HET HEDEN.
Uit de geschiedenis van Ootmarsum is ons gebleken, dat de stad in beteekenis is achteruitgegaan. Eene wandeling door haar straten en een kijkje in enkele gebouwen zal ons doen zien, wat er nog rest van vroegere grootheid en wat het heden aanbiedt. Laat ons als punt van uitgang kiezen de splitsing der wegen van Almelo en Oldenzaal. We zien hier de Stoom-Zuivelfabriek Tubantia aan onze linkerhand en komen dan weldra aan den "wal", die om het stadje loopt en waarvan de naam nog een overblijfsel is uit den tijd, toen Ootmarsum nog een vesting was.
Hier stond de Zuiderpoort. Aan het einde van deze straat bevindt zich de R.K. Pastorie. Hier wordt bewaard een verguld zilveren monstrans, afkomstig van het klooster Frenswegen. Deze monstrans, in 1404 door Bernard van Bentheim aan genoemd klooster geschonken, wordt geschat op een waarde van 60.000 gulden.
Bij de Pastorie maakt de straat een scherpen bocht naar rechts; deze inslaande, zien we spoedig voor ons het marktplein, waar ons dadelijk het stadhuis in het oog valt.
Het dagteekent uit het midden der achttiende eeuw. Boven den ingang prijkt het gemeentewapen. Er naast staat een hardsteenen pomp uit denzelfden tijd als het stadhuis. (Een vroeger stadhuis werd bij den algemeenen brand in 1606 vernield.) In het gebouw bevinden zich twee zilveren bekers, afkomstig van het stadszilver; de eene is voorzien van het wapen der stad, waar boven staat: ’S Oetmarscheim’ en daaronder ‘1670’. Nog wordt er bewaard een drinkhoorn met koper beslagen, waarop gegraveerde jachtvoorstellingen staan, benevens het wapen der stad en daaronder: ‘Anno 1663’, en een reep fluweel, waarop in losse zilveren letters: ‘Stadt Oethmersheim’. Deze letters zijn afkomstig van den stadspijper. Eigenaardig is nog een op doek geschilderd portret, voorstellende een koning met ter zijde een gezicht op Ootmarsum. Aan de linkerzijde van dit portret staat:
Odomarus Ko-
ninck der Franncken
fundator der stadt
Othmaersheim so
gestorven in Anno
126.
Een zeer kostbaar archief bevindt zich nog hier, hoewel een gedeelte in 1673 naar Munster werd weggevoerd. Bij den brand in 1606 hebben de charters veel geleden. De oude doop- en trouwboeken zijn ook hier, evenals meestal elders, aanwezig en wel van 1668-1811.
Vervolgen we onzen weg van het marktplein langs de Groote Straat, dan treft ons dadelijk ter linkerzijde een huis met baksteenen gevel en zandsteenen versieringen, waarin een gevelsteen met huismerk en het jaartal 1656.
Een weinig verder rechts passeeren we het huis K No. 92. met het jaartal MDCCXXXXVII in top. Weer komen we nu aan den wal en wel op de plaats, waar voorheen een poort stond. Hier bevinden zich ter eener zijde het postkantoor, ter andere zijde de openbare school. De school draagt aan de voorzijde het ingemetseld wapen der stad, gedekt door een kroon en daaronder ‘1648’. Later is daaronder gebeiteld 1876, slaande op den bouw der school.
De stad hier verlatende, leidt de weg verder naar Denekamp. Aan de splitsing der wegen naar Denekamp en Lage staat de stoomweverij: Twentsche Damast-, Linnen- en Katoenfabriek. Van de markt gaande langs het kerkplein, komen we in een straat, waar aan de rechterzijde het Vincentiusgebouw en wat verder het Radbodusgesticht staat. Loopen we, links afslaande, om het laatstgenoemde gebouw, dan zien we voor ons een van de open putten, z g. bergputten, omdat zij op de hoogste punten der stad voorkomen. Met haar boomen en puthaken leveren zij een eigenaardig gezicht op. Hier weer links afslaande, staan we voor een huis K No. 115, met een eikenhouten balk voor den ingang, waarop staat: "Si Deus pro nobis quis contra nos. Anno
Dni 1573". Deze straat brengt ons weer op het kerkplein, waarop de R.K. kerk staat. De toren der kerk is nog van jonge dagteekening ; in 1842 werd de oude, wegens voorgewende bouwvalligheid, afgebroken. Onderstaand tijdvers boven den ingang, waarin de vette letters den tijd, het jaartal 1843 aangeven, vermeldt de wijziging, welke plaats had, aldus:
Tribus et Sex Secu
Lis detrita turris et
Frontis tecta
fides et pietas
donis gloriose
renevarunt.
De kerk, gewijd aan de Heiligen Simon en Judas, dagteekent uit verschillende tijdperken. Het oudste gedeelte (12de eeuw), was oorspronkelijk Romaansch en omvat het schip, bestaande uit drie beuken en een dwarspand. De middenbeuk en het dwarspand zijn even hoog, de zijbeuken zijn lager en sluiten met lessenaarsdaken tegen de middenbeuk aan. Meer in 't bijzonder vestigen wij de aandacht op dezen bouwaard. Dit gedeelte is meer in Byzantijnschen stijl uitgevoerd en mogelijk van den tijd omtrent 1400. Tegen dit gedeelte aan is in het begin der 15de eeuw een inspringende verlenging van het dwarspand met een koor aangebouwd in verheven Gothischen stijl. Dit koor heeft vijf zijden van een achthoek tot sluiting. De sacristie is gelijktijdig met het koor gebouwd en is geheel in Bentheimer steen opgetrokken.
De kerk heeft 3 ingangen, één aan den westgevel en één in elk der zijbeuken. Die aan de zuidzijde is oorspronkelijk en rijk versierd met staven en pilaren met kapiteelen. Wat de vensters betreft, vindt men nog de oorspronkelijk Gothische traceeringen in het koor en den aanbouw uit dien tijd. De andere ramen, oorspronkelijk Romaansch, waarvan nog sporen aanwezig zijn, werden alle in het midden der achttiende eeuw door groote ramen vervangen. Opmerkelijk zijn aan den zuidkant de oorspronkelijke en rijke bovenomlijstingen der ramen in het dwarspand en bij het raam boven den zuidelijken ingang. Eveneens is opmerkelijk het menschenhoofd tegen den zuidoostelijken kleinen pilaar aan de oostzijde. In het koor vindt men tegen den noordwand bij den ingang tot de sacristie een muurschildering, den boom van Jesse voorstellende. Deze muurschildering komt ook voor in de Buurtkerk te Utrecht,
In de sacristie, met kruisgewelf overdekt, verdient vermelding de piscina met Gothische omlijsting uit den tjjd van den bouw (15e eeuw.) Het altaar is geplaatst in 1871 door Mengelberg, het orgel dagteekent van 181l.
We verlaten de kerk, gaan langs de kazerne der Marechaussée, over de oude Ganzenmarkt naar de Ned. Hervormde Kerk. Het opschrift MDCCCX boven dan ingang, vermeldt het jaar van haar bouw. Binnentredende valt ons oog op een predikstoel uit het einde der 17de eeuw, wit met goud geschilderd en overgebracht uit de oude kerk. Aan den predikstoel is een gegoten koperen lezenaar verbonden, voorzien van een mannen- en vrouwenwapen. Het mannenwapen komt overeen met dat op een grafzerk, liggende voor den predikstoel. Deze grafzerk met volle wapen, omgeven door dertien kwartieren, heeft tot opschrift: ‘Ao. 1669, den 29 Augustii is seer godtsaligh in den Heere ontslapen den Welgeboorne Johan Diderick Baron von Heijden tot Schoenradt, Bruchboeck en Rhede Heere des Huijses Oetmarssen."
Het orgel der kerk dagteekent uit 1781 en is uit de oude kerk overgebracht.
Ootmarsum bezat vroeger een gymnasium, hetwelk een zeer goeden naam had, vooral ten tijde toen de Heer Moquette het rectoraat waarnam. Zeer vele personen, o.a. de Heeren Goeman Borgesius, A. van Laer, de Ranitz, de Savornin Lohman, Grobbe en Geertsema hebben hier gestudeerd. Na het vertrek van den Heer Moquette ging het gymnasium in beteekenis achteruit, hetgeen misschien ook wel veroorzaakt werd door gebrek aan geschikte localiteit. Twee rectoren, de Heeren Gicherie en ten Brink zijn na het vertrek van den heer Moquette in 1862 nog hier geweest, doch aangezien er toen weinig gebruik meer van gemaakt werd is het opgeheven.
Verder had men hier een dameskostschool van Mej. van Koningsveld, welke school eveneens opgeheven werd.
Bij de rechterlijke reorganisatie in 1875 werd het kantongerecht alhier opgeheven; de laatste kantonrechter was de heer Kromhof en de laatste griffier de heer van Delden.
In tegenstelling met menige andere plaats in Twenthe, waar oude gewoonten en gebruiken reeds verloren gegaan zijn, bezit Ootmarsum nog het zoogenaamde Vleugelen met Paschen en het gezang in de Nieuwjaarsnacht. Het vleugelen bestaat hierin, dat de burgerij, groot en klein hand aan hand achter elkander optrekt van de paaschweide naar de stad, onder het zingen van een kerkelijk lied. Hier en daar trekt deze guirlande van menschen door een huis, op een andere plaats om den middenstijl der groote deur. Ten slotte uitkomende op het marktplein voor het stadhuis, wordt, na eenig zingen, de stoet ontbonden.
Ook het branden van het Paaschvuur op de paaschweide wordt hier geregeld ieder jaar gedaan. Schier ontelbaar is het aantal vuren, dat men op dien bewusten avond vanaf den Kuiperberg en Heezeberg kan zien. Op den Oudejaarsavond bij het slaan van 12 uur trekt de burgerij, voorafgegaan door den nachtwacht door de straten, onder het zingen van een heilwensch waarvan het refrein is:
De nachtwacht wenscht met elkaar
Veel heil en zegen in het nieuwe jaar.
Voor belangstellenden zijn de woorden, zoowel van het Paaschlied als van het Oudejaarsavondlied steeds bij ons bestuur kosteloos verkrjjgbaar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten