Kunnen de naburige stadjes Oldenzaal en Ootmarsum op hooge oudheid roemen, wijl ze,
naar men wil, bij de invoering van het Christendom reeds bestonden, onbetwistbaar zeker is het, dat Denekamp, of beter gezegd, zijn naaste omgeving reeds in zeer oude tijden genoemd wordt. Onder de dertig Colonaten of goederen toch, die Karel de Groote in het jaar 804 aan de abdij van Werden aan de Ruhr schonk, komen o.m. ook voor Berchem, Noord-Deurninge en Lattrop. (Zie pastoor Geerdinck: Eenige bijdragen tot de Geschiedenis van Twenthe).
Foto: Wilhelminastraat
De naam Denekamp schijnt wat later te zijn ontstaan. In oude geschriften wordt de plaats op zeer verschillende wijzen betiteld. Men vindt o.a. Degenichem, Denichem, Degenkamp, Degnekamp, Denecam en meent, dat de naam Denekamp eigenlijk moest luiden Degenkamp, en derhalve zou wijzen op een kamp of tournooiveld, waar de vele ridders, in deze streken woonachtig, op vreedzame wijze de degens kruisten.
Na de invoering van het Christendom behoorde Denekamp tot de parochie Ootmarsum; doch tusschen 1100 en 1200 werd Denekamp reeds van Ootmarsum gescheiden en tot zelfstandige parochie verheven. Volgens pastoor Geerdink gebeurde die scheiding niet enkel wegens den afstand van 2 à 3 uur. maar ook omdat Denekamp bij hoog water der Dinkel ontoegankelijk was zoowel van Ootmarsum als van Oldenzaal, en de kapel, die er stond, dus niet altijd van één dezer plaatsen bediend kon worden.
De tegenwoordige R. K. kerk is van lateren tijd. Volgens deskundigen dateert het oudste gedeelte uit het laatst der 14e of het begin der 15e eeuw. In 1810, toen deze kerk weer in het bezit der Katholieken kwam, werd ze vergroot en in den tegenwoordigen kruisvorm gebouwd. Volgens in bewerking zijnde plannen zal ze een belangrijke verbouwing en vergrooting ondergaan. waarvoor de plannen worden geleverd door den architect W. te Riele te Deventer. Het oudste gedeelte zal daarbij bestaan blijven en gerestaureerd worden. In den toren bevinden zich drie voortreffelijke, zware klokken, de trots der Denekampers. Ze zijn gegoten de 1e in 1436, de 2e in 1515 en de 3e in 1536. De plaats, waar dit geschied is, wordt door de volksoverlevering aangewezen. Merkwaardig mag het genoemd worden, dat deze klokken onderling zoo zuiver en harmonisch van toon zijn. Als er bij feestelijke gelegenheden door de dorpelingen mee gebeiërd wordt, dan klinkt het vol en liefelijk in onze ooren, welke klanken de volksmond meent te vertolken, door onderstaande regels op de melodie te zingen:
Een mengel bier
Gebraden tong,
Dat komt den Graaf
Van Benthem toe.
Foto: Vledderstraat
Het Museum van Natuurlijke historie aan de Museumstraat is tot stand gekomen door vrijwillige giften uit alle oorden des lands, vooral uit Twenthe. Het bevat in de eerste plaats voortbrengselen uit het dieren- en plantenleven uit Twenthe en eigen land en daarnaast vele voorwerpen uit andere landen, vooral uit onze Oost afkomstig. Het doel is door aanschouwing den rijkdom en de schoonheid onzer natuur aan het komende geslacht te onderwijzen en daardoor tot liefde en bescherming op te wekken. "Natura' docet" is daarom tot zinspreuk gekozen, d.w.z.: "De Natuur onderwijst."
Geldelijk voordeel beoogt de oprichter, J.B. Bernink, niet. Wat er aan voordeelen overschiet, wordt gebruikt tot uitbreiding der verzamelingen, en aflossing van het zilveren dak.
Door de afwisseling der grondsoorten is de plantenrijkdom verbazend uitgebreid. Een 600-tal soorten komen er in 't wild voor, waarvan verscheidene zeer zeldzame. Dit heeft aanleiding gegeven tot het bezoek van de Professoren Hugo de Vries uit Amsterdam en Prof. Dr. Janse uit Leiden, met een twintigtal studenten; - tot een bezoek door de afd. Groningen der Ned. Natuurhistorische vereeniging, onder leiding van Dr. H. Burger; van den heer E. Heimans, Redacteur der "Levende Natuur" en vele anderen. Ook de dierenwereld is zeer goed vertegenwoordigd. De Ned. Etomologische Vereeniging heeft bij haar bezoek in 1907 hier vele nieuwe vondsten gedaan. Men zie ook het Museum hieromtrent, waar men in weinig tijd met veel wat er leeft en groeit op de hoogte kan komen. Een welvoorziene bibliotheek kan u inlichtingen geven, als de eigenaar te kort schiet.
Wijl de omstreken van Denekamp over 't algemeen nog al vruchtbaar en tevens houtrijk waren, werden in de onmiddellijke omgeving, of wat verder verwijderd, verscheidene havezaten of ridderhofsteden gebouwd, die echter allen geheel of grootendeels verdwenen zijn.
Stroomopwaarts aan de Dinkel vond men het kasteel van het adellijk geslacht van Bever. De boerderij Beverborg in het Lutterzand herinnert nog aan de plaats. In Tilligte vond men eveneens aan de Dinkel een burcht van de Heeren van Reve, die zich wel eens aan roof of plundering schuldig maakten. Bekend is o.a. een rooftocht naar het Convent van Assen in het jaar 1320 door Hermanus van Reve in vereeniging met Gerhardus van Saterslo (Saasveld), Adolph van Brantelgethe (Brandlecht), Hermanus van Lage, Johannes II van Bentheim, allen roofridders. Het kasteel is reeds in de 16e eeuw gesloopt. De boerderij Borgreve wijst de plek nog aan.
Het Huis te Breklenkamp, thans nog een bezoek overwaard, toont alleszins door zijn fundamenten en aanleg, dat hier een geduchte ridderhofstede was gevestigd.
Interessant zijn verder nog het Everlo te Volthe en de ruïne van het kasteel te Lage, eveneens het klooster te Frenswegen en de Huneborg in het Volther broek.
Onmiddellijk onder Denekamp vond men een vijftal ridderhofsteden. In de Denecampensia van Mr. Hattink vinden wij daarvan o.m. het volgende opgeteekend. Binnen de kerkelijke gemeente Denekamp lagen de heerenhuizen of havezathen: Singraven, Harseveld, Bögelskamp, Noorddeurningen en Borgbeuningen.
Foto: Singraven
Singraven, dat vroeger aan het adellijk geslacht van Awic behoorde, en ook Awijk heette, werd in Oct. 1456 door den Bisschop beleend aan Roelof Hundenborg; daarna is het in leen geweest bij Frederik v. Twickelo, die op 26 December 1505 voor den Bisschop en zijn mannen verscheen, om den Syngraven met toebehooren, gelijk deze dien in leen had, aan den Bisschop op te dragen en des uit te gaan. Wijders maakte de Bisschop bekend, dat Syngraven met toebehooren door hem was gemaakt tot een edel, vrij, eigen goed en gegeven aan het klooster binnen Oldenzaal, vrij van alle leenrecht. Het klooster te Oldenzaal verkocht in 1515 Singraven aan Everwijn, heer van Bentheim. In December 1651 werd het verkocht aan Gerhard Sloet tot den Oldenhof. Daarna is het achtereenvolgens in het bezit geweest van Marc Antoine le Vasseur de Coquy, markies de Thouars, wiens erfgenamen het verkochten aan den heer Mr. J. T. Roessingh Udink, wiens nakomelingen het nog bewonen. Van het oude Singraven bestaat alleen nog den toren, terwijl het huis van lateren datum is.
Het ligt heerlijk in een bocht van den Dinkel, te midden van groote weilanden, onderbroken door prachtig opgaande eikeboomen. Vrije wandeling op de particuliere wegen is niet toegestaan. Waar wandeling verboden is staan de welbekende bordjes.
Niet ver van Singraven, in noord-Westelijke richting, lag het Harseveld, waarvan omstreeks 1600 eigenaar was de commandeur van het Duitsche huis te Ootmarsum: Gijsbert op den Berge. In deze familie is het gebleven, tot het bij publieke verkooping in handen van den heer Mr. J. T. Roessingh Udink overging. De laatste bewoonster was Markiezin de Thouars. Het Harseveld is omstreeks 1850 geheel afgebroken en men kan zelfs de plaats, waar het stond, moeielijk weervinden.
In oostelijke richting van Singraven, naar het dorp, ligt het landgoed Bögelskamp. Het kasteel van dien naam is afgebroken. Keurige lanen van beuken en eiken noodigen den wandelaar uit in de schaduw te vertoeven. In 1515 was de Drost van Twenthe, Johan v. Twickeloo eigenaar. In de volgende eeuw was Wolter Voeth bezitter, daarna achtereenvolgens de familiën: Van Raet, E. Coster, J. F. Wubben en Van Blanken.
Het huis, genaamd Borch in Bonynge of Borgbeuningen, behoorde aan het geslacht van Twickeloo. Ook van dezen ouden Borch is niets meer over; de omgeving is in het bezit van de familie Van Wulfften Palthe. Hier kan de wandelaar volop genieten, hier slingert de Dinkel zich gracieus door het Borchtbosch, hier kan men wandelen door prachtige lanen en over aardige slingerpaadjes met rustieke bruggetjes, hier noodigen u veel banken tot een vertoeven uit.
Het huis te Noorddeurningen (ook Gravenhuis geheeten) bestaat in geheel anderen vorm dan in de middeleeuwen. Omstreeks 1860 is het oude huis afgebroken en een moderne villa daarvoor in de plaats gebouwd. In 1875 is het aangekocht door Max Freiherr Heeremann van Zuydwijck te Surenberg bij Riesenbeck. Er is toen een vrouwenklooster gevestigd, het St. Nicolaas-gesticht, welks zusters zich verdienstelijk maken als verpleegsters en als opvoedsters van weezen en halve weezen. Ook is er een pensionaat voor jonge dames aan verbonden.
Foto: Grootestraat
Van oorlogsrampen en plundering is Denekamp over 't algemeen nog al verschoond gebleven, zoowel in de middeleeuwen als in latere tijden. Wellicht vond dit zijn oorzaak in 't volgende: Wanneer Gelderschen of Bentheimers, zooals meermalen geschied is, een plundertocht deden over hun grenzen, dan was de gewone route Oldenzaal-Ootmarsum-Coevorden. Denekamp lag niet op dien weg. Ook de talrijke kasteelen zullen deze streek beschermd hebben.
Tijdens den tachtigjarigen oorlog bleef Denekamp ook vrijwel gespaard, behalve 'in 't jaar 1594. Toen sloeg de Spaansche bevelhebber Verdugo, na van Coevorden vertrokken te zijn, hier zijn leger op van Mei tot in den herfst. Waarschijnlijk dateerden de geduchte schansen, die zich tot voor een 60 jaar nog ten oosten van het dorp bevonden, uit dien tijd. Denekamp met omringende plaatsen had toen veel van de Spanjaarden te verduren. Ongeveer een zelfde plaag trof het dorp in 't jaar 1795. Een stukje van een ooggetuige uit dezen tijd willen wij hier in zijn geheel en oorspronkelijke taal opnemen; 't is van Petrus van de Haar, destijds predikant alhier.
"Anno 1795 hebben in dit dorp veele onaangename omstandigheden plaats gehad door de retraite van de emigranten, welke hier, in alle boerschappen ruijm vijff weeken gelegen hebben en gedurende dien tijd hier alles in rep en roer stelden! Eerst trokken door de Hannoveranen, dog deeze deden geen nadeel. Daarop volgden een groote armee effective Engelsche troepen, zoo voet- als paardenvolk: deese hadden bij zig een lasaret van zieken, deese wierden in de Roomsche en in onze kerke gelegd. Alle banken wierden uijt beijde kerken genoomen, die op 't kerkhoff door de wagenknegts, die de zieken gevoerd hadden, meestal verbrand zijn.
Na 't vertrek der Engelsche kwaamen de Fransche emigranten, ruijm 800 Man groene en zwarte housaaren, ik heb den commandant genaamd Sombrulje 5 weeken in Huijs gehad, die met zijn adjudanten en ordonanten mij geheel opaten, ik heb dagen gehad dat ik 23 Man in huijs had. Alle ingeseetenen hadden hunne huijzen vol met inquartiering. 't school was de Hoofdwagt, in de kerk leijde vol volk en kranken. In dit heijligdom pleegden de losbandige Emigranten veele baldadigheijd en toonden hunnen plunderzieken aard: eerst wierd 't fraaije doophekje (schoon er brand genoeg voorhanden was) op 't vuur gesmeten, de orgeltrap verbrand, de gestoeltens van Nordeuringen, Bögelseamp, Borgbeuningen, Singraven en Harseveld agter malkanderen afgebrooken en aan de alverteerende vlammen opgeoffert. Ook hebben zij, niettegenstaande onze herhaald versoek aan hun bevelhebber, eindelijk den fraaijen predikstoel niet gespaart, maar denzelven 2 dagen voor hun vertrek (nadat alle banken en wapenschilden reeds door de vlammen verteert waren) geheel en al op 't vuur gesmeeten en verbrand dat de rook en vlammen door de kerk glasen barsten, ja, daar is binnen en buijten de kerk zoo gestookt, dat wij oogenblikkelijk in gevaar waren, om in asch en koolen gelegd te worden; ook verbrandden zij eens voor De Zwaan een agtergelatene Hannoveraansche wagen, die zij geheel in brand staken, dat de vlam de hoogte van de wijser van den toorn bereijkte. In de pastorij is op 3 plaatsen zoo sterk gestookt, dat in eene schoorsteen al eens brand geweest is, die zij hebben met een roer uijtgeschooten. Hoe groot de schaarschheijd van levensmiddelen in dien akeligen tijd geweest is, is niet te beschrijven, daar was voor geen geld meer te koop. Alles was opgegeten; wat elk van 't zijne aan die roofzuchtige bende al is kwijtgeraakt, wat elk al geleden heeft, is niet op te noemen, wat schrikken, wat alteratien, wat drijgementen men al moest uijtstaan, wat nagtrust ons al is benomen, is niet te zeggen: men kon zelv op geen bed of bij ‘t vuur koomen om iets te kooken alles was ingenoomen, en men kon er om heen loopen en, om niet alles te noemen, hoe infaam en slegt de Emigranten, dat uitschot van volk 't hier en overal in hunne retraite gemaakt hebben, is overal goed bekend.
N.B. Zij hebben ook te Oldensaal geplundert.
Daarop kwamen de effective Franschen en verjoegen de Emigranten met 14 hondert Ruijters, welke de graafschap in vlugteden, deese Franschen hadden wij ook eenigen tijd, en moesten ze voor niet onderhouden of voor adsignaten, die men niet kon kwijtraken, als voor de derde part van de waarde; daarbij kwam hier een regiment Elsassers, zijnde eenige hondert witte hoesaaren, deese hielden goede orde, ik heb de commandant hier gebilleteerd gehad, daarbij kwam de Generaal van Dam hier met de staf van voet- en paardenvolk, met oogmerk om 't casteel te Bentheim in te neemen, ook met artelerij, die nagt voor dat zij naar Bentheim trokken om dat in te nemen, heb ik over de zestig Man in huijs gehad, alle huijsen waren opgepropt met militairen, daarna vertrok alles en waren de Franschen niet spoedig gekoomen om ons te verlossen, de Emigranten zouden de Huijsen geplundert hebben, dat hebben ze genoeg te kennen gegeven, vooral die huijsen daar zij wisten, dat 't Engelsche geld gebleven was, want de Engelschen hadden alles betaald en hadden ook veel geld; bij 't vertrek der Emigranten, toen de Franschen kwaamen, raakte al 't stroo daar de zieken op gelegen hadden en dat nu als mest geworden was, nog in brand, zoodat men, wegens den rook de glaasen in de kerk uitsloeg. Veele Engelschen en Emigranten zieken zijn hier in de kerk ook gestorven, en zoo maar in de kleeren op malkander op 't kerkhof in een gat gestopt.
Na 't vertrek van allen heb ik op 't choor wel bijna 2 jaaren op het catheter gepreekt, totdat wij een nieuwe predikstoel en banken kreegen, welke predikstoel ik ingewijd heb met een leerrede uijt Klaagl. van Jeremia 3 vs. 20-22 den 31 December 1797.
Na 't vertrek der troepen heb ik den naaren toestand van deeze gemeente aan de Repressentanten van 't volk te Deventer per requeste opgegeven met versoek om adsistentie, en met dat gelukkig gevolg, dat de Heeren Gecommitteerden Dumbar en Van der Wijck hier gekoomen zijn, alles ondersogt hebben, en 't gebrek bemerkende, na hun terugkomst, alles gerapporteerd hebben, waarop de repraesentanten van 't Volk (dat toen de Regeering uijtmaakten) gezonden hebben een last rogge en eenige mudden aardappelen, en eenige zakken zout en mij gequalificeert hebben om met den Roomschen pastoor Hamsinck deeze eetwaren aan de ingezetenen, na gelang van elks behoeften, uijt te deelen, 't welk wij te samen zeer vriendelijk en eensgezind met getrouwigheijd gedaan hebben, waarna ik een beleevde Briev van dankzegginge uijt naam der gemeente geschreven heb.
N.B. Daar is ook in dien tijd, dat al dat volk hier lag overal op zoogenaamde Adelijke huijsen veel hout weggehakt en op Weermans-erven, dat tot de kerkelijke goederen behoort achter de pastorij, wel voor 300 gl. aan Boomen weggehakt en overal verbrand."
De groote kerk, was destijds in handen der Protestanten. Sedert Januari 1810 is zij weer in het bezit der Katholieken. In dat jaar is de Protestantsche kerk gebouwd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten