RECENSIE VAN MR. R.E. HATTINK
Mr. R.E. Hattink uit Tubbergen, advocaat en procureur, maar vooral bekend als streekhistoricus en voorzitter van de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, kon het niet nalaten de samenstellers te wijzen op historische onjuistheden in hun Gids van Enschede. Hattink deed dit in de vorm van een ingezonden brief onder de titel: ‘Een vertrouwbare gids?’. Opmerkelijk dat deze recensie vrijwel de gehele voorpagina beslaat van de slechts vier pagina’s bevattende Tubantia van 19 februari 1890.
Hieronder het artikel uit de Tubantia:
Een vertrouwbare Gids?
Met belangstelling nam ik den ‘Gids van Enschede en omgeving’ ter hand; minder om de aanbevolene wandelingen te leeren kennen, dan om met het geschiedkundig gedeelte kennis
te maken. En daarvan is mijn indruk dat een tweede druk zeer zeker een verbeterde kan zijn. Ik heb hiermede meer bijzonder op het oog wat blz. 14 voorkomt; omdat daar blijkt dat de bewerkers van dezen gids, van de staatkundige inrichting en geschiedenis dezer provincie in het laatst der vorige eeuw niet op de hoogte, niet begrepen hebben hetgeen zij uit Racer (Over. Gedenkst. IV, blz. 140 vlg.) bij uitttreksel mededeelen¬.
Handelende over de marken en hare inrichting, schrijven zij: ‘De macht van den markenrichter was in het begin dezer eeuw reeds ge¬broken. Wel kon men nog vergaderen en konden de gewaarden met den kin op hun stok (koeze) geleund hun veto laten hooren, maar de uitvoerende macht was niet meer die der Drosten’
‘In 1780 besloot de Overijsselsche ridder, die het bestuur over Twenthe voerde, de Drostendiensten af te schaffen’.
Nu volgt het verhaal dat de landlieden van Twenthe een daarin omschreven gouden pen¬ning den Ridder aanboden en gaan de schrij¬vers voort: ‘De koeze van onze markebewoners schijnt zelfs nog een overblijfsel van de oude Saksers, die altijd gewapend met speer of knots de Höltings bijwoonden, enz.’.
Of de schrijvers eenigen samenhang tusschen de markeinrichting en de Drostendiensten ontdekt hebben, weet ik niet: maar dit is overbekend dat de Ridder, wien de gouden gedenkpenning ter eeuwige en onsterfelijke gedachtenis werd aangeboden, nooit ofte nimmer het bestuur over Twenthe gevoerd heeft maar integendeel den strijd aangebonden heeft tegen den Drost van Twenthe en de overige Drosten, die in strijd met vroegere resolutiën van Ridderschap en Steden tot eigen voordeel hand- en spandiensten van de ingezetenen van hun Drostambt bleven vorderen.
Van der Capellen, eerst wegens den Bre¬denhorst, later wegens den Pol lid der Ridder¬schap van Overijssel, de man, die gedurende vier jaren uit de Staten vergadering gebannen gehouden werd, omdat hij den strijd voor de vrijheid van het onderdrukte volk had begonnen tegen zijne standgenooten, medeleden der Rid¬derschap, die eindelijk den 1en November 1782 zich weder toegelaten zag, wordt in dezen En¬schedeschen gids voorgesteld als een brave Hendrik onder de Drosten.
Naar aanleiding van hetgeen een eeuw te voren geschied was, wijdde de Provinciale Overijsselsche & Zwolsche Courant van 1 Nov. 1882 een hoofdartikel aan hem en behelsde de Gids (Nov. en Dec. 1882) eene uitvoerige studie over hem van de hand van Mr. Sillem.
Wanneer de schrijvers hiermede kennis ge¬maakt hadden, zouden zij weten dat bij publicatie van 23 Februari 1783 Riddrschap en Steden de afschaffing der Drostendiensten bekend maakten en zouden zij den raadpleger van hun Gids beter onderricht hebben.
Dat het huis te Enschede, waarvan blz. 18 sprake is, waarschijnlijk niet is het slot of de burcht van de heeren van Enschede, maar het aldaar door de Gelderschen aangelegd blokhuis mag uit het volgende opgemaakt worden.
Volgens het dagboek van Johannes van Lochem, prior van Albergen, had de hertog van Gelre in 1523 zoowel paarde- als voetvolk naar Enschede gezonden en bevolen dit stedeken te versterken, opdat alzoo die van Oldenzaal, waar bezetting der tegenpartij lag, zich binnen hunne muren zouden honden en niet zoo veelvuldig het volk zouden uitplunderen. En opdat de Gelderschen Enschede zouden verlaten, staken die van Oldenzaal den molen bij Enschede in brand, waarop de Gelderschen begonnen eene versterkte plaats in Enschede op te richten, waaraan de bevolking moest arbei¬den en waartoe zij hout moest aanvoeren en geld opbrengen.
Volgens het Juditiael register, bewerkt door wijlenn Mr. van Doorninck in ‘Overijssel on¬der Karel V’ werd den 3en December 1531 op de supplicatie des Raads van Enschede, ‘dat men, I
zoo de Keizer het blokhuis aldaar afgebroken wilde hebben, hun de plaats van de vrije markt, door.de Gelderschen hun voor het blokhuis af¬genomen en afgegraven, en het hout van sta¬ketten en anders, dat van het blokhuis komt, tot versterking van het vlek goedgunstig afstaan zoude, daar zij door den oorlog in zulke groote lasten geraakt waren, tevens met verzoek hun een nieuwen molen te laten maken, waarop als van ouds de omwonenden zouden verplicht zijn hun koren te laten malen’ door den Stadhouder met Mr. Geert van Loe, rentm. van Friesland en Commissaris, Jan van Twickeloe, Drost van Twenthe, Adriaen van Reede, Drost te Laeghe,
en Seyno Muylart, Drost van Salland, gecon¬cludeerd en besloten: dat wegens de armoede
der ingezetenen zij weder de markt als van ouds zullen mogen gebruiken, behoudens den Keizer zijne hoogheid en den Richter zijn richtstoel, dat zij de markt mogen vergrooten met de plaats, die eertijds een kleine graven was en de markt scheidde van Roelof van Scheven’s weere, dat hun het van het blokhuis komende hout gegund zal worden tot reparatie der ‘vestenisse’ van het vlek, doch dat zij gehouden zullen zijn op hun kosten het blokhuis af te breken vol¬gens aanwijzing van den Drost en dat zij voorts een nieuwen molen oprichten mogen, met ver¬bod aan de ingezetenen om hun koren buiten 's lands te laten malen, voor zoo ver dit ook van de andere zijde verboden was.
Voorts werd aan hen, die zich beklaagden hun woonstede bij het maken van het blokhuis ver¬loren te hebben en daarvoor slechts ten deele door den Vorst van Gelre schadevergoeding ver¬kregen te hebben, vergund, om hunne oude, woonstede weder aan te tasten, en te bezitten, als zij die terugvinden konden na afbraak van het blokhuis - doch met terugbetaling aan den Keizer van de gelden, van den Vorst van Gelre tot schadevergoeding ontvangen.
Pelgrim Kost, Egbert de Vromme, Ghert de Waegheler, Bernt Sandt, Ghert Kuyper, Styne ten Kranenhoeve en Roelof van Scheven gaven de ontvangen vergoeding terug. De laatstgenoemde, die blijkens het aangehaalde werk destijds in vele procedures gewikkeld was, was een riddermatig man, die evenals de andere Twentsche edelen de landdagen bijwoonde, door 's keizers stadhouder gehouden. Waarschijnlijk was hij de toenmalige bezitter van het slot van Enschede.
Voorts vestig ik de aandacht op de mededee¬ling (blz. 21) dat het legerhoofd, Prins Maurits, de groote kerk aan de Protestanten gaf in 1597, dat er een predikant werd aangesteld en dat dit zoo veel te gemakkelijker ging, door dat de R.C. priester overleden was, en er dus eene vacature
bestond, terwijl in de noot op blz. 22 vermeld was dat de eerste predikant Pibo Ovitius hier
gekomen is van het eiland Wieringen. Uit nieuwe bronnen schijnen de gift der kerk en de dood des pastoors gebleken te zijn: tot nog toe was dit niet bekend. Mr. van Doorninck, die in de Prov. Ov. & Zw. Ct. onder het opschrift Uit Overijssel's Verleden XXXIV, den gang der hervorming te Enschede behandelde, deelde mede, dat volgens eene aanteekening van den Enschedeschen richter Bos de pastoor Wolter Bruns verdrongen werd door den predikant, die onder den naam van Pibo Ovitius op 1598 door Moonen genoemd wordt; terwijl hij de door Moonen vermelde beroeping van Wieringen in twijfel trekt, omdat de Deventer kerkeraad 16 Jan. 1598 besloot dat Ovitius eerstdaags, met believen van den Raad, ‘om bij provisie te pre¬dighen’ naar E. zoude gezonden worden en 22 Mei d. a. v. ‘order te maken tott onderholdt des dienaers te E. en dewijle denselven in den Synode de Kercke te Lossart mede geassigneert is te bedienen, datt hij oock, deselve bij pro¬visie bedienende, de opkomsten derselve pas¬toriën moge genieten’.
Als Pubo Ovittius Abbema, deynaar des H. Ewangelii indijer stadt Enschede verzocht hij plaatsing in de provincie Utrecht, onder mede¬deeling dat hij, nadat Enschede weder door de Spaansche troepen genomen was, met consent zijner gemeente van daar vertrokken was en. zich te Deventer ophield en onder overlegging van twee attesten van de classis van Deventer van …mber 1598 en 25 Juni 1599.
Naast het verhaal omtrent de overgaaf van Enschede in 1597 (blz. 19) behoort in den twee¬den druk de lezing geplaatst te worden, voor¬komende in een brief, gesonden wt den legher van 22 October, gedrukt tot Delf bij Bruijn Harmanssz. Schinckel ‘Cort Verhael vande heerlijcke Victorie van’t verooveren ende innemen der Steden van Enschede, Oldenzeel ende Oet¬maerssen, ghelegen inde Twente’; omdat dit eenigszins afwijkt: waarbij ook vermeld moet worden de gedenkpenning, waarvan de eene zijde de woorden Venit Vidit Deus vicit in het mid¬den heeft met de woorden Victoria parta spatio trimestri, als binnenrand en de plaatsnamen Alpen, Berg, Meurs, Grol, Brevort, Ensch., Old., Otm., Lingen en het jaartal 1597 als buitenrand ; terwijl op de keerzijde afgebeeld is het ruitergevecht bij Turnhout met onderschrift Victoria Turnotana Janu. 1597 en de woorden A Dno factum est istud et est mirabile in oculis nostris als bui¬tenrand. Een exemplaar van dezen gedenkpen¬ning berust in het Geschiedkundig Overijsselsch Museum.
De tweede druk zal ook aangevuld kunnen worden met de beschikking der Aartshertogen, gegeven te Bruessele 7 Februari 1609, waarbij zij, op de supplicatie van Burghemeesteren, Schepenen ende Raden der vijf stedekens Ort¬maersen, Ensschede, Ghoor, Rissche en Delden, na ingewonnen advies van de Raden in Over¬ijssel Mr. Theodorus van Thil en Diederick Hertgers, resideerende tot Oldenzeel, den Drost van Twenthe ordonneeren ‘dat hij aenghaende de vuijtsattinghe ende repartitie des landts schat¬tinghen, exactien, ende onghelden, zal schuldich
zijn t' onderhouden d' oude gewoente, ende hem dem volghens reguleren, den voern. supplianten ontdeckende ende mede te kennen ghevende waertoe de successive inghewilligde penninghen
zullen worden gheemployeert, op dat zij moghen weten oft zij tot deselve te contribueeren schuldich zijn, ende dat zij boven oude costuijme nijet en worden belast und beswaert’.
Men zal bemerken dat ik op een tweeden druk hoop: want ik acht de poging om, wat van Enschede nog bekend mocht zijn, te verzamelen, aller ondersteuning waardig. Alsdan zal voor de oude topographie geraadpleegd kunnen wor¬den de platte grond, omstreeks 1570 door Jacobus van Deventer voor den Koning van Spanje vervaardigd, te Madrid berustende, waarvan de de
Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch regt en geschiedenis eene copie heeft doen vervaardigen, welke zij zich voorstelt met andere platte¬gronden van Overijsselsche steden in het licht te geven.
Mr. R. E. H.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten