Door den tuin van pension Lichtendahl kunnen we langs een oploopend akkerpaadje in een paar minuten den ruigbegroeiden Markeloschen berg bereiken. Van de dorpsmarkt tot het rondeel is eveneens maar een paar honderd meter, want daar het dorp aan den voet der heuvelen is gelegen, is men dadelijk in de vrije natuur. Het Bergwegje gaat weldra schuil tusschen heibegroeide bermen, waarop groepjes blauwgroene sparren streng pyramidaal hun pagoden van naaldengroen zomer en winter tot een decoratieven achtergrond schikken voor de gloeiende gouden of grasgroene roggevelden. In de vacantiedagen golft aan den voet van den Markeloschen berg het koren, zijn gevulde aren wiegend op het zomerzuchtje, zijn greppelkanten bordurend met het rood en blauw, het geel en wit der veldbloemen. In den winter schenken die roggevelden den wandelaar de weelde van het dauwoverparelde groen, dat, beschenen door een zwak zonnetje, van een mysterieuze schoonheid kan zijn. Nog herinner ik me levendig mijn eerste kennismaking met Markelo. Het was op een laten Decemberdag. In den morgen hingen doezelgrauwe nevelen over de velden, maar die werden al vroeg op de vlucht gedreven door een vriendelijk schijnend zonnetje, dat heel den verderen dag mij trouw bleef en alle gedachten aan wintersche koude, aan killen regen of natten sneeuw verre bande. Vreemd toch die zachte kwakkelwinters der laatste jaren. Louis Apol, de dichterschilder van de winter-grootschheid, zou in onze jaren zich gewis afgevraagd hebben, of het plechtig-droomerige winterkleed van donzen sneeuw wel inderdaad ook voor de toekomst het symbool zou blijven van December, of het grijs en wit, de norsche winterrust en de fijne boordsels van brooze rijpkant, niet vervangen moesten worden door het bepareld groen van de rogge-akkers, het streuvelig koperblad van heggen en het vlokkige zaadpluis van de kruiskruidplantjes. Vreemd die winters zonder sneeuw en ijs, zonder het zingen der glijdende schaatsen over de spiegelgladde vaarten, zonder het vroolijk rinkelen van het arrentuig, zonder al die attributen van de winters "in den goeden ouden tijd". Of er evenals in het levensonderscheid tusschen stedeling en plattelander, ook een nivelleering der klimaatsverschillen voltrokken wordt tusschen zomer en winter? Och, misschien een vreemde gedachtenflits, maar een die een wintersch bezoek in Twente eerder bij ons zal doen opkomen, dan waar ook elders.
Want er is ook hier veel veranderd. O, zeker in het algemeen zijn die veranderingen, even zoovele verbeteringen gebleken, want ze hebben den boer veel van de tobberige zorgen ontnomen. De kunstmest geeft thans het hulpmiddel In de hand om rijke oogsten binnen te halen van gronden, die voor een halve eeuw terug als waardeloos gebied hier eigendom van de marktgenooten waren. De normaliseering van de riviertjes en beekjes heeft met zich gebracht, dat de schade door een maandenlange jaarlijksche overstrooming beperkt werd. Maar met de komst der spoorwegen, der zuivelfabrieken en der textielindustrie verdween de gehechtheid aan het bezit van het oude, eens gerekend tot een der grootste deugden, die een vrije Sakser kon bezitten.
Die Markeloosche berg, met zijn schuilpaadjes en zijn verre panorama's, met zijn dertig torenzichten en zijn vele zand- en grintkuilen, die hem in Overijsel ook bekend deden worden als Koelenberg, zag eens op zijn top al de wegen en zandsporen tezamen komen. Maar verder nog in het verleden gaan hier de gedachten van den oudheidkundige, die de voorwerpen bestudeerd heeft, welke aan de voet In zoo grooten getale gevonden zijn en nog meer dringt de geoloog in den grijzen voortijd door, in rijzingen en dalingen des bodems de verklaringen zoekend voor het ontstaan van deze heuvels hier op de grens van het Noordelijk en Zuidelijk diluvium. Maar de eenvoudige wandelaar, die niet vraagt naar het hoe en waarom die misschien niet eens vermoedt te staan op een der belangrijkste plekjes van heel het voormalige Oversticht, ook hem zal een wandeling over den Markeloschen berg naar den Kattenberg en den Dingselenberg vreugde geven. Want het buiten zijn ontplooit zich hier wel in zijn beminneJijkste bekoring.
Ik zag het panorama op de wijkende heuvelketen Hulpe-Hemmel-Herickerberg in den winter, op een zonnigen ochtend, toen hier en ginds met trage waardigheid de ploegpaarden over de akkers schreden en het blanke kouter de glimnatte leemklei omwierp, maar in den tijd van het zomersche wandelen is er vroolijker kleurencontrast van groen en goud, van bladeren en bloemen. Want als straks de blijde lente weer over het Markelosche landschap de lust van de wilde bloemen brengt, als op de waterstroompjes van het broek de Batrachiums een teeren sluier weven en ginds aan de Schip- of Bolksbeken het Calthagoud staat te pralen temidden van opschietend riet en wanneer dan over de wuivende dennen de wind vaart en met zich voert een wolk van fijn stuifmeel, dan zal geen wandelaar denken aan langvervlogen zeden en gewoonten uit een verouderde samenleving, want hij zal zich van dat alles geen rekenschap willen geven, omdat hij zich alleen maar blij en gelukkig voelt; hier te mogen dolen door dit onbekende landschap.
Och ge moet' hier met een kaartje maar zelf den weg zoeken, want moeilijk zijn de paadjes aan te duiden. Maar toch zou ik u raden langs de op- en neerdeinende wagensporen uw schreden te richten naar de naaldhoutgeheimzinnigheid van den Kattenberg. waar ge aan den zoom van het bosch bij boer Endeman alle inlichtingen kunt krijgen over richting, afstand of wat dies meer zij. Hij zal u dan ook wel het juiste pad wijzen, dat u voert tot de in deze streken algemeen bekende "Long-Tom", een reusachtige zwerfkei, die volgens zeggen wel 70.000 KG. zwaar is en daar onder de dennen, die hem jaar en dag beschaduwen, als een stille getuige ligt van de voorhistorische tijdvakken, toen hier wellicht de eindmoraine te vinden was van het tweede vastelandsijs. Over de Kraaijenbelt en de afloopende akkers kunnen we dan de reeds van verre als een glinsterend lint zichtbare Schipbeek opzoeken bij de Roosdomsche brug een plekje vol idyllisch buitenschoon, waar een paar hoeven, half schuilgaand tusschen geboomte en een wit brugje als stoffage dienen van de natuur. Van de Roosdomsche brug kunnen we een lokkend kronkelpaadje inslaan, dat ons over een omhegd weitje, onder verspreid staande dennen en voorbij een paar boerderijtjes brengt naar de eerstvolgende dubbele brug bij Bouwhuis. We hebben dan kennis gemaakt met een landschapstype dat door de cultuur bijna geheel is verdwenen even als dat het geval is met de eens talrijke Friesche terpen. Want men stelle zich het Markeler Broek niet voor als een enkele geul, als een uitgestrekt weidegebied, maar als een echt warnet van in verschillende richtingen loopende inzinkingen, waartusschen heide-begroeide door groepjes dennen beschaduwde hoogten gelegen zijn. Deze hoogten - "horsten" genaamd - brengen met hun karakteristieke begroeiing van hulst en gagel, van berken en dennen, van dop- en struikheide zooveel stemming in dit landschap, dat ze een der grootste aantrekkeIijkheden zijn van een dooltocht daar langs de boorden van de Schipbeek.
Bij de Bouwhuisbrug kunnen we op de kade komen, die hier tusschen twee heldere stroompjes ligt en zoo een tijdje stroomafwaarts wandelen naar de volgende brug bij de groote hoeve van boer Krisjan. Toen ik er toefde, was de dam natuurlijk kaal, maar een ongekend genot zal het zijn hier zoo in de dagen van het ongemaaide grasveld te wandelen met rechts het gezicht 'over de wazige broeklanden van de Bolksbeek en links een altijd wisselend panorama op de zacht oploopende heuvels van Markelo.
Slaan we thans den breeden zandweg in, wandelend langs bouwland en onontgonnen brokjes heide, dan kunnen we uitkomend op een dwarsweg, links omslaand den grintweg bereiken die in 1835 onder het bestuur van den vooruitstrevenden burgemeester Götte werd aangelegd. We wandelen nu in de richting Markelo en kunnen ongeveer bij de hoeve Abbesluit rechts door akkerlanden den Dingselerberg opgaan, de laatste- van het drietal heuvels, dat aan deze zijde van Markelo relief aan den bodem geeft. De vreemde naam hennnert aan het “ting" der Saksers, wat ongeveer overeenkomt met rechtspraak. Heftzelfde woord vinden we ook terug in de benaming van een speciaal soort Twentsche vrienden, de “dingsvrienden”. Wat dat wel voor hartelijke kameraden zijn vraagt ge? Wel, daarop kunt ge antwoord vinden in het boekje van den Markeloschen historicus den heer H. A. Warmelink, die u vertelt, dat tot in het begin der 19e eeuw een trouwlustige weduwe of weduwnaar, alvorens voor de tweede keer in het huwelijksbootje te stappen een samenkomst moest beleggen met de naaste familieleden der aanstaande echtgenooten en twee vrienden, de dingsvrienden genoemd, in welke familieraad bepaald werd, wat men aan de kinderen uit een vorig huwelijk zou uitdeelen, als deze het ouderlijk huis zouden verlaten.
Van den Dingselerberg kan men over den Bergesch naar den Markeloschen Berg komen en zoo weer huiswaarts keeren.
Doch voor wie niet opziet tegen een flinken wandeltocht, bestaat hier een mooie gelegenheid om dezen vanaf den Dingselerberg in Noordelijke richting voort te zetten. We volgen daartoe het paadje, dat ons bij boer Breukink op den grintweg van Zutfen naar Markelo brengt, wandelen een paar minuten in de richting van het dorp, tot we links een weg vinden, die als basis is van een driehoek, welke tot opstaande zijden heeft de wegen naar Deventer en Zutfen. Na een kort wandelingetje komen we uit op den grooten straatweg van Markelo naar Holten en kunnen nu rechtshoudend voortwandelen, tot we links een zandweg vinden, die ons langs verschillende boerderijen brengt bij Brinkman.
Brinkmans huisje staat op het programma van ieder bezoeker van Markelo. Want het is het oudste huisje in heel den omtrek en geeft waarlijk wel het meest primitieve specimen te zien van Achterhoeksche plattelandsbouwkunst. De achterwanden zijn opgetrokken uit buigzame wilgenteenen - bepleisterd met leem - hier "sprenkels" geheeten. In den voorgevel glunderen u de ruitjes tegen, gevat in lood en als ge binnentreedt, dan ziet ge u verplaatst in een klein vertrekje met achter groene gordijnen verborgen bedsteden, met een glazenkast vol boersche pronkstukken als koffiekannen en theecomfoortjes en met bordenriggels vol kleurig gerei. Zeker, de hygiëne heeft deze menschelijke woningen veroordeeld, maar de schilder zoekt ze op en is den koning te rijk af, als hij in een vereenzaamd oord zulk een huiske ontdekt heeft en hij wil het maar liefst als een geheim voor zijn eerzuchtig ik houden. Maar Brinkmans woning met zijn tuintje, zijn kromgedragen vruchtboompjes en zijn pluimige jeneverbessen is al lang voor mijn komst ontdekt. Vertelde de praatgrage boer mij niet, dat nog het vorig jaar een schilder er getoefd had en wel achthonderd en vijftig gulden gemaakt moet hebben van zijn huis. "Jandorie als hij eens van die artistieke verkoopingen een percentage ontving. Dat zou niet voor de poes zijn." Steeds zeldzamer toch worden de oude woningen, want overal moest het aartsvaderlijke lösse huis plaats maken voor een, dat meer geriefelijk was, zich ook beter aanpaste aan het zich ontwikkelendè grootbedrijf, dat nu eenmaal niet meer toeliet, dat de mensch in huiselijke harmonie samenwoonde in één vertrek met de dieren des velds, met paard en koe, varken en schaap. We mogen ons in deze economische evolutie slechts verheugen, daar ze den boerenstand op een hooger beschavingspeil heeft gebracht, maar voortgesproten uit nuchtere oodzakelijkheidsgronden, hebben al die snel elkaar opvolgende veranderingen toch ook iets aan het landschap ontnomen, dat behoorde tot zijn meest sprekende karaktertrekken.
Langs kronkelende binnenwegen, die meestal begeleid worden door goed-onderhouden fietspaden kan men over Gr. Leuvelink, 't Oonges, Ooms en Elkink weer op den straatweg uitkomen niet ver van het dorp.
Heeft men echter nog wandelzin en trekt de geheimzinnige Friezenberg eenzaam zich dennen overwuifd opheffend in het Elsener Veen aan den straatweg naar Rijssen, dan kan men bij Brinkmans huisje den weg in Noord-Oostelijke richting volgen om door het Luttike Veld voorbij Leusman en Pleg den rechten weg te houden naar den Friesenberg. Dit is een van die sagen-omweven hoogten, waaraan Overijsel zoo rijk is. Zijn gelijkmatige vorm heeft tot de veronderstelling geleid, dat het een reusachtig groot grafgedenkteeken zou zijn voor de Saksische grooten. Maar al wordt deze hachelijke hypothese ook schijnbaar gesteund door het feit, dat hier de meeste vondsten gedaan zijn en de omgeving één groot grafveld is, toch zal de geoloog wel een meer natuurlijke vorming kunnen bewijzen.
Maar het landvolk heeft sedert eeuwen een geducht ontzag gekoesterd voor dien verlaten heuvel, waar altijd de dennen op hun slanke rosschubbige stammen hun vale naaldenpruiken heen en weer wuiven en waar tegen den avond geheimzinnige lichtjes dansend de aanwezigheid verraden van de "witte wiven". Want de Friesenberg was in overoude tijden reeds een geliefde "Wieverbelt" en de dolende juffers, die hier door geen menschelijk wezen gestoord werden, moeten er menige satanische orgie gehouden hebben. Maar och, daarvan kan een stadsmensch toch nooit iets te zien krijgen, dat schijnt weggelegd te zijn voor boeren, die na een duchtigen praatavond bij buren of in de herberg soms wonderlijke en bovennatuurlijke ontmoetingen hebben met Satan in hoogsteigen persoon of met zijn satelieten, de heksen en witte wiven. Echter ook deze schuwen het licht van den modernen tijd.
Wij laten thans den Friesenberg weer in al zijn eenzaamheid achter en richten onze schreden huiswaarts langs Kruisdijk en den Molen om door den Wiemerhoek Markelo
te bereiken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten