Het standaardwerk voor de beoefening der Geologie is de aarde zelf.
(E. HEIMANS)
DRIE VLIEGEN IN EEN KLAP.
Vandaag denken wij een groote tocht te maken. Ik wensch u te brengen bij Schüttorf, bij Bentheim en bij Gronau. Wij sporen per tram en trein naar eerstgenoemde plaats in die "Grosze Heimat" gelegen. Het stadje Schüttorf interesseert ons niet en wij slaan van het perron gekomen, dadelijk links af en nemen den Bentheimerstraatweg. Na tien minuten gaans slaan wij links een weg in, die ietwat de hoogte ingaat, waarop van verre reeds de gebouwen te zien zijn van een Steenbakkerij. Bij de fabriek gekomen, zien wij de plaats, waar al jaren lang de benoodigde klei gedolven wordt. Over de rails van de kipkarretjes kuieren wij door grijze vuile klei naar een paar arbeiders toe, die daar aan het opladen zijn. Wij maken een praatje en vragen of ze ook nog “Muscheln bei Seite gelegt haben?" Als je geen Twentsch spreekt, is het beste maar Duitsch met ze te praten, al is er soms ook een bij, die uit Holland komt. Wij geven ze een lekkere sigaar of een paar Groschen en ze zijn zeer vriendelijk met ons alles aan te wijzen. Natuurlijk zijn versteende schelpen welkom. Ze zijn hier echter zeldzaam en doen dus niet veel moeite ze te vinden, daar we ze vandaag te Gronau in “Hülle und Fülle" zullen tegenkomen. We zoeken liever naar de blootgelegde zandsteenblokken, die groote geslepen vlakken vertoonen met evenwijdige schuurstrepen. Er liggen meerdere blokken van 500 K.G. zwaar, die allerprachtigst die geschuurde vlakken bezitten, sommige als een tafel zoo groot. Een enkele maal vindt ge ook een ronde graniet met een schuurvlak, dat als de pilaren van onze kerk gepolijst is. Wij zien hier verder tusschen de hoekige zaadsteenen (“Bentheimer") afgeronde granieten uit Finland, waaronder er een manshoog als een reus boven de anderen uitstak.
Vanwaar deze steenen ? Waarom die schuurvlakken? Wat is die leem? Toen in lang, lang vervlogen tijden aarde en zee nog niet die grenzen hadden aangenomen, welke zij thans sedert eeuwen bezitten, toen was er op de plaats van Schüttorf en Gronau en Bentheim een groote moerassige delta, zooals men thans nog vindt aan de monden van Po, Nijl en Missisippi. In die moerassen leefden allerlei vreemdsoortige dieren tusschen een weeldrigen plantengroei. In die riviertakken zwommen hagedisachtige dieren: Plesiosaurus, Ichtyosaurus en zij voedden zich met groote ammonieten en andere schaaldieren, waarvan de kalkenhuisjes in leem en kalklagen worden teruggevonden. De hier ontslotene behooren tot de oudste: “het Weald”, zoo genoemd naar de streek in het Engelsche Graafschap Kent, waar ze het eerst bestudeerd zijn. Die tijd in de wording der aarde heet de krijtperiode. Dikke lagen klei werden door riviermonden heinde en ver afgezet, en slak of visch, die zich niet zoo vlug redden konden, vonden een ontijdig graf. Daarna steeg het water der oceanen.
Waar eenmaal moeras was, ontstond een diepe zee. Dikke lagen zand werden daarin door zee- en rivierstroomingen afgezet. Het zand verhardde tot Bentheimer zandsteen. De klei werd vaster en droger en thans na duizenden, neen millioenen jaren, loopen wij over deze gronden en zoeken naar schelpen, die toen bedolven werden. Nadat de klei hier en daar verhard was tot leisteen, het zeezand tot steen, kwam een groote beroering in de aardkorst (die uitging van de Eifel) deze streken verontrusten. De leem- en zandlagen werden hoog boven het omliggende land opgeheven; een heuvelrug: Schüttorf-Bentheim-Isterberg-Gildehaus was ontstaan. Ontzettend heeft de tand des tijds daaraan geknaagd. Wind en regen hebben de zandkorrels los- en weggespoeld; de vorst heeft het gesteente doen splijten en ver over de velden, tot het Lutterzand toe, vindt men het afgespoelde zand van de Gildehauser heuvels. Daarna kwamen de gletsjers aanschuiven uit het Noord-Oosten, het land doorploegend. Tegen den heuvelrug Schüttorf-Bentheim stiet hij leelijk zijn kouden. ijsharden kop. Er over moest hij en dat heeft hij bereikt daar, waar de heuvelketen het laagst was en dat was bij Schüttorf. Daar gleed de gletsjer over de zandsteen, schurend, slijpend, krassend. Een volgend stuk van de ijsploeg gelukte het den zandsteenen vloer te breken en in groote brokken her en der dooreen te gooien. Veel van het zware materiaal, het grof geschut zouden we in den oorlogstijd willen zeggen, zware graniet- en kwartsietblokken, heeft hij hier moeten achterlaten, het geheel bedelvend onder een dikke laag gletsjer leem: de keileem of de : “Geschiebelehm"!
Deze grauwe keileem is de bewaarder geweest van het geslepen en het slijpend materiaal; zij heeft zon en wind, regen en sneeuw, die groote verstoorders buitengesloten en de steenen tot op den huidigen dag ongeschonden bewaard. En thans komt de spade des kleidelvers die rust verstoren; zij legt de mooie geslepen steenen bloot aan regen en wind en deze zullen thans met onophoudelijke kracht aan de vernietiging arbeiden. Daarom hebben wij er met onzen kleinen geologenhamer brokjes afgeslagen, om ze in het Museum te bewaren. Wij hadden reeds bevel gegeven groote platen door bekwame steenhouwershanden er af te laten slaan, doch een goede kennis verzuimde zijn plicht, en daarna kwam de oorlog, die aan alle werken des vredes en het vriendschappelijk verkeer met de collega' s aan gene zijde der grens een einde maakte. Die geschuurde en gekraste steenen zijn zoo iets bijzonders en zoo fraai dat een natuurvriend, vooral een die begint amateur-geoloog te worden, graag de reis Amsterdam-Bentheim er voor over heeft. Doch van de duizend toeristen die Bad Bentheim bezoeken weten niet twee iets van die leemgroeve en van wat daar te zien is. Voor een drietal jaren hebben wij ze pas ontdekt en de weg er heen is niet gemakkelijk te vinden. Maar mooi is het daar, zeldzaam mooi. Over het mos tusschen wuivende dennen op de rotsen te klimmen, langs steile hellingen, overhangende rotsen en vooruitspringende punten, waar, diep onder, witte berken roerloos staan naast groene waterplassen; waar een prachtig vergezicht, rechts over de groene boomenzee van het eeuwenoude Bentheimerwoud, links over de bruine heide ver, ver weg tot Gronau en Ochtrup toe… Daar achter boeit het lachende, fel blikkerende stadje Schüttorf onze oogen. Het is daar aan alle zijden schoon. Wij mogen het gerust klein Zwitserland noemen. De tocht over de rotsen door kreupeldennen, nu afdalend, dan weer steil-klauterend heeft een groote bekoorlijkheid voor jong en oud. En als je snuffelend bent aangelegd, vind je de zeldzame Kraaiheide, bespeur je den sluipenden Vos, zie je de Torenvalken uit de rotswand weg zeilen; dan vang je de zeldzame Dennenspinner en de nog zeldzamere Notodonta bicoioria! Voor ons vlakkeland-menschen is de tocht over kantige steenen, langs ijzingwekkende afgronden een zeldzaam genot. Ik heb er toeristen uit Den Haag en Leiden als gids gediend; ook meerderen uit Twenthe, die niets van het bestaan dezer prachtige wandeling afwisten. En toch is de weg vrij gemakkelijk te vinden. Steeds de toppen houden! Alleen bij de Franzosen Schlucht raakt men gauw de kluts kwijt. Maar ook het zoeken verhoogt de bekoorlijkheid van zulk een ontdekkingstocht. Ongemerkt ben je nu de 2 groote steengroeven genaderd, waar dag aan dag gewerkt wordt. Voor wat “Trinkgeld" kun je er gerust gaan wandelen en een geoloog vooral kan er zijn hart ophalen.
Wij wandelen verder langs bloeiende Gamander, hooge Toortsen, fraaie Hertsgespan en IJzerhard naar het stadje, waar het slot het groote attractiepunt is. Aan de muren het Muurleeuwebekje en de Muurruit. Voor het slot: Slangenkruid, zachte Geranium, Glaskruid, Zandmuur (Arenaria) en meer moois. In den slottuin groeien in 't voorjaar de zeldzame Holwortelige Helmbloem (Corydalis cava) en de zonderlinge Aäronskelk.
Wie van oudheidkunde houdt, verzuime niet het Museum daarvan aan de Waldstrasse te bezichtigen. Wij koopen wat broodjes en “Bentheimer Moppen" en haasten ons naar het station, waar een “Secundair Bahn" ons naar Gronau brengt. In 'n hobbeliger, stootender ding heb ik van mijn leven niet gezeten. Het deed mij denken aan de huifkarren zonder veeren, die mij in mijn jeugd deden bolderen over de kantige keien der buitenwegen. Ik weet niet na hoeveel halte's, waar uw geduld op zware proef wordt gesteld, komen we eindelijk te Gronau. We willen naar de fabriek van Gerdeman & Co. Aan den portier vragen wij een toegangsbewijs voor de leemgroeven. Na een vijf minuten loopen komt ge dan bij een groote “droogmakerij”, wou ik schrijven, om u een idee van de grootte te geven. De kuil is wel 100 meter in middellijn en wel dertig meter diep. De wand rijst in terrassen steil naar boven. Heel diep onderin zie je de kerels in de zware klei arbeiden. Af en toe worden met dynamiet groote stukken losgewoeld. Op kipkarretjes worden machinaal langs 'n steile tandradbaan, de leiachtige leembrokken naar boven getrokken. Wij vinden er duizenden Glaukonia's strombiformis, en vele Ammonieten (A. hetero pleuris) in kalkgeoden verborgen.
In de wanden, loodrecht afgestoken, komen lagen voor met duizenden brokstukken van schelpen. Aan de richting dezer lagen kan men zien, hoe sterk de eerst vlakke lagen, nu geplooid zijn. Ze graven hier in Weald-formatie, een brakwatervorming in het begin der krijtperiode. Deze leem is ouder dan de Bentheimer zandsteen. Men heeft er al eens 'n Plesiosaurus in gevonden, die te Münster in het Museum bewaard wordt. Ik zelf kreeg van de Directie één wervel van zoo'n dier. Om een denkbeeld te geven van den hoogen ouderdom dezer formatie, diene het feit, dat de Alpen nog veel jonger zijn; en die zelfs zijn op geen 100.000 jaar na te schatten.
Hoe jammer dat in de oorlogsjaren het bedrijf moest worden stopgezet. Op een kouden Maartavond in 1921, kwam ik er van Bentheim per lokaaltje aan en vond in het groezelige fabrieksstadje dat door den oorlog nog grauwer en valer was geworden een hotel. Naar de stijl te oordeelen was het een eerste klas zaak, maar hoe “heruntergekommen" alles was, bleek op mijn slaapkamer waar het behang in flarden langs den muur hing. Den volgenden morgen vroeg al, begaf ik mij op weg naar de groeven. Doch hoe onthutst stond ik te kijken: geen geratel van kipkarretjes, geen gesnor van machines. Ik volgde de verroeste rails naar de plek waar de klei uit de kuil electrisch naar boven getrokken werd! Ik verheugde mij reeds op nieuwe vondsten, daar ik er in geen zes jaar meer geweest was. Maar eilaas. De groeve was een groot diep meer! Aan den rand en waar vroeger allerlei afval op 'n hoop was gegooid, vond ik nog brokstukken van ammonieten, kalksteen met Glaukonia's en Kalkspaatbrokken. Ik vulde er mijn rugzak en mijn bondstasschen mee en trappelde toen terug naar Gildehaus. De berken langs den weg kregen een groen waas. Ik had 's morgens het eerste Fitisje gehoord en weltevreden trapte ik in de blijde voorjaarslucht verder. Daar opeens riepen mij groengerokte kommiezen: "halt" toe. Wat is dat nu, dacht ik. Het is toch geen oorlog meer! Ob ich einen Fahrschein habe von der Stadtverwaltung in Gronau? Nein, weisz nichts davon. Wohne nicht hier. Bin Lehrer-Naturforscher, Habe Steine gesucht in Gronau. “Und in die Taschen?" Ja, sehen Sie mal: nur Steine. Erstaunt blickten sie hinein! Ich offrirte den Leuten eine Zigarre und wollte mich verabschieden. Sie warnten mich, dasz ich noch einmal angerufen werden sollte. Sagen Sie dann, dasz wir Sie schon inspektiert haben. Ja, gewisz wollte ich das tun.
Met een angstig kloppend hart reed ik verder, want ik heb niet graag met politie te doen, laat staan met "Deutsche", zoo kort na den oorlog. Ik had als Spion kunnen worden "eingesperrt"; Ik werd na een half uur door de 2de wachtpost "angerufen" maar mocht gelukkig spoedig doorgaan. Flink bracht ik de laatste reserve in actie, de weg begon te klimmen. Voor mij lagen de rotsen van Gildehaus. Eenmaal daar, zou ik in veiligheid zijn en mij de welverdiende rust gunnen.
Ik wil u nog even iets vertellen van den Isterberg, waar steenen-(“esters") worden gebakken. De berg zie je overal vanaf de Denekamper heiden als een zwakke welving aan den blauwen horizon. Fietsende Nordhorn-Bentheim moet je er overheen. Een heele trap. Bovenop ligt een boerenherberg, waar je even kunt rusten en den weg vragen naar de leemgroeve en naar de voetstappen van de voorwereldlijke dieren. De leemgroeve ligt aan den voet van den berg en is ouder dan de zandsteen. Men vindt er steenkernen van Bivalven (= Tweekleppige schelpen) en Ammonieten. Deze lagen zijn even oud als die te Gronau. Nu naar het Bosch, hoog op den heuvel. Daar ligt het attractiepunt, ook zelfs voor niet-geologen: voetstappen in harde rotsen, men zou zeggen van paarden, koeien- en geitehoeven. Het is werkelijk frappant. Ontnuchterend is echter de wetenschap, dat deze voetstappen niets met deze dieren te doen hebben, want in den krijttijd, waaruit deze rotsen stammen, bestonden deze dieren nog niet. Bovendien is deze steen verhard zeezand en zou men moeten aannemen, dat genoemde dieren in de zee of op het natte strand geloopen hebben. Maar wat zijn het dan? Zachtere gedeelten in de steen, die uitgeweerd zijn en wellicht wat bijgewerkt door de Steenhouwers. Hoe komen zachte gedeelten in hoefvorm in steen? Ga eens na een regenbui bij een zandweg staan, waar nog water langs stroomt. Een steentje in het bed van de ondiepe stroom, zal het water links en rechts doen vloeien en aan beide kanten van het steentje een geultje uitslijpen. Een paar centimeters verder gaat het water weer zijn gewone gang. Blijf nog even staan tot het water minder hard stroomt. In de diepe gedeelten bij het steentje bezinken allerlei lichte stoffen: klei en houtdeeltjes. Welnu, zoo zijn ook op het voormalige zeestrand door eb en vloed (‘t kan ook door de wind gebeurd zijn!) geultjes in hoefijzervorm uitgeslepen en later gevuld met klei of houtrommel. Daarna toegedekt met zeezand. Ik stond er bij toen men in Bentheim een brok steen frisch uit de groeve haalde, en ook daarop vertoonde zich een "voetstap" en deze was nog met klei gevuld.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten