DE AUTEURS
Abraham Gijsbert de Bruyn werd op 18 december 1874 geboren te Amsterdam. Hij vestigde zich als arts te Oldenzaal. Hier was hij van 1903 tot 1925 leraar in de gezondheidsleer aan de Rijksnormaalschool en van 1923 tot 1940 controlerend geneeskundige van de Nederlandse Spoorwegen. Hij was in 1906 mede-oprichter van de Oldenzaalse Oudheidkamer en was ook conservator. Ook bekleedde hij het voorzitterschap van de Oldenzaalse afdeling van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen. De Bruyn heeft naast deze gids een groot aantal andere publicaties op zijn naam staan, waaronder Geesten en Goden in oud Oldenzaal (1929). In en om de Oldenzaalsche Oudheidkamer (1947) en Oude symbolen in de omstreken van Oldenzaal en in deze stad (1926).
Ignatius Josephus Antonius Maria Nieuwenhuis werd in 1888 geboren te Oldenzaal. Hij was apotheker, evenals zijn vader. Hij overleed in 1964. Hij heeft onder meer gepubliceerd: Honderd jaren pharmacie in Oldenzaal (1955) en Sint Plechelmusbasiliek Oldenzaal (1961, verschenen in 1969).
DE STAD OLDENZAAL: OORSPRONG EN NAAM.
De bodem van Twente, zoowel voor geoloog als archaeoloog van groot belang, heeft voor ons bewaard de overblijfselen, die leerzaam zijn voor beide groepen van onderzoekers van het verleden.
De verschillende voorwerpen, opgespoord of toevallig gevonden, vergrooten gedurig de beteekenis der musea, waarin zij als getuigen van vroegere tijden zorgvuldig worden geborgen. In zulke verzamelingen kan ieder zich overtuigen van het feit, dat reeds voor duizenden jaren het Twentsche land bewoonbaar was en ook bewoond werd.
Waar de Tankenberg zich glooiend verheft, op welks Z.W. helling de stad Oldenzaal gebouwd is, moet niet alleen het natuurschoon de eerste bewoners aangelokt hebben, maar, ieder begrijpt, dat het meer de praktische voordeelen voor het eenvoudige levensonderhoud waren, die hen aangetrokken hebben.
Een wildrijk jachtterrein, vruchtbare, gemakkelijk van af de hellingen te bevloeien weideplaatsen, uitgestrekte bosschen, plaatsen waar klei gebruikt kon worden tot vervaardiging van het vaatwerk, ongerepte zandgronden, waarin de urnen en wat over was van den gestorven mensch een rustplaats konden vinden .... dit alles niet alleen, doch ook de hooge eschgronden, zoo geschikt voor den graanbouw, het voorkomen van allerlei steensoorten, waarvan vooral vuursteen en graniet onmisbaar waren, dit alles in zoo rijke verscheidenheid vereenigd in de omstreken van Oldenzaal, maakte dit gedeelte van Twente tot een paradijs, dat de mensch reeds lang vóór de historie een aanvang neemt, zich tot woonplaats had uitgekozen.
De eerste oorsprong van Oldenzaal was misschien een eenvoudige, door water omgeven, woon- en schuilplaats. Bij grooter worden van het aantal bewoners en vooral toen in later eeuwen eene kerk gebouwd moest worden, was een beter bouwterrein noodig. De kerk werd hooger op de helling van den Tankenberg gesticht, wellicht op de plaats, waar men gewoon was God te aanbidden en hem te offeren. Met de kerk als middelpunt vergrootte zich de stad, die zich uit de laagte en het moeras als het ware had opgeheven. Grachten en muren werden tot bescherming aangelegd en zoo ontstond eindelijk de vesting Oldenzaal, zooals wij die zien afgebeeld op het bekende kaartje van Jacobus van Deventer (16e eeuw). Deze teekenaar schrijft bij de stad: “Oldezeel", bij het water, dat langs de stad stroomt: “Oldezael". Dit is van belang voor de verklaring van den naam der stad, een naam blijkbaar aan een oud woord "sàl", dat water beteekent, ontleend. Deze uitlegging vindt steun in de vergelijkende studie van dergelijke plaatsnamen, bijv. Uppsala, Brussel enz. Eene verklaring, dat hier een zaal of paleis geweest is, is een verzinsel zonder eenigen grond.
DE St. PLECHELMI-KERK.
De groote kerk van Oldenzaal, gewijd aan den H. Plechelmus, is het belangrijkste en om zijn oudheid merkwaardigste gebouw. Reeds ver buiten de stad trekt de hooge, zware toren de aandacht. Evenals deze is de kerk gebouwd uit natuursteen, afkomstig uit de zandsteengroeven van het naburige Bentheim. De oudste gedeelten van de kerk zijn ± 1150 gebouwd. De midden- en noordbeuk van het driebeukige schip zijn nog uit dien tijd over, terwijl de zuidbeuk in 1480 verbouwd en vergroot is.
Met den bouw van den toren is ± 1200 begonnen, de hoogere geledingen zijn uit later tijd. De rampen, die de stad Oldenzaal getroffen hebben, o.a. de brand van 1492 en het krijgsgeweld bij de opvolgende belegeringen, hebben ook de kerk niet gespaard. In den laatsten tijd zijn kostbare restauraties geschied om dit eerbiedwaardige monument in stand te houden. Alleen reeds een bezoek aan deze kerk is, om de merkwaardige bouworde, in Nederland zeldzaam, een reis naar Oldenzaal waard. Het oudste deel is in Romaanschen, het latere in Gothischen stijl gebouwd.
Aan beeldhouwkunst is de kerk arm, de indruk van het inwendige is evenwel machtig door de groote afmetingen en logischen bouw der tot zware pijlers en muren opgestapelde steenblokken en het genuanceerde licht, dat door de gekleurde kerkramen binnen valt. Aan weerszijden van den eersten koor boog bevindt zich een steen, in elk van deze beide steenen zijn twee leeuwen uitgehouwen. Deze beide steenen stellen symbolisch de beide hemelpoorten voor, een oud begrip, overeenkomende met het oud-Germaansche begrip der zonnewenden.
Onder de schatten, die tot de kerk behooren is te noemen het zilveren borstbeeld van een bisschop bevattend den schedel van den H. Plechelmus. Dit kunstwerk is vervaardigd in 1438. Onder de schilderijen is te noemen een geschilderd drieluik (± 1525) voorstellende o.a. de aanbidding der Wijzen.
Bij een wandeling om de kerk. die geheel vrij staat op een groot plein, oudtijds als kerkhof gebruikt, treft men bij den toreningang, die blijkens een opschrift in 1809 hersteld is, verschillende oude steenhouwersmerken en de rest van een onleesbaar geworden inscriptie.
Aan de Zuidzijde ziet men de muur beschadigd door talrijke loodrechte, in het midden dieper en breeder wordende, groeven door slijpen ontstaan. Juist zulke groeven komen voor aan monumenten in Egypte, hetgeen wijst op een niet speciaal Oldenzaalsche eigenaardigheid. Aan de Zuidzijde is nog te zien een steen, waarop in het Latijn te lezen staat, dat dit gedeelte in 1480 is verbouwd. Een kanonskogel, tijdens de belegering van 1626 tegen de kerk geschoten, is als herinnering aan dit beleg ingemetseld.
Aan de Noordzijde kan men het best een indruk verkrijgen van het oorspronkelijke kerkgebouw. De kleine rondbogige vensters laten maar een spaarzaam licht toe. De Noordbeuk is zeer laag, zoodat men in de 17de eeuw daarop een verdieping bouwde, die tot Latijnsche School werd ingericht. Tegen het einde der 19de eeuw werd deze toevoeging weder afgebroken en de oude toestand hersteld.
Afbeelding: Voormalige Latijnsche school, opgericht 1662
Nadat de kerk sinds 1633 door de Hervormden in bezit genomen was en met uitzondering van enkele jaren door hen gebruikt kon blijven, is in 1809 het gebouw voor goed aan de Katholieken teruggegeven. De toren kwam in dat jaar in het bezit der stad Oldenzaal. In 1913 is de toren van een nieuw uurwerk voorzien ter gelegenheid van de 100-jarige herdenking van Neêrlands onafhankelijkheid. Onder de fraaie klokken, die medeleven met alles wat in de stad gebeurt, is de oudste van 1493 en gegoten door G. v. Wou.
Foto: Oldenzaalsche Varkensmarkt bij den Toren
HET STADHUIS.
Dit belangrijke gebouw is gelegen tusschen de groote kerk en de markt, met den hoofdingang aan de marktzijde. Van dit gebouw is het volgende te vermelden. In 1510 vernielden de Gelderschen het met geschut en pas in 1559 was het weer hersteld. Buiten het gebouw hing sinds het einde der 16de eeuw de walvisch uit, tenminste een rib van dit groote dier, bevestigd aan een ijzeren ketting. Dit gebruik, dat op meer plaatsen in ons land voorkwam: Zwolle. Amsterdam, Den Haag enz ., diende om aldus de plaats aan te duiden, waar de rechtspraak werd uitgeoefend en het hooge gezag den zetel had. De Oldenzaalsche walvischrib is nog in de Oudheidkamer te zien en heeft een opschrift in het Latijn;
“En quae Neptunus profert miracula rerum
Miremur nostris grandia cete locis. 1592.”
Waarvan de vertaling is: “Kijk, welke wonderbare zaken Neptunus voor den dag brengt. Laten wij met verwondering aanschouwen de reusachtige zeemonsters op onze kusten."
De oude meening, dat de rib zou zijn opgegraven in den omtrek van Oldenzaal is niet juist. Zeer waarschijnlijk is de rib een deel van een aan de kust gestranden walvisch. Het Stadhuis bewaarde nog andere merkwaardigheden als symbolen van de uitoefening van het recht en de verdediging der stadsmuren. Hiertoe behooren de bekende “Stoel van Huttenklaas", een aantal groote tweehandsche zwaarden en een paar oude loodbussen, die thans in de Oudheidkamer te bezichtigen zijn.
Foto: De dwangstoel van Huttenklaas
Aan genoemden stoel was, vóór zijn doodvonnis op den Galgenbult den 13den September 1775 voltrokken werd, een berucht moordenaar vastgeketend, daar men vreesde, dat hij ontvluchten zou.
Zulke voorwerpen moesten bewaard blijven, om de rechten der stad aan ieder duidelijk te kunnen vertoonen. Zij spreken beter tot de menigte, dan de onleesbare perkamenten, waarvan, door oorlog en onachtzaamheid, ook niet vele meer over zijn.
De voorrechten der stad Oldenzaal waren niet gering, daar zij als de voornaamste stad van Twente gold. Oldenzaal was bijv. vrijgesteld van belasting, zooals die door de andere steden van Twente, als Ootmarsum, Enschede, Rijssen etc. moest opgebracht worden. Oldenzaal bood, evenals de groote steden in Salland, een vrijwillig geschenk aan als er een nieuwe vorst in het land kwam. Het oorspronkelijke stuk, waarin dit vergund was, bestond al lang niet meer, zoodat in later tijden de stad zich, hoewel vergeefs, beroepen moest op een paar oude registers. Twee zulke "schatregisters" zijn nog voorhanden, waarop geschreven is: "Dit Register dient tot die exemptie ende immuniteit van schattinge oft verpundinge der stadt Oldenzaal", en: "Dit Register dient tot bewijs, dat die Stadt Oldenzaal tot allen tijden schatfrij gewest is."
De marke Berghuizen, die de stad aan alle zijden omgaf, was van enkele belastingen vrijgesteld, omdat de bewoners tot diensten aan de vesting Oldenzaal verplicht waren.
Gedeeltelijk was het Stadhuis bestemd voor waag, politiebureau, gevangenis, terwijl het achtergedeelte jaren lang voor het onderwijs was ingericht. In den laatsten tijd heeft men in dezen verwarden toestand meer orde geschapen, totdat in 1924 zelfs een fraaie nieuwe raadzaal, in het achtergedeelte gebouwd, in gebruik genomen werd. De breede trap en de monumentale ingang van het stadhuis zijn niet oud. De storm van 29 November 1836 vernielde den voorgevel, die daarna geheel nieuw werd opgebouwd. Toen is ook de breede trap, die naar de bovenverdieping voert, gemaakt; op een oudere afbeelding is zulk een buitentrap niet aanwezig.
In het stadhuis wordt nog bewaard een lijst van een betimmering, waarin de volgende oude spreuk is gesneden: We - kant - maken - segget - mi A1554 Dat - et - alman - to - dancke - si.
Deze spreuk vindt men ook in de nieuwe raadzaal geschilderd.
Niet kunnen wij het stadhuis verlaten, zonder een blik geslagen te hebben op de vele oude stadskaarten e.a. herinneringen aan het verleden, die de muren versieren, mede op de fraaie oud-Hollandsche kast, waarin de resten van het oud-archief zich bevinden, op voortreffelijke wijze geordend door den tegenwoordigen gemeente-secretaris den Heer J. W. F. van Harten.
DE MARKT.
Als wij de trap van het stadhuis afgaan, komen wij door een breede, doch korte straat op de Markt. Reeds van af 1049 werd te Oldenzaal eene weekmarkt en jaarmarkt gehouden. Nu rijden snelle auto's en motorbussen over het marktplein, waardoor de marktbezoekers menig angstig oogenblik doorleven.
De Zaterdagavondmarkt heeft dan ook de wijk genomen naar de Ganzenmarkt, waar het veel rustiger toegaat en ook de fraaie muziek, op zomeravonden door de Harmoniecorpsen gegeven, veel beter tot haar recht komt.
De Groote markt was vroeger zeer schilderachtig. De oude karaktervolle gevels gingen gedeeltelijk schuil achter de hooge lindeboomen, waaronder de buren 's avonds converseerden, die in het voorjaar de nachtegalen konden hooren fluiten. Ook lag hier een van Oldenzaals grootste merkwaardigheden, n.l. de Groote Steen. Daarom een enkel woord over dit granieten zwerfblok van eerbiedwaardige afmetingen.
Dat soldaten in de 18e eeuw hem van den Tankenberg naar de stad gesleept zouden hebben, is maar een praatje. In een rekening van 1612 kan men al lezen, dat de straat gemaakt werd bij: “de grote sten up het marckt."
Kenners zeggen, dat het een offersteen is. Een volksverhaal leert ons, dat de heksen hem als offersteen gebruikten, er maaltijd hielden en wel op den 1sten Mei, omstreeks middernacht. Daarop volgde nog een dansje, daarna een overhaast vertrek per bezemsteel. Een zeer aandoenlijk vers over den grooten steen maakte Mej. C. Elderink, dat men niet verzuime in haar dichtbundel te lezen.
In 1860 wilde de Oldenzaalsche vroedschap den steen doen verdwijnen, welk vonnis door oppositie der gemeenteleden werd verzacht in levenslange verbanning naar een plaatsje achter het stadhuis. Daar kan men thans den steen eerbiedig bewonderen en, als men jong is, probeeren er op te klimmen, zooals elke Oldenzaler in zijn jeugd wel eens heeft gedaan. Op de Groote Markt is nog te zien een merkwaardige steen met monogram. Deze steen is na het afbreken van het oude huis in 1919 weder als sluitsteen van den deurboog gebruikt voor het nieuwe huis. De letters van het monogram zijn de voorletters van: Caspar, Melchior, Balthasar, onze lieve Vrouwen Servator Mundi.
MARKTSTRAAT.
Hoewel langzamerhand bijna alle oude gevels van onze stad zijn afgebroken, is een bezoek aan de Marktstraat, die de Groote Markt met de Ganzenmarkt verbindt, zeer loonend, omdat hier nog een paar belangrijke 17de eeuwsche gebeeldhouwde trapgevels overgebleven zijn. Het zijn de woningen der familie's Palthe en Michgorius.
Het huis aan de linkerhand is in 1923 zorgvuldig gerestaureerd door de tegenwoordige bewoonster Mej. G. J. Palthe, terwijl in het huis aan de rechterhand, waar vroeger Dr. Michgorius woonde, de verzamelingen van de “Oldenzaalsche Oudheidkamer" zijn gehuisvest. Deze vereeniging, opgericht in 1906, stelt zich ten doel het verzamelen van alles wat voor de geschiedenis van Oldenzaal van belang geacht kan worden en tevens de bevordering van de studie van het verleden. Het eerste geschiedt door het inrichten van een museum, het laatste door jaarlijksche vergaderingen, waarop door de leden voordrachten worden gehouden. Onder de voorwerpen, die in de Oldenzaalsche Oudheidkamer de aandacht trekken zijn te noemen: Urnen en steenen voorwerpen, opgegraven in de omgeving van Oldenzaal.
Merkwaardigheden betreffende de stad in vroeger dagen: tweedehandsche zwaarden, loodbussen e.a. wapens, de walvischrib van 1592, de stoel van Huttenklaas 1775, de zilveren insignes en roeden van de twee stadsroededragers einde 18de eeuw enz. Een door G. v. Wou gegoten luidklok, 1483, die eerst in het St. Agnes-klooster, daarna in de Bisschopspoort gehangen heeft. Twee oude torenuurwerken, het eene uit den toren, het andere van de Bisschopspoort afkomstig. Het laatste is gemaakt door Jorien Sprakel. Twee oude Oldenzaalsche deurbogen met de volgende ingesneden spreuken: “Alst Godt behaget, so ist beter binidet als beklaghet Anno Dni 1589." - "Fromheit is ein edel kleit womet lenger drecht wohet beter steit." De gewoonte, spreuken boven den ingang der huizen aan te brengen, kwam vroeger te Oldenzaal veel voor; nu zijn de spreuken op ééne uitzondering na verdwenen.
De Oudheidkamer bevat nog tal van voorwerpen, behalve de genoemde, die merkwaardig zijn voor de geschiedenis van het dagelijksch leven onzer voorouders. Alles komt bijzonder treffend uit in het reeds op zichzelf bezienswaardige oude patriciërshuis.
Het huis in de Marktstraat, dat nu aan de linkerhand volgt en waarin de Groote Societeit gevestigd is, was vroeger het woonhuis van den beroemden rechtskenner Mr. Jan Willem Racer. Een gedenksteen boven den ingang herinnert in gulden letters aan zijn leven en werken, die van zoo groote beteekenis voor Twente en Overijssel zijn geweest. Aan de achterzijde heeft dit huis nog een zeer schilderachtigen houten gevel, waartegen het donkere groen van een honderdjarigen klimop karaktervol uitkomt.
De genoemde drie huizen met hunne mooie roode daken vormen een geheel, dat waard is behouden te blijven. Hier kan men vergelijken hoe mooi de ouderwetsche bouwkunst met eenvoudige hulpmiddelen kon wezen, en hoe leelijk de moderne producten kunnen zijn, die wij in andere deelen van Oldenzaal maar al te dikwijls aantreffen.
Door de Marktstraat komt men op de Ganzenmarkt, die door wegbreken van huizen tot een wijde vlakte is geworden. Een nieuwe muziektent is hier verrezen, en de veemarkten en de Zaterdagavondmarkten worden hier gehouden.
Het Ned. Herv. kerkje ligt schilderachtig aan dit plein, beschaduwd door twee mooie kastanjeboomen, even oud als het kerkje zelf. Den 21sten Januari 1810 werd er de eerste Godsdienstoefening gehouden. In de kerk is nog een mooie koperen kerkkroon en in den toren bevinden zich een uurwerk en klokken van 1728. In 1924 werd de kerk van binnen gerestaureerd.
INDUSTRIE.
Spaarzaam zijn de berichten over de Oldenzaalsche industrie in vroegeren tijd. Wel had In 1658 Hendrick Tenckingh een "glasemaeckersoven" in een hut bij de Bisschopspoort en in 1666 Jan Hampsinck een "tinnegieters oven". Ook kwamen verschillende smederijen, bierbrouwerijen enz., doch alle klein van omvang, voor. De papierindustrie, watermerk: "de halve Maan", die in 1841 voor het eerst begonnen schijnt te zijn door Wijnand Nieuwenhuis, leidde 25 jaren een kwijnend bestaan en verdween. Het eenige, dat in Oldenzaal met succes beoefend werd, was de aloude kunst van het weven. Eerst als huisindustrie begonnen, later in kleine fabriekjes, eindelijk als grootbedrijf beoefend, heeft deze industrie Oldenzaal groot gemaakt. Naast jute, was het vooral katoen, die hier bewerkt werd. Een korten tijd heeft E. A. Tegel vanaf 1837 zijde geweven, waarvan het resultaat op de tentoonstelling te Zwolle in 1840 zeer geprezen is.
Vooral in de laatste helft der vorige eeuw heeft de textielindustrie te Oldenzaal belangrijke afmetingen aangenomen, de fabriekscomplexen der Firma H. P. Gelderman en Zonen, aan de spoorlijn Almelo-Salzbergen gelegen, maken een grootschen indruk; ook de Koninklijke Oldenzaalsche Stoomweverij en de Firma W. Kan zijn tot belangrijke fabrieken uitgegroeid. Het grootste deel der Oldenzaalsche inwoners heeft zijn bestaan dan ook aan de textielindustrie te danken. Door den opbloei van den landbouw in de omgeving, is Oldenzaal echter ook voor de landbouwers een belangrijk centrum geworden. De aan de oostzijde der stad gelegen coöperatieve landbouwvereeniging en de boterfabriek zijn hiervan een sprekend bewijs, terwijl de eenmaal in de veertien dagen gehouden weekmarkten nog steeds groeiende zijn. De reeds uitgebreide veemarkt, vroeger ganzenmarkt genaamd, is belangrijk vergroot doch kan op de Maandagmarkten nauwelijks al de bezoekers bevatten, die van heinde en verre met hun vee naar Oldenzaal trekken. Het loont wel de moeite dan het bezige gedoe der Twentsche landbouwers in oogenschouw te nemen.
Foto: Bad- en zweminrichting.
Een belangrijke aanwinst voor Oldenzaal is voorzeker ook de Bad- en Zweminrichting, gelegen in de Steenstraat tegenover het Postkantoor, een geschenk van den Heer H. P. Gelderman. Ook het nieuwgebouwde Carmel-Lyceum aan de Lyceumstraat en Beukstraat, is voor de ingezetenen van Oldenzaal van onschatbare waarde.
Foto: Carmel-Lyceum.
DE OMSTREKEN.
Een der mooiste plekjes van Twente, zoo niet van Nederland, is ongetwijfeld de Lutte bij Oldenzaal. Vroeger vrij onbekend is het in de laatste vijf en twintig jaren een bekend en geliefd stuk natuurschoon geworden. Geen grootsche ruwe natuur met rotsen en klaterende watervallen, geen eindelooze bosschen en onafzienbare vlakte's, maar wisseling, waar we ook onze oog en wenden. Geen uitgestrekte weilanden en groote boerenhofsteden, maar typische roodgedakte boerenhuizen tusschen hoog geboomte, gelegen aan een esch met heggen en wallen omzoomd; geen hectaren en hectaren bosch aaneen, maar hier een stuk bronsgroen van jonge eiken, daar plekken geelbruin van lommerrijke beuken, elders het zwarte groen van donkere sparren, daar tusschen weer het zachte groen der weiden en het goudgeel van het koren in den esch; geen hooge bergen met sneeuw bedekt, maar blauw-wazige heuvels, overal den horizon begrenzend, glimmende torenspitsjes of rookwuivende fabrieksschouwen in het verre verschiet; geen breede rivieren, maar de grillige Dinkel en kleine kabbelende beekjes; alles wisseling, alles liefelijkheid.
En langzamerhand zijn er de groote buitenverblijven gekomen der Twentsche fabrikanten, als kleine witte en roode kasteeltjes, hangend tegen den heuvelrug. Ik herinner me nog, dat nu een vijf en twintig jaar geleden een oude boer tegen mij zeide, dat hij 's avonds in den nevel overal groote huizen had zien staan op de heuvels in de Lutte en als kind lachte ik er om, want er stond daar nog geen enkele villa en ik vond het dwaas, dat iemand een groot huis zou gaan bouwen om te gaan wonen in de Lutte. Maar het voorspooksel, zooals de boeren dat noemen is bewaarheid en wel heel spoedig. De eene villa volgde op de andere: Hotel het Zwaantje, Egheria, het Kruusselt, het Nijhuis en zoovele anderen.
Foto: Het Groot Bavel in De Lutte
Doch ook de Twentsche boerenhuizen zijn gebleven met hun oude gevelteekens en stypelteekens. Wel zijn de echte lösse huuze te tellen, maar het karakter der boerenwoning is bijna overal nog bewaard gebleven en het karakter der bewoners is er gelukkig ook nog.
Vele oude onbegaanbare zandwegen zijn in goede verharde wegen herschapen, goede fietspaden en kerkpaadjes doorsnijden velden en bosschen; wel is er wat van het primitieve leven verloren gegaan, maar het oudsaksisch erfrecht is nog in eere en de noabers plichten bestaan nog en in de donkere dagen voor Kerstmis klinkt nog het eentonige geluid van den Midwinterhoren over de velden, terwijl met Paschen de laaiende Paaschvuren de komst van de naderende lente verkonden. Maar de boer woont nu niet meer afgelegen van de stad, goede grintwegen verbinden de steden en de dorpen; de eigenaren der buitenverblijven hebben wegen aangelegd naar hunne villa's en de boeren hebben vele heidevelden ontgonnen; nieuwe boerderijtjes zijn verrezen en bij de boeren is welvaart gekomen. Ook het natuurschoon is nog niet bedorven, alleen meer bereikbaar dan vroeger en de vreemdelingen zijn gekomen en komen nog steeds en staan verstomd over dit wondere landschap.
Wij willen U een gids zijn en wijzen op het vele moois, daarom geven wij U een goede kaart door dit zoo rijk door de natuur begiftigde gebied, geven U enkele mooie wandelingen aan langs de fraaiste punten, maar het is ondoenlijk al de prachtige plekje te noemen, al de doenbare wandelingen te memoreeren. Ook is het een aangename sport, aan de hand van deze gegevens, zelf verschillende wandelingen, auto- en fietstochten te combineeren. U vindt aangegeven welke wegen voor den wandelaar zijn, waar de goede fietspaden liggen, welke wegen voor auto's zijn te berijden.
INLEIDING WANDELINGEN.
Alvorens de wandelingen te beschrijven, dient de aandacht van den wandelaar gevestigd op het volgende. In de omstreken van Oldenzaal en ook nog soms in de stad zelve, kan men nog voorbeelden zien van den ouderwetschen bouwstijl, vooral gekenmerkt door de houten gevels, de vakbouw en de groote inrijdeur met den stiepel. De houten gevels vertoonen voor en achter van het huis boven aan den nok eigenaardige, in een loodrecht staande uitstekende plank uitgezaagde, figuren. Het huis bestaat uit een samenvoeging van eiken balken. De vakken daartusschen worden aangevuld met takken vlechtwerk en leem, zoodat op goedkoope wijze een muur, die uit kleine vakken bestaat, verkregen wordt, maar die zeer stevig is. Deze oude manier van bouwen wordt evenwel niet meer toegepast. Ook een halve steen dik metselwerk van baksteenen is voldoende om de vakken tot een stevig geheel aan te vullen. Het dak is van stroo of pannen.
Foto: Schuur bij boerenwoning bij Rossum.
Afzonderlijk staan de schuren, waarin niet het vee gestald wordt, daar dit in het huis zelve is ondergebracht. Soms is bij het huis een kamer aangebouwd, de bovenkamer genoemd. Voor wij binnentreden, kunt gij de schilderachtige put bemerken, waarvan de putgalg het ophalen van het water gemakkelijk maakt. Naast het huis ziet men veelal de altijdgroene Taxisboom (Taxus baccata), die reeds in de oudste tijden hoog geschat werd. Boven de put blaast men omstreeks Kerstmis op den midwinterhoorn, een houten blaasinstrument van zeer ouden vorm.
Foto: “De Hulst" aan den Bentheimerweg. Sneeuwgezicht met Taxisboom en put.
Put en taxisboom ziet men op onze afbeelding: Wintergezicht op het boerenhuis "de Hulst", gelegen aan den Bentheimerweg bij Oldenzaal tusschen de villa's de Hulst en Egheria. Om een boerenhuis binnen te treden. kan men gebruik maken van twee ingangen aan de tegenovergestelde einden van het huis, de boven- en de benedendeur (baovendöre en niendöre). De laatste is vanaf den weg het gemakkelijkst te bereiken en is een gedeelte van een groote poortvormige deur, waardoor de boer zijn zwaar geladen wagens in den oogsttijd naar binnen rijdt op de uit van hard gestampte leem gemaakte deel. Daartoe moet hij evenwel de beide deurhelften openen en den middenpaal (stiepel) wegnemen. In zeer oude huizen is maar één woonruimte, waarin mensch en dier ordelijk samenleven. Zulk een “lös hoes” (open huis) is nu een zeldzaamheid geworden, daar de Tukker (Twentenaar) zich aan meer comfort gewend heeft en zijn huis op moderner wijze laat bouwen of verbouwen.
Het boerenhuis in Twente wordt gewoonlijk Saksisch genoemd. De gevelteekens en stiepelfiguren leeren evenwel anders. In de buurt van Oldenzaal zijn de bekende Saksische paardenkoppen boven aan den gevel uiterst zeldzaam. In de plaats daarvan treft men symbolische voorstellingen aan van hemel, zon en maan als versiering. Deze behooren aan een andere beschaving, zijn niet Saksisch doch misschien Frankisch-Keltisch.
Foto: Twentsche boerenwoning met gevelteeken en niendeur.
In de buurt van Oldenzaal treft men in de meeste gevallen een symbolische voorstelling aan van de drie zichtbare maangestalten n.l. toenemende, volle en afnemende maan. De keuze van dit hemellichaam staat in verband met den invloed, die de maan op landbouw en veeteelt gezegd wordt uit te oefenen. Uit verschillende waarnemingen kan men opmaken, dat ook Oldenzaal, als men het zoo noemen wil, eene maanstad geweest is.
Daar niemand verzuimen zal het schoone uitzicht vanaf den koepel op den Tankenberg te genieten, zal de aandacht getrokken worden door de volgende opschriften, die buiten aan genoemden koepel zijn te lezen. Het eerste, boven de deur luidt als volgt: “Profana simul et sacra et celeberrimum illis gentibus templum quod Tanfanae vocabant solo aequantur. Tac: lib : I cap: LI".
Daaruit kan de lezer, die deze bekende plaats uit Tacitus hier voor zich ziet, opmaken, dat op den Tankenberg zich het heiligdom van Tanfana bevond, vóórdat het in het jaar 14-16 na Chr. door de Romeinen werd verwoest. Historisch is dit evenwel zeer onwaarschijnlijk en alleen een toevallige overeenkomst van den naam schijnt aanleiding tot dit vermoeden te zijn geweest. Van meer belang is het gedicht, dat vóór op de stoep staat ingebeiteld, en afkomstig is van den Heer J. Weeling, die in het midden der 19de eeuw rector van het Oldenzaalsche Gymnasium was, en dat ik hier voor U afschrijf:
Ist alles wisseling waar we ook onze oogen wenden:
De tijd bouwt weder op, terwijl zijn hand verstoort.
Hier golfde eens de zee, waar nu de akkers tieren,
En uit vermolmd qebeent' kwam nieuwe groeikracht voort.
En evenals natuur herrees in schooner luister
Bestraalde ook hooger licht het menschelijk verstand:
Hier toch waar 't heidendom orakeltaal deed hooren,
Staat nu ter eere Gods het dierbaar kruis geplant.
Laat dan de wufte tijd ook eens deez' heuvel sloopen.
Ligt rijst nog schooner plek in dit bekoorlijk oord.
Maar dan zelfs als heel d’ aarde haar einde is genaderd.
Brengt toch de leer van 't kruis haar vruchten eeuwig voort.
WANDELINGEN.
Uit de vele wandelingen in de buurt van Oldenzaal doen wij een groote greep, zooveel mogelijk rekening houdend met de verschillende wenschen van toeristen. Hoofdzakelijk hebben wij er echter op gelet, U vooral een beeld te geven van het veelzijdige van dit wondermooie Twentsche landschap. Wij geven daarbij tevens aan, welke tochten geheel, welke gedeeltelijk voor fietsrijders geschikt zijn.
Als uitgangspunt nemen wij steeds de Groote markt en leiden U eerst om het stadje. De meeste wandelingen zijn langs de kleinere wegen met kleuren en teekens aangegeven. (De teekens langs de wegen zijn bij de uitgave van dit boekje nog niet aangebracht, doch Vreemdelingenverkeer heeft toegezegd hier spoedig zorg voor te zullen dragen.)
1. Korte wandelinq van 3/4 uur, geheel voor fietsrijders geschikt. Langs Mettenjan, de Haerweg, over de Hulst en den Bentheimerstraatweg terug.
Langs Marktstraat en Hofmeijerstraat bereiken wij de spoorkruising van den tram naar Denekamp; hier slaat men den sintelweg rechts af, volgt dezen tot aan het hek dat toegang geeft tot Huize de Haer, slaat links af, en volgt het paadje, dat tusschen de boerderij Mettenjan en den tuin van de Haer doorloopt. Aan het einde van dezen weg ligt de aardige tuinmanswoning van de Haer. Hier volgt men den Haerweg naar links. Een vijftig meter verder ligt rechts het Landreben Allee, links huize Kalheupink van den Heer H. J. H. Gelderman, het eerste buitenverblijf bij Oldenzaal, het stamhuis der familie Gelderman. Prachtig mooi ligt de witte villa in het groote park, waardoor men vrij mag wandelen. Bij de wegkruising rechts naar de Koppelboer, in het midden naar het Nijehuss, volgt men den links loopenden Haerweg, zich buigend om het Kalheupink, links langs de begroeide tuinmanswoning, rechts langs het kasteelachtige Scholtenhaer van den Heer P. J. Gelderman voerend. Een eindje verder heeft men links een aardige blik op het stadje met zijn ouden toren, het spitse torentje van het klooster der Benedictinessen en het gewirrewar der daken. Een mooie beukenlaan brengt ons nu naar den Bentheimerstraatweg. Wij steken dezen over en komen zoo op de oprijlaan naar huize de Hulst, bewoond door den Heer Joan Gelderman, gelegen in het z.gn. Bosallee, vroeger behoorende aan den Heer Bos, een bekend oud-Oldenzaler. Het buiten ontleent zijn naam aan het rechts gelegen boerderijtje de Hulst. Hier werden nog de overblijfselen gevonden van een oude pottenbakkerij, welke nu in de Oudheidkamer bewaard worden. Langs het in roode baksteen opgetrokken huis buigen we links af en steeds den goed onderhouden rijweg volgend, wandelend over het mooiste gedeelte van het vroegere Bosallee, komen we op den Bentheimerstraatweg terug, die ons links langs de Boterfabriek, rechts langs aardige huisjes naar Oldenzaal terug voert.
2. Wandeling van 2 uur geheel voor fietsrijders geschikt. Langs den Haerweg, de Leemsteeg, over Boerskotten, terug langs het Lossersche voetpad (Groene punt.)
Deze korte wandeling schenkt den natuurliefhebber een aardigen kijk op de groote afwisseling van het Twentsche landschap. Wanneer wij over de Veemarkt en de Wilhelminastraat de stad verlaten, volgt men den Haerweg en slaat den eersten zijweg langs het met klimop omgroeide Eik en Dal rechts af, langs Villa-Nova van Notaris Nieuwenhuis. Een sintelweg voert over de spoorlijn, tusschen de velden en akkers, langs kleine boerderijtjes naar het landgoed Boerskotten, aldus genaamd naar het kleine boerderijtje (kotterplaatsje) door Boers bewoond, dat vroeger tegen de berghelling gelegen was, doch nu geheel is verdwenen.
Foto: Laan op Boerskotten.
Onze wandeling voert nu dwars over het aan de familie Essink behoorende landgoed. De kronkelende weg brengt ons langs eikenboschjes en kreupelhout op den bergrug. Op den driesprong heeft men achter zich een heerlijk vergezicht. Rechts ligt tegen de berghelling te midden van een wisseling van groen en boomen en weiden Scholten Haer, in het midden op den berg, Egheria. Voor ons prijkt het witte beeld der jachtgodin Diana tegen een achtergrond van eikenboomen, die de groenende weiden omzoomen. Wij slaan den weg in naar het koepeltje, waar rechts in de diept de stad voor ons ligt en vervolgen den weg langs de tennisbaan door een mooie eikenlaan, afgewisseld door bruinende beuken, tot we door een hek den postweg bereiken, dien we wederom rechts afslaan naar het Haerman van Mevr. Blijdenstein.
Al spoedig verlaten we nu het bosch en zien rechts het roode dak der boerderij het Haerman voor ons oprijzen. Een breede weg voert rechts naar de boerderij. We vervolgen echter onzen recht doorloopenden weg tot het nu eerstvolgende zijpaadje rechts, dat ons al spoedig op het goed onderhouden Lossersche voetpad brengt.
Overal aan weerszijden van het pad boeit het natuurschoon ons oog. Achter een glooiend grasveld ligt voor ons een idyllisch boerderijtje, terwijl boven het dak de oude reus, de Plechelmustoren, geflankeerd door den watertoren, verrijst. Gedurende de heele verdere wandeling blijft de toren onze gids. Langzamerhand komt het heele stadje te voorschijn met zijn schoorsteenpijpen en fabrieken en roode en blauwe daken. Bij het spoorwegemplacement uitkomend, moeten we twee keer de spoorlijnen oversteken om de Spoorstraat te bereiken.
3. Wij geven nu een zeer groote wandeling van circa 6 uur, ongeveer overeenkomend met den wandeltocht van den Ned. Wielrijdersbond. (Blauwe streep.)
Dit is wel een der mooiste meest afwisselde excursies, die men in de buurt van Oldenzaal kan maken. Zij voert ons over de Koppelboer, het Nijhuss en het Beernink naar de Lutte, over het Hanhof en langs de Dinkel naar Denekamp, terwijl men over Austieberg, Haakenberg, de Völker, Tankenberg terug keert. Met eenige kleine wijzigingen is deze tocht ook zeer goed door fietsrijders te maken. Ook kan men zeer goed gedeelten van den tocht nemen, b.v.: tot aan de Lutte de wandeling volgen en over den Bentheimerstraatweg terug (circa 3 uur), geheel geschikt voor fietsers.
Over den Bentheimerstraatweg, het Hanhof en langs de Dinkel naar Denekamp, vandaar met het treintje, of per fiets over den Denekamperstraatweg (circa 4 uur). Voor fietsrijders moet langs de Dinkel de weg iets gewijzigd worden.
Met het treintje naar Denekamp en over Haakenberg, de Völker, Tankenberg terug (2 1/2 uur). Dit is beter dan omgekeerd, daar men zoo steeds daalt, voor fietsrijders wegens het heuvelachtige van het terrein wel wat vermoeiend.
Wij geven echter den geheelen tocht, men kan dan zelf de grootere of kleinere deelen uitzoeken ter wandeling.
Wij verlaten de stad langs de Marktstraat, de Hofmeijerstraat en de Scholtendijk. Tusschen groenende weiden voert een pad naar het buiten Kalheupink. Wij betreden het mooi aangelegde park en laten het witte buiten rechts liggen. Op de vijvers aan onze linkerhand drijven witte eendjes, rond het veelkleurige Chineesche tempeltje. Onzen weg rechtdoor vervolgend komen wij buiten het park op een viersprong en moeten nu den weg nemen, die naar de Koppelboer leidt. Het achter de weiden gelegen eikenbosch is het lommerrijke Landreben allee, van Mevr. de Wed. C. M. Gelderman reeds in vroegere tijden een geliefde wandelplaats voor de Oldenzalers. Half weg de Koppelboer ligt rechts van den weg het Café Kalter. Nu begint de weg te stijgen en al spoedig zien we tusschen de boomen de villa de Koppelboer liggen van de familie Stork, door oude eiken beschaduwd. Wij draaien links om de villa heen en staan plotseling voor de diepe doorgraving van den Koppelberg, waardoor honderden treinen ons vaderland binnenstoomen of verlaten. De sintelweg voert nu door een dicht beukenlaantje langs de tuinmanswoning "de Bijenkorf" naar het Nijehuss. De oude boerderij ligt rechts, het mooie buiten van den Heer Blijdensteln links van den weg. Het Nijehuss was een oud leengoed van den abt van Werden en tot in het midden der vorige eeuw werd door den toenmaligen eigenaar den Heer Nieuwenhuis den leeneed aan den abt afgelegd.
Het buitengoed het Nijehuss is ongetwijfeld een der mooiste landgoederen hier uit de streek. De oorspronkelijke natuur is gespaard gebleven, doch in banen geleid. Tusschen de boomengroepen kleuren heesters en bloemen, bont vee graast in de weiden, in het rond liggen kleine boerderijtjes. Bij de villa heeft men een prachtig vergezicht. Links de rookende schoorsteenpijpen, uitstekend boven het groen der boomen, de oude toren van Oldenzaal scherp afgeteekend tegen de lucht, in het midden Scholtenhaer met zijn twee torentjes, als een kasteeltje, verder rechts het witte Egheria en de bosschen van het Kruusselt. Over de verklaring van het boven de villa staande opschrift, het Nijehuss in de Elfter Lescap spraken we reeds in onze inleiding.
Foto: Oude Molen in de Lutte.
Nu vervolgt men den sintelweg en slaat bij den handwijzer, die naar het Beernink wijst, af. Eerst komt men langs de interessante boerderij “het Monninkhof", sinds oude tijden een der voornaamste hofsteden uit de Elfter Lescap. Het erve Monninkhof, dat in 1280 Elvetree heet is niet genoemd naar een monnik, doch naar de moane d.w.z. maan. Het eigenaardige gevelteeken op het huis aan de zijde van de niendeur is daarmede in overeenstemming.
Een fraaie laan met hooge eiken voert tusschen het Beernink van den Heer G. P. Bloemen en den Heer H. J. H. Gelderman naar de eigenlijke ingangspoort van het Beernink van den Heer Gelderman. Wij volgen het donkere dennenlaantje tot de buiging van den weg, verlaten den sintelweg en volgen nu het mooie landelijke kerkpad naar het Lutterkerkje, prachtig gelegen temidden van opgaand eikenhout. In het liefelijk gelegen bosch liggen talrijke kapelletjes, waarlangs jaarlijks processie gehouden wordt, gevolgd door de Lutter parochianen in landelijke eenvoudige vroomheid.
Langs een ander kerkpad bereikt men den Bentheimerstraatweg, steekt dezen over en volgt weer het kerkpad naar de groote boerderij het Hanhof, toebehoorend aan de familie Koek. Rechts voor de boerderij een groote esch, links groenende weiden, voor ons een dalende weg met begroeide wallen aan beide kanten, in de verte in blauwe nevels de bergen van Bentheim, voorwaar een prachtig stukje van de Lutte. De naar beneden voerende weg brengt ons tot aan een eikenbosch, maar langs het bosch steeds rechtdoor wandelend, komen we tegenover de boerderij het Stuthof op den straatweg de Lutte-Denekamp. Deze wordt overschreden. Was tot nu de bodem kleiachtig, plotseling zijn we op een mullen zandweg gekomen, leidend naar de Kribbenbrug, die ons over het grillige riviertje de Dinkel, naar het Lutterzand brengt.
Foto: Lutterzand bij Grönensted.
Den rechtsvoerenden weg vervolgend komen we door dennenboschjes en over zandheuvels bij den Grönensted; ten onrechte als groenenstaart bestempeld, maar sted wil zeggen stede, hier dus het groene stuk. In tegenstelling met de zandheuvels aan deze zijde der Dinkel ligt aan den overkant de groene delta, de weiden, de boerderijen de Reijmer en Kramer van de familie Gelderman.
Plotseling zien we een geheel ander landschap voor ons liggen. We bevinden ons als het ware in een duinlandschap van stuivende heuvels, hier en daar met dennen begroeid; voor ons in de diepte het kronkelende stroompje langs met populieren omzoomde weiden. in de verte de boerderijen. Zoo is het gezicht in den zomer, in den winter is het kleine beekje een groote stroom geworden, de gröne sted een groote waterplas.
Dwars door het Lutterzand voert de weg naar de Dinkel terug en bereiken we langs de Meulemansbrug, bij het temidden van mooi houtgewas gelegen, erve Meuleman, den overkant. Hier wederom een geheel ander gezicht op het aardige riviertje, lage vruchtbare
met eiken begroeide oevers, laag kreupelhout en een weelde aan bloemen. (Wielrijders steken bij de Meulemansbrug niet over, maar volgen het fietspad aan de oostzijde van de Dinkel tot Denekamp). Tot aan de Kampbrug kan men te voet heel gemakkelijk de oevers volgen, hetgeen voor natuurliefhebbers zeker de moeite loont.
Nu loopt eigenlijk geen goed pad meer langs het riviertje, toch kan men zonder af te dwalen, steeds de oevers van het riviertje volgend, Dinkeloord bereiken. Die echter bang is voor wat stekelige brem en niet al te mooie paadjes, doet beter bij de Kampbrug links af te slaan en langs den straatweg over goed gebaande wegen Hotel Dinkeloord te bereiken. De consumptie in dit landelijke Hotel is zeer aan te bevelen, wie echter wil overnachten, doet goed in het seizoen eerst plaats te bespreken.
Het ligt niet op onzen weg de omgeving van Denekamp en de merkwaardigheden van dit Twentsche dorp te behandelen. Het vreemdelingenverkeer aldaar heeft voor goede gidsen gezorgd. Even zij hier vermeld, dat een wandeling in het Sterrebosch, naar het Singraven en de watermolen en door het Borgbosch de moeite volop loont. Op Dinkeloord geeft men U gaarne al de betreffende inlichtingen.
Een geheel ander beeld van afwisselende natuur geeft ons de terugweg te zien. Langs den straatweg Denekamp-Oldenzaal bereiken we spoedig den straatweg Denekamp-de Lutte-Losser, dien we volgen tot aan de school. Nu kunnen we twee wegen volgen, die beide door een zeer mooi landschap naar ons doel voeren en bij het Ophuis samen komen.
De eerste kortere, een uur gaans, brengt ons langs een zandpad loodrecht op den straatweg staande en dat wij steeds rechtuit volgen over het Hakenberg, zij voert over het met mooie bosschen begroeide landgoed van den Heer Blijdenstein, langs aardige boerderijen en groote stukken ontgonnen veld naar het landgoed de Völker.
Wanneer aan onze linkerhand temidden der groenende velden, en geelwuivende korenakkers een wit boerderijtje verrijst, wij in de verte de witte streep zien van den Denekamperstraatweg, voor ons een donkere streep ligt van donkergroene dennenbosschen, komen we aan den gedeeltelijk verharden weg, die over de Völker naar Ophuis voert. Wij slaan nu links af, rechts dennebosschen, links het boerderijtje de Snappert, achter een met Amerikaansche eiken begroeiden wal en blijven den over de Völker voerenden weg, die zich spoedig rechts buigt, volgen. Van het rechts gelegen gedeelte is de Heer ten Cate eigenaar, het linker deel behoort aan den Heer A. A. F. Nieuwenhuis. Spoedig zien we het landelijke boerderijtje het Geerthuis voor ons liggen.
Foto: Het Geertshuis op de Völker
Het aardigste is nu den stijl naar bovenloopenden weg te volgen (wielrijders even de fiets aan de hand tot het Ophuis) en het loont wel de moeite boven even den weg te verlaten en rechts het mooie vergezicht te bewonderen, dat achter den boomgaard, de typische pracht van deze streek aan ons vertoont. Voor ons groenende en gelende velden, bomengroen in alle kleurschakeeringen, daartusschen plekken rood van de daken der boerenhuizen, in de verte het wazige blauw der heuvelen bij Ootmarsum. Wij moeten echter den linker weg volgen, die door een lommerrijk eikenbosch naar de boerderij het Ophuis voert, die boven het stijgende pad spoedig te voorschijn komt.
De tweede weg, circa 1 1/2 uur gaans, meer links loopend, brengt ons naar den Austieberg, prachtig gelegen, met mooie vergezichten en naar de boerderij het Haakenberg. Hier volgen wij rechts den sintel weg naar Lage-Kawik en komen nu op een mooien landweg. Aan onze rechterhand liggen de eikenbosschen van het Duivendal en de Völker, links een groote esch, voor ons de tusschen hooge eiken gelegen boerderij het Ophuis van den Heer Nieuwenhuis, achter ons de heuvelen van Bentheim. Tusschen de boomen door ziet men rechts nog het sierlijke buitenhuisje het Duivendal van den Heer ter Kuile, van waaruit men wederom een schitterend boschgezicht heeft.
Hier komen de twee wandelingen samen en volgen we den langs het Ophuis naar het westen voerenden weg en komen langs eiken- en dennenbosschen op een zandig pad, waar vroeger het zand voor de nu verdwenen steenbakkerij werd gegraven. Een oogenblik heeft men bijna een duinlandschap, dan weer weelderige velden en schaduwgevende eiken, en rechts een buitengewoon vergezicht op Rossum en Ootmarsum. Nu moeten we links afslaan en wel even goed de teekens volgen. Door geurende dennen, steeds dalend, we waren hier op een der hoogste punten, komen we op den weg langs den Tankenberg, een goed onderhouden, prachtige wandelweg, die nu gemakkelijk te volgen is en zeker in alle opzichten een belooning voor onzen tocht; mooie lanen, uitgestrekte weiden, heerlijke vergezichten, links de heuvels met het koepeltje de Tankenberg. Onze weg voert nu door de z.g. Wittewivenstegge, waarvan van Lennep spreekt in "Onze Voorvaderen”. In de diepte rechts ligt het boerenerve het Rikkert, boven ons links op den berg de villa Egheria van den Heer ten Cate, die ook de eigenaar is van de links en rechts van den weg gelegen bosschen en landerijen.
Foto: Weg naar Tankenberg
Schilderachtig zijn ook de landwegen, die rechts naar beneden voeren, schilderachtig het vergezicht, dat zich voor ons ontplooit, als we den hollenweg de Wittewivenstegge hebben verlaten, schilderachtig de boomgroepen rechts en links van den weg op de heuvels en de bloeiende brem in het voorjaar.
Langs denzelfden weg kunnen we rechtuit gemakkelijk den Bentheimerstraatweg ereiken, mooier echter is de weg die ons brengt over 't landgoed de Hulst, dat de Heer Joan Gelderman welwillend openstelt, als publieke wandelweg. Langs het laatste gedeelte van den Bentheimerstraatweg zijn we nu spoedig weer in de stad aangekomen.
4. De nu volgende wandeling binnendoor naar het Zwaantje en door de Hel terug is bijna klassiek te noemen voor de Twentenaars. We geven dan ook hoofdzakelijk een beschrijving om nog eens op enkele mooie punten en bijzonderheden de aandacht te vestigen. (Bruine vertikale streep).
De stad verlatend langs den Scholtendijk, het kleine paadje langs Kalheupink volgend, komen we bij den tuin van de eertijds daar gelegen villa de Klieverik op den sintelweg. We steken dezen over en gaan nu langs het pad, dat links van de Klieverik loopt. Al spoedig komen we bij de boerderij het Parrevoort. Hier begint reeds het echte heuvellandschap van de Lutte met lommerrijke lanen en mooie vergezichten. Terwijl rechts in de verte de hooge schouwen der Enschedesche fabrieken den roem van Twente verkondigen, graast vlak bij ons het roode en zwartbonte vee in de weiden. Het is hier overal glooiend terrein, geen groote bosschen of velden, geen uitgestrekte weilanden, maar een smal landweggetje langs kleine boschjes van bronsgroen eikenhout, stukken akkerland en schaduwgevende laantjes. Door een hollen weg met beuken begroeid komen we bij het boerderijtje de Schutte van Mej. G. J. Palthe. Hier krijgt men den indruk of men zich op een kleine Alpenweide bevindt, bosschen op den achtergrond. een heuvelrug voor ons. We moeten nu het eerste pad rechts door het kreupelhout volgen, om zoo in het Kruusselerbosch van de familie Palthe te komen, een mooi beukenbosch, dat weliswaar in 1925 van den Augustusstorm heeft geleden, maar waarvan het mooie geheel toch gelukkig niet verstoord is. Midden in het bosch ligt het huize Kruusselt van den Heer R. van Wulfften Palthe, een weinig meer rechts het mooie door de Bazel gebouwde villatje de Boschkamp van de dames Gelderman en links voor ons zien we al spoedig het Hotel Pension het Zwaantje door de boomen schemeren, een geschikte plaats om even de wandeling te onderbreken en uitgerust den verderen tocht te aanvaarden.
Wij slaan nu den Sintelweg in rechts van Het Zwaantje, volgen dezen niet, waar hij rechts afbuigt, maar gaan rechtdoor over een zandweg, tot we links een klein laantje afslaan, dat ons door kleine kronkelende laantjes naar de Hel brengt. De hel is een diepte tusschen de heuvelruggen, die we ook aantreffen bij het Welhuis en de Völker en verder bij het Hanhof.
Volgens de traditie zouden langs dezen weg de steenen van den Oldenzaalschen toren vervoerd zijn en daardoor zou de inzinking zijn ontstaan. Volgen we nu de beukenlaan, die recht voor ons ligt, dan komen we op den weg, die van de Völker naar den Tankenberg leidt. Wij moeten echter den weg volgen, die ons door de teekens is aangegeven.
Het is moeilijk het grillige natuurschoon van de Hel te beschrijven: z'n bergweiden in het midden, de kleureffekten van glimmende berken en donkere dennen, waar het aardige boerderijtje het Middelkamp doorheen komt kijken met zijn roode luiken, links op den achtergrond het Rookhusz van den Heer A. Palthe, het kabbelend beekje in het dal en het gekronkel van allerlei kleine paadjes.
Onzen weg vervolgend komen we langs het Middelkamp op den weg naar de Tanke uit, de oude bekende boerderij aan den voet van den Tankenberg gelegen en vlak voor ons verrijst het historische koepeltje. Het vergezicht vanaf dit koepeltje is wel een der meest bekende uit deze streek en honderden bezoekers komen jaarlijks van hieruit het mooie Twentsche landschap bewonderen, dat ver over den boschrand daar voor ons ligt. Het koepeltje en de boerderij de Tanke behooren tegenwoordig bij de villa Egheria, en men mag dit historisch plekje vrij bezoeken.
Het is te hopen. dat vooral op Pinkster- en Hemelvaartdagen het publiek de bosschen en de landenrijen, die in de Lutte nog bijna nergens zijn afgesloten niet in brooddronkenheid zal vernielen en zoo de eiqenaren noodzaken hun bezittingen af te sluiten.
Afdalend komen we nu spoedig op den weg die naar de Hulst en naar Oldenzaal leidt (BIauwe horizontale streep).
Bovenbeschreven wandeling is niet geheel voor fietsers geschlkt en men zal het rijwiel nog wel eens aan de hand moeten leiden.
5. Veldwandeling Oldenzaal-Denekamp over Rossum-Volthe door Voltherveld-Watermolen Singraven naar Denekamp. Van Denekamp over Everlo-Rossumsche straatweg terug. (Bruin kruis).
Zeer weinigen, ook zij die vrij goed in de omstreken van Oldenzaal bekend zijn, kennen deze mooie veldwandeling met al haar aantrekkelijkheden. In geen enkelen gids mocht ik ze aantreffen. En toch biedt deze tocht, drie uur heen en twee en een half uur terug zoo buitengewoon veel aantrekkelijkheid. Wielrijders kunnen den heelen tocht zeer goed over het prachtig onderhouden fietspad maken. Ook leent deze wandeling er zich zeer goed toe om hetzij den heen, hetzij den terugweg per spoor naar Denekamp af te leggen. In dit geval geef ik echter den raad vooral de eerste wandeling te maken.
Foto: Rossummer Molen
Als men den straatweg Oldenzaal-Weerselo tot aan mijlpaal 7 heeft afgelegd, even achter de boerderij het Westrik, loopt rechts van den weg het te volgen fietspad naar Rossum.
Tusschen de akkers en velden door, steeds het fietspad volgend, is tot aan het kruispunt geen vergissen mogelijk. Nu neemt men het rechts loodrecht op den nu gevolgden weg staande pad. Sierlijk verrijst achter ons over de velden de Plechelmustoren boven het stadje Oldenzaal en al spoedig steekt het slanke torentje van Rossum voor ons zijn spits boven de groenende boomen. Overal langs den weg golvende korenvelden en bloeiende akkers, op den achtergrond door boomen omlijst; rechts een mooi gezicht op de bergen van de Lutte, door Egheria als met een witte wachtpost in de verte bezet. Wondermooi is de aankomst in de kom van het liefelijke dorpje; het kerkje met enkele huizen, temidden van slanke boomen gelegen.
Vlak langs de kerk volgen we even den grooten weg en zien spoedig, den naar rechts buigenden weg verlatend, voor ons het fietspad doorloopen. Even een kleine bebossching en dan weer de akkers en velden, prachtige vergezichten, naar rechts en naar links gedurende den heelen verderen tocht. Tot aan Volthe overal vruchtbaren bodem, vruchtbare weiden met mooi vee, vruchtbare akkers met golvend graan, of weelderige vruchten. Niet een eentonig landgezicht, maar overal roode boerderijen, meest door hooge boomen omgeven, als rustpunt voor het oog, overal kleine boschjes of boomengroepen, te midden der velden. Na Volthe begint het mooie veld met aardige waterpartijtjes; een schilderachtige landweg loopt langs ons pad. Na de Schiphorsterbrug begint weer een vruchtbaar gedeelte en spoedig hebben wij de oevers der grillig kronkelende Dinkel bereikt.
Hier begint het prachtige landgoed Singraven van den Heer Laan. Een mooi beschaduwde weg voert ons naar de watermolen, bij het café Dissel. Hier heeft men wel de mooiste rustplek, die men zich kan wenschen. De Dinkel met zijn begroeide oevers, de stuw en het schuimende water, de watermolen en het wentelende waterrad, vredige rust en heerlijke natuur. Langs het huis Singraven, door mooie lanen brengt de weg ons nu al heel gauw in het dorp Denekamp. Het loont zeker de moeite hier de Katholieke kerk even te bezoeken. Door den architect te Riele, die het nieuwe gedeelte heeft bijgebouwd, is het oude gedeelte en de toren ongeschonden gelaten in harmonisch geheel met de nieuwe kerk, eenvoudig, stemmig, maar mooi. De gids voor Denekamp geeft er een uitvoerige beschrijving van en het ligt niet op onzen weg dit geheel te herhalen.
De terugweg gaat over den straatweg naar Oldenzaal over de Dinkel, eerst nog langs het Museum "Natura Docet", dat de bezichtiging dubbel waard is, tot aan den molen. Hier rechts van den weg weer een fietspad dwars door de velden als op onzen heenweg, dan langs het landhuis het Everlo van de wed. Racer Palthe, te midden van eiken en beuken gelegen en langs flinke boerderijen naar den straatweg Rossum-Oldenzaal, dicht langs een oude molen. Weer hetzelfde beeld als op den heenweg, weer dezelfde mooie vergezichten. De straatweg Rossum-Oldenzaal naar links volgend komen we Oldenzaal weer binnen langs den zelfden weg, waarlangs we het hebben verlaten.
Zonder deze geheel te beschrijven geven we nog eenige zeer mooie wandelingen aan.
6. Ook geschikt voor wielrijders. Eerst volgt men de groene punt. (zie 2e wandeling tot aan de oude postweg). Slaat nu links af (roode ring) en volgt de oude postweg over het Beernink van de Heeren Bloemen en Gelderman, komt langs het prachtige Arboretum, dat op verzoek bij den boschwachter te bezichtigen is en bereikt spoedig den straatweg de Lutte-Losser. Wanneer men dezen naar links volgt bereikt men spoedig den Bentheimerstraatweg.
7. Eerst den Bentheimerstraatweg volgen tot aan het Zwaantje en dan den groenen driehoek volgen langs den Sintelweg die langs het landhuisje van Mevr. Molkenboer, langs de boerderij de Reuver en villa de Paaschberg van den Heer Stork naar het Ophuis voert, van hier uit volgt men de blauwe horizontale streep over den Tankenberg.
8. Ook voor wielrijders. Men volgt den Bentheimerstraatweg tot het fietspad, achter Café de Scheper en volgt nu, lila vierkant, mooi fietspad tot aan Lage Kavik, en komt verder de blauwe streep links volgend naar den Tankenberg.
9. Naar Koppelboer. Nijhuss, Monninkhof, wandeling 3, blauwe streep, iets voorbij de eerste boerderij na Monninkhof volgt men niet het fietspad, maar den Sintelweg, nu lila pijl, die ons verder over het Beernink van den Heer . J. H. Gelderman, langs het Kruisselt en de ronde bank, den z.g.n. Preekstoel naar het Zwaantje brengt.
10. Een aardige wandeling is ook te combineeren, door bij de boerderij Loeksboer van den Heer Bloemen, na tot zoover de blauwe streep te hebben gevolgd, het eikenbosch rechts in te draaien en de gele teekens te volgen, bij wachtpost 32 de spoorlijn overgaan, tot aan den ouden postweg, van waaruit men langs verschillende wegen Oldenzaal weer kan bereiken. (Zie wandeling 6).
11. Door de Eekte over het Hazewinkel naar de Henqeloschestraat, blauwe driehoek.
woensdag 22 april 2015
woensdag 1 april 2015
Gids voor Ommen en Omstreken (1913)
L. S.!
Dit boekje is bedoeld als gids voor hen, die kennis wenschen te maken met het schoons, dat de omgeving van Ommen hun in ruime mate aanbiedt.
Ommen, vroeger zeer afgelegen, is tegenwoordig per spoor te bereiken, vanuit Zwolle, Coevorden en Deventer, terwijl het plan, om het in verbinding te stellen met Hoogeveen, spoedig werkelijkheid zal worden.
We stappen uit aan het station van de N. O. L. S. Van Ommen heeft men dan zoo goed als niets gezien, daar het station ongeveer tien minuten gaans ten Zuiden der stad ligt. Den Stationsweg gaande zien we spoedig het bevallige torentje van de Hervormde kerk boven het geboomte oprijzen en, na de eerste huizen, de Voorbrug, te zijn gepasseerd, staan we voor de Vecht, waarover een ophaalbrug ligt. Hoewel de rivier voor het vervoer van reizigers en goederen bijna niets meer beteekent, geeft zij aan het landschap een niet geringe bekoorlijkheid, en volgen overal langs hare oevers vruchtbare wei- en bouwlanden.
Aan de overzijde der brug betreden we de eigenlijke stad. Als zoodanig bestaat Ommen sedert 1248, toen Bisschop Otto III haar met stadsrechten begiftigde. Van de grachten en wallen, die de vesting vroeger omringden, is niets meer te zien; alleen in namen als "de Burggraven" leeft de herinnering onder de bewoners voort.
Het eerste gebouw links is het tegenwoordige Stadhuis, een eenvoudig gebouw met een aardig koepeltje. Het dateert van 1828 en vervangt het oude, dat meer in het centrum gelegen was, doch geen voldoende ruimte bood. Voorbij het Stadhuis zien we een plein, waarop Dinsdags markt wordt gehouden. Het verschaft voldoende ruimte; vroeger was het nog grooter, daar toen de huizen tusschen de Markt en de Vecht nog niet bestonden. Het groote gebouw, dat het plein aan de Westzijde afsluit, is het Kantongerecht, rechts daarvan staat het Postkantoor.
Brugstraat
Nog verder de Brugstraat in komen we bij de Hervormde kerk. De gevel van het laatste huis rechts bevat een fraaie steen met opschrift, naar men zegt een uiting van concurrentie. De kerk is een eenvoudig gebouw, opgetrokken in Gothischen stijl. Aan den voorkant is een uitbouwsel, waarin de groote en kleine klok zijn opgehangen.
Ommen bevat verder een Katholieke en een Gereformeerde kerk, benevens een Synagoge. Het Noordelijk gedeelte van het oude kerkhof wordt tegenwoordig als boter- en eierenmarkt gebruikt. Verderop maakt de straat twee scherpe bochten. Bij de laatste zien we het Vrijthof, waaraan de openbare school ligt. Hier begint de Bouwstraat, waarop verschillende straatjes uitkomen, alles samengevat het Bouwende geheeten.
Het plaatsje levert overigens weinig bezienswaardigheden op, maar het is ook niet daarom, dat jaarlijks tal van vreemdelingen er een bezoek komen brengen, zij zoeken en vinden er een schoone natuur.
Vechtbrug
Laten we enkele wandelingen ondernemen.
We verlaten de stad over de Vechtbrug en slaan rechts af, we betreden de Zwolsche weg. Na enkele huizen en den molen te zijn gepasseerd, zien we voor ons een dicht bosch oprijzen. 't Is het Laarsche Bosch, dat we ingaan door het witte hek. De hoofdweg, beschaduwd door kastanjeboomen, brengt ons voor het Laar, tegenwoordig een druk bezocht pension. Het ligt op geruimen afstand van den weg, daarvan gescheiden door een grooten tuin en een gracht, waarover een steenen brug ligt.
Familiehotel ‘Het Laar’
Door zijn kloeken bouw, zijn lichte kleur, die prachtig afsteekt tegen het hooge geboomte ter weerszijden, levert het huis een schoonen aanblik op. Er achter strekt zich een gezellig wandelbosch uit. Het is grootendeels rechtlijnig aangelegd, maar door de afwisseling van hooge boomen en laag struikgewas, mist het alle stijfheid. Enkele boomen van hoogen ouderdom treft men er aan, zoo bij het schilderachtige bruggetje "de dikke eik" en nog dieper het bosch in "de dikke den". Bij deze laatste staat op 't eind van een breede sloot een eenvoudige houten gedenknaald, dragende het jaartal 1901.
Bruggetje Laarsche Bosch
Hier hebben we tevens gelegenheid onze wandeling voort te zetten. Bij den dikken den slaan we links af, we volgen een dijkje aan beide zijden begroeid met dicht struikgewas, de Giethemer Hooiweg. Spoedig verwisselen we de lage weilanden aan weerszijden tegen de hooger gelegen heidevelden en wordt het hakhout vervangen door naaldhout. Even over de spoorlijn buigt het pad linksom en we bevinden ons in een streek, die sterk aan de duinen herinnert. Heuveltjes, beplant met jonge dennen, wisselen af met diepe inzinkingen. Van deze laatste noemen we de Wolfskuil, een laagte van verscheidene meters diepte en grooten omvang, van welks rand men een schoon vergezicht geniet op de Lemelerberg, die stijl oprijst uit de lage weilanden van Giethmen. Links steekt het roode dak van Huize Henan boven de donkere dennen uit. Daarheen voert een zandweg, die uitkomt op den Hammerweg, waarlangs we Ommen weer in twintig minuten bereiken.
Een ander maal geldt ons bezoek de Besthemerberg. Deze ligt op ongeveer een half uur afstand ten Z. O. van de Stad. De Stationsweg is weer het begin van den tocht. We volgen dien over de spoorlijn, langs de villa Hei en Dennen tot de Zuivelfabriek. Daarvóór buigt links een smalle zandweg af, die we inslaan, doch spoedig betreden we een steviger pad, dat zich langs rogge akkers slingert door de buurtschap Besthmen. Hier krijgen we het doel van de wandeling in 't oog, den berg. Zacht glooiend verheft hij zich tot een hoogte van ongeveer 40 meter. Van den top overzien we het liefelijk panorama, dat zich voor onze oogen ontrolt. Over de Saksische boerenhoeven, alle verscholen tusschen loofboomen en omringd door rogge- en aardappelenvelden, zien we in de verte de torentjes van Ommen. Treffen we het, dat de rogge nog niet is gemaaid, zoodat de wind de arenzee doet golven, dan is door dien aanblik de moeite van ons klimmen reeds beloond. Naar het Zuiden verheft zich de Lemelerberg; van hier vallen duidelijk de witte plekken zand, scherp afgeteekend tegen de donkere heide, en het diepe ravijn in 't oog. Aan de achterzijde dalen we weer af. We banen ons een pad door het naaldhout, dat hier zeer dicht opeen staat en houden weldra verrast stil aan den rand van een watervlakte, het bekende meertje. Te midden van het dichte bosch, waar geen geluid ons oor treft, gaat er van de stille plas een zeldzame bekoring uit. Aan den overkant, waar de oever hooger is en ijler geboomte het uitzicht minder belemmert, heeft men het mooiste gezicht over de omgeving en meteen de gelegenheid om eenigen tijd te rusten.
Zooveel mogelijk rechts aanhoudend (naar het Westen) bereiken we na eenigen tijd een grintweg. We bevinden ons op het grondgebied van het landgoed Eerde, dat van deze plaats ongeveer een kwartier loopens verwijderd ligt. We volgen den weg links af; een dubbele rij beuken aan beide zijden bieden bij zonneschijn koele schaduw. Het kasteel ligt te midden van een uitgestrekt bosch, een breede oprijlaan leidt er naar toe. In 1380 schijnt op deze plek een kasteel gesticht te zijn, dat tweemaal geheel verwoest en herbouwd werd. In 1706 kwam het aan de familie Van Pallandt, waaraan het nog behoort. Het is een rechthoekig gebouw, omgeven door een dubbele gracht en geflankeerd door bijgebouwen. De voorgevel, bevattende het jaartal 1715, wordt bekroond door een boog, waarin éen uurwerk is geplaatst; een weinig lager vertoonen zich de wapens van den stichter en diens echtgenoote.
Kasteel ‘Eerde’
We keeren op onze schreden geheel terug en bemerken dan weldra dat de weg sterk klimt. Als we de grootste hoogte hebben bereikt, gaan we door de draaibare afsluiting van een zijpaadje en staan aan den rand van een breed en diep dal. 't Is hier de Steile Oever, naar beweerd wordt, één van de schoonste plekjes in ons vaderland. Het uitzicht is schilderachtig.
De steile over
De hooge oever, waarop we staan, is een uitlooper van den Besthemerberg, die hier met een hoogte van ongeveer 15 meter in het dal van de Regge bijna loodrecht naar beneden gaat. Aan de overzijde wordt het dal afgesloten door den Lemelerberg. Tusschen deze twee heuvels slingert de rivier zich door, terwijl zij zich in de verte in de bosschen van Eerde verliest. De enkele huisjes, weggedoken in 't groen, de groene boorden waarvan het eentonige wordt weggenomen door hier en daar een alleen staanden boom, alles gevat in een rand van donkere bosschen (aan de overzijde de bosschen van Archem) geven aan het landschap een verrassende schoonheid.
Berkenlaan Eerde
We dalen den hoofdweg af langs twee witte grenspalen, die het gebied van Eerde afsluiten. Onze weg is thans een fraaie berkenlaan, die in volle schoonheid prijkt in 't voorjaar, als de helder witte stammen getooid zijn met het fijne, lichtgroene loover. Weldra hebben we nu den weg bereikt, waar we onze wandeling aanvingen en zijn we in een half uur weer thuis.
Waar de berkenlaan ten einde loopt, hadden we linksaf kunnen gaan naar den Lemelerberg. (Het spreekt vanzelf, dat men deze niet op dezelfde wandeling kan bezoeken.) Na eenige minuten bereiken we een brug over de Regge, die aan de omringende huizen, waaronder een school, den naam van Nieuwebrug verleend. Deze plek was vroeger van meer belang dan tegenwoordig. Hier kruisten elkaar een druk bevaren rivier en een voorname weg van van het Zuiden des lands naar het Noorden. Zoo lezen we, dat bij een belegering van het kasteel Eerde in 1521 de ter verdediging opgeroepen edelen hier bijeen kwamen. Waar op korten afstand van de brug de weg een bocht maakt, slaan we rechts een zandpad in, dat ons spoedig aan den voet van den berg voert. Hier aan den Noordkant rijst hij steil uit de vlakte op, tot een hoogte van ruim 80 meter. Na een flinke klimpartij bereiken we den top, uit de verte reeds kenbaar aan den steenen paal van de Rijks Driehoeksmeting. We staan in 't eerst verbijsterd stil over het reusachtig gezichtsveld, dat we overzien. Vóór ons strekt zich de vlakte uit, waar we de torens van Ommen, Vilsteren en Dalfsen gemakkelijk onderscheiden en na eenig zoeken spoedig die van Zwolle en Hattem. Naar het Zuiden daalt de berg zeer langzaam af over een lengte van meer dan een half uur. Daar wijzen ons de fabrieksschoorsteenen de ligging van Lemelerveld, Nijverdal en Almelo. Iemand, die in de provincie Overijssel goed bekend was, schreef: "Bij stil en helder weder ziet men vandaar met het bloote oog de torens van Zutphen en het Zwolsche diep bij Genemuiden; met een telescoop of goeden kijker kan men aan de ééne zijde de schepen op de Zuiderzee zien zeilen en aan de andere de vensters in het kasteel Bentheim tellen, en de toppen van een honderdtal torens rondom zich heen onderscheiden."
Een bijzonderheid zijn de bronnen en "de groote steen". Deze laatste ligt aan de Westzijde van den berg. Hij is langwerpig van vorm, de grootste lengte is 22 voet. In de buurt van den steen liggen twee bronnen, die 's winters nooit bevriezen. Aan de Noordzijde is de oppervlakte met diepe zandkloven doorsneden, meest veroorzaakt door zware stortregens; zoo ontstond de grootste voor ongeveer 150 jaar door een wolkbreuk.
Op het Zuidelijk gedeelte van den berg, tegenover de buurtschap Lemele, wordt door de Oranjebond van Orde een gedenkteeken opgericht, voorstellende een leeuw, als herinnering van de viering van het 100-jarig bestaan van Nederlands onafhankelijkheid.
De tochtjes boven omschreven, zijn alle gemakkelijk te voet te doen. Voor hen, die zich van één of ander voertuig bedienen, valt er nog veel te zien.
Huize ‘Vilsteren’
We noemen allereerst Vilsteren, een dorpje ongeveer 5 KM. ten Westen van Ommen, aan den Zwolschen weg. Voorbij het Laarsche bosch en over de Laarbrug (over de Regge), waaraan een tol is verbonden, bereiken we spoedig de uitspanning bij Huize Vilsteren. De uitgestrekte bosschen hieronder behoorende zijn voor het publiek opengesteld. Links van den weg strekt zich het grootste bosch uit, meest beuken, waartusschen keurig onderhouden paden doorslingeren. Een warnet van kronkelpaden, omzoomd door struikgewas, vormen den doolhof. Aan den Noordrand van het bosch, waar het grenst aan de weilanden, is een punt, vanwaar men in zeven laantjes kijkt, "de zeven alleetjes". Ze loopen alle lijnrecht van ons af, op het eind van één ziet men den achterkant van het fraaie buiten.
Foto Zeven Alleetjes
Het bosch, rechts van den weg, is minder grootsch in aanleg. Toch zijn hier ook aardige plekjes. Zoo het "heremietenhuisje", opgetrokken van leem en zoden, en, meer naar het Westen de witte koepel. Deze is halfrond van vorm, helder wit gepleisterd en biedt gelegenheid om te rusten. Een dikke kastanjeboom breidt zijn takken er over uit, maar belemmert niet weinig het uitzicht op de bosschen aan de overzijde der bouwlanden, waar de toren van de R. K. kerk bovenuitsteekt en een molen, benevens het heerenhuis aardig uitkomen tegen den groenen achtergrond.
Heeft men alles in oogenschouw genomen, dan is het zeer aan te raden nog een paar kilometers verder te rijden. Waar de boomen het gezichtsveld niet beperken zien we een toren boven zwaar boomgewas uitsteken. Daar is het kasteel Rechteren. Het ligt rechts van den weg, omgeven door een breede gracht en aan weerszijden van de lage oevers een tuin. Statig verheft zich het gebouw op het eiland, waarheen een fraaie steenen brug voert. Vooral het oudste gedeelte met de sierlijke trapgevels en de hooge, ronde toren, die geheel vrij staat, maakt een grootschen indruk op den beschouwer. Na het kasteel aan de verschillende kanten te hebben bekeken, keeren we weer naar Ommen terug.
Ook aan de Oostzijde van de stad is nog veel, wat waard is bezocht te worden. Zoo Junne en Beerze, respectievelijk 5 en 8 KM. van hier verwijderd. Beide gehuchten zijn te bereiken langs den weg, die in de Voorbrug linksaf gaat. Spoedig vormt de weg een paar bochten om een afgesneden arm van de Vecht. Voor ongeveer 15 jaar is de rivier gecorrigeerd, talrijke kronkelingen zijn toen tot doode rivierarmen gemaakt. Eigenaardige veranderingen waren daarvan het gevolg. Zoo ligt het buiten vóór ons tegenwoordig aan den Zuidoever, terwijl het vroeger alleen van den Noordkant te bereiken was. Deze plek is bekend onder den naam van Zeesseroever. De enkele boerderijen, die we verder voorbij gaan, vormen het gehucht Zeesse. Dan gaat onze weg tusschen uitgestrekte dennenbosschen door, rechts loopt evenwijdig er mee de spoorlijn naar Coevorden. Het eerste station is Junne; van het gehucht zien we niets, het ligt links, geheel verscholen in de bosschen.
Eenige kilometers verder bereiken we de school van Beerze en nu zien we ook een wit hek, dat toegang geeft tot "het wilde bosch". Dit is particulier eigendom, doch het publiek heeft er vrije wandeling. Het strekt zich uit over een heuvelachtig terrein, zoodat de paden op verschillende hoogte liggen en onophoudelijk rijzen en dalen. Middenin ligt een houten villa (de Woudhoeve), waar de eigenaar en zijn familie 's zomers eenige weken vertoeven. Aan den Noordkant verheft zich "de hooge belt" stijl uit de vlakte. De wand bestaat geheel uit blinkend wit zand. Hierdoor levert de heuvel, die verder heelemaal met groen getooid is, een verrassend mooi gezicht op. Van zijn top geniet men een schoon vergezicht over de buurtschap Beerze met de uitgestrekte bouw- en weilanden, waar de Vecht met bevallige bochten doorslingert.
Junne en Beerze, evenals Vilsteren en Rechteren hebben alle stations aan de spoorlijn.
Waterpartij in het Laarsche bosch
We hebben tot dusver onze wandelingen alleen aan de Zuidzijde van de Vecht uitgestrekt en hier is de omgeving van Ommen ook het mooist. Dit neemt niet weg, dat ook aan de Noordzijde aardige plekjes zijn. Hier loopen een drietal wegen in verschillende richtingen. Naar het Noordoosten gaat een weg door Arriën, voorbij de school van Hoogengraven en de herberg de Hongerige Wolf naar Hardenberg. "De Hongerige Wolf" dankt zijn naam volgens de overlevering aan het feit, dat op deze plaats de freule van Collendoorn werd aangevallen door een Wolf, waartegen de jonker van Eerde haar met succes verdedigde.
Recht naar het Noorden gaat de van ouds bekende weg naar de Noordelijke provinciën. Deze werden beschermd tegen aanvallen uit het Zuiden door de Ommerschans, die in 1628 werd opgeworpen. In het begin van de negentiende eeuw behoorde Ommerschans tot de koloniën van weldadigheid. Nog later werd zij een straf- of bedelaarskolonie. Thans is zij als zoodanig ook niet meer in gebruik. Een breede gracht, die de hooge stammen langs haar oevers weerspiegelt en eenige gebouwen, verscholen in lommerrijk geboomte, herinneren nog aan haar vroegere beteekenis. Het is een stukje natuurschoon temidden van een eentonige dorre vlakte. Toch komt hier langzamerhand meer leven en beweging, wat de vele nieuwe boerderijen bewijzen, die overal in 't veld verspreid liggen. Een weinig Noordelijker ligt het opvoedingsgesticht "Veldzicht" in de gemeente Avereest. Talrijke nieuwe en groote gebouwen zijn hier in den laatsten tijd verrezen. In sommige wordt het boerenbedrijf uitgeoefend, andere zijn ingericht tot smederij, boekbinderij, enz. Terzijde van den weg liggen de woningen van den directeur en van de vele ambtenaars en beambten. Het een en ander zet aan deze streek een levendigheid bij, die men hier niet zou verwachten.
Ommen beeft ook een waterweg naar de Dedemsvaart. Kalm ligt het kanaal tusschen zijn oevers, die overal dicht begroeid zijn met waterplanten. De zooeven genoemde weg naar het Noorden nadert het kanaal bij de "de Rotbrink", eenige boerderijen aan weerszijden, verbonden door een draaibrug. Aan de overzijde hiervan voeren twee wegen naar het 0mmerbosch, één langs het kanaal en een ander (ook een rijwielpad) door de weilanden. Dit bosch is niet als wandelbosch bedoeld, doch de stad trekt er jaarlijks inkomsten van.
Naar het Westen loopt een weg over den dijk van de Vecht. Dit is thans nog een breede zandweg, doch zal spoedig veranderd zijn in een harde weg. Reeds in 't begin wordt ons oog getroffen door eenige kolossale linden, die den weg als met een boog overspannen. Spoedig verandert hij van richting, deze wordt meer Noordelijker. Voorbij de boerderijen van Varsen, beschaduwd door hooge populieren en eiken, komt hij weldra uit op een weg, die in de richting 0.- W. loopt. Een vreemdeling ziet aan dit breede pad weinig bijzonders, alleen toont het juist door zijn breedte en de lage ligging, dat het in de Middeleeuwen reeds als heirweg diende. 't Is de Oude Hessenweg, een deel van den weg van Holland over Zwolle naar Duitschland. Talrijke herbergen (o.a. het Zwarte Paard, tegenwoordig alleen nog een boerderij) waar zware lindeboomen schaduw boden, verschaften den reizigers gelegenheid de reis te onderbreken. Hij liep recht naar het Oosten tot hij ongeveer bij "de Hongerige Wolf" op den tegenwoordigen weg naar Hardenberg uitkwam. Later verloor de Hessenweg zijn beteekenis, de reizigers gingen vanaf Dalfsen zuidwaarts van de Vecht naar Ommen. Zelfs ontnam het Kanaal van het Oostelijk gedeelte tot aan "de Hongerige Wolf" alle beteekenis. Langen tijd lag er de weg eenzaam en verlaten, totdat hij nu in eer wordt hersteld. Hij zal namelijk een deel worden van den nieuwen weg van Ommen door Varsen en Nieuw Leuzen naar Dalfsen en verder naar Zwolle. We mogen verwachten dat Ommen, door het verbeteren van de wegen, hetgeen men in den laatsten tijd krachtig ter hand neemt, een goede toekomst tegemoet gaat.
In de voorgaande bladzijden hebben we in 't kort de schoone plekjes van Ommen's omgeving besproken. We hopen, dat vele vreemdelingen er door worden opgewekt hun vacantietijd hier door te brengen. Wie er komt om verstrooiende vermaken te vinden, hij zal stellig worden teleurgesteld, maar wie in een rustige omgeving, in een ongerepte natuur, zuiver genot zoekt, het zal hem hier in ruime mate te beurt vallen.
Kijk hier voor een originele weergave van de gids.