WANDELING DOOR DEVENTER
Voor den reiziger, die nog niet voorzien van onzen Gids, hetzij van het Noorden of Zuiden, Oosten of Westen met het stoompaard de stad nadert, zal het opvallend zijn, dat zoovele boomrijke plekken zich in de omgeving van Deventer aan zijn oog voordoen en zal hij aan een der beide stations afstappende, zich haasten op het perron van den aldaar de zoo beroemde Deventer koek ventenden buffetjongen een gids te koopen, om daarmede gewapend, die boschrijke streken te bezoeken, waar bij het voorbijstoomen zijn blik op gevallen is.
Fragment van Chromotopografische kaart des Rijks, verkend in 1865, herz. in 1907. Klik er op voor vergroting.
Zachtjes aan, waarde bezoeker: bedriegelijk hebt ge U voorgesteld dat al dat fraaie hout zoo spoedig onder uw bereik zoude komen, doch dit is geenszins het geval; om al die schoone, lommerrijke plekjes te bereiken moet ge uwe pedes apostolorum in beweging stellen en voorspellen wij U vooraf dat er veel van gevergd zal worden, alvorens ge uw doel hebt bereikt.
Beter zal het voor U zijn - indien Deventer nog nimmer door U werd bezocht - om eerst een kijkje van de stad en hare schoone Singels te nemen, om daarna hetzij per locaalspoor of stoomtram, of wat nog beter is per open rijtuig in een der vier windrichtingen U nader tot uw doel te laten voeren, zonder genoodzaakt te zijn onder eene tropische hitte langs een schaduwloozen weg of dijk U af te matten.
Zijt ge een goed wandelaar, neem dan die vervoermiddelen niet te baat, maar begeef U op marsch en ge zult U dubbel beloond vinden voor het vele, dat den in een rijtuig zittende ontgaat en uwe aandacht niet zal ontsnappen.
Fragment van Plattegrond van Deventer (1899)
Het station verlatende zult ge zeker als op elke andere plaats wel de rails van den trambaan volgen, wetende dat deze U in het hart van de stad zal voeren en dat is ook goed, daar ge dan eerst het inwendige van de stad kunt bezichtigen, om daarna het uitwendige op te nemen, nadat ge U vooraf op de eene of andere plaats hebt verfrischt, wat na de vermoeiende spoorreis onder eene brandende zonnehitte afgelegd, misschien wel noodig zal zijn. Het eerste wat U bij het overgaan der brug over de stadsgracht boeit, is de Leeuwenbrug van waar uw oog zich vermeidt in de aanschouwing van vele sierlijke villa's, die zich voor U en aan uw rechterhand vertoonen. Houdt U daarbij niet te lang op want wij zullen de kennismaking daarmede later op den dag hernieuwen, zoodra we van het inwendige der stad genoeg hebben genoten.
Recht voor U ziet ge de ruime Keizerstraat op den eenen hoek waarvan het Hotel de Keizer, zeer ruim en geriefelijk ingericht, met een goed restaurant, een der eerste is dat U de gelegenheid aanbiedt na volbrachte dagtaak, de hongerige maag te vullen of de vermoeide leden op de zachte bedden uit te strekken. Wanneer ge denkt dat dit het eenige hotel is waar ge uwe tenten kunt opslaan bedriegt ge U; op onze wandeling door de stad zult ge er meerdere ontmoeten en omdat we voor geen enkele eenige voorkeur aan den dag willen leggen, zult ge er voorbijgaan ongemerkt wat betreft onze opmerkingen; de keuze blijft daardoor geheel aan U zelf overgelaten, al naar mate het uiterlijk er van, dan wel uwe vermoeidheid, U aanlokt er binnen te treden.
De waarlijke fraaie Keizerstraat met hare flinke heerenhuizen volgende, betreden wij den Brink, het plein dat de trots van elk rechtgeaard Deventenaar uitmaakt en mag uitmaken, vooral wanneer zijne eeuwenoude kastanje-boomen met hunnen heerlijken dos van blad en bloesem prijken. Zijt ge een bezoeker die het latere jaargetijde of het voorjaar voor een uitstapje hebt verkozen, laat het gemis van dien dos U niet ontmoedigen, want al zijn deze fiere kastanjeboomen bladerloos, toch blijft de Brink even schoon; zij toont dan beter de enkele antieke gevels, die het hoofd geboden hebben aan den eisch van den modernen tijd, die gebiedt dat alles in rechte lijnen wordt opgetrokken en er geen rekenschap mede houdt, dat daardoor het oog vermoeid en de geest verstompt wordt.
Op welk tijdstip van het jaar Deventer door U wordt bezocht, op plaat 1 wordt U de gelegenheid aangeboden om den Brink, zoowel in zomer- als in winterkleed te aanschouwen en U voor het gezicht op een van beide schadeloos te stellen. Wat ge echter zult missen zijn de luifels, waarmede de voorvaderen hunne huizen versierden en die de plaats innamen van onze tegenwoordige marquises, enz., die echter aan slechts weinige woningen worden aangebracht. Wat waren onze goede voorvaderen toch praktische eenvoudige menschen! Thans worden de buurpraatjes niet meer in de open lucht onder de luifels voor regen en wind beschut gehouden, maar zit de burger zich te vermeien voor zijn opgeschoven raam, dat bij het minste windvlaagje of het eerst vallende regendroppeltje naar beneden geschoven wordt om van de kamer, waarin hij zich bevindt, eene broeikas te maken en het gesprek plotseling te staken.
Op diezelfde plaat I, die U een beeld van "den Brink" geeft, van 't heden en 't verleden, ziet ge aan de rechterzijde een inham "de Penninckshoek" genaamd, waar een overblijfsel van oud-Hollandschen stijl U eene voorstelling kan doen vormen van dit plein in vroegere eeuwen, toen slechts trapgevels de plaats innamen van de thans zoo smakelooze platte gevels. De grillige versieringen, beelden en inscriptie's verdienen de aandacht ten volle en de Deventenaren mogen zich gelukkig achten, dat dit huis is aangekocht door de Doopsgezinde gemeente alhier, die naar wij vernemen, het voornemen heeft om aldaar eene kerk te bouwen met besparing van den gevel, die dan zeker op de reeds zoo lang verwachte restauratie zal kunnen rekenen. *) (Wij vernemen dat er voorstanders in die gemeente zjjn om dit antieke geveltje te sloopen . Het is te hopen dat zij van dit denkbeeld terug zullen komen).
Wanneer over een paar jaren - want terwijl we dit schrijven tellen we eerst 1890 - de gevel gerestaureerd zal zijn, zal voorzeker de indruk verheffender en het aantal beschouwers legio zijn.
De geschiedenis van dit gebouw met stilzwijgen voorbij te gaan zou aan onbeleefdheid grenzen, waarom wij mededeelen, dat hier eertijds de familie Van Hoevell woonde, die als Brinkgraven (waar men al geen graven voor had!) het opzicht over dit in de 14e eeuw reeds bestrate plein hadden. Ook heeft dit gebouw eens de relequiën van St. Lebuïnus opgenomen. Volgens sommigen wordt dit pleintje de Penninckshoek genoemd, omdat in het gebouw eertijds de familie Penninck zou hebben gewoond. Eene andere lezing is dat hier een steegje, de Buurmans- of Biermanssteeg was, evenwijdig aan de Spijkerboorsteeg, waar men voor één penning kon passeeren en overvaren, daar zij in verband was met de Pontsteeg. Voor beide overleveringen zijn geen bewijzen aanwezig en het doet ook weinig ter zake, genoeg zij het ons te weten, dat na de restauratie, die voorzeker aan bekwame handen zal worden toevertrouwd, dit gedenkteeken van vorige eeuwen steeds een sieraad van Deventer zal uitmaken.
Zijt ge in uwen tijd beperkt, houdt U dan niet te lang bij dit overblijfsel van vroegere dagen op, want er zijn er meer die uwe aandacht ten volle waardig zijn. Slechts weinige schreden verder bevindt ge U voor een der oudste gebouwen van de stad, een werk des vredes, te voorschijn geroepen door en gevolg van den strijd en wel de Waag midden op "de Brink."
Hoe wonderlijk U zulks in de ooren moge klinken, vergun me U in korte trekken den oorsprong van dit eeuwen oude gebouw te schetsen.
Toen Karel van Gelder in 1527 het beleg sloeg voor Deventer, wierp hij aan de overzijde van den IJsel twee blokhuizen op, welke moesten dienen om den IJsel te bestrijken en de stad te beschieten. Het eene blokhuis werd "Al te na" het andere "Kijk in de pot" gedoopt. Toen deze blokhuizen in 1528 verlaten werden, trokken de poorters naar buiten, om ze zoo spoedig mogelijk af te breken en naar de stad te vervoeren, alwaar de steenen bestemd werden tot het bouwen eener waag. Niet overbodig is het hierbij mede te deelen, dat deze steenen eens een deel hebben uitgemaakt van het kasteel Nijenbeek, dat hierna in onze wandeling "Over Wilp en de Poll naar Twello" wordt beschreven. Ge ziet aan de eene zijde sterren en een hoofd dat in een pot kijkt. Blijkbaar hebben de poorters deze aangebracht als zinspelingen op de beide blokhuizen, waarvan het eene ook Sterrenschans werd genoemd: de ledige consoles, die ge aan beide zijden van de Waag vindt werden vroeger ingenomen door voorstellingen, welke op Karel van Gelre en de Gelderschen betrekking hadden en dienden om ze in een bespottelijk daglicht te stellen. Waarschijnlijk zijn deze beeldjes later om des vredeswille weggenomen. Terzijde van het gebouw vindt ge naast het telegraafkantoor een steen met inscriptie waarop ge leest dat:
In 't jaer ons heren MD en de XXVIII
Op Sunte Mariendach
Wherd den ersten sten van deze Waghe gelacht.
1528.
Geeft de voorstelling aan de eene zijde van het gebouw nog steeds de getuigenis van den spotzieken zin der Deventenaren, aan de andere zijde hangt een voorwerp, dat ons de barbaarschheid van vroegere eeuwen in herinnering brengt. Het is de groote koperen ketel, die blijkbaar van zeer hoogen ouderdom is. Zoolang de heugenis reikt heeft deze daar zijne plaats gehad (hoewel het beter in een geschiedkundig museum zijne plaats kon vinden) en elk voorbijganger dien hij noodwendig in het oog moet vallen vraagt zich onwillekeurig af: zou daaraan eene geschiedenis verbonden zijn. Vraagt hij zulks aan een der omstanders dan weet deze te vertellen, dat eeuwen geleden daarin een valsche munter werd gekookt. Moge deze mededeeling berusten op eene overlevering, die zich van geslachte tot geslachte heeft voortgeplant en waarvan niemand eenig geschiedkundig bewijs kan bijbrengen, toch schijnt deze overlevering niet zonder grond. Uit de Kameraars rekening van het jaar 1434 blijkt, dat de muntmeester van den heer van Batenburg destijds in de stadsgevangenis zat ter zake van het vervaardigen van valsche munt. Hoe deze man juist hier kwam, staat niet vermeld, maar wel, dat men "up sente peters avent, ad vincala (in tegenwoordigheid der regeering) gerichte dede over den muntemeister van batenborch." Dit rechten bestond niet in radbraken, onthoofden of ophangen, maar in het koken in eenen ketel, daartoe opzettelijk aangekocht, ter vervanging van eenen ouden, dien men te voren schijnt gebruikt te hebben voor hetzelfde doel. Verder leest men in de bovenvermelde rekening: "Item van Johan Petersoen enen ketel gecoft dair de muntemeister in gesoden wart”. Of dit koken in heet water, dan wel in olie heeft plaats gehad is uit de rekening niet op te maken, wel staat er nog bij dat hij niet in eene doodkist, maar in eene ton in den grond werd gestopt. Tot afschrik voor anderen die een dergelijk feit zouden durven bestaan, is deze ketel later in het openbaar ten toon gesteld en in verband met de overlevering zal het wel niet twijfelachtig zijn of hij voor dien muntmeester heeft gediend, te meer daar voorheen de valsche munters zoowel in Frankrijk als bij de Romeinen veroordeeld werden in kokend water te worden gesmoord. Moge het aanschouwen van den ketel met den daaraan verbonden gruwel bij ons eene onaangename gewaarwording opwekken, wij verheugen ons te meer dat we in een tijd leven, waarin dergelijke barbaarsche strafoefeningen niet meer plaats hebben. Het inwendige van de Waag biedt tegenwoordig geene merkwaardigheden meer aan behalve de torentrap welke veel overeenkomst moet hebben met die van het gedeeltelijk gesloopte kasteel te IJsselstein.
Sedert meer dan drie en een halve eeuw staat het gebouw daar als getuige van de meer of minder belangrijke stedelijke voorvallen die op den Brink hebben plaats gegrepen. Daartoe behoort o. a. de huldiging van Philips II in den persoon van den Stadhouder Grave van Aremberg- den 16 December 1556. Voorts de terechtstelling van 12 Doopsgezinden door de Spanjaarden den 25 Mei en 16 Juni 1571, waarvan er twee onthoofd en de overigen verbrand werden. Ook aanschouwde de Waag het eerst hoe Stanley de bevelhebber der Engelsche hulptroepen in dienst van de Staten, des nachts eene aanzienlijke bende Koninklijke soldaten heimelijk in de stad liet, welke bende reeds op den Brink stond eer iemand vermoedde dat de stad verraden was. Op deze wijze schrijft Reyd is de stad Deventer verloren, nadat zij tien jaren lang bij hare eigene burgers was bewaard gebleven, zonder eenig garnizoen met zoo goede wacht en orde als in geene andere steden onder de burgers gevonden wordt. Voorts kan de Waag verhalen, hoe Philips prins van Spanje met een grooten stoet te Deventer gekomen, met groote pracht ingehaald en binnen hare muren van Ridderschap en Steden tot Erfopvolger van zijnen vader den keizer gehuldigd is.
In het jaar 1766 toen Willem V Erfstadhouder den 2 September te Deventer was, zag hij met zijn gevolg uit een koepel of tent op het balkon opgericht, een prachtig vuurwerk aan dat ter zijner eere werd afgestoken.
Na de omwenteling van 1795 werden in dit gebouw de republikeinsche volksvergaderingen gehouden en velen herinneren zich misschien nog, welk een geheel ander aanzien de Waag had in het voorjaar van 1814, toen zij door den Franschen bevelhebber gedurende den staat van beleg waarin de stad verkeerde, als in een reduit herschapen was en vuurmonden naar alle zijden heen met dood en verderf dreigden. Aan zijne vroegere bestemming is de Waag geheel onttrokken, de benedenlokalen dienen thans voor telegraafkantoor en in de bovenzalen is het gymnasium gevestigd.
Wanneer we nog een oogenblik op dit "plein der pleinen" vertoeven en rondzien vragen we ons af, wat is er nog over van de gebouwen waarvan de kronijkschrijver der 17e eeuw gewaagt, als hij zegt: Die private huysen der burgeren zyn meestelic ruym ende hooghe ende wel gebout, van binnen vol gemacx, die muren bekleedet met kostel schrijnwerck. Men vint er voorzalen die de ruimte hebben van matelicke Lantkercken, dit is te zien vast die heele stat door, maar aan den brinck volnae van huys tot huys. De deuren syn so wyt dat sy geheel opqedaen synde, een karre ofte wagen passage gheven.
Wat er nog van over is? We spraken het reeds hierboven uit, al dat schoone en eerwaardige is, op enkele uitzonderingen na, aan de hand des sloopers overgegeven om plaats te maken voor steenklompen in rechte lijnen opgetrokken en afgedeeld, als een beeld van den modernen tijdgeest. Op ditzelfde plein bevindt zich een huis thans bewoond door den heer Van Gerrevink, waar ge voor een 40tal jaren de Israëliten door de Roode zee kondt zien trekken; zoowel de zee als de Israëliten zijn verdwenen, doch de overlevering is bewaard gebleven en volgens deze leefde in vroegere eeuwen (we laten in 't midden of dit in de 13e, 14e of 15e eeuw heeft plaats gehad, waarin telkens van hongersnood gewag gemaakt wordt) in deze woning een vrek, die zijn geld gebruikte om al het koren op te koopen dat hij in de stad of in den omtrek er van kon machtig worden. Zijne zolders waren daarmede weldra gevuld en toen kort daarna schaarste en gebrek begon te heerschen en de honger zich steeds nijpender deed gevoelen, was de vrek wel in staat doch niet van zins den nooddruftigen medemensch te voeden. Ongestraft zou deze vrekachtige daad niet blijven en 0, wonder! als wrekers der hongerlijdende bewoners traden thans de groote vijanden van elken korenhandelaar "de ratten" op, die zich niet ontzagen in de korenhoopen rond te wentelen, zich naar een in de haven liggend schip te spoeden om aldaar der korenlast die zij in de haren van hunnen huid medevoerden neer te storten en steeds voortgaande den geheelen zolder ledig te maken zoodat het schip tot zinkens toe geladen wegvoer, terwijl de vrek arm geworden van honger stierf. De overblijfselen die aan deze geschiedenis of overlevering herinneren bestaan in drie dakpannen, waarvan er twee ratten voorstellen, terwijl de derde een meelzak verbeeldt. Zij zijn nog steeds in het bezit van den heer Van Gerrevink en het lijdt geen twijfel, dat deze heer bereid zal zijn, den belangstellenden bezoeker van Deventer ze ter bezichtiging aan te bieden.
Voor we den Brink verlaten willen we nog een kijkje nemen op den zijmuur van het huis hoek Groote Overstraat en Brink. We zien aldaar een groote ronde kogel halverwege in den muur. Dat dit projectiel van een der vele belegeringen afkomstig is waaraan de stad is blootgesteld geweest lijdt geen twijfel; ook niet dat hij van zeer ouden datum is, want de steenen kogels behooren tot het eerste tijdperk waarin van kanonnen gebruik werd gemaakt. Nog een blik geworpen op het oude huis met zijn eerwaardigen gevel tegenover de Rijkmanstraat, prijkende met het opschrift: "Dit huis is Godt bequam; In de drie vergulde herinck is sin naem" 1571. Het is een overblijfsel van de vroegere zoo wijd vermaarde pakhuizen, waarvan de inscriptie wijst op de vroegere bestemming als haringpakhuis. Volgens mededeelingen moet er ten dienste der bewoners een bijzonder groote waterput aanwezig zijn, vroeger gediend hebbende tot bewaring van zout. De drie leeuwen op de geveltoppen houden ieder een wapenschild vast waarvan op 't eene de Deventer Arend staat, op 't tweede niets, zoodat het denkelijk diende voor de stadskleuren, terwijl het middelste het huismerk toont van den vroegeren bezitter.
De Rijkmanstraat doorgaande, vinden we ter rechterhand dicht bij den Brink een gebouw waarin thans de loge "Le préjugé vaincu" gevestigd is. Volgens sommigen was dit vroeger een Muntgebouw, volgens anderen was dit het gijze Munttorentje dat nog in de nabijheid te vinden is.
Wanneer we de Rijkmanstraat ten einde loopen zien we aan de linkerhand een nauw straatje "het Sassensteegje", 't welk zooals de overlevering wil, het pad zou zijn geweest, waarlangs de Saxers den mytischen Burcht op den Berg bestormende, omhoog snelden. Wat hiervan zijn moge, het voert ons naar de Bergkerk die in de jaren 1198 tot 1206 moet zijn gesticht. In den aanvang slechts eene kapel werd zij later herbouwd tot de groote kruiskerk van Gothische bouworde met de twee Romaansche torens. De sage aan deze laatsten verbonden luidt, dat zij op kosten van een vroom zusterpaar gebouwd zijn en wel de eene hooger dan de andere, omdat ook de zusters in grootte verschilden. Volgens het gevoelen van wijlen den Nijmeegschen bouwmeester Loman moet zich onder het hooge koor eene crypt bevinden. Van dit gebouw valt niet veel merkwaardigs mede te deelen; alleen dient te worden opgemerkt dat zich op de grafsteenen onder het plankier verscholen, nog vele wapenschilden in ongeschonden staat bevinden.
De berg afdalende komen we door de Roggestraat weder op den Brink. en kiezen de Spijkerboorsteeg om langs de Overstraat en Vleeschhouwersteeg de Poot te bereiken. In de Spijkerboorsteeg vinden we nog een oud poortje dat door liefhebbers van oudheden niet ongemerkt zal worden gepasseerd.
Op de Poot valt ons terstond een gebouw in het oog door zijne grootte; oudtijds was dit 't huis "de Steerne" naar de ster welke vroeger op zijn geveltop stond in plaats van een weerhaan. Later was het meer bekend onder den naam van Stadswijnhuis waarvan de burgerschap een druk gebruik maakte, zoo zelfs dat in het midden der 17e eeuw veele “brave borgers des Avonts na den eeten met hare vrouwen op 't wynhuis gingen om een glaesjen te drinken en om 't lieflyk gespeel der klokken van de Groote kerk".
Slaan we den hoek om dan bevinden we ons op 't Kerkhof met zijne beroemde kerk en toren, Stadhuis en daarnaast gelegen Landshuis. Richten we eerst onze schreden naar de trotsche Lebuïnuskerk zooals zij zich daar voor ons in al zijne grootte vertoont. In ons historisch overzicht hebben we al reeds eene uitvoerige beschrijving van het ontstaan er van gegeven en blijft ons thans slechts over, de aandacht te vestigen op de schoone vormen en lijnen waarop dit gebouw mag bogen.
Evenals zoovele andere kerken zullen ook op de muren van het koor in deze kerk zich schilderwerken bevinden nog schuilende onder de kalk. Dat dit het geval moet zijn blijkt uit een verdrag tusschen Deken en Kapittel der kerk en zekeren schilder Rembertus, luidende: dat broder Rembert noch sal maelen iiij vaeck op onse choren eyn ilic vaeck voer xxii rins. gul. op zyne cost vnd scaden in gueden bestendigen wercke, na goetdunke dekens en capittels ofte des meysters fabrice, gelyck dat yerste vaeck gemaketemd ghemaelt is; enz.
Volgens de dagteekening is dit verdrag gesloten in Juli 1467, terwijl uit de kwitantiën, welke op de rugzijde van het stuk door Rembertus zijn opgeteekend blijkt, wat hij van tijd tot tijd ontvangen heeft. Wie weet welke schatten in dit fiere gebouw onder de kalklaag verscholen zijn en rijst de vraag bij ons op, is de tijd niet gekomen om het vroeger gedane onderzoek te hervatten trots de kosten daaraan verbonden. Voor dit werk werd Rembertus betaald met 133 Rijnsche gulden en 11 cromsterten.
Evenals de meeste kerken van Romaanschen of Byzantijnschen stijl kan ook de Lebuïnus- of Groote kerk bogen op het bezit eener Krocht of Crypt. Onder het hooge koor bevindt zich een gewelf, tot hetwelk men aan de Noord- en Zuidzijde van den omgang van het koor met eenige trappen toegang heeft. Aan de linkerzijde van het koor naast den ingang der Crypt, aan de linkerhand vindt men het graf van Alexander Hegius, den 27 December 1498 aldaar begraven. De Krocht heeft de gedaante van een halven achthoek, lang 7 1/4 en breed 4 1/2 Meter, rustende op 6 pilaren, die twee aan twee gelijkvormig versierd zijn en de halfcirkelvormige gewelven dragen.
De ringen, waaraan de lampen hingen, zijn nog in het gewelf aanwezig; voorts vindt men er een put, in tuf- of cementssteen uitgevoerd, die waarschijnlijk vroeger gediend heeft tot eene Heidensche offerbron, over welke men de Christelijke kerk heeft gebouwd, opdat het bijgeloof geen aanleiding meer zoude hebben tot het gebruik. Opmerkelijk is het, dat deze Krocht dezelfde halfcirkelvormige en rechthoekige nissen of kasten bevat als omtrent de Catacomben van Ban Marcellino nabij Rome bekend is, terwijl de steenen bakken in de Krocht dezer kerk aanwezig, terecht voor het overblijfsel van een altaar gehouden, gelijk zijn aan de afbeeldingen, welke van de zoo merkwaardige Etrurische Catacomben onder het oude Tarquinia genomen zijn en die vermoedelijk vroeger relequiën of wel het geheele lijk van een Heilige bewaard hebben. Hieruit blijkt duidelijk, dat bij de Krocht in deze kerk in allen deele aan de Catacomben is gedacht. De vorm der kapiteelen van de pilaren strekt ten bewijze van de hooge oudheid, daar zij blijkbaar uit de slangswijze of spiraalvormige en de schubvormige canneluren van het begin der 12de eeuw dagteekenen.
Wij verlaten de kerk aan de Zuidzijde en bevinden ons tegenover de twee hoofdgebouwen, welke mede een sieraad van het Kerkhof uitmaken, n.l. het Stadhuis en het Landshuis (thans politiebureau).
Het Stadhuis dat in de 14de eeuw zijn ingang had in de Polstraat, heeft in 1693 den tegenwoordigen gevel van grauwen steen verwisseld met den ouden, bouwvalligen gevel welke er toen was. Binnentredende komt men in eene ruime vestibule, waar het oog onmiddellijk valt op het snijwerk voor den ingang der secretarie, welk snijwerk menig bezoeker in verrukking brengt. Voorts wordt het oog getrokken door de talrijke gildeborden, waarvan enkele zeer fraaie. Het reusachtige gewei, dat aan den wand prijkt, is voor de ééne helft in de nabijheid van Deventer gevonden, voor de andere helft er kunstig van wagenschot bijgesneden. De 12 beulszwaarden, aan weerszijden er van, getuigen dat hier in vroegere eeuwen menigeen het hoofd van de romp is gescheiden. Of de vele terechtstellingen moeten worden toegeschreven aan de talrijke misdaden die er begaan werden, dan wel aan het feit, dat daarna de Magistraet op Stadskosten een maeltijt had, zooals Dumbar mededeelt, laat ik in 't midden. Eenige schreden buiten de vestibule bevindt zich de Raadzaal, waar met gulden letteren het "audi et alteram partem" geschreven staat. Hier vinden we de groote schilderij van Gerard ter Borch, voorstellende de vroegere Raatskamer met alle de burgemeesters en secretarissen die in den jare 1667 daar zaten, naar het leven afgemaald. Behalve op vele andere schilderstukken, willen we nog de aandacht vestigen op het tafereel "de Bruid van Numantia" geschilderd door Hardenstein. Wanneer we de trappen tegenover de Raadzaal gelegen opstijgen, voeren deze ons naar de bibliotheek, waar een schat van curiosa aanwezig is. De tijd om dit alles te bewonderen ontbreekt ons, waarom we ons weder buiten het gebouw begeven om een blik te werpen op het Landshuis dat vroeger tot vergaderplaats diende voor H.H. Gedeputeerde Staten dezer provincie en nog meer te voren een soort van knijp was, waar de vroede poorters in de 14de eeuw hun glas zuderswijn gingen drinken. Op een der bovenzalen vindt men menig voorwerp uit Deventers verleden, door onzen burgervader met veel smaak en ijver bijeengebracht en geordend. Jammer van den gevel die door de verfkwast zoo is mishandeld.
Voor we het Kerkhof verlaten, slaan we nog een blik op den hoogen toren (zie de afbeelding in den tekst op blz. 26) die vóór het jaar 1612 slechts bestond uit het vierkante gedeelte, gedekt door een houten kap; na dat jaar is de toren volbouwd en in den staat gebracht, waarin hij zich thans nog bevindt. Het carillon dagteekent van 1646, later en wel in 1694, door bijvoeging van meerdere klokken, tot een goed geheel gemaakt.
Onze wandeling vervolgende richten we onze schreden naar de Nieuwe Markt, waarbij we de twee hotels de Moriaan en de Engel voorbijgaan. Verder door de Graven naar de Stroomarkt gaande, waar zich het hotel de Keizerskroon bevindt, komen we al spoedig in de Engestraat.
Aan dit deel der stad zijn vele oude herinneringen verbonden, waarvan de geschiedschrijvers ons op de hoogte stellen. Daar evenwel van dit alles niets meer overig is, zullen wij voortschrijden om een oogenblik te verwijlen in de Broederenkerk, aan de R.C. gemeente behoorende, waar vele relequiën te vinden zijn. De kerk is versierd met het beeld van den Heiligen Lebuïnus, eerste zendeling en patroon der stad, en is in het bezit van de hoofden van Geert Groote en Florens Radewijn, opzichter der Fraterhuizen, welke hoofden in 1698 van Deventer naar Emmerik in het Fraterhuis aldaar gebracht, in 1856 weder herwaarts gevoerd zijn. Ten tijde der Reformatie in het bezit der Hervormden gekomen, is zij in 1808 door Lodewijk Napoleon aan de Roomsch Katholieken terug gegeven.
In de Engestraat zijn we ongemerkt de Bagijnenstraat voorbijgegaan en deze toch bevat een schat van gebouwen, die de aandacht der bezoekers van Deventer ten volle waardig zijn. Zoo ergens in eene stad, wordt hier de liefdadigheid op groote schaal beoefend en men behoeft slechts een oogenblik te staan tegenover de huizen als paleizen, die hier zijn samengebracht om tot de overtuiging te komen, dat dit een van de fraaie punten van Deventer is, waar jongen en ouden van dagen op onbekrompen wijze verzorging en verpleging vinden.
In de eerste plaats treffen we hier aan "het Weeshuis", een fraai gebouw, waarin de weezen zoo van groot- als kleinburgers worden verpleegd en welk gesticht het aanzien geeft van in een bloeienden financieelen toestand te verkeeren, wat ook werkelijk het geval is. Het Oude Vrouwenhuis, eene vereeniging van vier kleine gasthuizen, te weten: het Stappenconvent, het Meijershof, het Monninkshuis en het Harmen Boevingsgasthuis is een flink gebouw in het midden van een tuin gelegen, die door een open ijzeren hek van de straat wordt gescheiden.
Het Groote (vroeger Heilige Geesten-) en Voorster Gasthuis beweldadigd met een legaat door den vromen Kanunnik Lesardus en in 1649 gebouwd ter plaatse waar vroeger het Geert Groote's Klooster stond. Het is eene inrichting tot verpleging van bejaarden uit den gegoeden en den behoeftigen stand. De verpleegden worden onderscheiden in: Groote kostkoopers, Voorster kostkoopers, Kleine kostkoopers en Kostgevers.
In de drie eerste klassen betaalt men naar evenredigheid van ouderdom eene som tot inkoop; in de laatste slechts een entree-geld; terwijl personen beneden de zestig jaar niet opgenomen worden. Behalve vrije woning en wekelijksche uitkeering zijn hieraan nog vele voordeelen verbonden. De bezoeker van Deventer verzuime niet om het gesticht dat door zijne rijke bezittingen op onbekrompen voet onderhouden wordt, om zijne nette en doelmatige inrichting te bezoeken en het zal hem verbazen, hoe het mogelijk is geweest in eene bekrompen vesting zooveel terrein te besteden voor weldadige doeleinden op zoo'n grootsche schaal, waarvan de geheele omgeving getuigt.
Aan het einde van de Bagijnenstraat vinden we ter rechterzijde het Krankzinnigen gesticht, dat uit den aard der inrichting voor vreemdelingen niet te bezichtigen is en ter linkerzijde de Koninklijke Deventer Tapijtfabriek, bekend en beroemd door de aldaar vervaardigd wordende schoone, deugdelijke Smyrnasche tapijten. Den bezoeker van Deventer kunnen wij ten sterkste aanraden het bezichtigen van deze inrichting niet te verzuimen; hij kan zich verzekerd houden van eene aller welwillendste ontvangst en bekomt alle inlichtingen die hij verlangt. Men vindt in dit gebouw eene bus, waarvan de opbrengst strekt om gebrekkige arbeiders te ondersteunen.
Wij bevinden ons thans in de Smedenstraat die we, langs het Krankzinnigen gesticht wandelende, slechts een kort eind behoeven af te loopen, waarna we ter linkerhand de Badhuisstraat inslaande, al spoedig komen aan het Badhuis. Voor wie behoefte heeft om zich door een bad te verfrisschen bestaat hier gelegenheid daar het dagelijks geopend en zeer gerieflijk ingericht is. Men vindt er lste en 2de klasse badkamers voor zeer billijken prijs.
Links van ons vertoont zich een gebouw, dat door zijne aanzienlijke afmetingen onze belangstelling opwekt en de kaart van Deventer raadplegende zien we dat dit het St. Geertruiden Gasthuis is. Men bespeurt al aanstonds dat bij de daarstelling van dit gebouw geen kosten zijn gespaard en dat het even als de andere openbare gebouwen een sieraad van de stad Deventer uitmaakt. Mocht het noodig zijn, wat wij u niet toewenschen, dat ge er moet worden opgenomen ter verpleging, ge kunt er u veilig toevertrouwen aan de hoede van de kundige doctoren die daaraan verbonden zijn en op eene uitstekende behandeling rekenen.
Wanneer we de Binnensingel teruggaan in de richting van de Leeuwenbug die we bij onze entrée van de stad hebben overschreden, dan wordt onze verbazing opgewekt door het groot aantal fraaie villa's welke zich hier bevinden. Wij zeggen onze verbazing omdat men moet bedenken dat slechts luttele jaren geleden toen Deventer nog eene vesting was, hier de vestingwallen waren, die elken aanbouw belemmerden.
Ook aan de overzijde van de breede, frissche gracht zien we iets dat ons aantrekt, n.l. het wandelpark, door den bekwamen Springer ontworpen en daargesteld, gebruik makende van de oneffenheden van het terrein die door de buitenwerken werden gevormd. In de toekomst als het jonge groen eenige jaren ouder is, belooft dit een heerlijk plekje te worden waar ingezetene en vreemdeling op een warmen zomeravond gaarne zullen verwijlen, om, gezeten op eene der vele daar aanwezige banken de frissche avondkoelte langs de slapen te laten suizen. Het eilandje in het midden gelegen, door de vrijgevigheid van een onzer medeburgers van een fraai gebouwtje voorzien tot verzamelplaats van vreemdsoortig gevogelte, is een aanlokkelijk punt voor jong en oud, arm en rijk, dat steeds met een druk bezoek wordt vereerd.
De Binnensingel bijna ten einde zijnde vinden we een groot gebouw, dat zich blijkens het opschrift boven den ingang doet kennen als de kweekschool. Wanneer men een oogenblik tijd heeft verdient deze modelinrichting te worden bezichtigd; over den tijd hieraan besteed zal men zich niet te beklagen hebben.
Wij zouden vreezen te uitvoerig te worden, indien we nog meer onze aandacht moesten schenken aan de vele gebouwen die we op eene verdere wandeling door de stad zouden ontmoeten. Dit doende zouden wij de ruimte overschrijden die ons voor dit gedeelte van den gids is toegestaan.
Daar we thans weder aan de Keizerstraat gekomen zijn willen we in korte trekken onze wandeling door de stad vervolgen en brengen we u langs de eerste straat aan uwe rechterhand de Korte Bisschopstraat, naar de Lange Bisschopstraat; in beide kunt ge u voorzien van alles wat ge noodig mocht hebben want het aantal winkels is hier, even als op den Brink, zeer groot.
Wilt ge een anderen weg kiezen welnu overschrijdt den Brink in zijn geheele lengte en ge bevindt u in de Polstraat of wel, sla ter rechterzijde af en de Assenstraat ligt voor u om even als eerstgenoemde te brengen naar het Kerkhof waarvan we u reeds zooveel schoons hebben laten zien. Maar thans is het genoeg, onze krachten dienen gespaard voor het vele dat buiten de veste Deventer onze verukking zal opwekken, waarom we dit hoofdstuk zullen eindigen met den wensch, dat het weder ons vergunnen moge morgen onze eerste wandeling in den omtrek te doen, daar we het voornemen hebben den trouwen gids te volgen, die ons tot heden niet in den steek heeft gelaten, bij alles wat er in Deventer merkwaardigs te zien was.
Nog eene merkwaardigheid van Deventer willen we niet onvermeld laten en wel de reeds in den aanvang genoemde Deventer koek. Waar kan men de echte beter bekomen dan hier waar zoovele winkels met een opschrift deze waar aankondigen. De handel hierin is zeer druk en de verzending naar het Binnen- en Buitenland ja zelfs naar Oost-Indie van groote proporties. Wie de echte wil hebben, kan het adres daarvoor vinden in de lijst der advertentiën welke aan dezen gids is toegevoegd; hij dient te weten dat Deventer te verlaten zonder voorzien te zijn van dit heerlijke gebak, gelijk staat aan het plegen eener heiligschennis en welk bezoeker van Deventer zou zich na de bewondering van het vele fraaie en goede hieraan schuldig willen maken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten