ACHTERGRONDINFORMATIE.
Door D.Y. Alta te Amsterdam werden in de jaren 1924 en 1925 een groot aantal gidsen over Nederlandse plaatsen uitgegeven. Wat Overijssel betreft: Kampen, Zwolle, Steenwijk, Hengelo, Enschede en Goor. Behalve de Gids voor Goor (met wandeltochten) ging het niet echt om toeristische gidsen. De gidsen waren een kruising tussen de bekende 'geïllustreerde gidsen' van de decennia ervoor, waarin vaak plaatsbeschrijvingen en wandelroutes waren opgenomen en de latere gemeentegidsen met veel feitelijke informatie. De Alta gidsen bevatten hoofdstukken over de geschiedenis van de plaats, historische gebouwen, maar ook over industrie, gezondheidszorg, verenigingen, gemeentelijke instellingen etc. Bij de uitgave werd samenwerking gezocht met gemeentebesturen, Kamers van Koophandel, VVV's e.d., zodat afzet verzekerd was. Voor de inhoud werden lokale auteurs, ambtenaren etc. aangezocht.
Websites met historische informatie en foto's over Kampen:
Monumenten Kampen
Kampen in oude ansichten
Kampen in beeld
Kamper poorten
Zie ook de film Kampen in 1923
VOORWOORD.
De lezer van de door D.Y. Alta te Amsterdam uitgegeven beschrijving van Kampen vindt in "de Schrijvers" prettige en betrouwbare gidsen.
Het zijn de heeren H.J. MOERMAN, leeraar geschiedenis en aardrijkskunde a/h gemeentelijk Lyceum, A.J. REIJERS, hoofdopzichter bij gemeentewerken, J. HAVERKAMP, gemeente-landbouwkundige en F.H.J. DE PLOT, administrateur v. d. Nuts-Spaarbank, die zich bereid verklaarden het verleden waarop onze stad bogen kan, haar tegenwoordige beteekenis, wat ze aan goeds, schoons en nuttigs bezat en nog herbergt, haar rijkdom en hare aantrekkelijkheden te schetsen.
Voor hun arbeid zij hun hier dank gebracht.
Kampen heeft een lang en belangwekkend verleden. Het erfde van de voorgeslachten niet weinig aan bouwkunst-monument, en bewaarde een rijk en uitgebreid archief. De daarin belichaamde geschiedenis heeft zich in elders veelal reeds verdwenen instituten - o.a. het Groot- en Buiten-Burgerschap met daaraan verbonden weiderecht - op merkwaardige wijze gemanifesteerd.
De Kamper burgerij betoont een alleszins gewettigde gehechtheid aan het oude Kampen, opmerkelijk weinig verzakende den aard en de traditiën - van de laatste nog het minst de ideëele - die zij zich overgeleverd zag.
Een verschijnsel waarin ik stijl meen te mogen zien en dat geëerd worden mag, waar zij andererzijds - nageslacht van ondernemende voorouders - niet nalaat, de handen aan den ploeg te slaan.
De stad Kampen kenmerkt zich door verscheidenheid van belangrijke onderwijs-instellingen die haar tot studiestad maken (de voortdurend in omvang groeiende Theologische School der Geref. Kerken; de School voor Officiersopleiding waarvan zij zich het bezit kort geleden opnieuw verzekerd zag; een Stedelijk-, een Bijzonder Gymnasium, enz.).
Zij dankt de handhaving van eene constante welvaart, ook onder veelszins minder gunstig geworden omstandigheden, mede aan hare voor scheepvaart, handel en industrie geschikte ligging, waarvan intusschen méér profijt kon en in de toekomst ongetwijfeld ook zàl worden getrokken. Zij verheugt zich in het bezit van een ondernemenden en ernstig strevenden middenstand. Zij is sierlijk gelegen aan den IJssel; haar bouworde en haar naaste omgeving hebben een eigene, nog te weinig bekende, schoonheid van groote bekoring, en zij heeft in haar dichte nabijheid de Geldersche heide, de bosschen en heuvelen van den Veluwezoom.
Van overwegende beteekenis is haar soliede rijkdom aan gemeentelijk grondbezit. Een karakteristieke vorm van rijkdom, die haar ten zegen was, en die haar, om den omvang en de vruchtbaarheid ervan, een welhaast exceptioneele positie verschaft. Een door vorige generaties beleidvol beheerd bezit, dat de stad binnen de eigen gemeentelijke grenzen zich deed omringen door een welvarende, degelijke boerenbevolking, met welke de band, door den vorm van het toegepaste pachtstelsel, een continuiteit ging vertoonen, waarvan stedelijke en landelijke bevolking gelijkelijk voordeelen hebben ervaren.
Gelukkige combinatie alzoo, in klein bestek, van zeer veelzijdig georiënteerd maatschappelijk leven, die niet alleen het besturen van eene gemeente van deze constellatie tot een genot, maar ook het wonen binnen hare muren aantrekkelijk maakt. Moge de inzage van dit boekje velen leiden tot nadere kennismaking met deze zeer oude en tegelijk jonge, in beide opzichten interessante stad. Interessant niet alleen om hare geschiedenis en om al hetgeen de herinnering aan een bloeiend verleden bewaart, maar ook om haar huidige situatie die haar een wel kleine maar toch complete stad doet zijn; interessant niet het minst om de nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden die haar geworden zullen, wanneer ze, minder geisoleerd, niet meer aan de Zuiderzee, maar aan Nederlands twaalfde provincie grenzen zal.
De Burgemeester van Kampen,
18 April 1925.
M. FERNHOUT.
INLEIDING.
Waar in den laatsten tijd verschillende plaatsen, ook in de naaste omgeving, zijn voorgegaan met het in 't licht geven van een geïllustreerde beschrijving, mag Kampen allerminst achterblijven. Allerminst! Want aan hare ligging, eenigszins bezijden de hoofdverkeerslijn, is het te wijten, dat onze woonplaats minder bekend is dan zij verdient. Kampen toch is een mooie oude stad, welke veel bezit, dat in hooge mate bezienswaardig is en ook voor 't overige in menig opzicht voor andere plaatsen niet onderdoet. Het is dan ook regel, dat de verwachtingen van vreemde bezoekers worden overtroffen en meermalen werden later de ontvangen indrukken met opgetogenheid weer gegeven. Zelfs kenners van antiek stedenschoon toonden zich verrast over wat zij hier aantroffen en wijlen Jhr. Victor de Stuers heeft van Kampen sprekende eens de aanduiding "Klein- Neurenberg" gebruikt.
In de volgende bladzijden hopen we echter te doen uitkomen, dat Kampen niet sluimert te midden zijner monumenten, dat van "versteening" allerminst sprake is, doch dat er een opgewekt gemeenschapsleven gevonden wordt, zich uitende op geestelijk en maatschappelijk terrein; dat er met energie gewerkt wordt en met durf gestreefd naar verbetering van het bestaande, bij het vooruitzien naar hoopvolle ruime perspectieven.
DE SCHRIJVERS.
zaterdag 30 april 2011
Kampen (1925): Ligging en bouw der stad
LIGGING EN BOUW DER STAD.
Even vóór het punt, waar de deltavorming van den IJssel begint, ligt de stad Kampen in haar volle lengte (van 3 K.M.) uitgestrekt langs den linkeroever van den breeden stroom. Aan die lengte is de diepte niet evenredig, zoodat de stad een zeer gerekten vorm vertoont. Een der oude schrijvers heeft dan ook reeds van haar gezegd: "alsoe dat sije voelle grotter schint toe wesen dan sije is". Dit is een gevolg van het feit, dat regelmatige concentrische uitbouw hier op terreinbezwaren moest afstuiten. Het omringende polderland, slechts onvoldoend beschermd, lag te allen tijd bloot voor de hooge vloeden der Zuiderzee en alzoo moesten de oude vestingwallen tevens dienst doen tot keering van het inundatiewater, daarmee tegelijk de grens stellende voor de mogelijkheid van bebouwing. Nu is wel in het midden der 15e eeuw de oude veste belangrijk naar het westen en zuiden uitgelegd, maar de meerdere ruimte was toch nog geheel onvoldoende voor de behoefte aan expansie der bloeiende handelsstad, welke derhalve haar uitbreiding zocht in de richting der lengteas.
Daardoor maakt Kampen op den bezoeker, die uit oostelijke richting nadert, een verrassenden indruk. Gezien van de dijkwegen is het aspect der uitgestrekte kaden, waarboven torens, antieke geveltoppen en spitsen uitsteken, al te zamen zich spiegelend in het water van de breede rivier, met de overspanning van een monumentale, op zware pijlers rustende brug, werkelijk schilderachtig en imposant en wordt het alleszins begrijpelijk dat dit tafereel in den loop der tijden op menig waardevol doek is vastgelegd.
Geheel anders is de aanblik bij nadering uit westelijke richting. Daar de terreinen der voormalige vestingwerken herschapen zijn in een fraai plantsoen, beschaduwd door een aaneengesloten gordel van hoogopgaand hout, wordt daardoor de stad zoo volkomen achter het groen verborgen, dat men zou wanen een bosch van loofhout voor zich te zien, wanneer niet hier en daar een torenspits boven de kruinen der boomen kwam uitsteken.
Foto: Kampen in vogelvlucht
Het stadsbeeld
Zooals in de meeste oude steden is ook hier een hoofdstraat, de oudste en tevens de hoogst gelegene van alle, waar zich het verkeer bij voorkeur concentreert en waarlangs gesloten huizen niet of bij hooge uitzondering te vinden zijn.
De Oudestraat is de hoofdader der stad, de plaats, waar zich haar hartklop doet gevoelen. Aan de attractie, welke daarvan uitgaat, ontkomt geen enkele categorie der bevolking, al wisselt het publiek naar de tijden van den dag. Dáár is het, dat de straatjeugd het liefst speelt en ravot, de dandy flaneert, de bakvisch rendez-vous geeft, de huisvrouw winkelt, de kantoorman beweging neemt, de student (civiel en militair) "een Oudestraatje pakt".
En toch is te vreezen, dat onder die velen er maar weinigen zijn, die oog blijken te hebben voor het bijzondere, voor het eigen karakter van die straat; slechts weinigen, wien het opvalt, hoe altijd mooi, onder heldere zonneschijn evenzeer als bij avondbelichting, dat bovenstuk onzer Oudestraat is in de flauwe buiging van haar lijn met de afsluitingen aan het benedeneind door de massale kolom van den Nieuwen Toren en aan de zuidzijde door de machtige vormen der Sint-Nicolaaskerk, juweel van laat-Gothiek, waarvan de hooge koorbeuk zoo statig omhoog rijst. Waarlijk, het kost moeite elders fraaier stadsbeeld aan te wijzen.
Foto: Gezicht op de stad van de Spoorkade
Evenwijdig aan den IJssel doorloopt de Oudestraat het terrein der oude stad nagenoeg in de volle lengte. Aanvangende bij de even genoemde Sint-Nicolaas- of Bovenkerk eindigt zij op de plek, waar zich eertijds de meest noordelijke der vestingpoorten bevond, de voor eenige jaren afgebroken Hagenpoort (naar de vroegere voorstad "De Hagen"). Slechts over een deel van haar lengte bestaat er geen scheiding tusschen de Oudestraat en de kaden van de rivier; het is bij het Van Heutsz-plein, roemrijker gedachtenis, waaraan de herinnering zal verbonden blijven aan de tijden, toen in de ruime en hooge Kazerne het Instructie-Bataljon gelegerd was. De Bovenkerk staat geheel vrij tusschen twee pleinen, het Muntplein en de Koornmarkt, aan welk laatste plein de gebouwen liggen, waarin voor kort de Hoofdcursus gevestigd was. Een zes eeuwen oude, van zware ronde torens voorziene poort, de Koornmarkts- of Witte Poort, eenmaal de hoofdtoegang der stad, leidt van hier naar de rivier.
De beide deelen van de IJsselkade boven en beneden de brug dragen een verschillend cachet. Terwijl het eerste voert langs rustige heerenhuizen, waarvan de gevellijn dicht nadert tot de langs den rivieroever staande boomenrij, heerscht aan het benedeneind, waar de kade breeder is en ruim, veel meer bedrijvigheid. Daar is de aanlegplaats der booten, welke van hier vertrekken of op doorreis Kampen aandoen, daar rijden vrachtwagens en handkarren, daar wordt gelost en geladen.
Foto: IJsselkade beneden de brug
Maar op welk punt men zich ook bevindt, steeds valt te genieten van een eenig mooi riviergezicht. Door het sappige, groenende landschap, waaruit het kerkje van Wilsum met het fijne torentje zich zoo geestig verheft en dat eenerzijds wordt afgesloten door het hooge geboomte langs den Koeluchter straatweg, waarachter bij helder zicht de lijn blauwt van het Geldersch heuvelland, ziet men den IJssel aanspoeden in wijde bochten en speelsche kronkelingen, imposant als nergens elders in zijn stroomgebied. En naar het noorden kan men den loop van het Ganzediep volgen, dat langs "de Zeven Heuveltjes" in de richting van het eenmaal bloeiende, thans vervallen stedeke Grafhorst stroomt, of weidt het oog in het verre verschiet, waar de horizon, uitgespannen boven de grazige vlakten van het Kamper Eiland, rust op het spiegelend vlak der zee. Onder den stadigen wissel van licht en bewolking nooit gelijk, nooit hetzelfde, maar altijd even aantrekkelijk, altijd even mooi!
Foto: IJsselgezicht met Kamper-Eiland
Foto: IJsselgezicht onder zware bewolking
Evenwijdig met de Oudestraat loopen de Voorstraat, in den volksmond nog steeds aangeduid met den vroegeren naam "Achter den Nieuwen Muur", de rustige Nieuwstraat, bestaande uit een "Boven" - en een "Buiten" -gedeelte, en de drie Hofstraatjes, welke met de Oudestraat en onderling verbonden zijn door dwarsstraten en stegen. Onder deze hebben de Geerstraat en de Broederstraat en de van jonger dateerende Gasthuisstraat het meest beteekenis voor het groote verkeer.
Het hierboven genoemde betreft het centrale, tevens oudste deel der stad, de kern, waaruit ze zich verder heeft ontwikkeld. Dat deel lag ingesloten tusschen den IJssel en de Burgel, een water, dat thans de stad doorsnijdt, doch oudtijds diende als vestinggracht, waaruit aan de binnenzijde de hooge stadsmuur omhoog rees, terwijl op den buitenoever een "dijk" was opgeworpen om het "vloed"water te weren. Toen in de tweede helft der 15e eeuw als eisch van noodzakelijkheid in wijder segment een nieuwe mantel van vestingwerken was aangelegd, werd de oude muur afgebroken en de dijk verlaagd, maar de Burgel bleef bestaan, thans echter als binnengracht, en de ter weerszijden aangelegde straten bleven in de namen Burgwal en Vloeddijk de heugenis aan vroegere bestemming bewaren. De Burgel staat in den regel in open verbinding met den IJssel, al kan ze zoo noodig aan beide zijden door sluisdeuren worden afgesloten. Het bezit van een frisschen, stroomenden rivierarm door het midden der stad is een zeldzaam hygiënisch voordeel, maar van het geheel gaat tevens attractie en bekoring uit. Hoe treft op menig punt het cachet van rustige voornaamheid! De plekjes tegenover Prinsenstraat en Kalverenbosch, in de buurt van Zwanen-, Celles- en Broederbrug, ze roepen als 't ware om de camera en telkens kan men daar dan ook het vouwstoeltje zien uitslaan van schilder of teekenaar. Het is ditzelfde typeerende stadsbeeld, hetwelk aan meerdere plaatsen haar oud-Hollandsch karakter verleent, maar niet overal is het zoo gaaf en mooi bewaard gebleven als hier.
De verwijding van het keurslijf der stad gaf het aanzien aan een nieuw kwartier, vrij bekrompen en onregelmatig van aanleg. Een uitzondering daarop vormden de Broederweg, de Cellebroedersweg en de Graafschap, alle toegang gevende tot een der stadspoorten, en in verband daarmee breeder en met meer zorg aangelegd. Van de drie poorten bestaan Broeder- en Cellebroederspoort nog steeds als sieraad der omgeving, terwijl de Venepoort sinds lang verdwenen is. Omstreeks denzelfden tijd werd in het gemis aan een groot plein in het centrum der stad voorzien door annexatie van een tusschen Nieuwstraat en Burgwal gelegen, ommuurden kloostertuin; daaruit ontstond de Nieuwe Markt.
Foto: Kijkje in het Plantsoen
Foto: Kijkje in het Plantsoen
Foto: Kijkje in het Plantsoen
Het was eerst veel later, thans nog geen volle eeuw geleden, dat de geniale tuinarchitect J. D. Zocher het terrein der voormalige vestingwerken wist te herscheppen in een plantsoen, waarop elk rechtgeaard Kamper burger trotsch mag zijn. De geheele aanleg, waarvan ook de sierlijk gebogen breede gracht deel uitmaakt, is artistiek ontworpen en in uitvoering zoo gelukkig geslaagd, dat het een lust is dit werk van den meester met rustige aandacht te beschouwen. Wie oog heeft voor pakkende effecten, staat telkens in bewondering voor een schilderachtige waterpartij of een fraaien doorkijk. De begroeide eilandjes in en het gepluimde riet langs de gracht, de teekenachtige bruggetjes en zelfs de kleurige, bewegelijke watervogels, ze zijn alle onmisbare onderdeelen van het gansche plan. En wat doen de beide antieke poorten met haar eeuwenoud muurwerk en massieve torens niet aardig tusschen stammen en bosschage, scheppende een waas van romantiek! Een schat van bontbladige heestergewassen, gazons en bloemperken, over het bodemterras overvloedig verdeeld, en belommerd door hoogopgaand hout, geeft een mengeling van tinten, welke het oog geboeid houden. Geen wonder dan ook, dat het gemeentebestuur zijn verplichting erkent door te zorgen voor nauwlettend en deskundig onderhoud.
Foto: De La Sablonière-Kade
De strook langs den IJssel boven de Koornmarktspoort, destijds een moerassig terrein, kwam vervolgens aan de beurt om opgehoogd en verbeterd te worden. Er verrezen daar een paar rijen nette heerenhuizen langs een straat, welke in haar naam: de la Sablonierekade de herinnering levendig houdt aan een vroegeren burgemeester. Het voorterrein werd aangelegd als een klein park met gazons, perken en wandelpaden, afgesloten door een rij zware beuken en iepen, welker afhangend gebladerte heerlijke doorkijkjes laat op en over het vlak der altijd indrukwekkende rivier. De Bovenhavenstraat vormde de verbinding met de Graafschap.
Foto: Bovenhaven met Manége
De naam van een anderen oud-burgemeester is verbonden aan de ceintuurbaan, welke den buitenrand der stad uitmaakt, aansluitende tegen het verhoogde plantsoen. Het is de uit drie deelen bestaande Ebbingestraat (1e, 2e en 3e), waarvan de aanleg tegelijk de aesthetica en de hygiëne heeft bevorderd, daar er mee gepaard ging de dichting van een open riool. En van nog een ander verdienstelijk inwoner (oud-burgemeester ook hij, doch niet van Kampen, maar van IJsselmuiden c. a.) is de naam aan een belangrijk werk verbonden. Het was de heer C.H.A. Engelenberg, oud-Gedeputeerde van Overijssel, die bij zijn overlijden, mede namens zijn eerder gestorven zuster, aan de gemeente Kampen een bedrag van twee ton gouds legateerde voor den bouw van een nieuw modern ziekenhuis, daar de bestaande inrichting aan den Vloeddijk de tegenwoordige eischen niet meer bevredigen kon. Ten einde aan het verlangen van den erflater te kunnen voldoen, werd het boveneinde der stadsgracht gedempt en tot aan den Singelweg tot watervrij peil opgehoogd, waardoor een uitgestrekt terrein ontstond naast en achter het kapitale gebouw, waarin H.B.S. en Sted. Gymnasium gevestigd waren. En op een deel van dat terrein werd door den Amsterdamschen architect W. Kromhout Cz. een ziekenhuis gebouwd, dat naar het uitwendige een sieraad is voor de omgeving en tevens door doeltreffende inrichting aan strenge eischen beantwoordt. De beide kloeke gebouwen komen te beter tot hun recht door het lofwaardig besluit van het gemeentebestuur het voorterrein in zijn geheel onbebouwd te laten en voor parkaanleg te bestemmen, waarbij tevens werd geoordeeld, dat dit nieuwe park zich harmonisch moest aansluiten bij het kunstwerk van den grooten Zocher. Alzoo werd de aanleg opgedragen aan den Haarlemschen tuinbouwkundige L A. Springer, die ook hierbij zijn naam heeft weten hoog te houden.
Foto: Toren van de St. Nicolaas- of Bovenkerk
Tracht het voorgaande een vluchtig beeld te geven van de stad binnen haar historische omlijning, benedenwaarts langs de rivier vindt ze haar voortzetting in een kwartier, grootendeels van zeer jongen datum.
Daar buiten de Hagenpoort, op de plek, waar oudtijds een bloeiende voorstad gevonden werd, lagen tot voor kort al de buurtschap Brunnepe: een aantal onaanzienlijke, voor 't meerendeel zelfs armelijke woningen, deels afzonderlijk staande, deels aaneengebouwd langs een vrij breede, maar slecht geplaveide, gebrekkig verlichte straat: den Noordweg en langs een smalle met den eigenaardigen naam van Pannekoekendijk (naar de groote, platte straatkeien). Eenige bijeenstaande blokken van kleine huisjes droegen den naam Schokkersbuurt, terzake dat zich aldaar een deel van de bevolking van Schokland metterwoon had gevestigd, toen dit eiland in 1859 op last van hoogerhand werd ontruimd. Behalve visschers waren het kleine veehouders en tuinders, die daar woonden.
Dit Brunnepe kreeg pas meer beteekenis, toen 'n veertig jaar geleden de firma H. Berk en Zoon daar een uitgestrekt terrein aankocht en hierop aan de rivier een fabriek liet bouwen. De emailleerderij werd uit de stad daarheen overgebracht en ontwikkelde zich in korten tijd tot een bloeiend bedrijf. Al spoedig verrezen naast het oudste fabrieksgebouw een tweede en derde en alzoo ontstond allengs het geheele complex van werkplaatsen, kantoren en magazijnen der tegenwoordige N.V. "Kamper Emaille-Fabrieken", waar honderden arbeiders en arbeidsters onder gunstige arbeidsvoorwaarden thans een bestaan vinden.
Was deze vestiging voor Brunnepe reeds een zaak van beteekenis, andere omstandigheden hebben medegewerkt, om de misdeelde buurtschap verder uit haar isolement te verheffen. Evenals in vele andere plaatsen, en mogelijk nog meer, lieten te Kampen de woningtoestanden te wenschen en vooral in arbeiderskringen was het op het punt van huisvesting vaak droevig gesteld. Aan de Nuts-Spaarbank komt de eer toe, den eersten stoot tot eenigszins beduidende verbetering te hebben gegeven. Het was te Brunnepe dat zij vóór ca. twintig jaar op een aangekocht terrein een 50-tal hygiënische arbeiderswoningen deed bouwen. Het voorbeeld trok! Onder den naam "Eenvoud" werd een bouwvereeniging opgericht, welke het aangevangen werk voortzette door naast de Spaarbankstraat een Eenvoudstraat aan te leggen. En toen deze bescheiden pogingen gelegenheid gaven den omvang van den bestaanden woningnood eerst recht te kunnen overzien, werd overgegaan tot krachtiger bestrijdingsmiddelen. Eerst deed de firma Berk een flink terrein in gereedheid brengen en daarop ± 180 nette huizen bouwen; zoo ontstonden o.a. de Hendrik Berkstraat en de Catharina Gillesstraat. En onmiddellijk daarna was het weer de bouwvereeniging "Eenvoud", waarvan actie uitging. De zaak werd nu breeder opgezet en het resultaat was een ruim aangelegd tuindorp met eenige honderden gezonde woningen van zeer verscheiden type langs breede straten, welke leiden naar een vriendelijk middenpleintje, het Bagijnen-plein. De aanduiding dezer straten gaf gelegenheid tot herdenking van Mr. Lemker en Jhr. Mr. Wttewaall van Stoetwegen en van de verdienstelijke oud-Kamper burgers Veen Valck en Geert van Wou. Een der nieuwste straten is genoemd naar den vorigen burgemeester Mr. van Blommestein; als ambteloos burger in ons midden gebleven. Onmiddellijk na den bouw van dit "Bagijnen- kwartier", werd aangevangen met een ander complex, naar den ouden naam van het terrein aangeduid als ‘het Klooster-kwartier’, terwijl een groote school, half openbare, half bijzondere, en een Hervormde kerk met torentje er mede toe bijdroegen, om in dezen eertijds verlaten uithoek een nette, dichtbevolkte stadswijk te doen verrijzen met goede bestrating, rioleering en verlichting.
Foto: Tuindorp in Brunnepe (Het Kloosterplein)
En de toekomst draagt voor Brunnepe nog meerdere beloften in haar schoot. Niet alleen bestaan bij het gemeentebestuur gevorderde plannen tot verbreeding en verfraaiing der toegangswegen, maar ook verdere uitbreiding kan niet uit blijven en zonder gewijzigde omstandigheden zou deze zelfs reeds een feit zijn geworden. Met het doel tot uitvoering van een nieuw bouwplan, breed en flink van opzet, had "Eenvoud" het eigendomsrecht weten te verkrijgen van een terrein van 7.50 H.A. oppervlakte, doch intrekking van den aanvankelijk toegezegden regeeringssteun deed de bouwvereeniging in moeielijkheden geraken. Toen is het bestuur der gemeente haar echter te hulp gekomen door het eigendomsrecht over te nemen en tevens de opspuiting der terreinen voor gemeentelijke rekening te doen plaats hebben. En alzoo zal straks aansluitende bij den Singelweg en in de nabijheid van den IJssel een uitgestrekt, gunstig gelegen terrein na beklinking opnieuw voor bebouwing of voor industrieele doeleinden gereed liggen.
F.H.J. de Plot
Afbeelding: Plattegrond van de stad Kampen
Even vóór het punt, waar de deltavorming van den IJssel begint, ligt de stad Kampen in haar volle lengte (van 3 K.M.) uitgestrekt langs den linkeroever van den breeden stroom. Aan die lengte is de diepte niet evenredig, zoodat de stad een zeer gerekten vorm vertoont. Een der oude schrijvers heeft dan ook reeds van haar gezegd: "alsoe dat sije voelle grotter schint toe wesen dan sije is". Dit is een gevolg van het feit, dat regelmatige concentrische uitbouw hier op terreinbezwaren moest afstuiten. Het omringende polderland, slechts onvoldoend beschermd, lag te allen tijd bloot voor de hooge vloeden der Zuiderzee en alzoo moesten de oude vestingwallen tevens dienst doen tot keering van het inundatiewater, daarmee tegelijk de grens stellende voor de mogelijkheid van bebouwing. Nu is wel in het midden der 15e eeuw de oude veste belangrijk naar het westen en zuiden uitgelegd, maar de meerdere ruimte was toch nog geheel onvoldoende voor de behoefte aan expansie der bloeiende handelsstad, welke derhalve haar uitbreiding zocht in de richting der lengteas.
Daardoor maakt Kampen op den bezoeker, die uit oostelijke richting nadert, een verrassenden indruk. Gezien van de dijkwegen is het aspect der uitgestrekte kaden, waarboven torens, antieke geveltoppen en spitsen uitsteken, al te zamen zich spiegelend in het water van de breede rivier, met de overspanning van een monumentale, op zware pijlers rustende brug, werkelijk schilderachtig en imposant en wordt het alleszins begrijpelijk dat dit tafereel in den loop der tijden op menig waardevol doek is vastgelegd.
Geheel anders is de aanblik bij nadering uit westelijke richting. Daar de terreinen der voormalige vestingwerken herschapen zijn in een fraai plantsoen, beschaduwd door een aaneengesloten gordel van hoogopgaand hout, wordt daardoor de stad zoo volkomen achter het groen verborgen, dat men zou wanen een bosch van loofhout voor zich te zien, wanneer niet hier en daar een torenspits boven de kruinen der boomen kwam uitsteken.
Foto: Kampen in vogelvlucht
Het stadsbeeld
Zooals in de meeste oude steden is ook hier een hoofdstraat, de oudste en tevens de hoogst gelegene van alle, waar zich het verkeer bij voorkeur concentreert en waarlangs gesloten huizen niet of bij hooge uitzondering te vinden zijn.
De Oudestraat is de hoofdader der stad, de plaats, waar zich haar hartklop doet gevoelen. Aan de attractie, welke daarvan uitgaat, ontkomt geen enkele categorie der bevolking, al wisselt het publiek naar de tijden van den dag. Dáár is het, dat de straatjeugd het liefst speelt en ravot, de dandy flaneert, de bakvisch rendez-vous geeft, de huisvrouw winkelt, de kantoorman beweging neemt, de student (civiel en militair) "een Oudestraatje pakt".
En toch is te vreezen, dat onder die velen er maar weinigen zijn, die oog blijken te hebben voor het bijzondere, voor het eigen karakter van die straat; slechts weinigen, wien het opvalt, hoe altijd mooi, onder heldere zonneschijn evenzeer als bij avondbelichting, dat bovenstuk onzer Oudestraat is in de flauwe buiging van haar lijn met de afsluitingen aan het benedeneind door de massale kolom van den Nieuwen Toren en aan de zuidzijde door de machtige vormen der Sint-Nicolaaskerk, juweel van laat-Gothiek, waarvan de hooge koorbeuk zoo statig omhoog rijst. Waarlijk, het kost moeite elders fraaier stadsbeeld aan te wijzen.
Foto: Gezicht op de stad van de Spoorkade
Evenwijdig aan den IJssel doorloopt de Oudestraat het terrein der oude stad nagenoeg in de volle lengte. Aanvangende bij de even genoemde Sint-Nicolaas- of Bovenkerk eindigt zij op de plek, waar zich eertijds de meest noordelijke der vestingpoorten bevond, de voor eenige jaren afgebroken Hagenpoort (naar de vroegere voorstad "De Hagen"). Slechts over een deel van haar lengte bestaat er geen scheiding tusschen de Oudestraat en de kaden van de rivier; het is bij het Van Heutsz-plein, roemrijker gedachtenis, waaraan de herinnering zal verbonden blijven aan de tijden, toen in de ruime en hooge Kazerne het Instructie-Bataljon gelegerd was. De Bovenkerk staat geheel vrij tusschen twee pleinen, het Muntplein en de Koornmarkt, aan welk laatste plein de gebouwen liggen, waarin voor kort de Hoofdcursus gevestigd was. Een zes eeuwen oude, van zware ronde torens voorziene poort, de Koornmarkts- of Witte Poort, eenmaal de hoofdtoegang der stad, leidt van hier naar de rivier.
De beide deelen van de IJsselkade boven en beneden de brug dragen een verschillend cachet. Terwijl het eerste voert langs rustige heerenhuizen, waarvan de gevellijn dicht nadert tot de langs den rivieroever staande boomenrij, heerscht aan het benedeneind, waar de kade breeder is en ruim, veel meer bedrijvigheid. Daar is de aanlegplaats der booten, welke van hier vertrekken of op doorreis Kampen aandoen, daar rijden vrachtwagens en handkarren, daar wordt gelost en geladen.
Foto: IJsselkade beneden de brug
Maar op welk punt men zich ook bevindt, steeds valt te genieten van een eenig mooi riviergezicht. Door het sappige, groenende landschap, waaruit het kerkje van Wilsum met het fijne torentje zich zoo geestig verheft en dat eenerzijds wordt afgesloten door het hooge geboomte langs den Koeluchter straatweg, waarachter bij helder zicht de lijn blauwt van het Geldersch heuvelland, ziet men den IJssel aanspoeden in wijde bochten en speelsche kronkelingen, imposant als nergens elders in zijn stroomgebied. En naar het noorden kan men den loop van het Ganzediep volgen, dat langs "de Zeven Heuveltjes" in de richting van het eenmaal bloeiende, thans vervallen stedeke Grafhorst stroomt, of weidt het oog in het verre verschiet, waar de horizon, uitgespannen boven de grazige vlakten van het Kamper Eiland, rust op het spiegelend vlak der zee. Onder den stadigen wissel van licht en bewolking nooit gelijk, nooit hetzelfde, maar altijd even aantrekkelijk, altijd even mooi!
Foto: IJsselgezicht met Kamper-Eiland
Foto: IJsselgezicht onder zware bewolking
Evenwijdig met de Oudestraat loopen de Voorstraat, in den volksmond nog steeds aangeduid met den vroegeren naam "Achter den Nieuwen Muur", de rustige Nieuwstraat, bestaande uit een "Boven" - en een "Buiten" -gedeelte, en de drie Hofstraatjes, welke met de Oudestraat en onderling verbonden zijn door dwarsstraten en stegen. Onder deze hebben de Geerstraat en de Broederstraat en de van jonger dateerende Gasthuisstraat het meest beteekenis voor het groote verkeer.
Het hierboven genoemde betreft het centrale, tevens oudste deel der stad, de kern, waaruit ze zich verder heeft ontwikkeld. Dat deel lag ingesloten tusschen den IJssel en de Burgel, een water, dat thans de stad doorsnijdt, doch oudtijds diende als vestinggracht, waaruit aan de binnenzijde de hooge stadsmuur omhoog rees, terwijl op den buitenoever een "dijk" was opgeworpen om het "vloed"water te weren. Toen in de tweede helft der 15e eeuw als eisch van noodzakelijkheid in wijder segment een nieuwe mantel van vestingwerken was aangelegd, werd de oude muur afgebroken en de dijk verlaagd, maar de Burgel bleef bestaan, thans echter als binnengracht, en de ter weerszijden aangelegde straten bleven in de namen Burgwal en Vloeddijk de heugenis aan vroegere bestemming bewaren. De Burgel staat in den regel in open verbinding met den IJssel, al kan ze zoo noodig aan beide zijden door sluisdeuren worden afgesloten. Het bezit van een frisschen, stroomenden rivierarm door het midden der stad is een zeldzaam hygiënisch voordeel, maar van het geheel gaat tevens attractie en bekoring uit. Hoe treft op menig punt het cachet van rustige voornaamheid! De plekjes tegenover Prinsenstraat en Kalverenbosch, in de buurt van Zwanen-, Celles- en Broederbrug, ze roepen als 't ware om de camera en telkens kan men daar dan ook het vouwstoeltje zien uitslaan van schilder of teekenaar. Het is ditzelfde typeerende stadsbeeld, hetwelk aan meerdere plaatsen haar oud-Hollandsch karakter verleent, maar niet overal is het zoo gaaf en mooi bewaard gebleven als hier.
De verwijding van het keurslijf der stad gaf het aanzien aan een nieuw kwartier, vrij bekrompen en onregelmatig van aanleg. Een uitzondering daarop vormden de Broederweg, de Cellebroedersweg en de Graafschap, alle toegang gevende tot een der stadspoorten, en in verband daarmee breeder en met meer zorg aangelegd. Van de drie poorten bestaan Broeder- en Cellebroederspoort nog steeds als sieraad der omgeving, terwijl de Venepoort sinds lang verdwenen is. Omstreeks denzelfden tijd werd in het gemis aan een groot plein in het centrum der stad voorzien door annexatie van een tusschen Nieuwstraat en Burgwal gelegen, ommuurden kloostertuin; daaruit ontstond de Nieuwe Markt.
Foto: Kijkje in het Plantsoen
Foto: Kijkje in het Plantsoen
Foto: Kijkje in het Plantsoen
Het was eerst veel later, thans nog geen volle eeuw geleden, dat de geniale tuinarchitect J. D. Zocher het terrein der voormalige vestingwerken wist te herscheppen in een plantsoen, waarop elk rechtgeaard Kamper burger trotsch mag zijn. De geheele aanleg, waarvan ook de sierlijk gebogen breede gracht deel uitmaakt, is artistiek ontworpen en in uitvoering zoo gelukkig geslaagd, dat het een lust is dit werk van den meester met rustige aandacht te beschouwen. Wie oog heeft voor pakkende effecten, staat telkens in bewondering voor een schilderachtige waterpartij of een fraaien doorkijk. De begroeide eilandjes in en het gepluimde riet langs de gracht, de teekenachtige bruggetjes en zelfs de kleurige, bewegelijke watervogels, ze zijn alle onmisbare onderdeelen van het gansche plan. En wat doen de beide antieke poorten met haar eeuwenoud muurwerk en massieve torens niet aardig tusschen stammen en bosschage, scheppende een waas van romantiek! Een schat van bontbladige heestergewassen, gazons en bloemperken, over het bodemterras overvloedig verdeeld, en belommerd door hoogopgaand hout, geeft een mengeling van tinten, welke het oog geboeid houden. Geen wonder dan ook, dat het gemeentebestuur zijn verplichting erkent door te zorgen voor nauwlettend en deskundig onderhoud.
Foto: De La Sablonière-Kade
De strook langs den IJssel boven de Koornmarktspoort, destijds een moerassig terrein, kwam vervolgens aan de beurt om opgehoogd en verbeterd te worden. Er verrezen daar een paar rijen nette heerenhuizen langs een straat, welke in haar naam: de la Sablonierekade de herinnering levendig houdt aan een vroegeren burgemeester. Het voorterrein werd aangelegd als een klein park met gazons, perken en wandelpaden, afgesloten door een rij zware beuken en iepen, welker afhangend gebladerte heerlijke doorkijkjes laat op en over het vlak der altijd indrukwekkende rivier. De Bovenhavenstraat vormde de verbinding met de Graafschap.
Foto: Bovenhaven met Manége
De naam van een anderen oud-burgemeester is verbonden aan de ceintuurbaan, welke den buitenrand der stad uitmaakt, aansluitende tegen het verhoogde plantsoen. Het is de uit drie deelen bestaande Ebbingestraat (1e, 2e en 3e), waarvan de aanleg tegelijk de aesthetica en de hygiëne heeft bevorderd, daar er mee gepaard ging de dichting van een open riool. En van nog een ander verdienstelijk inwoner (oud-burgemeester ook hij, doch niet van Kampen, maar van IJsselmuiden c. a.) is de naam aan een belangrijk werk verbonden. Het was de heer C.H.A. Engelenberg, oud-Gedeputeerde van Overijssel, die bij zijn overlijden, mede namens zijn eerder gestorven zuster, aan de gemeente Kampen een bedrag van twee ton gouds legateerde voor den bouw van een nieuw modern ziekenhuis, daar de bestaande inrichting aan den Vloeddijk de tegenwoordige eischen niet meer bevredigen kon. Ten einde aan het verlangen van den erflater te kunnen voldoen, werd het boveneinde der stadsgracht gedempt en tot aan den Singelweg tot watervrij peil opgehoogd, waardoor een uitgestrekt terrein ontstond naast en achter het kapitale gebouw, waarin H.B.S. en Sted. Gymnasium gevestigd waren. En op een deel van dat terrein werd door den Amsterdamschen architect W. Kromhout Cz. een ziekenhuis gebouwd, dat naar het uitwendige een sieraad is voor de omgeving en tevens door doeltreffende inrichting aan strenge eischen beantwoordt. De beide kloeke gebouwen komen te beter tot hun recht door het lofwaardig besluit van het gemeentebestuur het voorterrein in zijn geheel onbebouwd te laten en voor parkaanleg te bestemmen, waarbij tevens werd geoordeeld, dat dit nieuwe park zich harmonisch moest aansluiten bij het kunstwerk van den grooten Zocher. Alzoo werd de aanleg opgedragen aan den Haarlemschen tuinbouwkundige L A. Springer, die ook hierbij zijn naam heeft weten hoog te houden.
Foto: Toren van de St. Nicolaas- of Bovenkerk
Tracht het voorgaande een vluchtig beeld te geven van de stad binnen haar historische omlijning, benedenwaarts langs de rivier vindt ze haar voortzetting in een kwartier, grootendeels van zeer jongen datum.
Daar buiten de Hagenpoort, op de plek, waar oudtijds een bloeiende voorstad gevonden werd, lagen tot voor kort al de buurtschap Brunnepe: een aantal onaanzienlijke, voor 't meerendeel zelfs armelijke woningen, deels afzonderlijk staande, deels aaneengebouwd langs een vrij breede, maar slecht geplaveide, gebrekkig verlichte straat: den Noordweg en langs een smalle met den eigenaardigen naam van Pannekoekendijk (naar de groote, platte straatkeien). Eenige bijeenstaande blokken van kleine huisjes droegen den naam Schokkersbuurt, terzake dat zich aldaar een deel van de bevolking van Schokland metterwoon had gevestigd, toen dit eiland in 1859 op last van hoogerhand werd ontruimd. Behalve visschers waren het kleine veehouders en tuinders, die daar woonden.
Dit Brunnepe kreeg pas meer beteekenis, toen 'n veertig jaar geleden de firma H. Berk en Zoon daar een uitgestrekt terrein aankocht en hierop aan de rivier een fabriek liet bouwen. De emailleerderij werd uit de stad daarheen overgebracht en ontwikkelde zich in korten tijd tot een bloeiend bedrijf. Al spoedig verrezen naast het oudste fabrieksgebouw een tweede en derde en alzoo ontstond allengs het geheele complex van werkplaatsen, kantoren en magazijnen der tegenwoordige N.V. "Kamper Emaille-Fabrieken", waar honderden arbeiders en arbeidsters onder gunstige arbeidsvoorwaarden thans een bestaan vinden.
Was deze vestiging voor Brunnepe reeds een zaak van beteekenis, andere omstandigheden hebben medegewerkt, om de misdeelde buurtschap verder uit haar isolement te verheffen. Evenals in vele andere plaatsen, en mogelijk nog meer, lieten te Kampen de woningtoestanden te wenschen en vooral in arbeiderskringen was het op het punt van huisvesting vaak droevig gesteld. Aan de Nuts-Spaarbank komt de eer toe, den eersten stoot tot eenigszins beduidende verbetering te hebben gegeven. Het was te Brunnepe dat zij vóór ca. twintig jaar op een aangekocht terrein een 50-tal hygiënische arbeiderswoningen deed bouwen. Het voorbeeld trok! Onder den naam "Eenvoud" werd een bouwvereeniging opgericht, welke het aangevangen werk voortzette door naast de Spaarbankstraat een Eenvoudstraat aan te leggen. En toen deze bescheiden pogingen gelegenheid gaven den omvang van den bestaanden woningnood eerst recht te kunnen overzien, werd overgegaan tot krachtiger bestrijdingsmiddelen. Eerst deed de firma Berk een flink terrein in gereedheid brengen en daarop ± 180 nette huizen bouwen; zoo ontstonden o.a. de Hendrik Berkstraat en de Catharina Gillesstraat. En onmiddellijk daarna was het weer de bouwvereeniging "Eenvoud", waarvan actie uitging. De zaak werd nu breeder opgezet en het resultaat was een ruim aangelegd tuindorp met eenige honderden gezonde woningen van zeer verscheiden type langs breede straten, welke leiden naar een vriendelijk middenpleintje, het Bagijnen-plein. De aanduiding dezer straten gaf gelegenheid tot herdenking van Mr. Lemker en Jhr. Mr. Wttewaall van Stoetwegen en van de verdienstelijke oud-Kamper burgers Veen Valck en Geert van Wou. Een der nieuwste straten is genoemd naar den vorigen burgemeester Mr. van Blommestein; als ambteloos burger in ons midden gebleven. Onmiddellijk na den bouw van dit "Bagijnen- kwartier", werd aangevangen met een ander complex, naar den ouden naam van het terrein aangeduid als ‘het Klooster-kwartier’, terwijl een groote school, half openbare, half bijzondere, en een Hervormde kerk met torentje er mede toe bijdroegen, om in dezen eertijds verlaten uithoek een nette, dichtbevolkte stadswijk te doen verrijzen met goede bestrating, rioleering en verlichting.
Foto: Tuindorp in Brunnepe (Het Kloosterplein)
En de toekomst draagt voor Brunnepe nog meerdere beloften in haar schoot. Niet alleen bestaan bij het gemeentebestuur gevorderde plannen tot verbreeding en verfraaiing der toegangswegen, maar ook verdere uitbreiding kan niet uit blijven en zonder gewijzigde omstandigheden zou deze zelfs reeds een feit zijn geworden. Met het doel tot uitvoering van een nieuw bouwplan, breed en flink van opzet, had "Eenvoud" het eigendomsrecht weten te verkrijgen van een terrein van 7.50 H.A. oppervlakte, doch intrekking van den aanvankelijk toegezegden regeeringssteun deed de bouwvereeniging in moeielijkheden geraken. Toen is het bestuur der gemeente haar echter te hulp gekomen door het eigendomsrecht over te nemen en tevens de opspuiting der terreinen voor gemeentelijke rekening te doen plaats hebben. En alzoo zal straks aansluitende bij den Singelweg en in de nabijheid van den IJssel een uitgestrekt, gunstig gelegen terrein na beklinking opnieuw voor bebouwing of voor industrieele doeleinden gereed liggen.
F.H.J. de Plot
Afbeelding: Plattegrond van de stad Kampen
Kampen (1925): Historisch overzicht
HISTORISCH OVERZICHT
Arent to Boecop, de kroniekschrijver van Kampen, schrijft ergens, dat hij in de archieven van zijn vaderstad vergeefs gezocht had naar een bericht over het ontstaan van de stad Kampen. Deze woorden zou men nog kunnen herhalen. Wel is er een brief van 1227, die over een vischwater bij Kampen spreekt, maar het officieele stuk, dat van Kampen een stad maakte, de stadbrief, die in zooveel oude steden met zorg bewaard werd tot den huidigen dag, is reeds sedert langen tijd verloren gegaan. Toch mag men vermoeden, dat de landsheer, de bisschop van Utrecht, dit stadrecht omstreeks 1240 verleend heeft.
Het merkwaardige is, dat reeds eenige jaren later - zoo snel is blijkbaar de opkomst der nieuwe stad geweest - Kampen een zeehaven blijkt te zijn van beteekenis. Terwijl Tiel en Urecht als handelsplaats naar den achtergrond schoven, kwamen de IJselsteden naar voren, Kampen het meest. De landen om de Oostzee waren juist in opkomst; men haalde daar, wat het Noorden schonk: visch, koren, hout, pelswerk, men bracht er waren uit deze en Zuidelijker gelegen streken, zooals zout, wijn en laken. Vooral de landstreek aan weerszijden van de Sont trok veel vreemden, het eerst visschers, want de rijkdom aan haring was hier toen fabelachtig. Kampen speelde daar reeds in de 13e eeuw een belangrijke rol. Het had er 's zomers een heele nederzetting, waar een "voogd" leider en ook vertegenwoordiger der stad was. In het museum van de Zweedsche stad Lund ziet men een metalen grafplaat, afkomstig uit de oude kerk van Skanör, met dit opschrift:
Hier leghet Diederic Brant van Campen, die staerf up den 7 dach in Piet-maent (= Augustus) Ao.Di. 1368. Bid over de ziele.
Zoo begrijpt men de oude uitspraak, dat Kampen uit Schonen is gebouwd - want Schonen is de naam voor dit deel van Zuid-Zweden. Die Schonensche handel maakte de Kampenaren tot vrachtvaarders langs de kusten van een groot deel van West-Europa. In de 14e en 15e eeuw kwam men in de Oostzee tot Reval, Zuidwaarts zeilde men naar de wijnstreek om Bordeaux en naar Spanje. Maar de schippers staken ook over naar Engeland en voeren den Rijn op tot Keulen. Vaak hadden ze vracht van de kooplieden in het machtige Brugge; hier werden hun schepen 's winters wel opgelegd, om 's zomers weer uit te varen.
In 1416 had Kampen 120 schepen, die zooals men toen zei, "buten duynen" voeren; de grootte van de stad moet men echter met middeleeuwsche maat meten; zij had niet meer dan 12000 inwoners.
Foto: De Rooms-Katholieke kerk
De aandacht der stadsregeering was voortdurend gevestigd op de handelsbelangen der stad; de burgemeesters waren veelal bekwame en veelbereisde mannen, die onderhandelden met vreemde vorsten en met Lübeck en andere steden van den stedenbond der Hanze. Kampen zelf is niet altijd Hanzestad geweest en heeft zelfs meermalen tegenover de Hanze een eigen politiek gevoerd; eerst van 1441 af is Kampen een volgzaam lid van den bond.
De bloeiende handel bracht welvaart, die zich manifesteerde in den bouw van een monumentaal raadhuis en van eenige kerken; ook van fraaie koopmanshuizen, in wier gevels de invloed op te merken valt van Vlaanderen. In de 15e eeuw wordt het nog bestaande Gotische huis opgetrokken, "het laatste zichtbare teeken van Kampens grootheid op handelsgebied in de Middeleeuwen".
Talrijke kloosters herbergde de stad binnen hare muren, b.v. het Franciscaner klooster, waarvan het kerkgebouw als Broerkerk nog bestaat. Buiten de poorten vond men in Brunnepe het rijke jufferenklooster Johannes de Dooper, dat een tijdlang 120 nonnen telde; aan de overzijde der rivier stond op den Zonneberg in Mastenbroek een Karthuizer klooster. Verder moeten nog genoemd worden de vele stichtingen en organisaties, die zich belastten met armenzorg, steun aan ouden van dagen en ook zielszorg; dat waren de gasthuizen, de z.g. vergaderingen en de memoriën of broederschappen.
In denzelfden tijd verwierf Kampen zich een kostbaar bezit in het Kamper Eiland. Toen n.l. Mastenbroek, het moeras tusschen IJsel en Zwarte Water in 1364 verdeeld werd onder de omliggende marken, kreeg Kampen als aandeel de eilanden tusschen de deltaärmen van den IJsel, "mit alle dye anwassen van dien" . Juist door deze aanwassen is genoemd bezit voortdurend in beteekenis gestegen. Schat men de grootte in de 14e eeuw op ongeveer 550 H.A., thans bedraagt de oppervlakte meer dan 3600 H.A.
Verder vertier bracht de nijverheid, in het bijzonder de laken- en de bierbrouwerij. De visscherij op den IJsel was niet zonder beteekenis. De befaamde steuren - die aan de Kampenaren hun bijnaam bezorgden - werden veel gevangen. Bij de verpachting van het vischwater in de 14e eeuw werd veelal bedongen, dat de pachter aan het stadsbestuur als toegift op de pachtsom een steur van zes of acht voet moest leveren.
Een eigenaardig bewijs voor de betrekkingen met verre landen is het, dat de stad in 1447 uit Lissabon twee leeuwen ten geschenke ontving, die "aldaer onderholden en de voele jonghen worpen in den leewentorren". Een "lewenwaere" verzorgde ze. Later deed Kampen er op haar beurt eenige aan Lübeck cadeau. Een Kamper koopman van dien tijd, Bernt Morre, leverde aan den Franschen koning Lodewijk XI, die er ongewone liefhebberijen op nahield, kleine roofdieren, welke hij uit Noorwegen aanvoerde.
Omstreeks 1500 trokken zich echter wolken boven de stad samen. De IJsel werd armer aan water en de monden der rivier verzandden aan de zeezijde. Wel poogde men het vaarwater te verbeteren, o. a. door het gebruik van baggermolens, maar afdoende verbetering werd niet bereikt. Drie eeuwen lang bleef de toestand van den waterweg naar zee en naar binnen zorg geven. Deze toestand was een der voornaamste oorzaken van den achteruitgang der stad. Hierbij kwam, dat na 1500 om de Oostzee voortdurend strijd was; de Hanze zakte toen ineen. Binnenlandsche strijd kwam daarbij: het was de tijd van den onrustigen Karel van Gelre en zijn beruchten helper Maarten van Rossum.
Het laatste deel van de regeering van Karel V bracht weer rust en ook meer welvaart. De strijd om het geloof was echter ook in Kampen uitgebroken. Wederdoopersche vrouwen werden van de IJselbrug in den IJsel gejustificeerd, zooals men dat toen noemde. Ook de brandstapel heeft er gerookt.
Twee dienaren van de kunst uit dien tijd verdienen vermelding. De eerste is de bekwame schilder ERNST MAELER, wiens in 1552 voltooide Laatste Oordeel nog altijd in de Schepenzaal van het oude Raadhuis hangt. De tweede is de "prins der klokgieters", GEERT VAN WOU, wiens gietsel in eenige Kamper torens te vinden is en verder nog in menigen kerktoren in en buiten ons land. Een eeuw later treffen we weer twee bekende geelgieters aan, n.l. HENDRICK WOLTERSZ. WEGEWAERT en KILIAEN WEGEWAERT.
De Italiaan Guicciardini, die in de 16e eeuw een beschrijving der Nederlanden gaf, noemt Kampen "een seer treffelijcke, groote, ende schoone stadt ", gelegen aan den IJsel, "ghelijck een hantboghe, de pese zijnde de riviere, die daer breedt is .... "
Maar de 80-jarige oorlog begon. In 1572 verscheen graaf Willem van den Bergh met een Nassausch leger voor de stad, die hij in naam van den Prins van Oranje opeischte; na een kort beleg moest men zich overgeven. Veel hadden de burgers van de vreemde bezetting te lijden; toen echter eenigen tijd later Don Frederik, Alva's zoon, naar de IJselstreek oprukte, verlieten de Nassausche soldaten de stad. Kampen werd echter genoodzaakt Spaansch garnizoen te ontvangen.
In 1578 kwam er verandering. Rennenberg besloot toen de IJselsteden aan den Spaanschen landvoogd Don Jan te ontnemen. Zoo begon een tweede beleg, waarbij de belegerden zoo in nood geraakten, dat ze het zilverwerk van de stad lieten omsmelten om er noodmunten van te maken. Nadat Rennenberg bres geschoten had, gaf de stad zich over. Voor de Katholieken begon nu een moeilijke tijd; de kerken hadden een beeldenstorm te verduren en de kloosterlingen werden verjaagd. Gelukkig werd na 1600 het oorlogsgevaar steeds geringer. In de dagen van den Munsterschen vrede was de toestand zoo gunstig, dat men zich de weelde veroorloofde een toren te bouwen, niet bij een kerkgebouw behoorende, maar alleen als sieraad der stad bedoeld, en voorzien van een fraai carillon.
VINGBOONS bouwde dezen toren, nu de Nieuwe toren genoemd, HEMONY zorgde voor het klokkenspel.
FRANCISCUS MARTINIUS bezong toen in de Camper Lof zijn geboortestad. In den trant van Huygens prees hij de kunstige IJselbrug, "de schoonste Brugh van Nederlants rivieren". Eenigen tijd later wijdde ROELOF WANINGH in zijn Geestelycke Cruythof (1651) vele regelen aan Kampen, prijzende de deugden
"Dier keyzerlyke stadt, aan Drusi grift gelegen,
Seer konstelijk gesticht, bedauwt met gulden regen .... "
Het Kampen van die dagen is vastgelegd door het penseel van HENDRIK AVERCAMP, anders genoemd de Stomme van Campen, wiens schitterend wintergezicht op de stad, met een bewegende menigte op het ijs op den voorgrond, nog een sieraad is van de burgemeesterskamer ten stadhuize.
In het rampjaar 1672 bezetten de Franschen Kampen. De stad werd door dit garnizoen geducht lastig gevallen. Tal van ingezetenen verdwenen tijdelijk of voorgoed. In 1675 klaagde men er over, dat 600 huizen geabandonneerd waren en de helft daarvan onbewoonbaar was. Een deel van die huizen werd weggebroken; de open ruimte werd beplant met boomen en kreeg zoo den naam Plantage. Op deze plek staat nu de overdekte botermarkt.
In het laatst der 17e eeuw vestigden zich verschillende gevluchte Fransche Hugenoten in Kampen; ze brachten er een reeds gevestigde industrie tot grooten bloei, de fabricage van trijp, een weefsel van wol of katoen, met een bekleeding van mohair of geitenwol. In 1694 werd aan ABRAHAM GALLé vergund een trijpfabriek op te richten, onverminderd de rechten van anderen, die dat bedrijf reeds uitoefenden en onder verplichting om binnen een half jaar 25 à 30 weefgetouwen regelmatig werk te geven. Haar besten tijd beleefde deze tak van nijverheid in het midden der 18e eeuw, toen er ongeveer 600 trijpwevers waren.
In de 18e eeuw leefde Kampen haar leven van rustige provinciestad, middelpunt eener weiderijke omgeving, waar ook de regentenheerschappij van die eeuw soms hare gebreken toonde. Wel voelde men nu en dan de deining der groote gebeurtenissen op politiek en maatschappelijk gebied.
De Patriottentijd bracht meer beroering. Een patriotsch exercitiegenootschap werd in 1784 opgericht, het heette "Voor Vrijheid en Eendragt" en oefende zich ijverig op den Zandberg in IJselmuiden. J.L. van Laar Mahuet, de donderpoëet, vervaardigde twee marschen, die na een zomeroefening met een aanspraak, ook in poëzie, aan den commandant werden overhandigd. Aan dat dichtstuk ontleenen we deze geestdriftige regelen:
"Houd moed - o Bato's kroost - verwin of sterf als Belgen,
Bewaart en speer en hoed, zijt Fiere Bato's telgen,
Vertrouw op Neerlands God, als Christ en Patriot,
Strijd voor uw Vaderland en fnuijkt het Slavenrot" .
Twee vaandels, met een vrijheidsbeeld getooid, werden in 1786 uitgereikt. Maar toen de troepen van Willem V in Hattem, waar Daendels de leider der anti-stadhouderlijke partij was, de orde herstelden, was het met het Kamper vrijkorps, dat nagenoeg niets gedaan had om de partijgenooten in Hattem te helpen, spoedig gedaan. Zonder verzet werd het in 1787 door de stedelijke regeering ontbonden.
Een bekend Kampenaar uit Napoleons dagen is de vice-admiraal JAN WILLEM DE WINTER, leider van onze vloot in den zeeslag bij Kamperduin, waar hij door de Engelschen geslagen en gevangen genomen werd. Hij overleed in 1812 te Parijs. Negen jaar later werd zijn hart bijgezet in de Bovenkerk te Kampen, waar reeds in 1813 een eenvoudig monumentje was opgericht.
In den avond van 13 November 1813 bracht een afdeeling Kozakken een kort bezoek aan de door het Fransche garnizoen reeds verlaten stad. Men meende, dat het uur der bevrijding gekomen was, maar tijdens den dankstond ter gelegenheid van dit heuglijk feit rukte een Fransche krijgsmacht Kampen weer binnen en bracht de stad in staat van verdediging. Den 20en November verschenen de Kozakken echter opnieuw aan de overzijde van den IJsel. De burgerij opende de Vischpoort, die voor de IJselbrug was gelegen. De held van den dag was de schoorsteenveger Benvenuti, die de openstaande klapbrug sloot en zoo aan de Kozakken gelegenheid gaf om de stad te bezetten. Kampen was nu inderdaad vrij!
Foto: Oude gevel in de Graafschap (het huis met de Dolfijnen)
Een bezoeker van 1821 vond Kampen nog binnen hare vestingwallen liggen, die hij fraai met boomen beplant noemt; omstreeks 1840 zijn ze opgeruimd. Hij wandelde langs de rivier, die, zooals hij zegt, "schoone gezigten oplevert, zoo op de over dezelve liggende landerijen, als op de haven en de bijzonder schoone IJsselbrug, die 723 Rijnlandsche voeten lang (d.i. 227 M.) en 20 voeten breed is, rustende op acht zoogenaamde jukken van zwaar paalwerk".
Een belangrijk ding was het, dat de weg naar zee in dezen tijd zeer veel verbeterde. In het laatst der 18e eeuw was de waterhoeveelheid van den IJsel vermeerderd door een betere verdeeling van het Rijnwater op de splitsingspunten boven Arnhem. In 1826 werden aan den IJselmond de 2500 M. lange Ketelkribben gelegd, die in 1839 met 900 M. werden verlengd en in 1869 met 800 M. Door vernauwing van het rivierbed en indamming der zijarmen werd de uit schuring van het Keteldiep bevorderd en de vaargeul op peil gehouden.
Deze werken kwamen tot stand, toen het stoombootverkeer zich op onze rivieren begon te ontwikkelen. In 1824 was de eerste stoomboot, in Rotterdam gebouwd, den Rijn opgevaren tot Bacharach. In 1837 werden op dezelfde Rotterdamsche werf, drie booten gebouwd voor de juist gestichte Rijn- en IJsel Stoomboot Maatschappij, die een dienst begon van Amsterdam over Kampen naar den Rijn. Ook het verkeer over zee begon weer op te leven; men voer op Hull en Londen, Hamburg en St. Petersburg. In 1847 werden b.v. 53 zeeschepen ingeklaard, terwijl er 48 uitvoeren.
Veel gegroeid in inwonertal was Kampen niet; in 1840 telde het 9000 ingezetenen. De trijpindustrie verkeerde in verval; in 1843 waren er nog 3 trijpfabrieken met 50 getouwen en 1 trijpdruk- en pletterij. In 1890 werd de laatste weverij, die van de gebroeders Bosch, opgeheven. Een nieuwe industrie was echter in opkomst. In 1839 waren er in Kampen 4 "tabaksfabrijkanten", I.S. Stibbe, de firma Fels en Van Spangen, G. Hendriks en J. G. van Riemsdijk. Nu begon men zich op de vervaardiging van sigaren toe te leggen. In 1845 was er één sigarenfabriek, die van de firma Leemkuhle, welke Duitsche arbeiders had meegebracht om haar bedrijf te beginnen. Vooral door de energie van W.G. BOELE SR., die uit de kringen der vroegere wevers werkkrachten verkreeg, kwam de nieuwe industrie tot grooten bloei, ook door verzending naar het buitenland. Ze groeide zoozeer, dat in 1910 26 sigarenfabrieken in Kampen waren.
In dit milieu van een welvarende burgerij ontwikkelde zich een opgewekt geestelijk leven, zooals men dat wel vaker aantreft in provinciale centra. De uitingen en werken van deze plaatselijke vernuften zijn vaak door historici, ook kunsthistorici, die te veel naar Holland en de groote steden keken, niet genoeg gewaardeerd. We noemen J. VAN WIJK Rz., den leider van een instituut met een uitstekenden naam, schrijver van een groot geografisch woordenboek. Verder JURRIAAN MOULIN, den schrijver der Historische Kamper Kronyk. Hij was Shakespearevertaler en redacteur van de Kamper Courant.
"Geestig blaadje, dat zoo vaardig
's Lands gebreken kennen doet".
Dan moeten CHRIS en HENDRIK JAN HEIN genoemd worden, twee gebroeders, waarvan de eerste Drentsche en Achterhoeksche landschappen schilderde en de tweede voortreffelijke stillevens. Een kunstbroeder was J.J. FELS, aan wien we verschillende stadsgezichten te danken hebben; bovendien was hij de schrijver van de Kamper Stukjes, waarin op rijm zijn gezet de spreekwoordelijke staaltjes van onnoozelheid, die op rekening staan van Kamper burgers.
Foto: Uit vroegere dagen: Parade op de Zandberg (Instructie-Bataljon)
Onder het burgemeesterschap van JHR. H.A. WTTEWAALL VAN STOETWEGEN (1841-1866) vielen er nog een paar dingen voor, die van blijvend belang waren.
Bij Koninklijk Besluit van zo Nov. 1850 werd het Instructie-Bataljon opgericht, dat jongelieden zou opleiden voor onder-officier bij de infanterie. Men begon met 180 manschappen. De eerste jongeman, die zich verbond, was A. Luymes, in 1886 gepensionneerd als generaal-majoor bij het Indische leger. Toen het gouden feest dezer instelling in 1900 werd gevierd, had het 17000 vrijwilligers voor den dienst bekwaamd. De feestredenaar, luitenant-kolonel Koolemans Beynen, sprak toen van een forschen eik! Maar de tijden veranderden; op 1 October 1924 is het Instructie-Bataljon opgeheven. De tijd moet leeren, of dit een verbetering is geweest. In 1877 kreeg Kampen den Hoofdcursus, dienende tot opleiding voor officier, welke inrichting in 1923 naar Breda werd overgeplaatst.
In 1854 besloot de Synode der toenmalige Christ. Geref. kerk tot oprichting van een Theologische School te Kampen. Deze stichting, die bij haar opening in hetzelfde jaar op zeer bescheiden voet was ingericht, groeide langzamerhand tot een centrum van theologische studie.
Den 10en Mei 1865 verkeerde Kampen in feestelijke stemming. De aansluiting aan het spoorwegnet, dat langs Zwolle naar het Noorden werd doorgetrokken, was voltooid, en de eerste trein uit Zwolle stoomde binnen; volgens den nauwkeurigen berichtgever van deze gebeurtenis had deze zijn eerste reis in 14 minuten en eenige seconden gedaan. Die aansluiting beteekende het begin van een nieuwe periode, welke ook werd ingeleid door de oprichting van een H.B.S. (1868), die in 1883 met het gemeentelijk Gymnasium, sedert 1847 opvolgster der oude Latijnsche scholen, in een nieuw, ruim gebouw onder dak werd gebracht. Omstreeks 1880 mocht men zeggen, dat Kampen reden had, tevreden te zijn. De inkomsten overtroffen de uitgaven, dank zij de toenemende baten van het Kamper Eiland. De houten IJselbrug werd in 1877 vervangen door
een monumentale ijzeren brug. Hoofdelijke omslag werd niet geheven. Menigeen vestigde zich in de stad, waar het leven goedkoop en gezellig was, waar het stadsbeeld een heel eigen cachet had en het landschapsbeeld van weiden en hoog geboomte verlevendigd werd door de breede, zich vertakkende rivier. Het inwonergetal groeide van 9000 (in 1840) tot 18000 (in 1900).
Wat de industrie betreft, was het een ding van belang, dat zich in het laatste der 19e eeuw een nieuwe tak van nijverheid ontwikkelde: de snelgroeiende emaillefabrieken der firma BERK, die reeds in 1910 500 arbeiders telden. Ook de fabricage van meubels, magnesium en zeep kwam tot bloei, door de veerijke omgeving werd de zuivelindustrie van belang, die zich vooral toelegde op de export van gecondenseerde melk en andere melkproducten. Het oude drukkersbedrijf bleef Kampen trouw. Oud, want reeds in de 16e eeuw was PETER WARNERS b.v. een bekend drukker; in de 18e en de eerste helft der 19e eeuw waren AEGIDIUS VALCKENIER en K. en L. VAN HULST bekende namen. Later werd J.H. KOK een drukkersfirma van beteekenis.
Overzien we de laatste 20 jaren stadsgeschiedenis, dan merken we op velerlei gebied verandering. Na een tijd van groote zuinigheid in het gemeentelijk beheer, die den financieelen toestand van thans gezond heeft gemaakt, kwam er een tijd, dat er uitgegeven moest worden, voor nuttige of noodige dingen. Toch gelukte het, door voorzichtig beheer, de crisisschulden spoedig af te betalen en den ingevoerden Hoofdelijken omslag voor 1924 met 30% te verminderen.
Foto: Burgwal en Vloeddijk
Kampens burgerij weet haar verleden te eeren! Het kostbare oude archief wordt met zorg bewaard. De oude gebouwen, monumenten uit vroeger eeuwen, worden in stand gehouden; het gemeentebestuur geeft in dat opzicht een goed voorbeeld. Een verblijdend teeken van belangstelling in de historie der stad is de oprichting van de Stichting Campen (1918). die zich ten doel stelt de bevordering der kennis van het heden en verleden van Kampen en omstreken. Ze opende haar interessant Museum in 1920 in hetzelfde Gotische huis, waar de Openbare Leeszaal en Bibliotheek gevestigd werd.
Kampen ziet ook vooruit! De afsluiting en droogmaking der Zuiderzee opent een nieuw vergezicht. Niet alleen een vergrooting van marktgebied, maar ook een nieuwe aanknooping van water- en landwegen bij de stad en daardoor een belangrijke verbetering van hare verkeersligging.
Het gemeentebestuur en de nijveren van Kampen zijn bereid, van de natuurlijke voordeelen, die Kampen biedt als plaats van vestiging niet alleen, maar ook als plaats van bedrijf, ten volle partij te trekken. Haar uitstekende ligging aan een diep vaarwater, de aanwezigheid van een rustige arbeidersbevolking, de gemoedelijkheid van omgang bij haar burgers, waar eenvoud van leven verbonden wordt gevonden met zin voor traditie en soliditeit in zaken - dat alles mag zonder schroom vermeld worden. Gelegen te midden van een rivierlandschap, frisch en ongerept - niet, zooals in Holland vaak, vervuild en bedorven - in de onmiddellijke nabijheid van een der mooiste Veluweranden, wijst Kampen niet alleen op haar schitterend middeleeuwsch verleden, maar ook op haar heden, dat beloften inhoudt voor de toekomst.
H.J. Moerman
Arent to Boecop, de kroniekschrijver van Kampen, schrijft ergens, dat hij in de archieven van zijn vaderstad vergeefs gezocht had naar een bericht over het ontstaan van de stad Kampen. Deze woorden zou men nog kunnen herhalen. Wel is er een brief van 1227, die over een vischwater bij Kampen spreekt, maar het officieele stuk, dat van Kampen een stad maakte, de stadbrief, die in zooveel oude steden met zorg bewaard werd tot den huidigen dag, is reeds sedert langen tijd verloren gegaan. Toch mag men vermoeden, dat de landsheer, de bisschop van Utrecht, dit stadrecht omstreeks 1240 verleend heeft.
Het merkwaardige is, dat reeds eenige jaren later - zoo snel is blijkbaar de opkomst der nieuwe stad geweest - Kampen een zeehaven blijkt te zijn van beteekenis. Terwijl Tiel en Urecht als handelsplaats naar den achtergrond schoven, kwamen de IJselsteden naar voren, Kampen het meest. De landen om de Oostzee waren juist in opkomst; men haalde daar, wat het Noorden schonk: visch, koren, hout, pelswerk, men bracht er waren uit deze en Zuidelijker gelegen streken, zooals zout, wijn en laken. Vooral de landstreek aan weerszijden van de Sont trok veel vreemden, het eerst visschers, want de rijkdom aan haring was hier toen fabelachtig. Kampen speelde daar reeds in de 13e eeuw een belangrijke rol. Het had er 's zomers een heele nederzetting, waar een "voogd" leider en ook vertegenwoordiger der stad was. In het museum van de Zweedsche stad Lund ziet men een metalen grafplaat, afkomstig uit de oude kerk van Skanör, met dit opschrift:
Hier leghet Diederic Brant van Campen, die staerf up den 7 dach in Piet-maent (= Augustus) Ao.Di. 1368. Bid over de ziele.
Zoo begrijpt men de oude uitspraak, dat Kampen uit Schonen is gebouwd - want Schonen is de naam voor dit deel van Zuid-Zweden. Die Schonensche handel maakte de Kampenaren tot vrachtvaarders langs de kusten van een groot deel van West-Europa. In de 14e en 15e eeuw kwam men in de Oostzee tot Reval, Zuidwaarts zeilde men naar de wijnstreek om Bordeaux en naar Spanje. Maar de schippers staken ook over naar Engeland en voeren den Rijn op tot Keulen. Vaak hadden ze vracht van de kooplieden in het machtige Brugge; hier werden hun schepen 's winters wel opgelegd, om 's zomers weer uit te varen.
In 1416 had Kampen 120 schepen, die zooals men toen zei, "buten duynen" voeren; de grootte van de stad moet men echter met middeleeuwsche maat meten; zij had niet meer dan 12000 inwoners.
Foto: De Rooms-Katholieke kerk
De aandacht der stadsregeering was voortdurend gevestigd op de handelsbelangen der stad; de burgemeesters waren veelal bekwame en veelbereisde mannen, die onderhandelden met vreemde vorsten en met Lübeck en andere steden van den stedenbond der Hanze. Kampen zelf is niet altijd Hanzestad geweest en heeft zelfs meermalen tegenover de Hanze een eigen politiek gevoerd; eerst van 1441 af is Kampen een volgzaam lid van den bond.
De bloeiende handel bracht welvaart, die zich manifesteerde in den bouw van een monumentaal raadhuis en van eenige kerken; ook van fraaie koopmanshuizen, in wier gevels de invloed op te merken valt van Vlaanderen. In de 15e eeuw wordt het nog bestaande Gotische huis opgetrokken, "het laatste zichtbare teeken van Kampens grootheid op handelsgebied in de Middeleeuwen".
Talrijke kloosters herbergde de stad binnen hare muren, b.v. het Franciscaner klooster, waarvan het kerkgebouw als Broerkerk nog bestaat. Buiten de poorten vond men in Brunnepe het rijke jufferenklooster Johannes de Dooper, dat een tijdlang 120 nonnen telde; aan de overzijde der rivier stond op den Zonneberg in Mastenbroek een Karthuizer klooster. Verder moeten nog genoemd worden de vele stichtingen en organisaties, die zich belastten met armenzorg, steun aan ouden van dagen en ook zielszorg; dat waren de gasthuizen, de z.g. vergaderingen en de memoriën of broederschappen.
In denzelfden tijd verwierf Kampen zich een kostbaar bezit in het Kamper Eiland. Toen n.l. Mastenbroek, het moeras tusschen IJsel en Zwarte Water in 1364 verdeeld werd onder de omliggende marken, kreeg Kampen als aandeel de eilanden tusschen de deltaärmen van den IJsel, "mit alle dye anwassen van dien" . Juist door deze aanwassen is genoemd bezit voortdurend in beteekenis gestegen. Schat men de grootte in de 14e eeuw op ongeveer 550 H.A., thans bedraagt de oppervlakte meer dan 3600 H.A.
Verder vertier bracht de nijverheid, in het bijzonder de laken- en de bierbrouwerij. De visscherij op den IJsel was niet zonder beteekenis. De befaamde steuren - die aan de Kampenaren hun bijnaam bezorgden - werden veel gevangen. Bij de verpachting van het vischwater in de 14e eeuw werd veelal bedongen, dat de pachter aan het stadsbestuur als toegift op de pachtsom een steur van zes of acht voet moest leveren.
Een eigenaardig bewijs voor de betrekkingen met verre landen is het, dat de stad in 1447 uit Lissabon twee leeuwen ten geschenke ontving, die "aldaer onderholden en de voele jonghen worpen in den leewentorren". Een "lewenwaere" verzorgde ze. Later deed Kampen er op haar beurt eenige aan Lübeck cadeau. Een Kamper koopman van dien tijd, Bernt Morre, leverde aan den Franschen koning Lodewijk XI, die er ongewone liefhebberijen op nahield, kleine roofdieren, welke hij uit Noorwegen aanvoerde.
Omstreeks 1500 trokken zich echter wolken boven de stad samen. De IJsel werd armer aan water en de monden der rivier verzandden aan de zeezijde. Wel poogde men het vaarwater te verbeteren, o. a. door het gebruik van baggermolens, maar afdoende verbetering werd niet bereikt. Drie eeuwen lang bleef de toestand van den waterweg naar zee en naar binnen zorg geven. Deze toestand was een der voornaamste oorzaken van den achteruitgang der stad. Hierbij kwam, dat na 1500 om de Oostzee voortdurend strijd was; de Hanze zakte toen ineen. Binnenlandsche strijd kwam daarbij: het was de tijd van den onrustigen Karel van Gelre en zijn beruchten helper Maarten van Rossum.
Het laatste deel van de regeering van Karel V bracht weer rust en ook meer welvaart. De strijd om het geloof was echter ook in Kampen uitgebroken. Wederdoopersche vrouwen werden van de IJselbrug in den IJsel gejustificeerd, zooals men dat toen noemde. Ook de brandstapel heeft er gerookt.
Twee dienaren van de kunst uit dien tijd verdienen vermelding. De eerste is de bekwame schilder ERNST MAELER, wiens in 1552 voltooide Laatste Oordeel nog altijd in de Schepenzaal van het oude Raadhuis hangt. De tweede is de "prins der klokgieters", GEERT VAN WOU, wiens gietsel in eenige Kamper torens te vinden is en verder nog in menigen kerktoren in en buiten ons land. Een eeuw later treffen we weer twee bekende geelgieters aan, n.l. HENDRICK WOLTERSZ. WEGEWAERT en KILIAEN WEGEWAERT.
De Italiaan Guicciardini, die in de 16e eeuw een beschrijving der Nederlanden gaf, noemt Kampen "een seer treffelijcke, groote, ende schoone stadt ", gelegen aan den IJsel, "ghelijck een hantboghe, de pese zijnde de riviere, die daer breedt is .... "
Maar de 80-jarige oorlog begon. In 1572 verscheen graaf Willem van den Bergh met een Nassausch leger voor de stad, die hij in naam van den Prins van Oranje opeischte; na een kort beleg moest men zich overgeven. Veel hadden de burgers van de vreemde bezetting te lijden; toen echter eenigen tijd later Don Frederik, Alva's zoon, naar de IJselstreek oprukte, verlieten de Nassausche soldaten de stad. Kampen werd echter genoodzaakt Spaansch garnizoen te ontvangen.
In 1578 kwam er verandering. Rennenberg besloot toen de IJselsteden aan den Spaanschen landvoogd Don Jan te ontnemen. Zoo begon een tweede beleg, waarbij de belegerden zoo in nood geraakten, dat ze het zilverwerk van de stad lieten omsmelten om er noodmunten van te maken. Nadat Rennenberg bres geschoten had, gaf de stad zich over. Voor de Katholieken begon nu een moeilijke tijd; de kerken hadden een beeldenstorm te verduren en de kloosterlingen werden verjaagd. Gelukkig werd na 1600 het oorlogsgevaar steeds geringer. In de dagen van den Munsterschen vrede was de toestand zoo gunstig, dat men zich de weelde veroorloofde een toren te bouwen, niet bij een kerkgebouw behoorende, maar alleen als sieraad der stad bedoeld, en voorzien van een fraai carillon.
VINGBOONS bouwde dezen toren, nu de Nieuwe toren genoemd, HEMONY zorgde voor het klokkenspel.
FRANCISCUS MARTINIUS bezong toen in de Camper Lof zijn geboortestad. In den trant van Huygens prees hij de kunstige IJselbrug, "de schoonste Brugh van Nederlants rivieren". Eenigen tijd later wijdde ROELOF WANINGH in zijn Geestelycke Cruythof (1651) vele regelen aan Kampen, prijzende de deugden
"Dier keyzerlyke stadt, aan Drusi grift gelegen,
Seer konstelijk gesticht, bedauwt met gulden regen .... "
Het Kampen van die dagen is vastgelegd door het penseel van HENDRIK AVERCAMP, anders genoemd de Stomme van Campen, wiens schitterend wintergezicht op de stad, met een bewegende menigte op het ijs op den voorgrond, nog een sieraad is van de burgemeesterskamer ten stadhuize.
In het rampjaar 1672 bezetten de Franschen Kampen. De stad werd door dit garnizoen geducht lastig gevallen. Tal van ingezetenen verdwenen tijdelijk of voorgoed. In 1675 klaagde men er over, dat 600 huizen geabandonneerd waren en de helft daarvan onbewoonbaar was. Een deel van die huizen werd weggebroken; de open ruimte werd beplant met boomen en kreeg zoo den naam Plantage. Op deze plek staat nu de overdekte botermarkt.
In het laatst der 17e eeuw vestigden zich verschillende gevluchte Fransche Hugenoten in Kampen; ze brachten er een reeds gevestigde industrie tot grooten bloei, de fabricage van trijp, een weefsel van wol of katoen, met een bekleeding van mohair of geitenwol. In 1694 werd aan ABRAHAM GALLé vergund een trijpfabriek op te richten, onverminderd de rechten van anderen, die dat bedrijf reeds uitoefenden en onder verplichting om binnen een half jaar 25 à 30 weefgetouwen regelmatig werk te geven. Haar besten tijd beleefde deze tak van nijverheid in het midden der 18e eeuw, toen er ongeveer 600 trijpwevers waren.
In de 18e eeuw leefde Kampen haar leven van rustige provinciestad, middelpunt eener weiderijke omgeving, waar ook de regentenheerschappij van die eeuw soms hare gebreken toonde. Wel voelde men nu en dan de deining der groote gebeurtenissen op politiek en maatschappelijk gebied.
De Patriottentijd bracht meer beroering. Een patriotsch exercitiegenootschap werd in 1784 opgericht, het heette "Voor Vrijheid en Eendragt" en oefende zich ijverig op den Zandberg in IJselmuiden. J.L. van Laar Mahuet, de donderpoëet, vervaardigde twee marschen, die na een zomeroefening met een aanspraak, ook in poëzie, aan den commandant werden overhandigd. Aan dat dichtstuk ontleenen we deze geestdriftige regelen:
"Houd moed - o Bato's kroost - verwin of sterf als Belgen,
Bewaart en speer en hoed, zijt Fiere Bato's telgen,
Vertrouw op Neerlands God, als Christ en Patriot,
Strijd voor uw Vaderland en fnuijkt het Slavenrot" .
Twee vaandels, met een vrijheidsbeeld getooid, werden in 1786 uitgereikt. Maar toen de troepen van Willem V in Hattem, waar Daendels de leider der anti-stadhouderlijke partij was, de orde herstelden, was het met het Kamper vrijkorps, dat nagenoeg niets gedaan had om de partijgenooten in Hattem te helpen, spoedig gedaan. Zonder verzet werd het in 1787 door de stedelijke regeering ontbonden.
Een bekend Kampenaar uit Napoleons dagen is de vice-admiraal JAN WILLEM DE WINTER, leider van onze vloot in den zeeslag bij Kamperduin, waar hij door de Engelschen geslagen en gevangen genomen werd. Hij overleed in 1812 te Parijs. Negen jaar later werd zijn hart bijgezet in de Bovenkerk te Kampen, waar reeds in 1813 een eenvoudig monumentje was opgericht.
In den avond van 13 November 1813 bracht een afdeeling Kozakken een kort bezoek aan de door het Fransche garnizoen reeds verlaten stad. Men meende, dat het uur der bevrijding gekomen was, maar tijdens den dankstond ter gelegenheid van dit heuglijk feit rukte een Fransche krijgsmacht Kampen weer binnen en bracht de stad in staat van verdediging. Den 20en November verschenen de Kozakken echter opnieuw aan de overzijde van den IJsel. De burgerij opende de Vischpoort, die voor de IJselbrug was gelegen. De held van den dag was de schoorsteenveger Benvenuti, die de openstaande klapbrug sloot en zoo aan de Kozakken gelegenheid gaf om de stad te bezetten. Kampen was nu inderdaad vrij!
Foto: Oude gevel in de Graafschap (het huis met de Dolfijnen)
Een bezoeker van 1821 vond Kampen nog binnen hare vestingwallen liggen, die hij fraai met boomen beplant noemt; omstreeks 1840 zijn ze opgeruimd. Hij wandelde langs de rivier, die, zooals hij zegt, "schoone gezigten oplevert, zoo op de over dezelve liggende landerijen, als op de haven en de bijzonder schoone IJsselbrug, die 723 Rijnlandsche voeten lang (d.i. 227 M.) en 20 voeten breed is, rustende op acht zoogenaamde jukken van zwaar paalwerk".
Een belangrijk ding was het, dat de weg naar zee in dezen tijd zeer veel verbeterde. In het laatst der 18e eeuw was de waterhoeveelheid van den IJsel vermeerderd door een betere verdeeling van het Rijnwater op de splitsingspunten boven Arnhem. In 1826 werden aan den IJselmond de 2500 M. lange Ketelkribben gelegd, die in 1839 met 900 M. werden verlengd en in 1869 met 800 M. Door vernauwing van het rivierbed en indamming der zijarmen werd de uit schuring van het Keteldiep bevorderd en de vaargeul op peil gehouden.
Deze werken kwamen tot stand, toen het stoombootverkeer zich op onze rivieren begon te ontwikkelen. In 1824 was de eerste stoomboot, in Rotterdam gebouwd, den Rijn opgevaren tot Bacharach. In 1837 werden op dezelfde Rotterdamsche werf, drie booten gebouwd voor de juist gestichte Rijn- en IJsel Stoomboot Maatschappij, die een dienst begon van Amsterdam over Kampen naar den Rijn. Ook het verkeer over zee begon weer op te leven; men voer op Hull en Londen, Hamburg en St. Petersburg. In 1847 werden b.v. 53 zeeschepen ingeklaard, terwijl er 48 uitvoeren.
Veel gegroeid in inwonertal was Kampen niet; in 1840 telde het 9000 ingezetenen. De trijpindustrie verkeerde in verval; in 1843 waren er nog 3 trijpfabrieken met 50 getouwen en 1 trijpdruk- en pletterij. In 1890 werd de laatste weverij, die van de gebroeders Bosch, opgeheven. Een nieuwe industrie was echter in opkomst. In 1839 waren er in Kampen 4 "tabaksfabrijkanten", I.S. Stibbe, de firma Fels en Van Spangen, G. Hendriks en J. G. van Riemsdijk. Nu begon men zich op de vervaardiging van sigaren toe te leggen. In 1845 was er één sigarenfabriek, die van de firma Leemkuhle, welke Duitsche arbeiders had meegebracht om haar bedrijf te beginnen. Vooral door de energie van W.G. BOELE SR., die uit de kringen der vroegere wevers werkkrachten verkreeg, kwam de nieuwe industrie tot grooten bloei, ook door verzending naar het buitenland. Ze groeide zoozeer, dat in 1910 26 sigarenfabrieken in Kampen waren.
In dit milieu van een welvarende burgerij ontwikkelde zich een opgewekt geestelijk leven, zooals men dat wel vaker aantreft in provinciale centra. De uitingen en werken van deze plaatselijke vernuften zijn vaak door historici, ook kunsthistorici, die te veel naar Holland en de groote steden keken, niet genoeg gewaardeerd. We noemen J. VAN WIJK Rz., den leider van een instituut met een uitstekenden naam, schrijver van een groot geografisch woordenboek. Verder JURRIAAN MOULIN, den schrijver der Historische Kamper Kronyk. Hij was Shakespearevertaler en redacteur van de Kamper Courant.
"Geestig blaadje, dat zoo vaardig
's Lands gebreken kennen doet".
Dan moeten CHRIS en HENDRIK JAN HEIN genoemd worden, twee gebroeders, waarvan de eerste Drentsche en Achterhoeksche landschappen schilderde en de tweede voortreffelijke stillevens. Een kunstbroeder was J.J. FELS, aan wien we verschillende stadsgezichten te danken hebben; bovendien was hij de schrijver van de Kamper Stukjes, waarin op rijm zijn gezet de spreekwoordelijke staaltjes van onnoozelheid, die op rekening staan van Kamper burgers.
Foto: Uit vroegere dagen: Parade op de Zandberg (Instructie-Bataljon)
Onder het burgemeesterschap van JHR. H.A. WTTEWAALL VAN STOETWEGEN (1841-1866) vielen er nog een paar dingen voor, die van blijvend belang waren.
Bij Koninklijk Besluit van zo Nov. 1850 werd het Instructie-Bataljon opgericht, dat jongelieden zou opleiden voor onder-officier bij de infanterie. Men begon met 180 manschappen. De eerste jongeman, die zich verbond, was A. Luymes, in 1886 gepensionneerd als generaal-majoor bij het Indische leger. Toen het gouden feest dezer instelling in 1900 werd gevierd, had het 17000 vrijwilligers voor den dienst bekwaamd. De feestredenaar, luitenant-kolonel Koolemans Beynen, sprak toen van een forschen eik! Maar de tijden veranderden; op 1 October 1924 is het Instructie-Bataljon opgeheven. De tijd moet leeren, of dit een verbetering is geweest. In 1877 kreeg Kampen den Hoofdcursus, dienende tot opleiding voor officier, welke inrichting in 1923 naar Breda werd overgeplaatst.
In 1854 besloot de Synode der toenmalige Christ. Geref. kerk tot oprichting van een Theologische School te Kampen. Deze stichting, die bij haar opening in hetzelfde jaar op zeer bescheiden voet was ingericht, groeide langzamerhand tot een centrum van theologische studie.
Den 10en Mei 1865 verkeerde Kampen in feestelijke stemming. De aansluiting aan het spoorwegnet, dat langs Zwolle naar het Noorden werd doorgetrokken, was voltooid, en de eerste trein uit Zwolle stoomde binnen; volgens den nauwkeurigen berichtgever van deze gebeurtenis had deze zijn eerste reis in 14 minuten en eenige seconden gedaan. Die aansluiting beteekende het begin van een nieuwe periode, welke ook werd ingeleid door de oprichting van een H.B.S. (1868), die in 1883 met het gemeentelijk Gymnasium, sedert 1847 opvolgster der oude Latijnsche scholen, in een nieuw, ruim gebouw onder dak werd gebracht. Omstreeks 1880 mocht men zeggen, dat Kampen reden had, tevreden te zijn. De inkomsten overtroffen de uitgaven, dank zij de toenemende baten van het Kamper Eiland. De houten IJselbrug werd in 1877 vervangen door
een monumentale ijzeren brug. Hoofdelijke omslag werd niet geheven. Menigeen vestigde zich in de stad, waar het leven goedkoop en gezellig was, waar het stadsbeeld een heel eigen cachet had en het landschapsbeeld van weiden en hoog geboomte verlevendigd werd door de breede, zich vertakkende rivier. Het inwonergetal groeide van 9000 (in 1840) tot 18000 (in 1900).
Wat de industrie betreft, was het een ding van belang, dat zich in het laatste der 19e eeuw een nieuwe tak van nijverheid ontwikkelde: de snelgroeiende emaillefabrieken der firma BERK, die reeds in 1910 500 arbeiders telden. Ook de fabricage van meubels, magnesium en zeep kwam tot bloei, door de veerijke omgeving werd de zuivelindustrie van belang, die zich vooral toelegde op de export van gecondenseerde melk en andere melkproducten. Het oude drukkersbedrijf bleef Kampen trouw. Oud, want reeds in de 16e eeuw was PETER WARNERS b.v. een bekend drukker; in de 18e en de eerste helft der 19e eeuw waren AEGIDIUS VALCKENIER en K. en L. VAN HULST bekende namen. Later werd J.H. KOK een drukkersfirma van beteekenis.
Overzien we de laatste 20 jaren stadsgeschiedenis, dan merken we op velerlei gebied verandering. Na een tijd van groote zuinigheid in het gemeentelijk beheer, die den financieelen toestand van thans gezond heeft gemaakt, kwam er een tijd, dat er uitgegeven moest worden, voor nuttige of noodige dingen. Toch gelukte het, door voorzichtig beheer, de crisisschulden spoedig af te betalen en den ingevoerden Hoofdelijken omslag voor 1924 met 30% te verminderen.
Foto: Burgwal en Vloeddijk
Kampens burgerij weet haar verleden te eeren! Het kostbare oude archief wordt met zorg bewaard. De oude gebouwen, monumenten uit vroeger eeuwen, worden in stand gehouden; het gemeentebestuur geeft in dat opzicht een goed voorbeeld. Een verblijdend teeken van belangstelling in de historie der stad is de oprichting van de Stichting Campen (1918). die zich ten doel stelt de bevordering der kennis van het heden en verleden van Kampen en omstreken. Ze opende haar interessant Museum in 1920 in hetzelfde Gotische huis, waar de Openbare Leeszaal en Bibliotheek gevestigd werd.
Kampen ziet ook vooruit! De afsluiting en droogmaking der Zuiderzee opent een nieuw vergezicht. Niet alleen een vergrooting van marktgebied, maar ook een nieuwe aanknooping van water- en landwegen bij de stad en daardoor een belangrijke verbetering van hare verkeersligging.
Het gemeentebestuur en de nijveren van Kampen zijn bereid, van de natuurlijke voordeelen, die Kampen biedt als plaats van vestiging niet alleen, maar ook als plaats van bedrijf, ten volle partij te trekken. Haar uitstekende ligging aan een diep vaarwater, de aanwezigheid van een rustige arbeidersbevolking, de gemoedelijkheid van omgang bij haar burgers, waar eenvoud van leven verbonden wordt gevonden met zin voor traditie en soliditeit in zaken - dat alles mag zonder schroom vermeld worden. Gelegen te midden van een rivierlandschap, frisch en ongerept - niet, zooals in Holland vaak, vervuild en bedorven - in de onmiddellijke nabijheid van een der mooiste Veluweranden, wijst Kampen niet alleen op haar schitterend middeleeuwsch verleden, maar ook op haar heden, dat beloften inhoudt voor de toekomst.
H.J. Moerman
Kampen (1925): Bouwkundige monumenten
BOUWKUNDIGE MONUMENTEN.
Dat de Keizervrije Hanzestad Kampen, die in 1495 door Keizer Maximiliaan tot Keizerlijk vrije Rijksstad werd verheven en reeds vóór 1397 het recht van eigen Munt bezat, een merkwaardige geschiedenis moet hebben, is begrijpelijk. Immers, die oude handelssteden, veelal ontstaan op de hoogst gelegen plaatsen aan onze rivieren, hebben een "natuurlijke groei" gehad, welke dikwerf tot verrassend artistieke uitkomsten heeft geleid. Velen zullen zich herinneren, die oude marktpleinen en mooi zich buigende straten en grachten, waarvan door menigen artistieken gevel de waarde nog wordt verhoogd. Het schilderachtige silhouet van Kampen, dat vanaf den rechter IJsseloever het oog bekoort, wordt vooral sprekend door zijn torenspitsen en dan is het wel de sobere maar elegante piramidale spits van den Boventoren, met daaraan gebouwde Bovenkerk, die al spoedig de aandacht trekt.
De Bovenkerk, aan St. Nicolaas gewijd, is uit een bouwkundig oogpunt het merkwaardigste bouwwerk der stad en een der belangrijkste monumenten van ons land. Wanneer het oorspronkelijk kleine Romaansche kerkje, waaruit in den loop der eeuwen het grootsche gebouw van thans zich heeft ontwikkeld, op deze plek werd gesticht, is niet juist op te geven. Echter meent men aan de hand van verschillende stijlvormen en beschrijvingen de stichting van genoemd Romaansch kerkje te moeten stellen in de 11e eeuw. Met den bloei der stad nam natuurlijk het zielental toe. Gevolg daarvan was vergrooting der kerk. Dit geschiedde in verschillende eeuwen, dus door verschillende geslachten en iedere generatie drukte zich uit in den geest van haar tijd. Wij vinden aan het gebouw dan ook zoowel Romaansche als vroeg- en laat-gothieke-, aan 't koorhek Renaissance- en aan het orgel barokke stijlvormen. De Romaansche kerk werd ± 1345 vergroot. De meest belangrijke vergrooting geschiedde na 1369 in welk jaar schepenen en Raad der stad met den bouwmeester RUTGER MICHIELSZOON van Keulen een overeenkomst sloten. Deze geniale bouwmeester is het geweest, die, dank zij zijn opleiding door goedgeschoolde architecten in de Bouwhut van den Keulschen Dom, Kampen's verheven koorbeuk schiep. Dit juweel van gothieke architectuur te beschrijven laat ons bestek niet toe. Men ga het zien, zoowel in- als uitwendig en men verlustige zich in de weelderig geprofileerde van groefsteen opgetrokken pijlers, in de elegante muurcolonetten, waaruit zich buigend ontwikkelen de booglijnen van het met fresco's versierde netgewelf. Hoewel de koorbeuk zich boven kooromgang en kapellenkrans verheft, mist zij, en dat is merkwaardig, toch de luchtbogen, die aan de buitenzijde de zijwaartsche gewelfdruk zouden moeten opvangen. De bouwmeester heeft die lucht- of schraagbogen echter wel bedoeld te maken, dit blijkt uit de aan de buitenzijde aanwezig zijnde aanzetstukken. Welicht hebben de beperkte geldmiddelen het noodig gemaakt een minder kostbare oplossing te zoeken. En die vond de meester door in de koorbeuk, ter hoogte waar de kromme gewelfribben hare geboorte hebben, horizontale trekankers te doen aanbrengen. Hierdoor echter lijdt de heerlijke ruimtewerking van dit kunstwerk met zijn teergevoelige lijnen en subtielen schaduwval.
Het monument wordt inwendig bekroond door gemetselde kruis- en netgewelven, heeft vijf beuken of schepen, dwarsschip, twee portalen, koorbeuk, waaromheen kooromgang met kapellenkrans. Hiervan zijn het de portalen en de twee buitenste zijschepen, tusschen toren en transept, welke tot de laatste vergrooting behooren. In de 80er en 90er jaren der vorige eeuw werden koorbeuk en transeptgevels op initiatief van den kunstzinnigen predikant, tevens pres. kerkvoogd, A.G. VAN ANROOY, gerestaureerd door den architect I. GOSSCHALK van Amsterdam, met den vermaarden DR. P.J.H. CUYPERS als rijksadviseur. Zoo ver het gebouw uitwendig met kleine steentjes is bemetseld is dit een schending van omstreeks 1860. De toren, waarvan archiefbronnen melden, dat hij zou zijn rechtgezet, afgebroken en in de 17e eeuw herbouwd, bezit nog zijn oorspronkelijke gothieke muren. Op technische en constructieve gronden moet o.i. worden aangenomen, dat die archiefstukken een verkeerde voorstelling van zaken geven. De ranke torenspits werd in 1808 door den stadsarchitect ABR. MART. SORG er op aangebracht. De toren is in weerwil van zijn soberheid en eenvoud toch van een imposante werking. In de kerk vindt men, behalve de merkwaardige steenen zitbank in de koorbeuk, het met Renaissance-ornament besneden koorhek, de rijkgebeeldhouwde in kalksteen en vermoedelijk door Vlamingen vervaardigde preekstoel, de drie fraaie
Renaissance koperen lichtkronen, ook het beroemde in barokstijl opgetrokken orgel. - Voorts ziet men hier in de kapellenkrans achter het koor sierlijk gesmeede grafhekken en het laat-Romaansche steenen doopvont, terwijl achter in het midden van den kooromgang in 1909 een koperen gedenkplaat is aangebracht voor den "grössten
Glockenkunstler der Geschichte" GEERT VAN WOU, van Kampen, die hier ter stede dit kunstvak op zoo eervolle wijze uitoefende, aldaar overleed en op deze plaats werd te ruste gelegd 23 December 1527.
Foto: De Broederkerk
De Broederkerk is het eenige bouwwerk, hetwelk is overgebleven van het voormalige klooster der Franciscaners-minderbroeders, die het in de 15e eeuw in gebruik hadden. Dit klooster omvatte, behalve genoemde kerk, ook de gebouwen, welke hebben gestaan op de plaats waar wij nu de gehoorzaal, de school aan de Nieuwe Markt, de voorm. Latijnsche school, (hoek Nieuwe Markt-Nieuwstraat) en het Politiebureau aantreffen. Dit kerkgebouw, een merkwaardig overblijfsel van laat-Middeleeuwsche baksteenbouw, is wel sober van architectuur, maar die soberheid draagt in zich voornaamheid. - Dit Franciscaner klooster bestond reeds in 1325, maar door de zorgeloosheid der kloosterlingen brandden in 1473 de kloostergebouwen en ook de kerk af. - Nadat de broeders hadden beloofd te zullen leven naar den regel der observantie, steunde ook de stad finantieel den herbouw, waarmede reeds in 1473 een aanvang werd gemaakt. Echter werd die belofte niet nagekomen en het gevolg hiervan was, dat Paus Sixtus IV een onderzoek deed instellen, het klooster deed reorganiseeren en de schuldigen straffen. Na al deze moeilijkheden kon het klooster in 1480 opgenomen worden in de Keulsche provincie dezer orde. De bouw der kerk en andere gebouwen had plaats van 1473 tot 1490. Uitwendig zien wij aan het Oostelijk gedeelte - wat voor vergaderlokaal (het Broederhuis genaamd) dienst doet en waar nu het Burgerlijk Armbestuur is gevestigd - de spitsboog op vrij gelukkige wijze door half cirkelvormige houten ramen gevuld. Het eigenlijke kerkgebouw van thans (eigendom van en in gebruik bij de N.H. gemeente) heeft ook nog de oorspronkelijke spitsbogen der vensters, maar die zijn op onoordeelkundige wijze door ijzeren ramen met glas gevuld. Het Oostelijk deel van het oorspronkelijk kerkgebouw (aan de voorm. Botermarkt) bezit twee veelhoekige koorafsluitingen, waartusschen, wat zeldzaam voorkomt, op schilderachtige wijze de traptoren is aangebracht. De kerk bestaat uit twee evenhooge schepen (beuken), gescheiden door cirkelvormige pijlers met bladkapiteelen voorzien, waarop de bogen der steenen kruisgewelven haar oorsprong hebben Op de daknok zien wij als "dakruiter" het klokketorentje.
In de zooeven genoemde kamer van het Burgerlijk Armbestuur vindt men o.a. nog een op paneel geschilderd H. Avondmaal (1574) van Mechteld Lichtenberg, Echtgen. van Egbert Toe Boecop.
De hierboven vermelde Latijnsche school is een gebouw, hetwelk in zijn constructie van gewelven, moer- en kinderbalken, alsmede in zijn daklijnen nog den 15en eeuwschen bouwtrant doet zien. Het karakteristieke poortje (1631) met trap en fraai gesmeed hek zijn echter uit het Renaissance tijdperk. De zandlooper heeft het bijschrift HORA RUIT. Het Latijnsche opschrift SEMENARIUM ECCLESIAE AC REIPUBLICAE COGNITIO LINGUARUM CLAVIS SCIENTIAE, wijst nog op de oorspronkelijke bestemming van dit gebouw, hetwelk tot voor korten tijd voor lagere school werd gebruikt.
Foto: Klapbrug over de Burgel (op de achtergrond fe Lieve Vrouwe-Kerk)
De O.L. Vrouwe- of Buitenkerk was aanvankelijk aan de H. Apostelen, later aan de H. Maagd gewijd. Sedert 1580 werd het gebouw voor den Hervormden eeredienst bestemd, doch Koning Lodewijk Napoleon gaf in 1809 de kerk aan de Roomsch-Katholieken terug. Reeds in 1387 wordt melding gemaakt van een school aan deze kerk verbonden. Het gebouw, vermoedelijk in het begin der I3e eeuw gesticht, heeft drie evenhooge beuken, is dus evenals de Broederkerk, zooeven genoemd, een hallekerk. Het dwarsschip (transept) is een weinig voorspringend. Het koor en de zijschepen eindigen aan de Oostzijde in veelhoekige absiden. Aan de Zuidzijde van het koor bevindt zich de fraaie sacristie met rijke waterspuwers en stergewelven. De beuken der kerken worden (evenals die der meergenoemde Broederkerk) gescheiden door ronde pijlers met bladkapiteelen en achtkante voetstukken. Het gebouw is van steenen kruisgewelven voorzien. In de I4e eeuw is de kerk vergroot en het was de hiervoren genoemde Keulsche bouwmeester RUTGER MICHIELSZ. VAN KEULEN, die in 1369 aan dit kerkgebouw werkte, en zeer waarschijnlijk deze sierlijke sacristie schiep. Het priesterkoor werd gerestaureerd omstreeks 1895 door den reeds genoemden architect Dr. P.J.H. Cuypers, terwijl men aan het energiek en beleidvol optreden van wijlen pastoor J.M. Gerrits dankt de restauratie, uitgevoerd door H. Kroes, architect te Amersfoort, der vensters, kolommen en gedeeltelijk die van het Noordelijk portaal. De toren aan de Westzijde was oorspronkelijk hooger. In 1607 stortte de spits met een deel der muren in. En in 1867 werd deze toren op onoordeelkundige wijze hersteld.
Wanneer wij den Broerweg op wandelen, valt al spoedig de aandacht op de Doopsgezinde Kerk, die vermoedelijk in 't laatst der 15e eeuw werd gesticht als kloosterkerk van het St. Annaklooster, behoorende aan de Cellezusters der orde van St. Augustinus. Zij werden, naar hare kleeding, ook Zwarte Zusters genoemd. Deze kerk bestaat uit een schip, heeft aan de Groenestraat een veelhoekige koorafsluiting (absis), verder aan de Noordzijde een zeer kunstvaardig gemetselde wenteltrap en een klokketorentje (dakruiter) op de daknok. De oorspronkelijke vensters zijn gedeeltelijk dichtgemetseld en overigens met gemetselde stijlen en maaswerk, waarin gekleurd glas, gevuld. Het ingangspoortje, een werk van genoemden stadsarchitect Abr. Mart. Sorg, dagteekent van ± 1820. In deze kerk bevindt zich een Renaissance-preekstoel (1611) en een modern, maar smaakvol, orgel (1898), hetwelk een ontwerp is van S.P. Bakker.
Van 1595 tot 1818 was dit gebouw eigendom der voorm. Waalsche gemeente. In 1823 werd de Doopsgezinde gemeente eigenaresse, die tot heden dan ook dit kerkje in gebruik heeft.
Aan de overzijde der straat (Broederweg) vindt men een zeer fraai en goed geconserveerd Oud-Hollandsch Hoekhuis, waar, naar alouden trant, een bakker woont. Dit hoekhuis bezit een zeldzaam fraaien Renaissance-trapgevel met zeer gevoelig gehouwen beeldhouwwerk: Demeter (Landbouw) en Dionysus (Wijnbouw) voorstellende, verder kruisvensters, horizontale banden en een door kleur en lijn mooi gestemd gevelvlak.
Weer van de overzijde der Doopsgezinde kerk zien wij een groot nieuw, met toren versierd gebouw van voorname allure. Dit is thans Het Hospitium voor Studenten der Theologische school. Tot 1923 was er het hotel Des Pays Bas gevestigd, welk hotel van 1851 op de Nieuwe Markt en van 1888 tot 1923 op den Broerweg te dezer plaatse aanwezig was en 62 jaren door de familie Breyinck werd geëxploiteerd. Het gebouw, opgetrokken in moderne Renaissance is een ontwerp van wijlen den Amsterdamschen architect A.C. BOERMA, die het in r888 voor rekening der genoemde familie Breyinck bouwde.
Van de drie kerkgebouwen der Gereformeerde Kerk is dat bij het Plantsoen, ontworpen door den kerkenbouwer TJ. KUIPERS, het belangrijkste. Het is niet alleen een zeer ruim en bruikbaar bedehuis, maar ook is het een monumentaal bouwwerk, dat met zijn gemoderniseerd middeleeuwsch karakter een voornamen indruk maakt.
Verder vindt men te Kampen nog de Dordtsch Gereformeerde-, de Oud-gereformeerde- en de Chr. gereformeerde kerk, welke echter allen uit een bouwkundig oogpunt onbelangrijk zijn. Dan moeten nog worden vermeld de Synagoge (1847) aan de IJsselkade en de Ev. Luth. kerk (1843) aan den Burgwal bij de Nieuwe Markt. Beide gebouwen, ontworpen door den stads-architect N. PLOMP, zijn opgetrokken in den klassieken trant van de 40er jaren der vorige eeuw. Vooral de Ev. Luth. kerk mag in zijn soort een geslaagd werk heeten. Het heeft goede verhoudingen en de portiek geeft den gevel een mooien schaduwval. Ook het interieur met het sierlijke orgel bezit een voorname rust.
Foto: De Broederpoort (buitenzijde)
Foto: De Cellebroederspoort (binnenzijde)
De Broederpoort (1615) met haar vier slanke torenspitsen en de Cellebroederspoort (1617) met twee massieve torens, zijn ontworpen door THOMAS BERENDTSZ, gezworen landmeter van Overijssel, die op de middeleeuwsche voet de poorten optrok.
Deze gebouwen, beide aan het Plantsoen grenzende, bezitten den stijl der Hollandsche Renaissance van het begin der 17e eeuw, zijn zeer belangrijke monumenten en van bizondere schilderachtige werking, die vooral wordt veroorzaakt, door de elegante torenspitsen, de rijk versierde en kleurrijke gevelvlakken.
Foto: De Witte of Koornmarktspoort (gezien vanaf de IJsselkade)
Van een soberder, doch meer krachtig karakter is de 14-eeuwsche, geheel in baksteen opgetrokken Koornmarktspoort, de nog eenig overgebleven IJsselpoort der middeleeuwsche vesting. Het is een eenvoudig doch voornaam bouwwerk, dat in zijn uittandingen onder de torenspitsen geestige proeven van metselaarskunst te zien geeft.
Wandelen wij van deze poort langs de IJsselkade tot aan de IJsselbrug dan zien wij vandaar het schepentorentje met het Nieuwe- en Oude Raadhuis.
Foto: Het Oude Raadhuis
Het laatst genoemde is wel een der merkwaardigste raadhuizen van ons land en de Oude schepenzaal wordt, wat haar beeldhouwwerk aangaat, in West-Europa niet overtroffen. Het gebouw, na den brand van 1543 grootendeels herbouwd, is opgetrokken in den overgangsstijl die de laat-Gothiek aan de Renaissance verbindt en het werd gerestaureerd in de jaren 1895- 1905. Rijke daktraceeringen, geprofileerde kruisvensters en elegante hoektorentjes sieren de gevels aan Oudestraat en Voorstraat. Eerstgenoemde gevel krijgt een zeer rijk karakter door de met baldakijns bekroonde beelden van Karel de Groote (de Moed?), Alex. de Groote (de Kracht?') de Matigheid, de Trouw, de Gerechtigheid en de Weldadigheid voorstellende. De ranke topgevel wordt bekroond door dunne pinakels en in het midden ziet men de merkwaardig gemetselde schroeflijnvormige schoorsteen. Het aan de Voorstraat grenzende schepentorentje is door zijn gothieke en Renaissance vormenspraak van een bizonder geestig karakter.
Foto: Schoorsteenmantel in de Schepenzaal van het oude Raadhuis
Ons bestek dwingt ons tot beperking, maar toch willen wij even hier nog noemen de Oude Schepenzaal, welke vanaf het nieuwe Raadhuis te bereiken is. In deze zaal vindt men de in kalksteen opgetrokken en met meesterlijk beeldhouwwerk versierde schouw (1545) van den beroemden Vlaamschen beeldhouwer COLYN VAN CAMERIJCK. Hier wordt het oog bekoord door het in edel wagenschot uitgevoerde beeldhouwwerk van den beroemden schepenstoel van MR. VREDERICK, den stadskistenmaker; hier wordt men getroffen door het gevoelige modellée der engelfiguurtjes, die PETER VAN CRANENDONCK schiep. Verder zien wij hier Oude Vaandels van schuttersvendels, de bekende "rol", waar de advocaten voor pleitten en in de vitrine vindt men het beroemde gildezilver en andere voor Kampen merkwaardige antiquiteiten.
Het Nieuwe Raadhuis was in vroeger eeuwen het Stadswijnhuis, thans is het de zetel van het stadsbestuur. Het gebouw is uitwendig niet van bizondere beteekenis, alleen de laat-empire hoofdtravée aan de Oudestraat, een ontwerp van meergenoemden Sorg, verdient de aandacht. Inwendig treft de deftige burgemeesterskamer, de traphal (1916), de trouwzaal (1888) en de Raadzaal. De verschillende wanden worden versierd door belangrijke schilderijen, waaronder er voorkomen van onze eerste meesters en een fraai gobelin, terwijl in de Raadzaal en de daaraan grenzende Commissiekamer de levensgroote conterfeitsels onzer Oranje's en die der Friesche Stadhouders prijken, waarvan enkelen aan Mierevelt worden toegeschreven.
Foto: Gezicht op de Nieuwe Toren (vanaf de Nieuwe Markt)
In de nabijheid van het Raadhuis, over het fraaie Postkantoor, verheft zich hoog boven zijn omgeving uit de Nieuwe Toren, met zijn Carillon van den beroemden FRANÇOIS HEMONY. Deze toren werd gebouwd in 1649-1664 naar het ontwerp van den vermaarden Amsterdamschen architect PHILIP VINGBOONS. Dit bouwwerk, gerestaureerd in 1923-1925, is typisch voor den stijl der late Hollandsche Renaissance uit de 2e helft der 17e eeuw en het is van die periode een fraai representatief monument.
Des Maandagsochtends en Vrijdagsavonds wordt Hemony's carillon bespeeld. Dan is het een genot, wanneer men op het balcon der Buiten-Societeit zit, terwijl de witte speeljachten over den IJssel scheren, belangstellend te luisteren. Vooral des Vrijdags, als alles verstilt en precies 6 uur de vroolijke klokkenklanken vallen in den vredigen zomeravond, wanneer "de beiaard zingt" en die klanken dan wegsmelten over de oude stad en den imposanten IJsselstroom.
Foto: Het Gothische Huis
Dicht bij dezen toren spreekt tot den opmerkzamen bezoeker de uiterst zeldzame en mooie gevel van het reeds genoemde, aan de Oudestraat gelegen Gothische huis. Dit gebouw, zooals er ons land maar enkele kan aanwijzen, had sinds onheugelijke jaren binnen zijn muren gevestigd het bedrijf van graanhandelaar en winkelier. Het is dus een koopmanshuis en nog wel een uit het Hanzetijdperk. Dit Goth. huis is een zeer merkwaardig en schitterend overblijfsel der laat-gothieke woningbouw en opgetrokken in de fraaie stijlvormen van die periode der Vlaamsche Kunst,welke aan het bouwmeestersgeslacht KELDERMANS herinneren doet. En nu was het een goede gedachte om, behalve het museum der stichting "Campen", hier ook onder te brengen de Openbare Leeszaal met bibliotheek. Deze inrichtingen (geopend 9 Febr. 1921) zijn voor het lezend en studeerend Kamper publiek in den korten tijd van haar bestaan al onmisbaar geworden.
Nog een, en wel zeer oude en hoogst nuttige instelling moet hier worden genoemd, n.l. de aan den Burgwal en Boven-Nieuwstraat gelegen Vereenigde Gast- en Proveniershuizen, bestaande uit het onder een dak gebrachte St. Catharina-, St. Geertruids- en H. Geestgasthuis. Deze "godshuizen", reeds in de 14e eeuw gesticht, zal de oppervlakkige bezoeker niet spoedig opmerken, omdat de gebouwen hoofdzakelijk "van de weg-af" zijn gelegen.
Om een vriendelijk tuintje, dat ons de Vlaamsche Bagijnhofjes in herinnering roept, rijen zich de mooi gebouwde, proper-witte huisjes met 18e eeuwsche geveltoppen, met boven- en onderdeuren, versierd door blinkend gepoetst koperwerk. Aan den Burgwal vindt men nog rijkgebeeldhouwde 17e eeuwsche dakkapellen, welke afkomstig zijn van het voormalige H. Geest-gasthuis, destijds over de N. Markt gelegen. Van het interieur moet worden genoemd de Regentenkamer, alwaar een zeer zeldzaame verzameling schilderijen, waaronder z.g. primitieven, wordt bewaard.
Nog andere inrichtingen voor ouden van dagen zijn de z.g. "Vergaderingen", (in Holland Hofjes geheeten) waar een klein aantal, gewoonlijk weduwen, haar ouden dag doorbrengen. Hoewel Kampen vroeger wel een achttiental "vergaderingen" bezat, zijn die grootendeels verdwenen en anderen weer tot één gesticht samengevoegd. Maar de Vergadering In Bethlehem (1631), is een der weinige, welke nog haar zelfstandigheid hebben behouden. Zij is gelegen aan de Buiten-Nieuwstraat; daar ziet men haar prachtig geveltje met sierlijk beeldhouwwerk, waarvan de Kerstnacht vooral het oog bekoort.
Foto: Het Weeshuis aan de Vloeddijk (thans in gebruik voor de School voor Verlofsofficieren)
Spraken wij zooeven over hulpbehoevende ouden van dagen, ook voor de onverzorgde jeugd bezit Kampen in Het Burgerweeshuis op den Vloeddijk een mooie instelling. Het gebouw, dat wij thans kennen, dagteekent van 1891, is comfortabel en ruim ingericht, en gebouwd naar het ontwerp van de Zwolsche architecten W. en F.C. Koch. Het bezit ruime leer- en speellokalen en al datgene wat noodig is voor opvoeding en ontspanning. Op deze plek, waar reeds in 1460 het St. Bregitten-Convent werd gesticht, was in 1657 in het oude gebouw het Arme Weeshuis of Kinderhuis gevestigd, dat, zooals het berijmde opschrift boven het oude poortje vermeldt, in 1719 weer werd verbouwd. Het oude weeshuis heeft echter in 't begin der vorige eeuw als Kazerne dienst moeten doen, maar in 1842 werd het gebouw weer tot weeshuis bestemd. De weezen van het Groot Burger weeshuis zijn ook hier in 1923 ondergebracht. Eenige oude schilderijen, waaronder een 15e eeuwsche triptiek, die de regentenzaal sieren, zijn van het G.B. Weeshuis afkomstig.
Wij zouden niet volledig zijn, wanneer wij hier niet noemden het Ziekenhuis Engelenbergstichting, de school voor verlofs-officieren met de monumentale gevel aan de Koornmarkt en het gebouw voor H.B. School (thans Lyceum) en Gymnasium. Van het nieuwe gebouw der Theolog. School wordt hierachter gesproken.
Foto: Het Ziekenhuis "De Engelenberg-Stichting"
Het ziekenhuis, gebouwd op een gedeelte van het stadsplantsoen en gedempte Singelgracht, naar de plannen van den architect W. KROMHOUT CZN., werd in 1916 in gebruik genomen. Het draagt een modern karakter en bevat alles wat een thans goed ingericht ziekenhuis behoeft. Het wordt omgrensd door een fraaien tuin en is rustig gelegen aan het Plantsoen, beide aangelegd door den bekenden tuinarchitect Leonard A. Springer van Haarlem. Door een legaat van MEVR. VAN DIGGELEN, geb. ENGELENBERG kon voor het grootste gedeelte in de bouw- en oprichtingskosten voorzien worden; het ontbrekende betaalde de gemeente.
In de onmiddellijke nabijheid ziet men hier de H.B. School met het daaraangebouwde Gymnasium. Dit bouwwerk van den stads-architect wijlen W. Koen, werd ongeveer 1883 gesticht. Het ademt den geest van zijn tijd. De klassieke vormen, die hier wat dor aandoen, zijn domineerend. Echter kenmerkt dit gebouw toch een zekere rust en voornaamheid. Voor het onderwijs is dit schoolgebouw goed ingericht. Het bezit, behalve zijn groot aantal leslokalen, ruime laboratoria, groote teekenzalen, natuurkundige cabinetten enz.
Wij zouden hier nog kunnen herinneren aan vele merkwaardige iooonhuisgevels, welke versierd zijn door fraai beeldhouwwerk, maar wij moeten ons bekorten. Alleen willen wij even vermelden de prachtige Kruisdragende Christus (1538), welke boven den ingang van het vroegere ziekenhuis (laatstelijk Mil. hospitaal) aan den Vloeddijk bij de Molenstraat, wordt aangetroffen. Dit Ziekenhuis, vroeger "Calvariën" geheeten, was aanvankelijk "Het Pesthuis op de Belt", dat in 1538 gesticht werd door EILART CROMME, "pilgherum van Herusalem": Van CROMME hangt het portret thans in de regentenkamer der Engelenbergstichting.
A.J. Reijers
Dat de Keizervrije Hanzestad Kampen, die in 1495 door Keizer Maximiliaan tot Keizerlijk vrije Rijksstad werd verheven en reeds vóór 1397 het recht van eigen Munt bezat, een merkwaardige geschiedenis moet hebben, is begrijpelijk. Immers, die oude handelssteden, veelal ontstaan op de hoogst gelegen plaatsen aan onze rivieren, hebben een "natuurlijke groei" gehad, welke dikwerf tot verrassend artistieke uitkomsten heeft geleid. Velen zullen zich herinneren, die oude marktpleinen en mooi zich buigende straten en grachten, waarvan door menigen artistieken gevel de waarde nog wordt verhoogd. Het schilderachtige silhouet van Kampen, dat vanaf den rechter IJsseloever het oog bekoort, wordt vooral sprekend door zijn torenspitsen en dan is het wel de sobere maar elegante piramidale spits van den Boventoren, met daaraan gebouwde Bovenkerk, die al spoedig de aandacht trekt.
De Bovenkerk, aan St. Nicolaas gewijd, is uit een bouwkundig oogpunt het merkwaardigste bouwwerk der stad en een der belangrijkste monumenten van ons land. Wanneer het oorspronkelijk kleine Romaansche kerkje, waaruit in den loop der eeuwen het grootsche gebouw van thans zich heeft ontwikkeld, op deze plek werd gesticht, is niet juist op te geven. Echter meent men aan de hand van verschillende stijlvormen en beschrijvingen de stichting van genoemd Romaansch kerkje te moeten stellen in de 11e eeuw. Met den bloei der stad nam natuurlijk het zielental toe. Gevolg daarvan was vergrooting der kerk. Dit geschiedde in verschillende eeuwen, dus door verschillende geslachten en iedere generatie drukte zich uit in den geest van haar tijd. Wij vinden aan het gebouw dan ook zoowel Romaansche als vroeg- en laat-gothieke-, aan 't koorhek Renaissance- en aan het orgel barokke stijlvormen. De Romaansche kerk werd ± 1345 vergroot. De meest belangrijke vergrooting geschiedde na 1369 in welk jaar schepenen en Raad der stad met den bouwmeester RUTGER MICHIELSZOON van Keulen een overeenkomst sloten. Deze geniale bouwmeester is het geweest, die, dank zij zijn opleiding door goedgeschoolde architecten in de Bouwhut van den Keulschen Dom, Kampen's verheven koorbeuk schiep. Dit juweel van gothieke architectuur te beschrijven laat ons bestek niet toe. Men ga het zien, zoowel in- als uitwendig en men verlustige zich in de weelderig geprofileerde van groefsteen opgetrokken pijlers, in de elegante muurcolonetten, waaruit zich buigend ontwikkelen de booglijnen van het met fresco's versierde netgewelf. Hoewel de koorbeuk zich boven kooromgang en kapellenkrans verheft, mist zij, en dat is merkwaardig, toch de luchtbogen, die aan de buitenzijde de zijwaartsche gewelfdruk zouden moeten opvangen. De bouwmeester heeft die lucht- of schraagbogen echter wel bedoeld te maken, dit blijkt uit de aan de buitenzijde aanwezig zijnde aanzetstukken. Welicht hebben de beperkte geldmiddelen het noodig gemaakt een minder kostbare oplossing te zoeken. En die vond de meester door in de koorbeuk, ter hoogte waar de kromme gewelfribben hare geboorte hebben, horizontale trekankers te doen aanbrengen. Hierdoor echter lijdt de heerlijke ruimtewerking van dit kunstwerk met zijn teergevoelige lijnen en subtielen schaduwval.
Het monument wordt inwendig bekroond door gemetselde kruis- en netgewelven, heeft vijf beuken of schepen, dwarsschip, twee portalen, koorbeuk, waaromheen kooromgang met kapellenkrans. Hiervan zijn het de portalen en de twee buitenste zijschepen, tusschen toren en transept, welke tot de laatste vergrooting behooren. In de 80er en 90er jaren der vorige eeuw werden koorbeuk en transeptgevels op initiatief van den kunstzinnigen predikant, tevens pres. kerkvoogd, A.G. VAN ANROOY, gerestaureerd door den architect I. GOSSCHALK van Amsterdam, met den vermaarden DR. P.J.H. CUYPERS als rijksadviseur. Zoo ver het gebouw uitwendig met kleine steentjes is bemetseld is dit een schending van omstreeks 1860. De toren, waarvan archiefbronnen melden, dat hij zou zijn rechtgezet, afgebroken en in de 17e eeuw herbouwd, bezit nog zijn oorspronkelijke gothieke muren. Op technische en constructieve gronden moet o.i. worden aangenomen, dat die archiefstukken een verkeerde voorstelling van zaken geven. De ranke torenspits werd in 1808 door den stadsarchitect ABR. MART. SORG er op aangebracht. De toren is in weerwil van zijn soberheid en eenvoud toch van een imposante werking. In de kerk vindt men, behalve de merkwaardige steenen zitbank in de koorbeuk, het met Renaissance-ornament besneden koorhek, de rijkgebeeldhouwde in kalksteen en vermoedelijk door Vlamingen vervaardigde preekstoel, de drie fraaie
Renaissance koperen lichtkronen, ook het beroemde in barokstijl opgetrokken orgel. - Voorts ziet men hier in de kapellenkrans achter het koor sierlijk gesmeede grafhekken en het laat-Romaansche steenen doopvont, terwijl achter in het midden van den kooromgang in 1909 een koperen gedenkplaat is aangebracht voor den "grössten
Glockenkunstler der Geschichte" GEERT VAN WOU, van Kampen, die hier ter stede dit kunstvak op zoo eervolle wijze uitoefende, aldaar overleed en op deze plaats werd te ruste gelegd 23 December 1527.
Foto: De Broederkerk
De Broederkerk is het eenige bouwwerk, hetwelk is overgebleven van het voormalige klooster der Franciscaners-minderbroeders, die het in de 15e eeuw in gebruik hadden. Dit klooster omvatte, behalve genoemde kerk, ook de gebouwen, welke hebben gestaan op de plaats waar wij nu de gehoorzaal, de school aan de Nieuwe Markt, de voorm. Latijnsche school, (hoek Nieuwe Markt-Nieuwstraat) en het Politiebureau aantreffen. Dit kerkgebouw, een merkwaardig overblijfsel van laat-Middeleeuwsche baksteenbouw, is wel sober van architectuur, maar die soberheid draagt in zich voornaamheid. - Dit Franciscaner klooster bestond reeds in 1325, maar door de zorgeloosheid der kloosterlingen brandden in 1473 de kloostergebouwen en ook de kerk af. - Nadat de broeders hadden beloofd te zullen leven naar den regel der observantie, steunde ook de stad finantieel den herbouw, waarmede reeds in 1473 een aanvang werd gemaakt. Echter werd die belofte niet nagekomen en het gevolg hiervan was, dat Paus Sixtus IV een onderzoek deed instellen, het klooster deed reorganiseeren en de schuldigen straffen. Na al deze moeilijkheden kon het klooster in 1480 opgenomen worden in de Keulsche provincie dezer orde. De bouw der kerk en andere gebouwen had plaats van 1473 tot 1490. Uitwendig zien wij aan het Oostelijk gedeelte - wat voor vergaderlokaal (het Broederhuis genaamd) dienst doet en waar nu het Burgerlijk Armbestuur is gevestigd - de spitsboog op vrij gelukkige wijze door half cirkelvormige houten ramen gevuld. Het eigenlijke kerkgebouw van thans (eigendom van en in gebruik bij de N.H. gemeente) heeft ook nog de oorspronkelijke spitsbogen der vensters, maar die zijn op onoordeelkundige wijze door ijzeren ramen met glas gevuld. Het Oostelijk deel van het oorspronkelijk kerkgebouw (aan de voorm. Botermarkt) bezit twee veelhoekige koorafsluitingen, waartusschen, wat zeldzaam voorkomt, op schilderachtige wijze de traptoren is aangebracht. De kerk bestaat uit twee evenhooge schepen (beuken), gescheiden door cirkelvormige pijlers met bladkapiteelen voorzien, waarop de bogen der steenen kruisgewelven haar oorsprong hebben Op de daknok zien wij als "dakruiter" het klokketorentje.
In de zooeven genoemde kamer van het Burgerlijk Armbestuur vindt men o.a. nog een op paneel geschilderd H. Avondmaal (1574) van Mechteld Lichtenberg, Echtgen. van Egbert Toe Boecop.
De hierboven vermelde Latijnsche school is een gebouw, hetwelk in zijn constructie van gewelven, moer- en kinderbalken, alsmede in zijn daklijnen nog den 15en eeuwschen bouwtrant doet zien. Het karakteristieke poortje (1631) met trap en fraai gesmeed hek zijn echter uit het Renaissance tijdperk. De zandlooper heeft het bijschrift HORA RUIT. Het Latijnsche opschrift SEMENARIUM ECCLESIAE AC REIPUBLICAE COGNITIO LINGUARUM CLAVIS SCIENTIAE, wijst nog op de oorspronkelijke bestemming van dit gebouw, hetwelk tot voor korten tijd voor lagere school werd gebruikt.
Foto: Klapbrug over de Burgel (op de achtergrond fe Lieve Vrouwe-Kerk)
De O.L. Vrouwe- of Buitenkerk was aanvankelijk aan de H. Apostelen, later aan de H. Maagd gewijd. Sedert 1580 werd het gebouw voor den Hervormden eeredienst bestemd, doch Koning Lodewijk Napoleon gaf in 1809 de kerk aan de Roomsch-Katholieken terug. Reeds in 1387 wordt melding gemaakt van een school aan deze kerk verbonden. Het gebouw, vermoedelijk in het begin der I3e eeuw gesticht, heeft drie evenhooge beuken, is dus evenals de Broederkerk, zooeven genoemd, een hallekerk. Het dwarsschip (transept) is een weinig voorspringend. Het koor en de zijschepen eindigen aan de Oostzijde in veelhoekige absiden. Aan de Zuidzijde van het koor bevindt zich de fraaie sacristie met rijke waterspuwers en stergewelven. De beuken der kerken worden (evenals die der meergenoemde Broederkerk) gescheiden door ronde pijlers met bladkapiteelen en achtkante voetstukken. Het gebouw is van steenen kruisgewelven voorzien. In de I4e eeuw is de kerk vergroot en het was de hiervoren genoemde Keulsche bouwmeester RUTGER MICHIELSZ. VAN KEULEN, die in 1369 aan dit kerkgebouw werkte, en zeer waarschijnlijk deze sierlijke sacristie schiep. Het priesterkoor werd gerestaureerd omstreeks 1895 door den reeds genoemden architect Dr. P.J.H. Cuypers, terwijl men aan het energiek en beleidvol optreden van wijlen pastoor J.M. Gerrits dankt de restauratie, uitgevoerd door H. Kroes, architect te Amersfoort, der vensters, kolommen en gedeeltelijk die van het Noordelijk portaal. De toren aan de Westzijde was oorspronkelijk hooger. In 1607 stortte de spits met een deel der muren in. En in 1867 werd deze toren op onoordeelkundige wijze hersteld.
Wanneer wij den Broerweg op wandelen, valt al spoedig de aandacht op de Doopsgezinde Kerk, die vermoedelijk in 't laatst der 15e eeuw werd gesticht als kloosterkerk van het St. Annaklooster, behoorende aan de Cellezusters der orde van St. Augustinus. Zij werden, naar hare kleeding, ook Zwarte Zusters genoemd. Deze kerk bestaat uit een schip, heeft aan de Groenestraat een veelhoekige koorafsluiting (absis), verder aan de Noordzijde een zeer kunstvaardig gemetselde wenteltrap en een klokketorentje (dakruiter) op de daknok. De oorspronkelijke vensters zijn gedeeltelijk dichtgemetseld en overigens met gemetselde stijlen en maaswerk, waarin gekleurd glas, gevuld. Het ingangspoortje, een werk van genoemden stadsarchitect Abr. Mart. Sorg, dagteekent van ± 1820. In deze kerk bevindt zich een Renaissance-preekstoel (1611) en een modern, maar smaakvol, orgel (1898), hetwelk een ontwerp is van S.P. Bakker.
Van 1595 tot 1818 was dit gebouw eigendom der voorm. Waalsche gemeente. In 1823 werd de Doopsgezinde gemeente eigenaresse, die tot heden dan ook dit kerkje in gebruik heeft.
Aan de overzijde der straat (Broederweg) vindt men een zeer fraai en goed geconserveerd Oud-Hollandsch Hoekhuis, waar, naar alouden trant, een bakker woont. Dit hoekhuis bezit een zeldzaam fraaien Renaissance-trapgevel met zeer gevoelig gehouwen beeldhouwwerk: Demeter (Landbouw) en Dionysus (Wijnbouw) voorstellende, verder kruisvensters, horizontale banden en een door kleur en lijn mooi gestemd gevelvlak.
Weer van de overzijde der Doopsgezinde kerk zien wij een groot nieuw, met toren versierd gebouw van voorname allure. Dit is thans Het Hospitium voor Studenten der Theologische school. Tot 1923 was er het hotel Des Pays Bas gevestigd, welk hotel van 1851 op de Nieuwe Markt en van 1888 tot 1923 op den Broerweg te dezer plaatse aanwezig was en 62 jaren door de familie Breyinck werd geëxploiteerd. Het gebouw, opgetrokken in moderne Renaissance is een ontwerp van wijlen den Amsterdamschen architect A.C. BOERMA, die het in r888 voor rekening der genoemde familie Breyinck bouwde.
Van de drie kerkgebouwen der Gereformeerde Kerk is dat bij het Plantsoen, ontworpen door den kerkenbouwer TJ. KUIPERS, het belangrijkste. Het is niet alleen een zeer ruim en bruikbaar bedehuis, maar ook is het een monumentaal bouwwerk, dat met zijn gemoderniseerd middeleeuwsch karakter een voornamen indruk maakt.
Verder vindt men te Kampen nog de Dordtsch Gereformeerde-, de Oud-gereformeerde- en de Chr. gereformeerde kerk, welke echter allen uit een bouwkundig oogpunt onbelangrijk zijn. Dan moeten nog worden vermeld de Synagoge (1847) aan de IJsselkade en de Ev. Luth. kerk (1843) aan den Burgwal bij de Nieuwe Markt. Beide gebouwen, ontworpen door den stads-architect N. PLOMP, zijn opgetrokken in den klassieken trant van de 40er jaren der vorige eeuw. Vooral de Ev. Luth. kerk mag in zijn soort een geslaagd werk heeten. Het heeft goede verhoudingen en de portiek geeft den gevel een mooien schaduwval. Ook het interieur met het sierlijke orgel bezit een voorname rust.
Foto: De Broederpoort (buitenzijde)
Foto: De Cellebroederspoort (binnenzijde)
De Broederpoort (1615) met haar vier slanke torenspitsen en de Cellebroederspoort (1617) met twee massieve torens, zijn ontworpen door THOMAS BERENDTSZ, gezworen landmeter van Overijssel, die op de middeleeuwsche voet de poorten optrok.
Deze gebouwen, beide aan het Plantsoen grenzende, bezitten den stijl der Hollandsche Renaissance van het begin der 17e eeuw, zijn zeer belangrijke monumenten en van bizondere schilderachtige werking, die vooral wordt veroorzaakt, door de elegante torenspitsen, de rijk versierde en kleurrijke gevelvlakken.
Foto: De Witte of Koornmarktspoort (gezien vanaf de IJsselkade)
Van een soberder, doch meer krachtig karakter is de 14-eeuwsche, geheel in baksteen opgetrokken Koornmarktspoort, de nog eenig overgebleven IJsselpoort der middeleeuwsche vesting. Het is een eenvoudig doch voornaam bouwwerk, dat in zijn uittandingen onder de torenspitsen geestige proeven van metselaarskunst te zien geeft.
Wandelen wij van deze poort langs de IJsselkade tot aan de IJsselbrug dan zien wij vandaar het schepentorentje met het Nieuwe- en Oude Raadhuis.
Foto: Het Oude Raadhuis
Het laatst genoemde is wel een der merkwaardigste raadhuizen van ons land en de Oude schepenzaal wordt, wat haar beeldhouwwerk aangaat, in West-Europa niet overtroffen. Het gebouw, na den brand van 1543 grootendeels herbouwd, is opgetrokken in den overgangsstijl die de laat-Gothiek aan de Renaissance verbindt en het werd gerestaureerd in de jaren 1895- 1905. Rijke daktraceeringen, geprofileerde kruisvensters en elegante hoektorentjes sieren de gevels aan Oudestraat en Voorstraat. Eerstgenoemde gevel krijgt een zeer rijk karakter door de met baldakijns bekroonde beelden van Karel de Groote (de Moed?), Alex. de Groote (de Kracht?') de Matigheid, de Trouw, de Gerechtigheid en de Weldadigheid voorstellende. De ranke topgevel wordt bekroond door dunne pinakels en in het midden ziet men de merkwaardig gemetselde schroeflijnvormige schoorsteen. Het aan de Voorstraat grenzende schepentorentje is door zijn gothieke en Renaissance vormenspraak van een bizonder geestig karakter.
Foto: Schoorsteenmantel in de Schepenzaal van het oude Raadhuis
Ons bestek dwingt ons tot beperking, maar toch willen wij even hier nog noemen de Oude Schepenzaal, welke vanaf het nieuwe Raadhuis te bereiken is. In deze zaal vindt men de in kalksteen opgetrokken en met meesterlijk beeldhouwwerk versierde schouw (1545) van den beroemden Vlaamschen beeldhouwer COLYN VAN CAMERIJCK. Hier wordt het oog bekoord door het in edel wagenschot uitgevoerde beeldhouwwerk van den beroemden schepenstoel van MR. VREDERICK, den stadskistenmaker; hier wordt men getroffen door het gevoelige modellée der engelfiguurtjes, die PETER VAN CRANENDONCK schiep. Verder zien wij hier Oude Vaandels van schuttersvendels, de bekende "rol", waar de advocaten voor pleitten en in de vitrine vindt men het beroemde gildezilver en andere voor Kampen merkwaardige antiquiteiten.
Het Nieuwe Raadhuis was in vroeger eeuwen het Stadswijnhuis, thans is het de zetel van het stadsbestuur. Het gebouw is uitwendig niet van bizondere beteekenis, alleen de laat-empire hoofdtravée aan de Oudestraat, een ontwerp van meergenoemden Sorg, verdient de aandacht. Inwendig treft de deftige burgemeesterskamer, de traphal (1916), de trouwzaal (1888) en de Raadzaal. De verschillende wanden worden versierd door belangrijke schilderijen, waaronder er voorkomen van onze eerste meesters en een fraai gobelin, terwijl in de Raadzaal en de daaraan grenzende Commissiekamer de levensgroote conterfeitsels onzer Oranje's en die der Friesche Stadhouders prijken, waarvan enkelen aan Mierevelt worden toegeschreven.
Foto: Gezicht op de Nieuwe Toren (vanaf de Nieuwe Markt)
In de nabijheid van het Raadhuis, over het fraaie Postkantoor, verheft zich hoog boven zijn omgeving uit de Nieuwe Toren, met zijn Carillon van den beroemden FRANÇOIS HEMONY. Deze toren werd gebouwd in 1649-1664 naar het ontwerp van den vermaarden Amsterdamschen architect PHILIP VINGBOONS. Dit bouwwerk, gerestaureerd in 1923-1925, is typisch voor den stijl der late Hollandsche Renaissance uit de 2e helft der 17e eeuw en het is van die periode een fraai representatief monument.
Des Maandagsochtends en Vrijdagsavonds wordt Hemony's carillon bespeeld. Dan is het een genot, wanneer men op het balcon der Buiten-Societeit zit, terwijl de witte speeljachten over den IJssel scheren, belangstellend te luisteren. Vooral des Vrijdags, als alles verstilt en precies 6 uur de vroolijke klokkenklanken vallen in den vredigen zomeravond, wanneer "de beiaard zingt" en die klanken dan wegsmelten over de oude stad en den imposanten IJsselstroom.
Foto: Het Gothische Huis
Dicht bij dezen toren spreekt tot den opmerkzamen bezoeker de uiterst zeldzame en mooie gevel van het reeds genoemde, aan de Oudestraat gelegen Gothische huis. Dit gebouw, zooals er ons land maar enkele kan aanwijzen, had sinds onheugelijke jaren binnen zijn muren gevestigd het bedrijf van graanhandelaar en winkelier. Het is dus een koopmanshuis en nog wel een uit het Hanzetijdperk. Dit Goth. huis is een zeer merkwaardig en schitterend overblijfsel der laat-gothieke woningbouw en opgetrokken in de fraaie stijlvormen van die periode der Vlaamsche Kunst,welke aan het bouwmeestersgeslacht KELDERMANS herinneren doet. En nu was het een goede gedachte om, behalve het museum der stichting "Campen", hier ook onder te brengen de Openbare Leeszaal met bibliotheek. Deze inrichtingen (geopend 9 Febr. 1921) zijn voor het lezend en studeerend Kamper publiek in den korten tijd van haar bestaan al onmisbaar geworden.
Nog een, en wel zeer oude en hoogst nuttige instelling moet hier worden genoemd, n.l. de aan den Burgwal en Boven-Nieuwstraat gelegen Vereenigde Gast- en Proveniershuizen, bestaande uit het onder een dak gebrachte St. Catharina-, St. Geertruids- en H. Geestgasthuis. Deze "godshuizen", reeds in de 14e eeuw gesticht, zal de oppervlakkige bezoeker niet spoedig opmerken, omdat de gebouwen hoofdzakelijk "van de weg-af" zijn gelegen.
Om een vriendelijk tuintje, dat ons de Vlaamsche Bagijnhofjes in herinnering roept, rijen zich de mooi gebouwde, proper-witte huisjes met 18e eeuwsche geveltoppen, met boven- en onderdeuren, versierd door blinkend gepoetst koperwerk. Aan den Burgwal vindt men nog rijkgebeeldhouwde 17e eeuwsche dakkapellen, welke afkomstig zijn van het voormalige H. Geest-gasthuis, destijds over de N. Markt gelegen. Van het interieur moet worden genoemd de Regentenkamer, alwaar een zeer zeldzaame verzameling schilderijen, waaronder z.g. primitieven, wordt bewaard.
Nog andere inrichtingen voor ouden van dagen zijn de z.g. "Vergaderingen", (in Holland Hofjes geheeten) waar een klein aantal, gewoonlijk weduwen, haar ouden dag doorbrengen. Hoewel Kampen vroeger wel een achttiental "vergaderingen" bezat, zijn die grootendeels verdwenen en anderen weer tot één gesticht samengevoegd. Maar de Vergadering In Bethlehem (1631), is een der weinige, welke nog haar zelfstandigheid hebben behouden. Zij is gelegen aan de Buiten-Nieuwstraat; daar ziet men haar prachtig geveltje met sierlijk beeldhouwwerk, waarvan de Kerstnacht vooral het oog bekoort.
Foto: Het Weeshuis aan de Vloeddijk (thans in gebruik voor de School voor Verlofsofficieren)
Spraken wij zooeven over hulpbehoevende ouden van dagen, ook voor de onverzorgde jeugd bezit Kampen in Het Burgerweeshuis op den Vloeddijk een mooie instelling. Het gebouw, dat wij thans kennen, dagteekent van 1891, is comfortabel en ruim ingericht, en gebouwd naar het ontwerp van de Zwolsche architecten W. en F.C. Koch. Het bezit ruime leer- en speellokalen en al datgene wat noodig is voor opvoeding en ontspanning. Op deze plek, waar reeds in 1460 het St. Bregitten-Convent werd gesticht, was in 1657 in het oude gebouw het Arme Weeshuis of Kinderhuis gevestigd, dat, zooals het berijmde opschrift boven het oude poortje vermeldt, in 1719 weer werd verbouwd. Het oude weeshuis heeft echter in 't begin der vorige eeuw als Kazerne dienst moeten doen, maar in 1842 werd het gebouw weer tot weeshuis bestemd. De weezen van het Groot Burger weeshuis zijn ook hier in 1923 ondergebracht. Eenige oude schilderijen, waaronder een 15e eeuwsche triptiek, die de regentenzaal sieren, zijn van het G.B. Weeshuis afkomstig.
Wij zouden niet volledig zijn, wanneer wij hier niet noemden het Ziekenhuis Engelenbergstichting, de school voor verlofs-officieren met de monumentale gevel aan de Koornmarkt en het gebouw voor H.B. School (thans Lyceum) en Gymnasium. Van het nieuwe gebouw der Theolog. School wordt hierachter gesproken.
Foto: Het Ziekenhuis "De Engelenberg-Stichting"
Het ziekenhuis, gebouwd op een gedeelte van het stadsplantsoen en gedempte Singelgracht, naar de plannen van den architect W. KROMHOUT CZN., werd in 1916 in gebruik genomen. Het draagt een modern karakter en bevat alles wat een thans goed ingericht ziekenhuis behoeft. Het wordt omgrensd door een fraaien tuin en is rustig gelegen aan het Plantsoen, beide aangelegd door den bekenden tuinarchitect Leonard A. Springer van Haarlem. Door een legaat van MEVR. VAN DIGGELEN, geb. ENGELENBERG kon voor het grootste gedeelte in de bouw- en oprichtingskosten voorzien worden; het ontbrekende betaalde de gemeente.
In de onmiddellijke nabijheid ziet men hier de H.B. School met het daaraangebouwde Gymnasium. Dit bouwwerk van den stads-architect wijlen W. Koen, werd ongeveer 1883 gesticht. Het ademt den geest van zijn tijd. De klassieke vormen, die hier wat dor aandoen, zijn domineerend. Echter kenmerkt dit gebouw toch een zekere rust en voornaamheid. Voor het onderwijs is dit schoolgebouw goed ingericht. Het bezit, behalve zijn groot aantal leslokalen, ruime laboratoria, groote teekenzalen, natuurkundige cabinetten enz.
Wij zouden hier nog kunnen herinneren aan vele merkwaardige iooonhuisgevels, welke versierd zijn door fraai beeldhouwwerk, maar wij moeten ons bekorten. Alleen willen wij even vermelden de prachtige Kruisdragende Christus (1538), welke boven den ingang van het vroegere ziekenhuis (laatstelijk Mil. hospitaal) aan den Vloeddijk bij de Molenstraat, wordt aangetroffen. Dit Ziekenhuis, vroeger "Calvariën" geheeten, was aanvankelijk "Het Pesthuis op de Belt", dat in 1538 gesticht werd door EILART CROMME, "pilgherum van Herusalem": Van CROMME hangt het portret thans in de regentenkamer der Engelenbergstichting.
A.J. Reijers
Kampen (1925): Het Kamper-Eiland
HET KAMPER-EILAND EN OMGEVING.
Er is zeker geen tweede Gemeente in ons land aan te wijzen die een dergelijk aaneengesloten uitgestrekt landelijk bezit heeft als de Gem. Kampen. In de omgeving domineert dan ook dit Gemeentelijk bezit en maakt, dat in de geheele gemeente Kampen slechts een zeer klein aantal eigenerfde boeren wordt aangetroffen, terwijl zich ook overigens slechts zeer weinig land in handen van particulieren bevindt. In een wijde boog strekken zich deze landerijen uit, Zuidwaarts, Noordwaarts en Westwaarts van de stad, slechts hier en daar onderbroken door een perceel in eigendom bij een particulier. Evenals het ontstaan van de grond zelf, ligt ook de oorsprong van het eigendomsrecht, dat de stad Kampen uitoefent, ver terug in 't grijze verleden. De bodem is geheel van alluvialen oorsprong, ontstaan als ze is door de voortdurende overstroomingen van de zee en den IJssel, welke laatste in zijn watermassa's onafgebroken slib aanvoerde dat hier in de delta langzaam bezonk. Hier en daar ontstonden kleine eilanden die door de voortdurende aanslibbing langzaam grooter werden.
Vrij algemeen wordt aangenomen, dat Kampen als nederzetting dateert van omstreeks 1200. Deze nederzetting vond op een eiland in den mond van den IJssel een geschikte gelegenheid voor de uitoefening van het landbouwbedrijf en de visscherij. Deze gronden, door de zee gevormd en bij hoogen waterstand telkens overstroomd, waren eigendom van den landsheer, die zorgvuldig zich dergelijke gronden voorbehield en zijn aanwasrechten deed gelden. Het landsheerlijk gezag werd uitgeoefend door de bisschoppen van Utrecht, die allengs het oppergezag over geheel Salland verkregen. De toestand was dus oorspronkelijk deze, dat alle gronden in de naaste omgeving van Kampen eigendom waren van Utrechts bisschop, zoomede de schorren en aanwassen in de mond van den IJssel en langs de kust. Deze toestand moet niet bevredigd hebben, vooral niet toen spoedig het vlek Kampen zich begon uit te breiden en de behoefte aan land zich sterker deed gevoelen. Het feit, dat Kampen medegewaard was in de marke van Mastenbroek, kon hierin eenigszins voorzien.
Opmerkelijk is wel het feit, dat schijnbaar in Kampen nimmer gemeenschappelijk grondbezit, in den vorm eener onverdeelde marke, heeft bestaan. Zulks in afwijking met overal elders in Overijsel, waar juist deze oud-Germaansche vorm van grondbezit diep wortel had geschoten. De omgeving behoorde tot de regalia en was dus eigendom van den landsheer. Deze laatste moest echter rekening houden met het zich ontwikkelende vlek Kampen, waar de behoefte aan grond zich steeds sterker deed gevoelen. We zien dan ook dat tusschen 1250 en 1267 (de juiste datum is niet bekend) bisschop Hendrik van Vianden aan de burgerij van Kampen toestaat, de gronden ten zuiden van de stad (de broeken en andere weiden) te gebruiken tegen een jaarlijksche uitkeering van vijf solidi gewone munt. Ook nu ontstonden geen markegronden daar deze concessie niet geschiedde ten behoeve van markegenooten of een bepaalde groep van burgers, doch aan het stadsbestuur.
In 1364 werd de Marke van Mastenbroek verdeeld waarin Kampen voor een aanmerkelijk deel gewaard was, en waarbij Kampen zijn aandeel in die gronden afstond aan bisschop Jan van Arkel in ruil voor de Kampereilanden met het daartoe behoorende aanwasrecht. In 1364 was dus reeds het landelijk bezit der gemeente zeer uitgebreid. Door aanslibbing is de oppervlakte echter nog aanmerkelijk toegenomen en heeft zoo na eeuwen de vorm aangenomen die het thans bezit.
De landerijen der gemeente liggen als gezegd, in een wijden kring ten Zuiden, Westen en Noorden van de stad. Westelijk van de stad vindt men een 8-tal gemeenschappelijke weiden benevens 25 boerenerven, alsmede complexen los land. Rechts van den IJssel en verder begrensd door 't Ganzendiep, vindt men het eigenlijke Binneneiland, waarvan weer door het Regterdiep de z.g.n. Kattenwaard als een apart eilandje met 4 boerderijen, wordt afgescheiden. De Mandjeswaard met 14 boerderijen ligt ten Noord-Oosten van het Binneneiland en wordt omspoeld door 't Ganzendiep en de Goot, terwijl dan nog aan de rechteroever van de Goot de polder "de Pieper" ligt, welke polder ook grootendeels eigendom is van de Gem. Kampen.
De hoogteligging van den bodem varieert van ongeveer A. P. tot 1 M. + A. P. en hooger, de meeste gronden 0.50 M. + A. P. De bodem is van uitstekende hoedanigheid en bestaat uitsluitend uit kleigrond. Over 't algemeen is de kleigrond niet bijzonder zwaar en daarom dan ook van nature geschikt zoowel voor weiland als voor bouwland. 't Laatste wordt echter weinig gevonden daar de gronden niet voldoende tegen overstrooming beschermd worden. Wel is het geheel met dijken omgeven, doch deze zijn gemiddeld niet hooger dan 2.15 M. + A. P. Voor de zomermaanden is deze bescherming voldoende doch tijdens de wintermaanden bij storm kan het water rijzen tot 3 M. + A. P. en hooger.
De landerijen der Gemeente zouden als volgt kunnen worden ingedeeld: algemeene weiden, erven, losse landerijen, biesvelden en rietland.
De stadsweiden liggen met uitzondering van ééne weide (Seveningen) alle aan den linker oever van den IJssel. Zeer dicht bij de stad liggen de 4 Broekweiden en de Greente, dienende resp. tot weide voor het vee van de Groot- en Buitenburgers, die daarop tegen een door den Raad vast te stellen weidegeld en onder de door dit College te stellen voorwaarden melkvee mogen opslaan.
Iets verder verwijderd liggen nog 3 andere gemeenschappelijke weiden n.l. het Hagenbroek, de Nieuwe Weide en de Melm terwijl op het z.g.n. Binneneiland nog een gemeenschappelijke weide (Seveningen) wordt gevonden. Op deze laatste 4 weiden mogen ook ingezetenen, niet-grootburgers, vee opslaan, zij 't dan tegen een hooger tarief.
De gemeenschappelijke weiden hebben in totaal een oppervlakte van ruim 760 H.A. Wordt in een jaar zeer weinig vee aangeboden dan wordt een gedeelte gehooid. Het beheer berust bij een College van Weidemeesters uit en door den Raad benoemd.
De opslag was over de laatste jaren als volgt:
1920 in totaal 1645 stuks vee.
1921 ,, 1385 ,,
1922 ,, 1926 ,,
1923 ,, 1367 ,,
1924 ,, 1359 ,,
Dit vee was afkomstig van groot-burgers en van ingezetenen. Inwoners uit andere gemeenten mogen geen vee opslaan. In 1924 maakten 117 groot-burgers van hun recht om vee op te slaan gebruik. Het dagelijksch opzicht is opgedragen aan oppassers, die
eveneens voor het regelmatig verslaan moeten zorgdragen. Verder zijn bepaalde weiden uitsluitend bestemd voor melk- en dragend vee, terwijl op andere ook paarden en jong vee worden toegelaten.
De Gemeente Kampen bezit verder in eigendom 98 erven met een totaal oppervlakte van 3628 H.A. Hiervan liggen 25 op den linker- en 73 op den rechter-IJsseloever. De kleinste boerderij is 24,72.30 H.A. groot en de grootste 58.76.55 H.A. Meest voorkomende grootte tusschen 30 en 40 H.A.
De erven worden in 4 groepen telkens voor een tijdperk van 4 achtereenvolgende jaren verpacht, waarbij de zittende pachters telkens in de gelegenheid worden gesteld het erf opnieuw in te huren tegen een huursom die door den Raad wordt vastgesteld, gehoord een Commissie van taxateurs bestaande uit 3 personen. De pachters stellen er doorgaans grooten prijs op, de erven over langere jaren te mogen bemeieren, terwijl de gemeente van haar kant zulks eveneens z.v.m. bevordert. De pachtprijs houdt natuurlijk verband met de kwaliteit van den bodem; de beste perceelen doen f 130.- per H.A. en meer, terwijl de mindere kwaliteit in dezelfde mate minder huur doet.
Vooral in de oorlogsjaren en vlak daarna zijn de pachtsommen aanzienlijk gestegen. Dit moge blijken uit 't volgende staatje, waarin wordt weergegeven de bruto-pachtopbrengst over de jaren 1914 t/m 1924:
1914 f 281.006.-
1915 - 288.514.-
1916 - 293.253.-
1917 - 303.970.-
1918 - 305.162.-
1919 - 355.137.-
1920 - 403.577.-
1921 - 462.146.-
1922 - 496.443.-
1923 - 477.859.-
1924 - 459.491.-
De boerderijen bestaan bijna geheel uit grasland, in 1923 was op de 98 erven in totaal nog 25 H.A. bouwland aanwezig; in de geheele gemeente is 56 H.A. bouwland. Mocht in de toekomst de afsluiting van de Zuiderzee een feit worden, dan zal overwogen kunnen worden, of uitbreiding van de oppervlakte bouwland aanbeveling verdient.
De veehouderij is op de stadserven van groote beteekenis. De gemeente als eigenaresse is mede van oordeel dat aan de veehouderij zoo groot mogelijke uitbreiding moet worden gegeven; voor elk erf is dan ook een minimum beslag vastgesteld, varieerende van 15 tot 37 stuks rundvee boven den 2-jarigen leeftijd. In totaal moeten op de erven gehouden worden minstens 2469 stuks rundvee boven den 2-jarigen leeftijd, doch men mag gerust aannemen dat gemiddeld, het jong-vee meegerekend, wel 4000 stuks rundvee aanwezig zijn.
Sinds de fabriekmatige bereiding van zuivelproducten haar intrede heeft gedaan, heeft de verwerking van de melk tot boter en kaas op de boerderij een einde genomen. De melk wordt thans geleverd aan zuivelfabrieken, waarvan er twee in de stad gevonden worden n.l. een coöperatieve en een particuliere.
Naast de melkwinning is de fokkerij van veel beteekenis. Door middel van een fok- en controlevereeniging tracht men daarin elkander te helpen. Aan de paardenfokkerij wordt weinig gedaan; de schapen- en varkenshouderij is evenmin van veel belang.
Een verdere bron van inkomsten voor het Kampereiland is nog de hooihandel. Het eilander hooi heeft door zijn goede hoedanigheden een zekere roem verworven. Hoewel de hoeveelheid voor de verschillende jaren nogal zeer sterk uiteen kan loopen, zoo mag men die toch wel vaststellen op gemiddeld 4.000.000 K.G. per jaar.
De gemeente heeft door een goed wegennet de aan- en afvoer van producten ten zeerste vergemakkelijkt. Alle boerderijen liggen aan harde wegen, terwijl drie pontveeren toegang geven tot de verschillende deelen van het eiland.
Naast deze 98 erven bezit de gemeente nog c.a. 490 H.A. grasland dat als hooi- of weiland telkens voor een tijdperk van drie jaar publiek wordt verpacht. Deze z.g.n. losse landerijen liggen gedeeltelijk in de polder "de Pieper", gem. Genemuiden, rechts van de Goot en voor een ander deel ten Zuid - Westen en Westen van de stad in het Haatland en de polder "Dronthen".
Langs de West- en Noordkust worden vrij uitgestrekte bies- en rietvelden gevonden. Hier is het dat de IJssel groote hoeveelheden water in zee stort door zijn 4 uitmondingen Keteldiep, Rechterdiep, Ganzendiep en Goot. Een breede strook water voor de kust blijft daardoor zoet en is geschikt voor de groei van biezen en riet. De biesvelden beslaan een oppervlakte van +270 H.A., telkenjare wordt door aanplanting het veld vergroot. De gemeente beoogt met deze aanplanting een tweeledig doel: eerstens vormt de biezencultuur een zelfstandige bron van inkomsten voor de gemeente; zoo bedroeg de opbrengst in de jaren 1922, '23 en '24 resp. f 23055. -, 13015. - en f 23085. -, waartegenover slechts geringe uitgaven staan; doch daarnaast wordt door de biesaanplanting de landaanwinning door aanslibbing ten zeerste in de hand gewerkt. De oppervlakte buitenland neemt jaarlijks toe. Door den Raad is besloten in 1925 75 H.A. in te polderen, Noordwaarts van de Mandjeswaard; meerdere complexen komen binnenkort eveneens voor inpoldering in aanmerking. Heeft de bodem van de biesvelden een bepaalde hoogte bereikt, dan worden de groeivoorwaarden voor de biezen ongunstiger en de biezen beginnen te kwijnen om plaats te maken voor riet. De gemeente heeft daardoor ook nog de beschikking over vrij uitgestrekte rietvelden. De totale oppervlakte bedraagt c.a. 190 H.A. Telken jare wordt 't rietgewas verkocht om in de wintermaanden gesneden te worden. De opbrengst bedroeg over de jaren 1920 t/m 1923 resp. f 3286. -, f 1880. -, f 3602.- en f 2818.-.
Uit vorenstaand blijkt dus wel dat de landelijke eigendommen voor de gemeente van de allergrootste beteekenis zijn. De oppervlakte van alles saam (weiden, erven, losse landerijen enz.) bedraagt c.a. 5338 H.A. De inkomsten die de gemeente hieruit trekt zijn belangrijk; in de oorlogsjaren en vlak daarna zijn deze aanmerkelijk gestegen om in 1922 't hoogtepunt te bereiken, waarna weer een daling is ingetreden. Over 1922 was de netto-opbrenst der eilanden enz.f 597.257. -, en over 1923 bedroeg deze f 536.965.-. In 1922 is van de landelijke bezittingen een zelfstandige dienst gemaakt.
Tenslotte zij er nog op gewezen dat het Kampereiland den natuurliefhebber veel schoons biedt. Mooi zijn in den zomer de uitgestrekte groene weiden met 't grazende vee waartusschen de breede rivieren zich een weg hebben gebaand. De met riet begroeide oevers en kolken geven aan het landschap iets bekoorlijks evenals de hoog op terpen gebouwde boerderijen, waaromheen knotwilgen en ander geboomte, aan de streek een eigenaardig karakter verleenen. Een bezoek aan de bies- en rietvelden is zeer interessant, vooral voor den vogelliefhebber, door de aanwezigheid van talrijke, waaronder weinig elders voorkomende vogelsoorten.
J. Haverkamp
Er is zeker geen tweede Gemeente in ons land aan te wijzen die een dergelijk aaneengesloten uitgestrekt landelijk bezit heeft als de Gem. Kampen. In de omgeving domineert dan ook dit Gemeentelijk bezit en maakt, dat in de geheele gemeente Kampen slechts een zeer klein aantal eigenerfde boeren wordt aangetroffen, terwijl zich ook overigens slechts zeer weinig land in handen van particulieren bevindt. In een wijde boog strekken zich deze landerijen uit, Zuidwaarts, Noordwaarts en Westwaarts van de stad, slechts hier en daar onderbroken door een perceel in eigendom bij een particulier. Evenals het ontstaan van de grond zelf, ligt ook de oorsprong van het eigendomsrecht, dat de stad Kampen uitoefent, ver terug in 't grijze verleden. De bodem is geheel van alluvialen oorsprong, ontstaan als ze is door de voortdurende overstroomingen van de zee en den IJssel, welke laatste in zijn watermassa's onafgebroken slib aanvoerde dat hier in de delta langzaam bezonk. Hier en daar ontstonden kleine eilanden die door de voortdurende aanslibbing langzaam grooter werden.
Vrij algemeen wordt aangenomen, dat Kampen als nederzetting dateert van omstreeks 1200. Deze nederzetting vond op een eiland in den mond van den IJssel een geschikte gelegenheid voor de uitoefening van het landbouwbedrijf en de visscherij. Deze gronden, door de zee gevormd en bij hoogen waterstand telkens overstroomd, waren eigendom van den landsheer, die zorgvuldig zich dergelijke gronden voorbehield en zijn aanwasrechten deed gelden. Het landsheerlijk gezag werd uitgeoefend door de bisschoppen van Utrecht, die allengs het oppergezag over geheel Salland verkregen. De toestand was dus oorspronkelijk deze, dat alle gronden in de naaste omgeving van Kampen eigendom waren van Utrechts bisschop, zoomede de schorren en aanwassen in de mond van den IJssel en langs de kust. Deze toestand moet niet bevredigd hebben, vooral niet toen spoedig het vlek Kampen zich begon uit te breiden en de behoefte aan land zich sterker deed gevoelen. Het feit, dat Kampen medegewaard was in de marke van Mastenbroek, kon hierin eenigszins voorzien.
Opmerkelijk is wel het feit, dat schijnbaar in Kampen nimmer gemeenschappelijk grondbezit, in den vorm eener onverdeelde marke, heeft bestaan. Zulks in afwijking met overal elders in Overijsel, waar juist deze oud-Germaansche vorm van grondbezit diep wortel had geschoten. De omgeving behoorde tot de regalia en was dus eigendom van den landsheer. Deze laatste moest echter rekening houden met het zich ontwikkelende vlek Kampen, waar de behoefte aan grond zich steeds sterker deed gevoelen. We zien dan ook dat tusschen 1250 en 1267 (de juiste datum is niet bekend) bisschop Hendrik van Vianden aan de burgerij van Kampen toestaat, de gronden ten zuiden van de stad (de broeken en andere weiden) te gebruiken tegen een jaarlijksche uitkeering van vijf solidi gewone munt. Ook nu ontstonden geen markegronden daar deze concessie niet geschiedde ten behoeve van markegenooten of een bepaalde groep van burgers, doch aan het stadsbestuur.
In 1364 werd de Marke van Mastenbroek verdeeld waarin Kampen voor een aanmerkelijk deel gewaard was, en waarbij Kampen zijn aandeel in die gronden afstond aan bisschop Jan van Arkel in ruil voor de Kampereilanden met het daartoe behoorende aanwasrecht. In 1364 was dus reeds het landelijk bezit der gemeente zeer uitgebreid. Door aanslibbing is de oppervlakte echter nog aanmerkelijk toegenomen en heeft zoo na eeuwen de vorm aangenomen die het thans bezit.
De landerijen der gemeente liggen als gezegd, in een wijden kring ten Zuiden, Westen en Noorden van de stad. Westelijk van de stad vindt men een 8-tal gemeenschappelijke weiden benevens 25 boerenerven, alsmede complexen los land. Rechts van den IJssel en verder begrensd door 't Ganzendiep, vindt men het eigenlijke Binneneiland, waarvan weer door het Regterdiep de z.g.n. Kattenwaard als een apart eilandje met 4 boerderijen, wordt afgescheiden. De Mandjeswaard met 14 boerderijen ligt ten Noord-Oosten van het Binneneiland en wordt omspoeld door 't Ganzendiep en de Goot, terwijl dan nog aan de rechteroever van de Goot de polder "de Pieper" ligt, welke polder ook grootendeels eigendom is van de Gem. Kampen.
De hoogteligging van den bodem varieert van ongeveer A. P. tot 1 M. + A. P. en hooger, de meeste gronden 0.50 M. + A. P. De bodem is van uitstekende hoedanigheid en bestaat uitsluitend uit kleigrond. Over 't algemeen is de kleigrond niet bijzonder zwaar en daarom dan ook van nature geschikt zoowel voor weiland als voor bouwland. 't Laatste wordt echter weinig gevonden daar de gronden niet voldoende tegen overstrooming beschermd worden. Wel is het geheel met dijken omgeven, doch deze zijn gemiddeld niet hooger dan 2.15 M. + A. P. Voor de zomermaanden is deze bescherming voldoende doch tijdens de wintermaanden bij storm kan het water rijzen tot 3 M. + A. P. en hooger.
De landerijen der Gemeente zouden als volgt kunnen worden ingedeeld: algemeene weiden, erven, losse landerijen, biesvelden en rietland.
De stadsweiden liggen met uitzondering van ééne weide (Seveningen) alle aan den linker oever van den IJssel. Zeer dicht bij de stad liggen de 4 Broekweiden en de Greente, dienende resp. tot weide voor het vee van de Groot- en Buitenburgers, die daarop tegen een door den Raad vast te stellen weidegeld en onder de door dit College te stellen voorwaarden melkvee mogen opslaan.
Iets verder verwijderd liggen nog 3 andere gemeenschappelijke weiden n.l. het Hagenbroek, de Nieuwe Weide en de Melm terwijl op het z.g.n. Binneneiland nog een gemeenschappelijke weide (Seveningen) wordt gevonden. Op deze laatste 4 weiden mogen ook ingezetenen, niet-grootburgers, vee opslaan, zij 't dan tegen een hooger tarief.
De gemeenschappelijke weiden hebben in totaal een oppervlakte van ruim 760 H.A. Wordt in een jaar zeer weinig vee aangeboden dan wordt een gedeelte gehooid. Het beheer berust bij een College van Weidemeesters uit en door den Raad benoemd.
De opslag was over de laatste jaren als volgt:
1920 in totaal 1645 stuks vee.
1921 ,, 1385 ,,
1922 ,, 1926 ,,
1923 ,, 1367 ,,
1924 ,, 1359 ,,
Dit vee was afkomstig van groot-burgers en van ingezetenen. Inwoners uit andere gemeenten mogen geen vee opslaan. In 1924 maakten 117 groot-burgers van hun recht om vee op te slaan gebruik. Het dagelijksch opzicht is opgedragen aan oppassers, die
eveneens voor het regelmatig verslaan moeten zorgdragen. Verder zijn bepaalde weiden uitsluitend bestemd voor melk- en dragend vee, terwijl op andere ook paarden en jong vee worden toegelaten.
De Gemeente Kampen bezit verder in eigendom 98 erven met een totaal oppervlakte van 3628 H.A. Hiervan liggen 25 op den linker- en 73 op den rechter-IJsseloever. De kleinste boerderij is 24,72.30 H.A. groot en de grootste 58.76.55 H.A. Meest voorkomende grootte tusschen 30 en 40 H.A.
De erven worden in 4 groepen telkens voor een tijdperk van 4 achtereenvolgende jaren verpacht, waarbij de zittende pachters telkens in de gelegenheid worden gesteld het erf opnieuw in te huren tegen een huursom die door den Raad wordt vastgesteld, gehoord een Commissie van taxateurs bestaande uit 3 personen. De pachters stellen er doorgaans grooten prijs op, de erven over langere jaren te mogen bemeieren, terwijl de gemeente van haar kant zulks eveneens z.v.m. bevordert. De pachtprijs houdt natuurlijk verband met de kwaliteit van den bodem; de beste perceelen doen f 130.- per H.A. en meer, terwijl de mindere kwaliteit in dezelfde mate minder huur doet.
Vooral in de oorlogsjaren en vlak daarna zijn de pachtsommen aanzienlijk gestegen. Dit moge blijken uit 't volgende staatje, waarin wordt weergegeven de bruto-pachtopbrengst over de jaren 1914 t/m 1924:
1914 f 281.006.-
1915 - 288.514.-
1916 - 293.253.-
1917 - 303.970.-
1918 - 305.162.-
1919 - 355.137.-
1920 - 403.577.-
1921 - 462.146.-
1922 - 496.443.-
1923 - 477.859.-
1924 - 459.491.-
De boerderijen bestaan bijna geheel uit grasland, in 1923 was op de 98 erven in totaal nog 25 H.A. bouwland aanwezig; in de geheele gemeente is 56 H.A. bouwland. Mocht in de toekomst de afsluiting van de Zuiderzee een feit worden, dan zal overwogen kunnen worden, of uitbreiding van de oppervlakte bouwland aanbeveling verdient.
De veehouderij is op de stadserven van groote beteekenis. De gemeente als eigenaresse is mede van oordeel dat aan de veehouderij zoo groot mogelijke uitbreiding moet worden gegeven; voor elk erf is dan ook een minimum beslag vastgesteld, varieerende van 15 tot 37 stuks rundvee boven den 2-jarigen leeftijd. In totaal moeten op de erven gehouden worden minstens 2469 stuks rundvee boven den 2-jarigen leeftijd, doch men mag gerust aannemen dat gemiddeld, het jong-vee meegerekend, wel 4000 stuks rundvee aanwezig zijn.
Sinds de fabriekmatige bereiding van zuivelproducten haar intrede heeft gedaan, heeft de verwerking van de melk tot boter en kaas op de boerderij een einde genomen. De melk wordt thans geleverd aan zuivelfabrieken, waarvan er twee in de stad gevonden worden n.l. een coöperatieve en een particuliere.
Naast de melkwinning is de fokkerij van veel beteekenis. Door middel van een fok- en controlevereeniging tracht men daarin elkander te helpen. Aan de paardenfokkerij wordt weinig gedaan; de schapen- en varkenshouderij is evenmin van veel belang.
Een verdere bron van inkomsten voor het Kampereiland is nog de hooihandel. Het eilander hooi heeft door zijn goede hoedanigheden een zekere roem verworven. Hoewel de hoeveelheid voor de verschillende jaren nogal zeer sterk uiteen kan loopen, zoo mag men die toch wel vaststellen op gemiddeld 4.000.000 K.G. per jaar.
De gemeente heeft door een goed wegennet de aan- en afvoer van producten ten zeerste vergemakkelijkt. Alle boerderijen liggen aan harde wegen, terwijl drie pontveeren toegang geven tot de verschillende deelen van het eiland.
Naast deze 98 erven bezit de gemeente nog c.a. 490 H.A. grasland dat als hooi- of weiland telkens voor een tijdperk van drie jaar publiek wordt verpacht. Deze z.g.n. losse landerijen liggen gedeeltelijk in de polder "de Pieper", gem. Genemuiden, rechts van de Goot en voor een ander deel ten Zuid - Westen en Westen van de stad in het Haatland en de polder "Dronthen".
Langs de West- en Noordkust worden vrij uitgestrekte bies- en rietvelden gevonden. Hier is het dat de IJssel groote hoeveelheden water in zee stort door zijn 4 uitmondingen Keteldiep, Rechterdiep, Ganzendiep en Goot. Een breede strook water voor de kust blijft daardoor zoet en is geschikt voor de groei van biezen en riet. De biesvelden beslaan een oppervlakte van +270 H.A., telkenjare wordt door aanplanting het veld vergroot. De gemeente beoogt met deze aanplanting een tweeledig doel: eerstens vormt de biezencultuur een zelfstandige bron van inkomsten voor de gemeente; zoo bedroeg de opbrengst in de jaren 1922, '23 en '24 resp. f 23055. -, 13015. - en f 23085. -, waartegenover slechts geringe uitgaven staan; doch daarnaast wordt door de biesaanplanting de landaanwinning door aanslibbing ten zeerste in de hand gewerkt. De oppervlakte buitenland neemt jaarlijks toe. Door den Raad is besloten in 1925 75 H.A. in te polderen, Noordwaarts van de Mandjeswaard; meerdere complexen komen binnenkort eveneens voor inpoldering in aanmerking. Heeft de bodem van de biesvelden een bepaalde hoogte bereikt, dan worden de groeivoorwaarden voor de biezen ongunstiger en de biezen beginnen te kwijnen om plaats te maken voor riet. De gemeente heeft daardoor ook nog de beschikking over vrij uitgestrekte rietvelden. De totale oppervlakte bedraagt c.a. 190 H.A. Telken jare wordt 't rietgewas verkocht om in de wintermaanden gesneden te worden. De opbrengst bedroeg over de jaren 1920 t/m 1923 resp. f 3286. -, f 1880. -, f 3602.- en f 2818.-.
Uit vorenstaand blijkt dus wel dat de landelijke eigendommen voor de gemeente van de allergrootste beteekenis zijn. De oppervlakte van alles saam (weiden, erven, losse landerijen enz.) bedraagt c.a. 5338 H.A. De inkomsten die de gemeente hieruit trekt zijn belangrijk; in de oorlogsjaren en vlak daarna zijn deze aanmerkelijk gestegen om in 1922 't hoogtepunt te bereiken, waarna weer een daling is ingetreden. Over 1922 was de netto-opbrenst der eilanden enz.f 597.257. -, en over 1923 bedroeg deze f 536.965.-. In 1922 is van de landelijke bezittingen een zelfstandige dienst gemaakt.
Tenslotte zij er nog op gewezen dat het Kampereiland den natuurliefhebber veel schoons biedt. Mooi zijn in den zomer de uitgestrekte groene weiden met 't grazende vee waartusschen de breede rivieren zich een weg hebben gebaand. De met riet begroeide oevers en kolken geven aan het landschap iets bekoorlijks evenals de hoog op terpen gebouwde boerderijen, waaromheen knotwilgen en ander geboomte, aan de streek een eigenaardig karakter verleenen. Een bezoek aan de bies- en rietvelden is zeer interessant, vooral voor den vogelliefhebber, door de aanwezigheid van talrijke, waaronder weinig elders voorkomende vogelsoorten.
J. Haverkamp