Den volgenden morgen, als 't hotel nog in zeer vroege ochtendstemming is, ben ik de Haarstraat al uit, over de spoorbaan en van den grintweg naar Nijverdal af, weer een zandweg op. Geen mooiere wandeling dan "door 't veen" naar Hellendoorn, het groote Rijssensche veen waarvan dit, ten N.W. der stad, een matig nat overblijfsel is. Voor een moeras tenminste, voor weigrond dien het voor moet stellen is 't weer veel te nat. Het is in talrijke stukken en stukjes verdeeld, met ijzerdraad aan kromme paaltjes afgescheiden; aan den kant van het voetpad ligt een breede sloot, de Maatgraaf, waardoor massa's water Oostwaarts naar de Regge worden afgevoerd. En nog is het terrein hier en daar zoo nat, dat de koeien bij tijden 'n stuk in den sponzigen bodem wegzakken en voor eiken stap de pooten moeten lostrekken. Waar koeien zijn, - op sommige plaatsen blinkt water in kleine kuiltjes waarover de witte zijdevlokken van 't wollegras heenwuiven; ook wordt er turf gestoken, of 't zijn maar schadden die in de kleine zwarte huisjes, de "schöpkes", geborgen worden.
"Turf in de wei" is nog zoo slecht niet. De grond is ook rood van zuring en koekoeksbloem, waartusschen 't zilveren blad aan de kruipende stengels der gevindbladerige ganzerik, terwijl de sloot met vergeet-mij-niet, waterranonkel en kikkerbeet dicht bevolkt is. Berkjes en wilgen staan verspreid. De boeren gooiden puin op 't land om de gaten te dichten; een beetje zand erover, dan groeit daar best gras op. Ziehier een van de vele punten waar voor het bestuur van 't waterschap "De Regge" nog werk is.
Een weg linksaf leidt naar den Holterberg, ik ga recht door langs een loofboschje en, iets stijgend, weer op droger grond waar het dennenbosch begint. Een paar kleine boerenhuizen liggen zoo vreemd tusschen 't hout, doch frisch in den geurigen morgen; dan de groote eenzaamheid. Ik houd een rand van hooge op zijn minst 50-jarige dennen die 't pad met naalden hebben overdekt; aan de rechterhand is het land kaal, daar ziet men de drie hooge fabrieksschoorsteenen van Nijverdal in de verte, achter elkaar als een stel masten. Wat zonderlinge zwartgejaste mannetjes staan op dat veldje in gesprek, ge zoudt zeggen uit een sprookje, tot ge bemerkt dat het jeneverstruiken zijn. Ik bereik den zandweg van Holten waar die van 't Zuiden af het bosch uitkomt; hier ben ik aan den voet der heuvelen. Een laan klimt op tot den Haarlerberg en naar Haarle, dat weer daarachter ligt; mijn richting is rechtuit over de heide. Rechts een veenplas waar de wulp zijn langgerekt oewiet door de hooge lucht roept. Kom in den voorzomer niet te dicht bij 't water, of wat daar broedt vliegt u als razend rondom 't hoofd. Een onweersvogel, die wulp. Eens hoorde 'k hem daar terwijl hij tegen 't grauwe wolkenpak zijn kringen maakte en waarschuwend oewiet oewiet oewie-et riep. Toen kraakte de lucht, de eene grommelschoer na de andere schoot erdoor en kletsende regen viel op hei en dennen. Ik hing mijn jas als een dakje in 't struikgewas en ging eronder zitten. Vlaag op vlaag schudde de druipende takken en sloeg me tallooze druppeltjes in 't gezicht. Doch de vogel trok zich van de bui niets aan. Slechts even was hij op den grond of door 't geraas niet te hooren, dan vertoonde hij zich weer en zwierde, en schreeuwde ... Een andere heerlijkheid van deze heivlakte tegen de halfgeschoren heuvelen is het roerkruid, zoo schoon rood of wit en fijn gepelsd; een die verblijdt wie hem tusschen de heidestruiken vindt.
Noetsele
Waar het open veld teneinde is volgt weer dennenbosch: even verrassend liggen daar de boerderijen tusschen 't hout: de buurschap Noetselen. Het pad is door paaltjes, d.w.z. in stukken gezaagde lantaarnpalen, als rijwielpad aangeduid. Een breedere weg zet het voort naar de huizen, en gaat den straatweg Almelo-Zwolle kruisen. Deze straat stijgt over den heuvelrug, terwijl de spoorljjn ernaast in eene insnijding ligt. In een dichtbij gelegen plantsoentje onthult een gedenkteeken, waarin dit dal zoo nijver is: eene vrouw, in de linkerhand de weversspoel, biedt den lauwerkrans (volgens opschrift) namens ‘de dankbare ingezetenen van Nijverdal aan G. Salomonson Hz,. bestuurder der Koninklijke Stoomweverij, bij zijn 50-jarig jubileum 1859-1909’. Ten N. O. van 't station lag de havezathe Eversberg.
Hellendoorn is niet ver meer. Uit het oude Rijssen, dat een vernieuwde nijverhaid slechts langzaam vernieuwde, kwam ik door t nieuwe Nijverdal dat aan de textielindustrie haar geheele bestaan te danken heeft, om nog geen 3 K.M. verder weer in den ouden tijd te belanden. Want Hellendoorn is oud, de kerk met haar tufsteenen muren doet in eerwaardigheid voor die van Rijssen niet onder. Al zijn de havezathen verdwenen, het landgoed Duivekate, waarvan de oprijlaan - met twee groote keien ter weerszijden, waaraan ijzeren kettingen - even voor ’t dorp den weg verlaat, heeft een verleden van bijna drie eeuwen. En van de oude gebruiken zou als in Rijssen te vertellen wezen; zoo is “töfelkesaoven”, duidelijker gezegd "tafeltjesavond”, ook daar althans ‘bij ’t volk’ nog in eere. Buiten Overijssel kent men de plaats alleen door haar Volkssanatorium. 'k Moet nog een heel eind noordwaarts loopen, langs vele huisjes achter ronden put, een kleine Joodsche begraafplaats enz., over eenen weg welke, hoewel aanvankelijk breeder dan die van Oldenzaal naar Ootmarsum, wat afwisselende begroeiing betreft daaraan herinnert, voor ik zoover ben; indien daar niet een handwijzer naar 't herstellingsoord gewezen had zou ik gemeend hebben verkeerd te zijn, want op het hek staat "Eele Berg". Het gebouw bevindt zich nl. op den Eelerberg en tot het schoone landgoed van dien naam hebben al zijn tijdelijke bewoners vrijen toegang. Den inboorlingen is eene wandeling naar 't sanatorium iets voor den Zondagmiddag; fietsen kan men er ook, of rechtsaf over een ander goed fietspad naar Pixen en Daarle. Meer prachtige zijwegen in 't zand volgen, door bosch en drassige weiden en hei met jeneverbes. En ziet, daar zijn zelfs schapen, een heele kudde witte en zwarte die juist op stap zullen gaan, komend uit het groepje huizen bij de veeljarige ophaalbrug over 't Overijsselsch kanaal, of wel "Trekvaart van Zwolle". Breed is het niet, de doorvaartwijdte van de brug ongeveer 6 Meter, 't verkeer matig. Een vijftal schepen per dag; van 120 ton, dan zijn ze groot. Mededeeling van den brugwachter.
De weg wordt smaller. Gem. Hellendoorn is ten einde, Hankate begint: weide aan weide. Waar de grintweg van RaaIte invalt, onder de buurschap Lemele, behoorend alweer tot eene andere gemeente (Ommen, vroeger Ambt-Ommen), staat een heel klein Protestantsch kerkje met 8-hoekig middengedeelte en een "schijnklok" - zoo als andere dorpskerkjes, bijv. dat te Jisp, een schijnorgel bezitten (geverfde latten voor pijpen) - die ten eeuwigen dage half tien aanwijst. "Nu is dat niet zoo erg voor dit kerkje, aangenomen dat de (eenige) Zondagsdienst om half tien begint, want een ander uur heeft men dan niet noodig en de wijzerplaat is van te bescheiden afmeting, dan dat de thuisgezeten Lemelers er op zouden kunnen kijken.
Achter dit kerkje "rijst op" - men mag het waarlijk zeggen: de Lemelerberg. Want er is iets geweldigs aan dien hoogen zandhoop met zijn breede flanken en lange hellingen, en het voorkomen van een Alp, een "Toter Alp", zoo kaal als hij is, afgezien van een heel smalle strook bosch slechts met wat heide begroeid. En ben ik, opnieuw door dicht bosch waar 'k een tweede wit-zwarte kudde schapen ontmoette, een eindje gestegen, dan zie ik links een zandheuvel, welks witte kanten als van sneeuw zijn. Het einde van den heuvelrug, evenwel, is zwaar beboscht.
Links verandert nu het landschap, de Regge wendt zIch Westwaart en de lage groenlanden moeten mee. Zij is hier even breed als 't kanaal; de brug is beter, een ijzeren Rijksbrug van 1902, en staat bekend als de "Nieuwe". De weg splitst zIch bij een rustende tol; rechtsaf naar Eerde. Daar verheft zich ook de laatste heuvel, de Bestmer. Een eveneens rustende molen stak twee kapotte wieken boven jonge dennen uit; die is goed voor afbraak. Dan biedt een groot veld een ruimen blik op kasteel Het Laar. En spoedig ben ik aan de Vecht, tegenover Ommen. En aangezien het beste hotel ook aan deze zijde ligt, genoeglijk aan het water, kom ik dien avond niet over de brug.
In Ommen is éene merkwaardigheid waarvoor men even moet oversteken. Niet het betrekkelijk nieuwe raadhuis welk eerste steen, volgens opschrift, door burgemeester Mr. W.A. van Laer 21 Maart 1828 werd gelegd, architect J.F. Creutzburg. Ook niet de Ned. Herv. Kerk die, hoewel oud genoeg om belangwekkend te kunnen wezen, ondanks houten toren met vier hoektorentjes, spitsboogvensters, een vierkant klokkenhuis met schalmgaten aan drie zijden, enz. vrij afzichtelijk is, buiten zoowel als binnen, buiten echter gedeeltelijk aan ’t oog onttrokken door de linden tegen den voorgevel en de kastanjes rond het koor. ’t Is een woonhuis in de straat tusschen belde, d.w.z. de gevelsteen eraan. Twee steenen tegen elkaar, de bovenste met "samenspraak" welke bekend genoeg moet zijn; gaven Van Lennep en Ter Gouw niet zés uiteengelegen plaatsen op, herbergen of winkels, waar ze in verschillende “lezingen" aan den gevel stond om den voorbijganger of een overbuur te vermanen?
Ommen is daar niet eens bij. Misschien herinnert de lezer zich, dat wij in 1925 dezelfde woorden op een Arcensche gildeplaat lazen. (Zie: Wandelingen door Nederland. dl. 1 (Noord-Limburg). blz. 66.). Omdat het vandaag bijna té warm is ga ik slechts tot Dalfsen. Na de regenperiode begint het land nu toch op te drogen; de stoffige weg loopt door bosch dat heet en droog is als geen bosch tot nu toe. De omstreken zijn, voor 't eerst sinds Delden, tamelijk bevolkt doch door eene bijzondere soort vacantiegasten: padvinders, kampjongens en -meisjes; de theosophen moeten nog komen.
Vroolijke kinderen in "Stad" reeds ontmoet, op zoek naar proviand, die uit hun kamp 't bosch inzwermden, zwemmen gingen of samenschoolden rond den leider voor een ernstig woord.
Die droogte duurt gelukkig niet lang, het bosch wordt weelderiger door meer loofhout totdat de Regge te voorschijn komt met groenland en koeien. 't Gebruik van de ophaalbrug kost den wandelaar 1 cent, waaruit zou volgen dat ze gemeente-eigendom is. De brugwachter bevestigt dit vermoeden en vertelt meteen, dat Stad en Ambt sinds 1 Mei 1923 vereenigd zijn.
Een eind vóor Vilsteren houdt het bosch op; in 't open stuk zijn mannen aan 't rogge maaien. Behalve rogge: aardappelvelden, een nieuwe R. K. kerk en een malende korenmolen. Een wagen, hoog geladen, rijdt voor mij uit; de zon schijnt op de lading welke helgeel oplicht tusschen de donkere boomen aan den weg. De huizen liggen in 't groen zoodat men venwacht na 't zonnige stuk eens heerlijk in de schaduw te gaan, maar dat valt tegen: door de kom van 't dorp ligt de weg ook in de zon en schaduw valt alleen over de huizen. Des te beter voor die ouderwetsche uitspanning met lommerrijken tuin, bij de kerk. Het Huis Vilsteren, een paar stappen daarvandaan, heeft als eenige merkwaardigheid een toegangshek met vier siervazen op pijlers, waarvan de buitenste lager staan dan de binnenste.
't Volgende kasteel, aan de Vechtzijde in een bosch gelegen, achter een lange oprijlaan, is het huis Hessum, uit de 19e eeuw en zelfs zonder mooi inrijhek. Op een groote weide over den weg zijn ze aan 't hooien, hebben 't laatste voer juist klaar, gelukkig - zegt een arbeider die, houten hark over den schouder, van 't land komt. Ik vraag, wie de eigenaar is. Baron M. of von M., een Duitscher. "Daar komt meneer net aan." Op de fiets. "Ja, als 't erg druk is helpt hij ook een handje mee." Hij is de eenige "baron" van de streek; hoewel op andere huizen in de buurt, van gewichtiger historische beteekenis, ook baronnen wonen of woonden, worden die door het landvolk nooit bij name met den titel aangeduid, alleen hij. - Iets verder, aan denzelfden kant, ligt de uitspanning "Madrid" in de zon, met boerderijtje waaraan nog gebouwd wordt. Vroeger vlakbij kasteel Rechteren, ergernis voor den heer, totdat de herberg eindelijk verdween. Nu kan men zich daar nog aan 't kasteel zelf een weinig ergeren, waarvan ook 't een en ander verdwijnen mocht. 't Is waar, zoo'n groot oud huis mag in twee verschillende stijlen gebouwd zijn, dat behoeft het oog niet te hinderen en spreekt van zijnen levensloop; maar wanneer een van die stijlen zoo is dat hij in 't geheel niet bij den anderen, oorspronkelijken, past, een vooral op afstand door het Fransche dak leelijke aanwas aan dat trotsche norsche half-middeleeuwsche gedeelte met de kleine vensters en den hoogen ronden toren, zou 't een goed werk wezen hem te verwijderen, indien mogelijk door verandering wat beter te doen aansluiten. Dichtbij bezien, kan men zich met het Louis XIV-front bijna verzoenen.
Om 't zoover te brengen dat ik dezen burcht in 't water kon zien liggen, aan het keurige plantsoen, m.i. beter bij dat Fransche gedeelte dan bij den roofburcht passend, moest ik weer 1 cent offeren, nl. aan het tolhuis Hessum. Dit was de eerste keer dat den voetganger wegbelasting werd opgelegd, door 't gemeentebestuur van Dalfsen, hij ontving echter in ruil een bedrukt kaartje waarop o.a. het gemeentewapen, bovendien kosteloos uit de pomp in 't huisje een glas koud water, hetgeen alles bij mekaar zeker meer waard was. Tenslotte wekt het kaartje, na thuiskomst in 't reisdagboek geplakt, zoete herinneringen aan Hessum, tolhuis, pomp en het gemeentebestuur van Dalfsen. Wat hem daar minder aardig voorkwam, dat waren de naambordjes van groote afmetingen vooraan elk dorp. Men hoort deze borden wel eene belangrijke verbetering noemen waarvoor alle weggebruikers dankbaar moeten wezen, 1e den toeristenbonden en 2e den gemeentebesturen, i.c. dat van Dalfsen. Maar, zullen hierdoor niet vooral die arme automobilisten nog minder gelegenheid hebben, met de bevolking in aanraking te komen? 'k Dacht juist, het is zoo goed en gezond voor wie snel reist eens stil te houden, uit te stappen, de beenen te bewegen en een praatje te maken. 't Gevolg zal zijn, dat onze eigen menschen even hulpbehoevend worden als de meeste buitenlanders hier reeds zijn, voor wie de uitvinding misschien erg nuttig is. In vorige eeuwen maakte reizen flink, een jonge man werd, ter voltooiing zijner opvoeding, den vreemde in gezonden en 't kwam dikwijls minder op zijn welgevulde beurs en introducties dan op eigen ondernemendheid, durf en doorzettingsvermogen aan, of hij slagen zou. Al zocht "men" vroeger ook in de diligence zijn gemak, mopperde op slechte wegen, slecht weer enz. Als 't zoo doorgaat zal er, om eene reis te doen slagen, niets meer noodig wezen dan de welgevulde beurs. Gesteld dat ik vooraan Rijssen een handwijzer gevonden had waarop "naar de oude pomp", of een gids met gemeentelijke uniformpet, 'k zou den meester niet aangesproken en niets vernomen hebben van al die fijne bijzonderheden welke men alleen in vertrouwelijk gesprek met de menschen zelf te hooren krijgt. Maak het U maar gemakkelijk, heeren van den weg, het reizen wordt er voor U - alles wél beschouwd - niet plezieriger op.
Gevel eener boerderij - Anno 1664 – op ‘Den Aalshorst’
De weg loopt op en wordt tot Vechtdijk. Een uitgestrekte uiterwaard, naar Dalfsen toe zich versmallend, scheidt hem van de rivier waarover men, staande aan de overzijde bij 't hotel, zoo gunstig en mooi gelegen, een zeer ruim vergezicht heeft, afgesloten door den boschrand waaraan, gelijk een bevestigingstoren aan eenen stadsmuur, de toren van Rechteren slank oprijst. Het dorp, drie of meer molens rijk, is tamelijk belangrijk. Dat het voormalig schoutambt dit vroeger ook geweest moet zijn, toont de groote kerk, weer gedeeltelijk van tuf, met hooge koorvensters en twee zijbeuken. 't Huis Rechteren heeft er zijn eergestoelte en eene grafkapel, groote zerken waarop o.a. Frederic van Rechter, en 't jaartal 1463 te lezen is. Het grafmonument tegen een der wanden is te vol wapens en letters om veel indruk te maken. Een orgel met klok, beelden en geschilderde blauwe gordijnen, vermeldt als zijnen maker Joh. Christoff: Scheuer.
Den Aalshorst
Ik ging weer over de brug en om 't stationnetje heen een grintweg op naar het Zuiden. In het bosch aan de rechterhand ligt eene kostbaarheid, een waarlijk in alles, bouwhuizen, buitengewoon sierlijk hek enz. voortreffelijk klein kasteel, 't huis Den Berg. Hieraan niets dat den eersten indruk verstoort. Integendeel, men wordt onmiddellijk gegrepen door dit schoone geheel van voornaam huis en tuin, verrukkelijk gelegen tegen 't zwaar geboomte, en men begrijpt dat hier iemand het beheer voert, die op kunstzinnige wijze de hand aan alles houdt. 't Is al prettig dit op te maken uit wat men ziet, in aanmerking nemend het groot geknoei aan schoone huizen en het treurig verval van zoo menig juweel van oude kunst; maar het te hooren uitspreken in geestdriftige bewoordingen zoodat ge zekerheid hebt dat hier in stand zal blijven; menschen te ontmoeten die, in de gelegenheid zijnde de schoonheid te dienen, het ook doen, dat is pas eene gelukkige ondervinding. 't Was in het tweede huis dezer familie (Van Dedem), een half uurtje verder in een ander bosch, ver van den openbaren weg aan het einde eener zeer lange laan en aan een stillen bebloemden vijver, dat ik deze mocht opdoen. Den Aalshorst. Het inrijhek, van een buitengoed bij Assendelft hierheen overgebracht, staat nog niet lang maar wel 't huis zelf, al heeft het veranderingen ondergaan waarvan ook 't opschrift boven de voordeur (einde 16e eeuw) een "renovatum" spreekt. En met dezelfde zorg waarmede mijn gastheer het uit- en inwendige ervan verzorgt, het in den eigen stijl herstelt, in 't oude metselverband waarvoor hij zoonoodig steenen koopt uit oude afbraak, onderhoudt hij de bijgelegen boerderijen waarvan alleen 't inwendige naar de eischen des tijds mag zijn - want het goed moet ook rendeeren - verzorgt hij, ten slotte, het landschap rond die huizen opdat én menschenverblijven én land, weiden en boomgroepen, sloot en vijver, te zamen vormen: een allerschoonst geheel. Zijn "natuurmonument je" zooals hij 't noemde.
't Spreekt vanzelf dat ik dien nacht, in het eeuwenoude huis aan den nu van maanlicht glanzenden vijver, in het ouderwetsche ledikant met gordijnen, omgeven door de diepe rust buiten, sliep als de prinses van 't sprookjesbosch.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten