluit rechts door akkerlanden den Dingselerberg opgaan, de laatste- van het drietal heuvels, dat aan deze zijde van Markelo relief aan den bodem geeft. De vreemde naam hennnert aan het “ting" der Saksers, wat ongeveer overeenkomt met rechtspraak. Heftzelfde woord vinden we ook terug in de benaming van een speciaal soort Twentsche vrienden, de “dingsvrienden”. Wat dat wel voor hartelijke kameraden zijn vraagt ge? Wel, daarop kunt ge antwoord vinden in het boekje van den Markeloschen historicus den heer H. A. Warmelink, die u vertelt, dat tot in het begin der 19e eeuw een trouwlustige weduwe of weduwnaar, alvorens voor de tweede keer in het huwelijksbootje te stappen een samenkomst moest beleggen met de naaste familieleden der aanstaande echtgenooten en twee vrienden, de dingsvrienden genoemd, in welke familieraad bepaald werd, wat men aan de kinderen uit een vorig huwelijk zou uitdeelen, als deze het ouderlijk huis zouden verlaten.
Van den Dingselerberg kan men over den Bergesch naar den Markeloschen Berg komen en zoo weer huiswaarts keeren.
Doch voor wie niet opziet tegen een flinken wandeltocht, bestaat hier een mooie gelegenheid om dezen vanaf den Dingselerberg in Noordelijke richting voort te zetten. We volgen daartoe het paadje, dat ons bij boer Breukink op den grintweg van Zutfen naar Markelo brengt, wandelen een paar minuten in de richting van het dorp, tot we links een weg vinden, die als basis is van een driehoek, welke tot opstaande zijden heeft de wegen naar Deventer en Zutfen. Na een kort wandelingetje komen we uit op den grooten straatweg van Markelo naar Holten en kunnen nu rechtshoudend voortwandelen, tot we links een zandweg vinden, die ons langs verschillende boerderijen brengt bij Brinkman.
Brinkmans huisje staat op het programma van ieder bezoeker van Markelo. Want het is het oudste huisje in heel den omtrek en geeft waarlijk wel het meest primitieve specimen te zien van Achterhoeksche plattelandsbouwkunst. De achterwanden zijn opgetrokken uit buigzame wilgenteenen - bepleisterd met leem - hier "sprenkels" geheeten. In den voorgevel glunderen u de ruitjes tegen, gevat in lood en als ge binnentreedt, dan ziet ge u verplaatst in een klein vertrekje met achter groene gordijnen verborgen bedsteden, met een glazenkast vol boersche pronkstukken als koffiekannen en theecomfoortjes en met bordenriggels vol kleurig gerei. Zeker, de hygiëne heeft deze menschelijke woningen veroordeeld, maar de schilder zoekt ze op en is den koning te rijk af, als hij in een vereenzaamd oord zulk een huiske ontdekt heeft en hij wil het maar liefst als een geheim voor zijn eerzuchtig ik houden. Maar Brinkmans woning met zijn tuintje, zijn kromgedragen vruchtboompjes en zijn pluimige jeneverbessen is al lang voor mijn komst ontdekt. Vertelde de praatgrage boer mij niet, dat nog het vorig jaar een schilder er getoefd had en wel achthonderd en vijftig gulden gemaakt moet hebben van zijn huis. "Jandorie als hij eens van die artistieke verkoopingen een percentage ontving. Dat zou niet voor de poes zijn." Steeds zeldzamer toch worden de oude woningen, want overal moest het aartsvaderlijke lösse huis plaats maken voor een, dat meer geriefelijk was, zich ook beter aanpaste aan het zich ontwikkelendè grootbedrijf, dat nu eenmaal niet meer toeliet, dat de mensch in huiselijke harmonie samenwoonde in één vertrek met de dieren des velds, met paard en koe, varken en schaap. We mogen ons in deze economische evolutie slechts verheugen, daar ze den boerenstand op een hooger beschavingspeil heeft gebracht, maar voortgesproten uit nuchtere oodzakelijkheidsgronden, hebben al die snel elkaar opvolgende veranderingen toch ook iets aan het landschap ontnomen, dat behoorde tot zijn meest sprekende karaktertrekken.
Langs kronkelende binnenwegen, die meestal begeleid worden door goed-onderhouden fietspaden kan men over Gr. Leuvelink, 't Oonges, Ooms en Elkink weer op den straatweg uitkomen niet ver van het dorp.
Heeft men echter nog wandelzin en trekt de geheimzinnige Friezenberg eenzaam zich dennen overwuifd opheffend in het Elsener Veen aan den straatweg naar Rijssen, dan kan men bij Brinkmans huisje den weg in Noord-Oostelijke richting volgen om door het Luttike Veld voorbij Leusman en Pleg den rechten weg te houden naar den Friesenberg. Dit is een van die sagen-omweven hoogten, waaraan Overijsel zoo rijk is. Zijn gelijkmatige vorm heeft tot de veronderstelling geleid, dat het een reusachtig groot grafgedenkteeken zou zijn voor de Saksische grooten. Maar al wordt deze hachelijke hypothese ook schijnbaar gesteund door het feit, dat hier de meeste vondsten gedaan zijn en de omgeving één groot grafveld is, toch zal de geoloog wel een meer natuurlijke vorming kunnen bewijzen.
Maar het landvolk heeft sedert eeuwen een geducht ontzag gekoesterd voor dien verlaten heuvel, waar altijd de dennen op hun slanke rosschubbige stammen hun vale naaldenpruiken heen en weer wuiven en waar tegen den avond geheimzinnige lichtjes dansend de aanwezigheid verraden van de "witte wiven". Want de Friesenberg was in overoude tijden reeds een geliefde "Wieverbelt" en de dolende juffers, die hier door geen menschelijk wezen gestoord werden, moeten er menige satanische orgie gehouden hebben. Maar och, daarvan kan een stadsmensch toch nooit iets te zien krijgen, dat schijnt weggelegd te zijn voor boeren, die na een duchtigen praatavond bij buren of in de herberg soms wonderlijke en bovennatuurlijke ontmoetingen hebben met Satan in hoogsteigen persoon of met zijn satelieten, de heksen en witte wiven. Echter ook deze schuwen het licht van den modernen tijd.
Wij laten thans den Friesenberg weer in al zijn eenzaamheid achter en richten onze schreden huiswaarts langs Kruisdijk en den Molen om door den Wiemerhoek Markelo
te bereiken.
Want er is ook hier veel veranderd. O, zeker in het algemeen zijn die veranderingen, even zoovele verbeteringen gebleken, want ze hebben den boer veel van de tobberige zorgen ontnomen. De kunstmest geeft thans het hulpmiddel In de hand om rijke oogsten binnen te halen van gronden, die voor een halve eeuw terug als waardeloos gebied hier eigendom van de marktgenooten waren. De normaliseering van de riviertjes en beekjes heeft met zich gebracht, dat de schade door een maandenlange jaarlijksche overstrooming beperkt werd. Maar met de komst der spoorwegen, der zuivelfabrieken en der textielindustrie verdween de gehechtheid aan het bezit van het oude, eens gerekend tot een der grootste deugden, die een vrije Sakser kon bezitten.
Die Markeloosche berg, met zijn schuilpaadjes en zijn verre panorama's, met zijn dertig torenzichten en zijn vele zand- en grintkuilen, die hem in Overijsel ook bekend deden worden als Koelenberg, zag eens op zijn top al de wegen en zandsporen tezamen komen. Maar verder nog in het verleden gaan hier de gedachten van den oudheidkundige, die de voorwerpen bestudeerd heeft, welke aan de voet In zoo grooten getale gevonden zijn en nog meer dringt de geoloog in den grijzen voortijd door, in rijzingen en dalingen des bodems de verklaringen zoekend voor het ontstaan van deze heuvels hier op de grens van het Noordelijk en Zuidelijk diluvium. Maar de eenvoudige wandelaar, die niet vraagt naar het hoe en waarom die misschien niet eens vermoedt te staan op een der belangrijkste plekjes van heel het voormalige Oversticht, ook hem zal een wandeling over den Markeloschen berg naar den Kattenberg en den Dingselenberg vreugde geven. Want het buiten zijn ontplooit zich hier wel in zijn beminneJijkste bekoring.
Ik zag het panorama op de wijkende heuvelketen Hulpe-Hemmel-Herickerberg in den winter, op een zonnigen ochtend, toen hier en ginds met trage waardigheid de ploegpaarden over de akkers schreden en het blanke kouter de glimnatte leemklei omwierp, maar in den tijd van het zomersche wandelen is er vroolijker kleurencontrast van groen en goud, van bladeren en bloemen. Want als straks de blijde lente weer over het Markelosche landschap de lust van de wilde bloemen brengt, als op de waterstroompjes van het broek de Batrachiums een teeren sluier weven en ginds aan de Schip- of Bolksbeken het Calthagoud staat te pralen temidden van opschietend riet en wanneer dan over de wuivende dennen de wind vaart en met zich voert een wolk van fijn stuifmeel, dan zal geen wandelaar denken aan langvervlogen zeden en gewoonten uit een verouderde samenleving, want hij zal zich van dat alles geen rekenschap willen geven, omdat hij zich alleen maar blij en gelukkig voelt; hier te mogen dolen door dit onbekende landschap.
Och ge moet' hier met een kaartje maar zelf den weg zoeken, want moeilijk zijn de paadjes aan te duiden. Maar toch zou ik u raden langs de op- en neerdeinende wagensporen uw schreden te richten naar de naaldhoutgeheimzinnigheid van den Kattenberg. waar ge aan den zoom van het bosch bij boer Endeman alle inlichtingen kunt krijgen over richting, afstand of wat dies meer zij. Hij zal u dan ook wel het juiste pad wijzen, dat u voert tot de in deze streken algemeen bekende "Long-Tom", een reusachtige zwerfkei, die volgens zeggen wel 70.000 KG. zwaar is en daar onder de dennen, die hem jaar en dag beschaduwen, als een stille getuige ligt van de voorhistorische tijdvakken, toen hier wellicht de eindmoraine te vinden was van het tweede vastelandsijs. Over de Kraaijenbelt en de afloopende akkers kunnen we dan de reeds van verre als een glinsterend lint zichtbare Schipbeek opzoeken bij de Roosdomsche brug een plekje vol idyllisch buitenschoon, waar een paar hoeven, half schuilgaand tusschen geboomte en een wit brugje als stoffage dienen van de natuur. Van de Roosdomsche brug kunnen we een lokkend kronkelpaadje inslaan, dat ons over een omhegd weitje, onder verspreid staande dennen en voorbij een paar boerderijtjes brengt naar de eerstvolgende dubbele brug bij Bouwhuis. We hebben dan kennis gemaakt met een landschapstype dat door de cultuur bijna geheel is verdwenen even als dat het geval is met de eens talrijke Friesche terpen. Want men stelle zich het Markeler Broek niet voor als een enkele geul, als een uitgestrekt weidegebied, maar als een echt warnet van in verschillende richtingen loopende inzinkingen, waartusschen heide-begroeide door groepjes dennen beschaduwde hoogten gelegen zijn. Deze hoogten - "horsten" genaamd - brengen met hun karakteristieke begroeiing van hulst en gagel, van berken en dennen, van dop- en struikheide zooveel stemming in dit landschap, dat ze een der grootste aantrekkeIijkheden zijn van een dooltocht daar langs de boorden van de Schipbeek.
Bij de Bouwhuisbrug kunnen we op de kade komen, die hier tusschen twee heldere stroompjes ligt en zoo een tijdje stroomafwaarts wandelen naar de volgende brug bij de groote hoeve van boer Krisjan. Toen ik er toefde, was de dam natuurlijk kaal, maar een ongekend genot zal het zijn hier zoo in de dagen van het ongemaaide grasveld te wandelen met rechts het gezicht 'over de wazige broeklanden van de Bolksbeek en links een altijd wisselend panorama op de zacht oploopende heuvels van Markelo.
Slaan we thans den breeden zandweg in, wandelend langs bouwland en onontgonnen brokjes heide, dan kunnen we uitkomend op een dwarsweg, links omslaand den grintweg bereiken die in 1835 onder het bestuur van den vooruitstrevenden burgemeester Götte werd aangelegd. We wandelen nu in de richting Markelo en kunnen ongeveer bij de hoeve Abbesluit rechts door akkerlanden den Dingselerberg opgaan, de laatste- van het drietal heuvels, dat aan deze zijde van Markelo relief aan den bodem geeft. De vreemde naam hennnert aan het “ting" der Saksers, wat ongeveer overeenkomt met rechtspraak. Heftzelfde woord vinden we ook terug in de benaming van een speciaal soort Twentsche vrienden, de “dingsvrienden”. Wat dat wel voor hartelijke kameraden zijn vraagt ge? Wel, daarop kunt ge antwoord vinden in het boekje van den Markeloschen historicus den heer H. A. Warmelink, die u vertelt, dat tot in het begin der 19e eeuw een trouwlustige weduwe of weduwnaar, alvorens voor de tweede keer in het huwelijksbootje te stappen een samenkomst moest beleggen met de naaste familieleden der aanstaande echtgenooten en twee vrienden, de dingsvrienden genoemd, in welke familieraad bepaald werd, wat men aan de kinderen uit een vorig huwelijk zou uitdeelen, als deze het ouderlijk huis zouden verlaten.
Van den Dingselerberg kan men over den Bergesch naar den Markeloschen Berg komen en zoo weer huiswaarts keeren.
Doch voor wie niet opziet tegen een flinken wandeltocht, bestaat hier een mooie gelegenheid om dezen vanaf den Dingselerberg in Noordelijke richting voort te zetten. We volgen daartoe het paadje, dat ons bij boer Breukink op den grintweg van Zutfen naar Markelo brengt, wandelen een paar minuten in de richting van het dorp, tot we links een weg vinden, die als basis is van een driehoek, welke tot opstaande zijden heeft de wegen naar Deventer en Zutfen. Na een kort wandelingetje komen we uit op den grooten straatweg van Markelo naar Holten en kunnen nu rechtshoudend voortwandelen, tot we links een zandweg vinden, die ons langs verschillende boerderijen brengt bij Brinkman.
Brinkmans huisje staat op het programma van ieder bezoeker van Markelo. Want het is het oudste huisje in heel den omtrek en geeft waarlijk wel het meest primitieve specimen te zien van Achterhoeksche plattelandsbouwkunst. De achterwanden zijn opgetrokken uit buigzame wilgenteenen - bepleisterd met leem - hier "sprenkels" geheeten. In den voorgevel glunderen u de ruitjes tegen, gevat in lood en als ge binnentreedt, dan ziet ge u verplaatst in een klein vertrekje met achter groene gordijnen verborgen bedsteden, met een glazenkast vol boersche pronkstukken als koffiekannen en theecomfoortjes en met bordenriggels vol kleurig gerei. Zeker, de hygiëne heeft deze menschelijke woningen veroordeeld, maar de schilder zoekt ze op en is den koning te rijk af, als hij in een vereenzaamd oord zulk een huiske ontdekt heeft en hij wil het maar liefst als een geheim voor zijn eerzuchtig ik houden. Maar Brinkmans woning met zijn tuintje, zijn kromgedragen vruchtboompjes en zijn pluimige jeneverbessen is al lang voor mijn komst ontdekt. Vertelde de praatgrage boer mij niet, dat nog het vorig jaar een schilder er getoefd had en wel achthonderd en vijftig gulden gemaakt moet hebben van zijn huis. "Jandorie als hij eens van die artistieke verkoopingen een percentage ontving. Dat zou niet voor de poes zijn." Steeds zeldzamer toch worden de oude woningen, want overal moest het aartsvaderlijke lösse huis plaats maken voor een, dat meer geriefelijk was, zich ook beter aanpaste aan het zich ontwikkelendè grootbedrijf, dat nu eenmaal niet meer toeliet, dat de mensch in huiselijke harmonie samenwoonde in één vertrek met de dieren des velds, met paard en koe, varken en schaap. We mogen ons in deze economische evolutie slechts verheugen, daar ze den boerenstand op een hooger beschavingspeil heeft gebracht, maar voortgesproten uit nuchtere oodzakelijkheidsgronden, hebben al die snel elkaar opvolgende veranderingen toch ook iets aan het landschap ontnomen, dat behoorde tot zijn meest sprekende karaktertrekken.
Langs kronkelende binnenwegen, die meestal begeleid worden door goed-onderhouden fietspaden kan men over Gr. Leuvelink, 't Oonges, Ooms en Elkink weer op den straatweg uitkomen niet ver van het dorp.
Heeft men echter nog wandelzin en trekt de geheimzinnige Friezenberg eenzaam zich dennen overwuifd opheffend in het Elsener Veen aan den straatweg naar Rijssen, dan kan men bij Brinkmans huisje den weg in Noord-Oostelijke richting volgen om door het Luttike Veld voorbij Leusman en Pleg den rechten weg te houden naar den Friesenberg. Dit is een van die sagen-omweven hoogten, waaraan Overijsel zoo rijk is. Zijn gelijkmatige vorm heeft tot de veronderstelling geleid, dat het een reusachtig groot grafgedenkteeken zou zijn voor de Saksische grooten. Maar al wordt deze hachelijke hypothese ook schijnbaar gesteund door het feit, dat hier de meeste vondsten gedaan zijn en de omgeving één groot grafveld is, toch zal de geoloog wel een meer natuurlijke vorming kunnen bewijzen.
Maar het landvolk heeft sedert eeuwen een geducht ontzag gekoesterd voor dien verlaten heuvel, waar altijd de dennen op hun slanke rosschubbige stammen hun vale naaldenpruiken heen en weer wuiven en waar tegen den avond geheimzinnige lichtjes dansend de aanwezigheid verraden van de "witte wiven". Want de Friesenberg was in overoude tijden reeds een geliefde "Wieverbelt" en de dolende juffers, die hier door geen menschelijk wezen gestoord werden, moeten er menige satanische orgie gehouden hebben. Maar och, daarvan kan een stadsmensch toch nooit iets te zien krijgen, dat schijnt weggelegd te zijn voor boeren, die na een duchtigen praatavond bij buren of in de herberg soms wonderlijke en bovennatuurlijke ontmoetingen hebben met Satan in hoogsteigen persoon of met zijn satelieten, de heksen en witte wiven. Echter ook deze schuwen het licht van den modernen tijd.
Wij laten thans den Friesenberg weer in al zijn eenzaamheid achter en richten onze schreden huiswaarts langs Kruisdijk en den Molen om door den Wiemerhoek Markelo
te bereiken.
In het hartje van het Overijselsche Binnenland (1916): Hulpe, Hemmel, Herikerberg, Belvedère, Los Huis, Leemkuilen, Lokerhoek
Als men in Markelo logeert, heeft men dit groote voordeel, dat men opstaande, zich dadelijk bevindt in het hartje van het meest typische Twentsche landschap. We kunnen dan een zomermorgen besteden aan een groote wandeling over Hulpe en Hemmel naar den Herikerberg, een bezoek brengen aan de Belvedère en aan het losse huis van Plasman, vervolgens door den Pothoek tegen twaalf uur weer in Markeloo terug te zijn.
Van het eenvoudige gemeentehuis, dat in 1872 gebouwd werd en waar men op het Markelosche wapen de vijf heuvelen ziet, welke het dorpje omringen, slaan we den harden weg langs de school in, de nieuwe stationsweg, om langs den molen aan het begin van het dorp in de buurtschap Beusbergen uit te komen. Van hier gaat de prachtige Mac-Ademweg door de hooge Eschlanden naar de buurtschap Stockum om dan in een rechte lijn aan te loopen op het station van de staatsspoor. Thans is Stockum een welvarend gehucht, zonder eenige bijzondere beteekenis, maar eens had het ook zijn havenzathe. Want de Oldenhof in Stockum wordt in vele stukken genoemd en komt reeds voor in 1188. Volgens sommige schrijvers zou dit de Augustaldaburg zijn geweest, reeds vermeld in den giftbrief van Keizer Hendrik III in 1046. Ook meent men, dat in dezen zelfden brief de Mark Elzen - vroeger Eftink - reeds opgegeven wordt en dat Bisschop Boldewijn haar naam "Elsen" zou ontleend hebben aan den boschrijkdom.
We hadden ook bij het gemeentehuis den straatweg naar Goor kunnen volgen, waarbij we dan de huizen der notabele Markelosche ingezetenen zouden gepassseerd zijn en we bij den tweesprong rechts houdend met een bocht eveneens zouden uitkomen in Beusbergen. Namen we dan den nieuwen stationsweg, die weer bij Lichtendahl op den straatweg uitkomt, dan hadden we het bij de ingezetenen populaire "vierkantje" gemaakt een uitstekend ommetje zoo na den eten.
Thans echter steken we aan het eind van het dorp bij een rijtje forsche eiken den weg over en bewandelen we een zandpaadje, dat tusschen korenlanden oploopt naar het dichte kreupelhoutboschje, dat zijn blanke wachters van fijnschilferige berkestammetjes heeft uitgezonden tot langs de akkerpaadjes. We houden nu zigzag loopend op dezen heuvel aan en kunnen op het plateau ons verheugen in de idyllische ligging van het dorp met zijn oud torentje en zijn beide molens, die Oostelijk en Zuidelijk de verspreide huizen en boerderijen flankeeren.
Vertelt Warmelink, dat de Roomsch-Katholieken in de gemeente Markelo daar niet ter kerke gaan, maar gedeeltelijk behooren tot de parochie te Goor, gedeeltelijk tot die te Rijssen, in 1571 waren aIle menschen hier nog de moederkerk toegedaan. En dat hier in dit heiligdom der Katholieke geloofsovertuiging, waar heel Twente ter bedevaart ging op de Hulpe, de reformatie slechts langzaam doordrong en op grooten tegenstand stuitte, is zeer begrijpelijk. Eerst de veroveringstocht van prins Maurits in 1597, waardoor het Oversticht onder de macht der Staten kwam, bracht de gedwongen nieuwe leer ook in dezen uithoek.
Maar de heuvel zelf vertelt ons van zijn vroeger-eeuwsche vereering niets meer. Hij is begroeid met allerlei varens en braamstruiken, met klimop en brem, die in den Meimaand hier gouden bouquetten toovert langs den boschzoom en zal als Markeloo eenmaal ontdekt is, zijn beteekenis krijgen als lommerrijk plekje met heerlijke uitzichten op den grooten Bondswandelweg van Holten naar Goor.
En we doen eigenlijk ook maar het beste niet te veel te zeggen over hetgeen er op de Hemmel, een verbastering van heimal of hemal d.i. gericht gebeurd is, want het zijn alle sombere tafreelen uit dagen van godsdiensthaat en machtsmisbruik. Vervolgen we thans onze wandeling door het heuvelende landschap.
Door de goede zorgen van de ad patres gegane, doch misschien thans weer herlevende vereeniging tot Verfraaiïng der Gemeente Markelo en tot Bevordering van het Vreemdelingenverkeer zijn over deze heuvels en ginds in de bosschen van den Herinkerberg tal van kronkelende wandelpaadjes aangelegd en zoo kan men deze volgend de mooiste uitzichtpunten bereiken: Behalve aan deze vereeniging dienen we hierbij ook onzen dank uit te spreken aan graaf Bentink van 't Weldam op wiens terreinen al deze lokkende bergen gelegen zijn. '
Van de Hulpe gaat het nu met een landweggetje naar de Hemmel, die wel lager maar meer boschrijk is en dichte sparrenboschjes draagt. Nu kunnen we langs een dalend paadje ten Oosten van deze heuvelhelling den straatweg naar Goor opzoeken, waar we niet ver van de steen- en pannenfabriek op uitkomen.
Dwars over een stuk heide met verspreide zandgaten, waar veel Saksische grafheuvels z. g. "tumuli" gevonden zijn, gaan we langs een groepje peppels, staande op den hoek van een breed karrespoor en een tusschen heistruiken zich verliezend, dan weer op een zandhoogte te voorschijn tredend paadje, dat ons dwars over den Herickerberg zal brengen in het weldra bereikte gehucht Hericke met het merkwaardige losse huis van Plasman.
Maar laten we voor het bezoek aan Plasman den kam houden van de boschrijke heuvelreeks, die in de richting Goor steeds hooger wordt en zijn eindpunt vindt in den Herikerberg met zijn heel den omtrek overheerschende belvedère. Hier had generaal Kraayenhoff, wiens verdiensten ten opzichte van de carteering van ons land door geen toerist te hoog kan worden aangeslagen, evenals op den Lemelerberg - het hoogste punt van Overijsel (81 M) - een signaal geplaatst, een vast punt aangegeven, dat hem behulpzaam was om met de driehoeksmeting en de daarop voort gezette secundaire en tertiaire triangulatie de ligging van een groot aantal plaatsen van ons vaderland nauwkeurig te bepalen.
Daar de wandelaars van de UIT-EN-THUIS-SERIE op de meest eenzame punten van hun weg deze signalen aantreffen en ze hun veelal als welkome bakens dienen, zij het mij vergund met een enkel woord nog iets over die carteering door Kraayenhoff mede te deelen.
De hoofd meridiaan loopt over den Westertoren te Amsterdam, welke meridiaan dus op de kaart als een rechte lijn voorkomt. De gemiddelde parallel loopt op 51.30., zoodat het centraal punt der kaart gelegen is op het blad Breda in de nabijheid van Chaam. Ongetwijfeld zal deze eigenaardige ligging zoo dicht bij de Zuidgrens ons thans vreemd voorkomen, doch men moet hierbij niet uit het oog verliezen, dat alle berekenigen in Kraayenhoffs dagen werden gemaakt voor het vereenigde koninkrijk Holland-België.
De stafkaart telt 62 bladen, waarbij uitdrukkelijk is bepaald, dat Amsterdam ongeveer op het midden van een blad moest liggen. Daarom zette men uit het centraalpunt in Noordelijke richting 10.000 M., in Zuidelijke richting 15.000 M. en in Oostelijke en Westelijke richting elk 20.000 Meter uit, zoodat een rechthoek ontstond, die een oppervlak van 25 bij 40 KM. insloot en het blad dus een hoogte van 50 cM bij een breedte van 80 cM ontving.
Nog veel meer van al de bijzonderheden, die aan het samenstellen en gebruiken van de stafkaart verbonden zijn, zou ik hier kunnen inlasschen, maar liever, dan u hiermede te vermoeien, wil ik u voorstellen met mij de belvedère van den Herickerberg te beklimmen, die sedert 1890 het signaal van Kraayenhoff vervangen heeft en thans een der schoonste uitzichtpunten zal zijn van den Overijselschen wandelweg.
Mocht de toren gesloten zijn; dan kan men den sleutel verkrijgen bij de aan den voet der heuvelen gelegen boerderij "Monte-Bello", evenals de belvedère een bezit van graaf Bentinck. Op den bovensten zolder moet in een ongesloten kast een wijzerplaat bewaard worden, die past op een zuil van het plat en wanneer men dan deze tafel volgens de aangegeven richting Noord-Zuid stelt, kan men met het oog de richtingslijnen volgend een menigte torens ontdekken als die van Goor, Delden, Oldenzaal en Enschedé in het Oosten; Haaksbergen, Diepenheim, Groenlo, Eibergen, Neede, Borkulo, Geesteren, Lochem, Ruurlo, Vorden en Zutfen in het Zuiden; Deventer en Bathmen in het Westen en Holten, Rijssen, Markelo, Enter, Wierden, Almelo, Albergen, Tubbergen, Weerseloo, Borne en Hengelo meer naar het Noorden.
Wandelt ge in Oostwaartsche richting den berg af, dan komt ge uit op den straatweg, niet ver van Goor, Noordelijk komt ge bij Pool op den weg, die hier langs den voet der Heriker heuvelrij over Herike en Elsen naar den verren Friesenberg loopt. In weinige minuten staan we nu voor het losse huis van Plasman, het eenigste oorspronkelijke hallehuis in heel de gemeente Markelo.
Waar vindt ge thans nog in ons land het patriarchale losse huis? Waar hebt ge de groote deel, waar de scheiding tusschen woning en stal slechts te zoeken is in de vloerbedekking, bij de eerste uit keitjes, bij de laatste uit hardgestampte leem bestaand? Och, zulke huizen met open haardvuren worden zeldzaam, zelfs in de meest afgelegen gedeelten van Twente.
Het zal niet lang meer duren of een dorp, dat in zijn gemeente nog zulk een los huis bezit, zal dit eigendom op hoogen prijs gaan stellen.
En als straks na het eindigen van den oorlog Nederland het onafhankelijke vredeland zal blijven, dan zal ons nationaliteitsbewustzijn in deze ernstige tijden zoo krachtig ontwikkeld, ook uiting zoeken in daden, dan zal men hier aan de Westgrens van het groote Westfaalsche cultuurgebied het voorbeeld volgen van taIlooze dorpen aan de Oostgrens in Niedersaksen of Hannover gelegen, die in hun rijke "Heimatmuseën" het Saksische huis met alles wat er bij, in en om behoort, bewaren voor een algeheelen ondergang. In de Lüneburgerheide is er geen dorpje te vinden, of het heeft zijn beschermd “lös huis”, maar ook dichterbij in het "Heimatmuseum" van Zwischenahn en in het voor enkele jaren geopende museum te Bentheim, even over de Nederlandsche grens gelegen, heeft men begrepen "dat de liefde tot zijn eigen land een ieder aangeboren is”. Maar al zit de vereeniging Heemschut ook heel ver weg van het Twentsche binnenland en al zal het Nederlandsche openluchtmuseum te Arnhem zich wel het eerst het lot aantrekken van een in alle opzichten merkwaardig type van het Nedersaksische hallehuis ... ook in Overijsel zelf gaan stemmen op om in het eigene Saksische landschap het karakter van huis en huisraad in historischen volkszin te bewaren, ook daar zijn er mannen, die als Mr. G.J. ter Kuile er op gewezen hebben, dat men een eeuwenoude cultuur niet mocht laten ondergaan in de jacht der stoom- en electriciteitsdagen, maar dat men verplicht is - al is het dan ook maar in museum vorm - een beeld vast te houden van dat verleden, opdat wij en latere geslachten daar ter plaatse 'kunnen bestuderen de tegenstellingen tusschen verleden, heden en toekomst en kunnen vaststellen, wat die Saksische cultuur eigenlijk voor het Oversticht is geweest.
De meerdere bekendheid van dit land als direct gevolg van den aan te leggen wandelweg door Overijsel, zal gewis ook hier van grooten invloed kunnen zijn op de verwezenlijking van de thans nog zeer vage plannen.
Heeft men Plasmans woning in Herike bezichtigd, dan kan men iets verder op bij Krebbers een paar oudjes vinden, die het voorvaderlijke weefgetouw nog in eere houden. Op vriendelijk verzoek zullen ze er zeker in toestemmen de bezoekers nog eens te toonen, hoe in den goeden ouden tijd hier iedere boer zijn eigen viefschacht maakte en hoe telkens den stand der draden veranderd wordt door met den voet een paar trappers in beweging te brengen. Dan zult ge hooren van schering en inslag, van jagers en tempels, van spoeltjes en haspels.
Vol beelden uit den tijd, waarvan ginds los huis nog staat te droomen, gaat het dan weer bergwaarts om meer Westelijk den terugweg aan te nemen over den Herikerberg met zijn diepe leemkraters, die in hun prachtige bodemprofielen den geoloog welkome aanwijzingen zullen geven over de formatie van dit landje. Maar niet alleen hierom zijn ze een bezoek overwaard. Want in de oude kuilen, die ingestort zijn en waarin een ruige flora wordt aangetroffen met veel braamstruiken, hebben de oeverzwaluwen hun nestjes in de steile wanden gemaakt en zoo vormen die kuilen, waarvan de grootste wel 20 Meter diep is en wel 360 Meter in omtrek telt, een attractie voor ieder
wandelaar, die met een open oog voor al het schoone en merkwaardige, dat de natuur biedt, hier ver van de menschen vertoeft.
Van de leemkuilen op den Herickerberg, die de materie verschaffen aan de pannenfabrieken langs den straatweg van Goor, kan men het breede karrespoor volgen, waarlangs ook de rails gelegd zijn van de spoortjes, die hier het leem vervoeren, om binnen een kwartiertje weer uit te komen op dien straatweg, juist tegenover den rullen zandweg, dien wij van den Hemmel komend verlieten om onzen dooltocht door de dennenbosschen van den Herickerberg aan te vangen.
Maar vooral zoo tegen den avond als achter Hulpe en Hemmel de zon ondergaat en heel de kleurenweelde van een avondroodhemel het landschap zet in een onwezenlijke pracht, als de avondbanken des hemels het verre fond vormen van het heuvelachtige terrein met de verspreide boschjes en de eenzame boomen en overal de wolkige dauwnevelen opstijgen, is het aan te bevelen uw pad te zoeken over heide en door denneboschjes naar Markelo over de herberg de Pot en door den Noordesch. Missen kunt ge niet, want van verre reeds wenken de wieken der beide molens u het welkom in het dorpje toe.
Zoo heb ik met u rondgedoold in het hartje van de Twentsche binnenlanden, in de heerlijke omgeving van Markelo. Moge dit boekje vele natuurliefhebbers nader brengen tot dit zoo karakteristieke deel van ons vaderland, maar moge een ieder, die zijn schreden naar Markelo richt, of er van plan is langeren tijd te vertoefen, toch voor alles bedenken, dat het dorpje niets wil weten van een mondain vreemdelingenverkeer, en dat het heelemaal niet gesteld is op zomergasten, die glacéhandschoenen en heele garderobes met morgen-, middag-, diner- en avond-toiletten medebrengen. Maar och, daarvoor behoeft het plaatsje ook eigenlijk niet zoo bang te zijn, want die loopen weg, vóór dat ze langs den stationsweg de molens en het torentje boven de eschlanden ontwaren ... want Markelo zal in eenvoud blijvend alleen maar aantrekkingskracht bezitten voor hen, die eens "recht buiten" willen zijn.
Van het eenvoudige gemeentehuis, dat in 1872 gebouwd werd en waar men op het Markelosche wapen de vijf heuvelen ziet, welke het dorpje omringen, slaan we den harden weg langs de school in, de nieuwe stationsweg, om langs den molen aan het begin van het dorp in de buurtschap Beusbergen uit te komen. Van hier gaat de prachtige Mac-Ademweg door de hooge Eschlanden naar de buurtschap Stockum om dan in een rechte lijn aan te loopen op het station van de staatsspoor. Thans is Stockum een welvarend gehucht, zonder eenige bijzondere beteekenis, maar eens had het ook zijn havenzathe. Want de Oldenhof in Stockum wordt in vele stukken genoemd en komt reeds voor in 1188. Volgens sommige schrijvers zou dit de Augustaldaburg zijn geweest, reeds vermeld in den giftbrief van Keizer Hendrik III in 1046. Ook meent men, dat in dezen zelfden brief de Mark Elzen - vroeger Eftink - reeds opgegeven wordt en dat Bisschop Boldewijn haar naam "Elsen" zou ontleend hebben aan den boschrijkdom.
We hadden ook bij het gemeentehuis den straatweg naar Goor kunnen volgen, waarbij we dan de huizen der notabele Markelosche ingezetenen zouden gepassseerd zijn en we bij den tweesprong rechts houdend met een bocht eveneens zouden uitkomen in Beusbergen. Namen we dan den nieuwen stationsweg, die weer bij Lichtendahl op den straatweg uitkomt, dan hadden we het bij de ingezetenen populaire "vierkantje" gemaakt een uitstekend ommetje zoo na den eten.
Thans echter steken we aan het eind van het dorp bij een rijtje forsche eiken den weg over en bewandelen we een zandpaadje, dat tusschen korenlanden oploopt naar het dichte kreupelhoutboschje, dat zijn blanke wachters van fijnschilferige berkestammetjes heeft uitgezonden tot langs de akkerpaadjes. We houden nu zigzag loopend op dezen heuvel aan en kunnen op het plateau ons verheugen in de idyllische ligging van het dorp met zijn oud torentje en zijn beide molens, die Oostelijk en Zuidelijk de verspreide huizen en boerderijen flankeeren.
Vertelt Warmelink, dat de Roomsch-Katholieken in de gemeente Markelo daar niet ter kerke gaan, maar gedeeltelijk behooren tot de parochie te Goor, gedeeltelijk tot die te Rijssen, in 1571 waren aIle menschen hier nog de moederkerk toegedaan. En dat hier in dit heiligdom der Katholieke geloofsovertuiging, waar heel Twente ter bedevaart ging op de Hulpe, de reformatie slechts langzaam doordrong en op grooten tegenstand stuitte, is zeer begrijpelijk. Eerst de veroveringstocht van prins Maurits in 1597, waardoor het Oversticht onder de macht der Staten kwam, bracht de gedwongen nieuwe leer ook in dezen uithoek.
Maar de heuvel zelf vertelt ons van zijn vroeger-eeuwsche vereering niets meer. Hij is begroeid met allerlei varens en braamstruiken, met klimop en brem, die in den Meimaand hier gouden bouquetten toovert langs den boschzoom en zal als Markeloo eenmaal ontdekt is, zijn beteekenis krijgen als lommerrijk plekje met heerlijke uitzichten op den grooten Bondswandelweg van Holten naar Goor.
En we doen eigenlijk ook maar het beste niet te veel te zeggen over hetgeen er op de Hemmel, een verbastering van heimal of hemal d.i. gericht gebeurd is, want het zijn alle sombere tafreelen uit dagen van godsdiensthaat en machtsmisbruik. Vervolgen we thans onze wandeling door het heuvelende landschap.
Door de goede zorgen van de ad patres gegane, doch misschien thans weer herlevende vereeniging tot Verfraaiïng der Gemeente Markelo en tot Bevordering van het Vreemdelingenverkeer zijn over deze heuvels en ginds in de bosschen van den Herinkerberg tal van kronkelende wandelpaadjes aangelegd en zoo kan men deze volgend de mooiste uitzichtpunten bereiken: Behalve aan deze vereeniging dienen we hierbij ook onzen dank uit te spreken aan graaf Bentink van 't Weldam op wiens terreinen al deze lokkende bergen gelegen zijn. '
Van de Hulpe gaat het nu met een landweggetje naar de Hemmel, die wel lager maar meer boschrijk is en dichte sparrenboschjes draagt. Nu kunnen we langs een dalend paadje ten Oosten van deze heuvelhelling den straatweg naar Goor opzoeken, waar we niet ver van de steen- en pannenfabriek op uitkomen.
Dwars over een stuk heide met verspreide zandgaten, waar veel Saksische grafheuvels z. g. "tumuli" gevonden zijn, gaan we langs een groepje peppels, staande op den hoek van een breed karrespoor en een tusschen heistruiken zich verliezend, dan weer op een zandhoogte te voorschijn tredend paadje, dat ons dwars over den Herickerberg zal brengen in het weldra bereikte gehucht Hericke met het merkwaardige losse huis van Plasman.
Maar laten we voor het bezoek aan Plasman den kam houden van de boschrijke heuvelreeks, die in de richting Goor steeds hooger wordt en zijn eindpunt vindt in den Herikerberg met zijn heel den omtrek overheerschende belvedère. Hier had generaal Kraayenhoff, wiens verdiensten ten opzichte van de carteering van ons land door geen toerist te hoog kan worden aangeslagen, evenals op den Lemelerberg - het hoogste punt van Overijsel (81 M) - een signaal geplaatst, een vast punt aangegeven, dat hem behulpzaam was om met de driehoeksmeting en de daarop voort gezette secundaire en tertiaire triangulatie de ligging van een groot aantal plaatsen van ons vaderland nauwkeurig te bepalen.
Daar de wandelaars van de UIT-EN-THUIS-SERIE op de meest eenzame punten van hun weg deze signalen aantreffen en ze hun veelal als welkome bakens dienen, zij het mij vergund met een enkel woord nog iets over die carteering door Kraayenhoff mede te deelen.
De hoofd meridiaan loopt over den Westertoren te Amsterdam, welke meridiaan dus op de kaart als een rechte lijn voorkomt. De gemiddelde parallel loopt op 51.30., zoodat het centraal punt der kaart gelegen is op het blad Breda in de nabijheid van Chaam. Ongetwijfeld zal deze eigenaardige ligging zoo dicht bij de Zuidgrens ons thans vreemd voorkomen, doch men moet hierbij niet uit het oog verliezen, dat alle berekenigen in Kraayenhoffs dagen werden gemaakt voor het vereenigde koninkrijk Holland-België.
De stafkaart telt 62 bladen, waarbij uitdrukkelijk is bepaald, dat Amsterdam ongeveer op het midden van een blad moest liggen. Daarom zette men uit het centraalpunt in Noordelijke richting 10.000 M., in Zuidelijke richting 15.000 M. en in Oostelijke en Westelijke richting elk 20.000 Meter uit, zoodat een rechthoek ontstond, die een oppervlak van 25 bij 40 KM. insloot en het blad dus een hoogte van 50 cM bij een breedte van 80 cM ontving.
Nog veel meer van al de bijzonderheden, die aan het samenstellen en gebruiken van de stafkaart verbonden zijn, zou ik hier kunnen inlasschen, maar liever, dan u hiermede te vermoeien, wil ik u voorstellen met mij de belvedère van den Herickerberg te beklimmen, die sedert 1890 het signaal van Kraayenhoff vervangen heeft en thans een der schoonste uitzichtpunten zal zijn van den Overijselschen wandelweg.
Mocht de toren gesloten zijn; dan kan men den sleutel verkrijgen bij de aan den voet der heuvelen gelegen boerderij "Monte-Bello", evenals de belvedère een bezit van graaf Bentinck. Op den bovensten zolder moet in een ongesloten kast een wijzerplaat bewaard worden, die past op een zuil van het plat en wanneer men dan deze tafel volgens de aangegeven richting Noord-Zuid stelt, kan men met het oog de richtingslijnen volgend een menigte torens ontdekken als die van Goor, Delden, Oldenzaal en Enschedé in het Oosten; Haaksbergen, Diepenheim, Groenlo, Eibergen, Neede, Borkulo, Geesteren, Lochem, Ruurlo, Vorden en Zutfen in het Zuiden; Deventer en Bathmen in het Westen en Holten, Rijssen, Markelo, Enter, Wierden, Almelo, Albergen, Tubbergen, Weerseloo, Borne en Hengelo meer naar het Noorden.
Wandelt ge in Oostwaartsche richting den berg af, dan komt ge uit op den straatweg, niet ver van Goor, Noordelijk komt ge bij Pool op den weg, die hier langs den voet der Heriker heuvelrij over Herike en Elsen naar den verren Friesenberg loopt. In weinige minuten staan we nu voor het losse huis van Plasman, het eenigste oorspronkelijke hallehuis in heel de gemeente Markelo.
Waar vindt ge thans nog in ons land het patriarchale losse huis? Waar hebt ge de groote deel, waar de scheiding tusschen woning en stal slechts te zoeken is in de vloerbedekking, bij de eerste uit keitjes, bij de laatste uit hardgestampte leem bestaand? Och, zulke huizen met open haardvuren worden zeldzaam, zelfs in de meest afgelegen gedeelten van Twente.
Het zal niet lang meer duren of een dorp, dat in zijn gemeente nog zulk een los huis bezit, zal dit eigendom op hoogen prijs gaan stellen.
En als straks na het eindigen van den oorlog Nederland het onafhankelijke vredeland zal blijven, dan zal ons nationaliteitsbewustzijn in deze ernstige tijden zoo krachtig ontwikkeld, ook uiting zoeken in daden, dan zal men hier aan de Westgrens van het groote Westfaalsche cultuurgebied het voorbeeld volgen van taIlooze dorpen aan de Oostgrens in Niedersaksen of Hannover gelegen, die in hun rijke "Heimatmuseën" het Saksische huis met alles wat er bij, in en om behoort, bewaren voor een algeheelen ondergang. In de Lüneburgerheide is er geen dorpje te vinden, of het heeft zijn beschermd “lös huis”, maar ook dichterbij in het "Heimatmuseum" van Zwischenahn en in het voor enkele jaren geopende museum te Bentheim, even over de Nederlandsche grens gelegen, heeft men begrepen "dat de liefde tot zijn eigen land een ieder aangeboren is”. Maar al zit de vereeniging Heemschut ook heel ver weg van het Twentsche binnenland en al zal het Nederlandsche openluchtmuseum te Arnhem zich wel het eerst het lot aantrekken van een in alle opzichten merkwaardig type van het Nedersaksische hallehuis ... ook in Overijsel zelf gaan stemmen op om in het eigene Saksische landschap het karakter van huis en huisraad in historischen volkszin te bewaren, ook daar zijn er mannen, die als Mr. G.J. ter Kuile er op gewezen hebben, dat men een eeuwenoude cultuur niet mocht laten ondergaan in de jacht der stoom- en electriciteitsdagen, maar dat men verplicht is - al is het dan ook maar in museum vorm - een beeld vast te houden van dat verleden, opdat wij en latere geslachten daar ter plaatse 'kunnen bestuderen de tegenstellingen tusschen verleden, heden en toekomst en kunnen vaststellen, wat die Saksische cultuur eigenlijk voor het Oversticht is geweest.
De meerdere bekendheid van dit land als direct gevolg van den aan te leggen wandelweg door Overijsel, zal gewis ook hier van grooten invloed kunnen zijn op de verwezenlijking van de thans nog zeer vage plannen.
Heeft men Plasmans woning in Herike bezichtigd, dan kan men iets verder op bij Krebbers een paar oudjes vinden, die het voorvaderlijke weefgetouw nog in eere houden. Op vriendelijk verzoek zullen ze er zeker in toestemmen de bezoekers nog eens te toonen, hoe in den goeden ouden tijd hier iedere boer zijn eigen viefschacht maakte en hoe telkens den stand der draden veranderd wordt door met den voet een paar trappers in beweging te brengen. Dan zult ge hooren van schering en inslag, van jagers en tempels, van spoeltjes en haspels.
Vol beelden uit den tijd, waarvan ginds los huis nog staat te droomen, gaat het dan weer bergwaarts om meer Westelijk den terugweg aan te nemen over den Herikerberg met zijn diepe leemkraters, die in hun prachtige bodemprofielen den geoloog welkome aanwijzingen zullen geven over de formatie van dit landje. Maar niet alleen hierom zijn ze een bezoek overwaard. Want in de oude kuilen, die ingestort zijn en waarin een ruige flora wordt aangetroffen met veel braamstruiken, hebben de oeverzwaluwen hun nestjes in de steile wanden gemaakt en zoo vormen die kuilen, waarvan de grootste wel 20 Meter diep is en wel 360 Meter in omtrek telt, een attractie voor ieder
wandelaar, die met een open oog voor al het schoone en merkwaardige, dat de natuur biedt, hier ver van de menschen vertoeft.
Van de leemkuilen op den Herickerberg, die de materie verschaffen aan de pannenfabrieken langs den straatweg van Goor, kan men het breede karrespoor volgen, waarlangs ook de rails gelegd zijn van de spoortjes, die hier het leem vervoeren, om binnen een kwartiertje weer uit te komen op dien straatweg, juist tegenover den rullen zandweg, dien wij van den Hemmel komend verlieten om onzen dooltocht door de dennenbosschen van den Herickerberg aan te vangen.
Maar vooral zoo tegen den avond als achter Hulpe en Hemmel de zon ondergaat en heel de kleurenweelde van een avondroodhemel het landschap zet in een onwezenlijke pracht, als de avondbanken des hemels het verre fond vormen van het heuvelachtige terrein met de verspreide boschjes en de eenzame boomen en overal de wolkige dauwnevelen opstijgen, is het aan te bevelen uw pad te zoeken over heide en door denneboschjes naar Markelo over de herberg de Pot en door den Noordesch. Missen kunt ge niet, want van verre reeds wenken de wieken der beide molens u het welkom in het dorpje toe.
Zoo heb ik met u rondgedoold in het hartje van de Twentsche binnenlanden, in de heerlijke omgeving van Markelo. Moge dit boekje vele natuurliefhebbers nader brengen tot dit zoo karakteristieke deel van ons vaderland, maar moge een ieder, die zijn schreden naar Markelo richt, of er van plan is langeren tijd te vertoefen, toch voor alles bedenken, dat het dorpje niets wil weten van een mondain vreemdelingenverkeer, en dat het heelemaal niet gesteld is op zomergasten, die glacéhandschoenen en heele garderobes met morgen-, middag-, diner- en avond-toiletten medebrengen. Maar och, daarvoor behoeft het plaatsje ook eigenlijk niet zoo bang te zijn, want die loopen weg, vóór dat ze langs den stationsweg de molens en het torentje boven de eschlanden ontwaren ... want Markelo zal in eenvoud blijvend alleen maar aantrekkingskracht bezitten voor hen, die eens "recht buiten" willen zijn.
In het hartje van het Overijselsche Binnenland (1916): Van alles wat
Van alles wat.
Markelo kan men het best bereiken met de staatsspoor. Het is gelegen aan de lijn Zutfen-Hengelo en van Zutfen komende het eerste station achter Lochem, van Hengelo komend het eerste station achter Goor. Dagelijks vijf treinen in de richting Hengelo en zes treinen in de richting Zutfen (zie dienstregeling Staatsspoor). Afstand van station tot dorp ongeveer een klein uur.
Ook kan men Markelo bereiken door op de lijn Deventer-Almelo uit te stappen aan het station Holten en vandaar langs den straatweg het dorp bereiken. Afstand ongeveer vijf kwartier. (Dagelijks vijf treinen richting Almelo en vijf treinen richting Deventer zie dienstregelIng).
Ook kan men een halte vroeger uitstappen, wanneer men den conducteur verzocht heeft te stoppen aan den Dijkerhoek. Men kan dan langs de schoolbuurt over de brug van de Schipbeek den grintweg nemen van Zutfen naar Markelo, afstand eveneens ruim een uur.
Tenslotte kan men met het locaalspoortje van Winterswijk en Neede komend in Goor uitstappen en van daar langs den grooten straatweg Markelo in een groot uur bereiken.
Vooruit bericht, zenden de verschillende eigenaars der hotels paard en rijtuig aan de stations.
In Markelo heeft men Het Zwaantje, Bondshotel van gebroeders Spenkelink, Het Wapen van Markelo, café en hotel van den heer Leunk en het Pension LichtendahI, dat vooral voor langer verblijf uitstekend ingericht is.
ENKELE WANDELINGEN.
Van het dorp (Stadhuis, pension Lichtendahl) over de Markt naar het Rondeel en den Markeloschen Berg, (7 minuten). Vandaar over den dorpsesch naar den Nieuwen Stationsweg bij den Molen en langs de school terug, een kwartier.
Van het dorp Markelosche berg, door het veld naar den straatweg van Holten, voorbij Rosink links den binnenweg in en voorbij Oonk en Leuvelink naar het oude huisje van Brinkman in den Achterhoek, drie kwartier. Vandaar terug langs den straatweg, 20 minuten.
Over den Markeloschen Berg naar Kattenberg en vandaar voorbij Long-Tom en over de Kraaijenbelt naar de Roosdomsche brug. Dan over de Horsten naar de Bouwhuisbrug, vervolgens over de Kade tusschen de beide stroompjes naar de Brug van EnkIaar voorbij Krisjan naar den Dijkerhoek en vandaar langs den grintweg naar het dorp 21/2 uur.
Van de Schoolbuurt bij De Hooge Brug langs De Woestenij door de Markelijker Groenlanden naar Nijland en De Haspel over den Beuzenberg en de Loker Enk naar Holten een uur.
Van de Roosdomsche Brug naar de Ensinkgoorsbrug en vandaar naar Stokkum en langs den grintweg naar Markeloo terug, 1,5 uur.
Van het dorp door den Achterhoek naar den Friesenberg, terug langs den straatweg van Rijssen, 2,5 uur.
Van het pension Lichtendahl, Goorsche straatweg tot Tweesprong, Oude Stationsweg, tot Beusbergen, Nieuwe stationsweg langs molen en school terug 20 minuten (Markelosche Vierkantje).
Van pension Lichtendahl, Nieuwe Stationsweg. Beusbergen, door het land naar Hulpe en Hemmel, langs den straatweg voorbij het Kerkhof terug, één uur.
Van pension Lichtendahl straatweg naar Goor tot aan de pannenfabriek, rechts het paadje over den Herikeberg, Belvedère, Herike, (PIasman los Huis) over de LeemkuiIen en langs de herberg De Pot terug, 2 uur.
Van pension Lichtendahl naar de Hulpe en Hemmel, vandaar over den Herikerberg naar de Belvedère en vandaar naar Plasman, terug over de Leemkuilen en De Pot, 3 uur.
Verschillende wandelingen kunnen volgens eigen inzicht bekort of verlengd worden, meerdere laten zich tot één groote samenstellen.
Markelo kan men het best bereiken met de staatsspoor. Het is gelegen aan de lijn Zutfen-Hengelo en van Zutfen komende het eerste station achter Lochem, van Hengelo komend het eerste station achter Goor. Dagelijks vijf treinen in de richting Hengelo en zes treinen in de richting Zutfen (zie dienstregeling Staatsspoor). Afstand van station tot dorp ongeveer een klein uur.
Ook kan men Markelo bereiken door op de lijn Deventer-Almelo uit te stappen aan het station Holten en vandaar langs den straatweg het dorp bereiken. Afstand ongeveer vijf kwartier. (Dagelijks vijf treinen richting Almelo en vijf treinen richting Deventer zie dienstregelIng).
Ook kan men een halte vroeger uitstappen, wanneer men den conducteur verzocht heeft te stoppen aan den Dijkerhoek. Men kan dan langs de schoolbuurt over de brug van de Schipbeek den grintweg nemen van Zutfen naar Markelo, afstand eveneens ruim een uur.
Tenslotte kan men met het locaalspoortje van Winterswijk en Neede komend in Goor uitstappen en van daar langs den grooten straatweg Markelo in een groot uur bereiken.
Vooruit bericht, zenden de verschillende eigenaars der hotels paard en rijtuig aan de stations.
In Markelo heeft men Het Zwaantje, Bondshotel van gebroeders Spenkelink, Het Wapen van Markelo, café en hotel van den heer Leunk en het Pension LichtendahI, dat vooral voor langer verblijf uitstekend ingericht is.
ENKELE WANDELINGEN.
Van het dorp (Stadhuis, pension Lichtendahl) over de Markt naar het Rondeel en den Markeloschen Berg, (7 minuten). Vandaar over den dorpsesch naar den Nieuwen Stationsweg bij den Molen en langs de school terug, een kwartier.
Van het dorp Markelosche berg, door het veld naar den straatweg van Holten, voorbij Rosink links den binnenweg in en voorbij Oonk en Leuvelink naar het oude huisje van Brinkman in den Achterhoek, drie kwartier. Vandaar terug langs den straatweg, 20 minuten.
Over den Markeloschen Berg naar Kattenberg en vandaar voorbij Long-Tom en over de Kraaijenbelt naar de Roosdomsche brug. Dan over de Horsten naar de Bouwhuisbrug, vervolgens over de Kade tusschen de beide stroompjes naar de Brug van EnkIaar voorbij Krisjan naar den Dijkerhoek en vandaar langs den grintweg naar het dorp 21/2 uur.
Van de Schoolbuurt bij De Hooge Brug langs De Woestenij door de Markelijker Groenlanden naar Nijland en De Haspel over den Beuzenberg en de Loker Enk naar Holten een uur.
Van de Roosdomsche Brug naar de Ensinkgoorsbrug en vandaar naar Stokkum en langs den grintweg naar Markeloo terug, 1,5 uur.
Van het dorp door den Achterhoek naar den Friesenberg, terug langs den straatweg van Rijssen, 2,5 uur.
Van het pension Lichtendahl, Goorsche straatweg tot Tweesprong, Oude Stationsweg, tot Beusbergen, Nieuwe stationsweg langs molen en school terug 20 minuten (Markelosche Vierkantje).
Van pension Lichtendahl, Nieuwe Stationsweg. Beusbergen, door het land naar Hulpe en Hemmel, langs den straatweg voorbij het Kerkhof terug, één uur.
Van pension Lichtendahl straatweg naar Goor tot aan de pannenfabriek, rechts het paadje over den Herikeberg, Belvedère, Herike, (PIasman los Huis) over de LeemkuiIen en langs de herberg De Pot terug, 2 uur.
Van pension Lichtendahl naar de Hulpe en Hemmel, vandaar over den Herikerberg naar de Belvedère en vandaar naar Plasman, terug over de Leemkuilen en De Pot, 3 uur.
Verschillende wandelingen kunnen volgens eigen inzicht bekort of verlengd worden, meerdere laten zich tot één groote samenstellen.