ACHTERGRONDINFORMATIE
De auteur: J.A. Ort
Johannes Apollonius Ort, geboren op 2 mei 1842 in Woudrichem had een lange carrière in het leger achter de rug – laatstelijk was hij kolonel-kommandant van het 1e regiment huzaren – toen hij zich na zijn pensionering in 1899 geheel kon wijden aan zijn grote hobby’s archeologie en topografie. Ook het volksgeloof speelde een belangrijke rol bij zijn onderzoeken die hij al tijdens zijn militaire loopbaan uitvoerde. Hij wisselde nogal eens van garnizoensplaats en zocht dan onmiddellijk contact met lokale historici en struinde de omgeving af op zoek naar archeologische vondsten. Van zijn bevindingen maakte hij aantekeningen, die hij na zijn pensionering publiceerde. Via zijn zus, die was getrouwd met textielfabrikant Diederich Gelderman kwam hij regelmatig in Oldenzaal, waar hij uitgebreid de omgeving verkende en in 1895 ook een belangrijke vondst deed, n.l. het bronstijdgrafveld op de Thij in Oldenzaal.
G.J.W. Koolemans Beijnen schreef een necrologie over kolonel Ort in Handelingen en mededeelingen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde (1907-1908) en karakteriseerde hem als hartelijk en steeds opgewekt, maar in andere publicaties komt zijn eigenzinnigheid naar voren. Zo durfde hij een polemiek aan met de in hoge achting staande professor Blok over de vraag of het Romeinse Lugdunum synoniem is aan Leiden.
Voor meer biografische gegevens zie: Biografisch Portaal
Foto: J.A. Ort in 1898
Oldenzaal tijdens de Salische Franken
Een van Ort’s publicaties vormde een weerslag van zijn onderzoek in Oldenzaal en omgeving. In ‘Oldenzaal tijdens de Salische Franken’ (1901) komt Ort met een aantal (ver)gezochte theorieën over onder meer de betekenis van de plaatsnaam Oldenzaal en over het Germaanse heiligdom dat ooit op de Tankenberg zou hebben gestaan. Veel boerderijnamen herleidt Ort naar een Germaanse oorsprong. De tekst staat vol met toespelingen naar Germaanse goden en naar het lokale bijgeloof.
Thea Evers schrijft in de Tubantia (2006) over deze publicatie: ‘Het is een boek waarbij het je regelmatig duizelt door alles wat de kolonel van stal haalt om zijn theorieën te staven. Tegelijkertijd fascineert het door de oude verhalen over het bijgeloof, dat aan het einde van de negentiende eeuw nog heel dichtbij is. Zijn informanten, hebben het ofwel zelf meegemaakt, of gehoord van hun ouders. De kolonel wandelde ruim een eeuw geleden in een gebied, dat ook nu nog heel mooi is, ook al is er veel veranderd. Rond de stad liggen nieuwbouwwijken. Maar richting De Lutte is gelukkig nog altijd veel herkenbaar, ook al is er geen 'los hoes' meer te vinden. En de uitkijktoren in de Hoge Lutte, de Belvedère, staat er ook allang niet meer. De huidige wandelaar loopt daar echter bij voorkeur overdag en niet noodgedwongen in het stikdonker zoals de toenmalige bewoners. Hij is dan ook niet meer zo ontvankelijk voor de aanwezigheid van de Witte Wieven of de Gluinigen in de vorm van geraamten, waarin vuur door de beenderen zichtbaar is, en dat door mond-, neus-, en ooggaten naar buiten vliegt. En ook niet voor de heksen en elfen die in een zeef door de lucht vliegen. Hij geniet gewoon van zijn zondagse wandeling. Maar na lezing van het boek van kolonel Ort, kijk je op zo'n zondagmiddag toch iets anders naar die fraaie natuur rond Oldenzaal en De Lutte.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten