FLORA VAN TWENTHE
Mild en warm was het klimaat in Tertiairen tijd. Laurier en Oleander groeiden hier als nu aan de zoele kusten van de Cöte d'Azur. Maar dat is duizenden jaren geleden. Wolken uit koude streken temperden den gloed der zon. Regenvlagen kwamen van overzee de temperatuur verlagen. Rijn en Maas als een geweldige tweelingstroom overspoelde Hollands landouwen en herschiep ver over onze grenzen het land in een delta van Rijn-Maas. Slechts hier en daar doken uit den vloed wat heuvelruggen, zoo b.v. Oldenzaal-Ootmarsum-Uelsen van oude tertiaire klei. Omwoeld en doorspoeld werd deze rug door het stroomende water.
In rustige bochten bezonk het grint en zand, meegevoerd van de Ardennen en Duitsche Rijngebergten. Dit materiaal vinden wij terug ten Z. van Oldenzaal, bij Hengelo, bij Ootmarsum, in Nutter, Vasse en op den Mekkelenberg bij Almelo. Langzaam naderde nog grooter onheil uit andere richting. IJzige sneeuwmassa's daalden uit Scandinavië en Finland in de vlakte af. Zij schoven vooruit over Nd. Duitschland, gedreven door het steeds dikker wordende sneeuwijs, opgetast op Zwedens hoogten, uitpuilend naar alle kanten, evenals het deeg van den bakker tot een steile toren opgeworpen in den trog. Die schuivende ijsmassa werkte als een geweldige stoomploeg den grond doorwroetend, alle planten- en dierenleven vernietigend.
Duizenden jaren heeft dat ijs den bodem in zijn stevigen boei geklonken. Heel langzaam heeft het echter voor milder zonbestraling moeten wijken. Als een kleine vergoeding voor de aangerichte schade ons de Keileem achterlatende. Langzaam vielen hoogere plekken droog. Een geheel nieuwe Flora moest zich hier vestigen. Die kan alleen van uit de niet-verijste gebieden tot ons gekomen zijn. Die streken lagen ten Zuiden en Z.-Oosten van ons land. En evenals nu nog de kale zandvlakten het eerst door Korstmossen bewoond worden; - wij zien deze zelfs op steenen en glas! -zoo moet ook vroeger het eerste plekje droge grond door grijze Korstmossen met leven zijn getooid.
Wij dienen hiervoor te bedenken, dat de lucht de lichte mossporen wijd en zijd verbreidt.
Maar nog andere kiemen bevat de lucht en zaait ze over de aarde. Het zijn de fijne zaden der heide, de gevleugelde zaadjes van den en berk. Dit zijn de pioniers voor het bebosschingswerk in de wilde natuur. Ook daar wordt gezaaid, voor nog menschenvoet den bodem betreedt.
De plantkundige lezer weet, dat ook het water een machtig transportmiddel is. Niet alleen vervoert zij zaden van Gele Lisch en Plomp voor Zwarebloem en Pijlkruid, maar ook van allerlei oever- en landplanten ; zelfs van beuken en eiken neemt het water der rivieren de zaden mee en poot ze ver van haar groeiplaats aan vreemde oevers. Zoo is de Dinkel eeuwen en eeuwen door de vrachtvaarster geweest voor vele planten uit het bekken van Munster. Zij heeft haar oevers beplant met kinderen uit zonnige bergstreken van Midden Duitschland, met helroode Anjelieren, met paarse Knautia's en gele kussens van Sedum acre. Zij heeft de Gagea Spathacea, de Rapunzel en het Heelkruid geplant in de vochtige oeverbosschen van Hassinkhof in Beuningen en in de Achterhof op Singraven. En toen eenmaal de vogelwereld hier kon leven, zijn onze bessen etende vogels en het waterwild de verspreiders geworden van velerlei heesters en kruiden.
Door het waterhoudend zijn van den Twentschen bodem, (oude zeeklei en keileem) mogen wij logisch concludeeren, dat onze voorouderlijke grond zeer spoedig begroeid is geweest, veel spoediger dan b.v. de Veluwe en het Gooi. Een gevolg b.v. daarvan is o.a. dat hier nooit windkeien gevonden worden!
De Twentsche Flora is rijk en weelderig. Meer dan 500 soorten heesters en kruiden groeien er in de wilde plekjes. De cultiveering is de dood voor menige plant, voor menig insekt, voor menige vogel. Maar gelukkig zijn er nog veel van die woeste hoekjes vol ‘onkruid’, waar het heerlijk is te botaniseeren, om te zien naar de insekten, om te beluisteren de zang van allerlei zeldzame vogels.
Welk een genot is het niet te zien, in Mei de rose Andromeda-klokjes langs de heiplassen of de blauwe Lobelia's en Gentianen daar ter plaatse in Juli? Wie heeft er niet een verre reis voor over om in de Paaschvacantie de Geelster te zien op Austiberg naast de blauwe Maagdepalm of het. Goudveil langs een beekje aan diens oever, bij een bron in de Lutte en aan een slootkant te Ootmarsum en te Delden. Wie komt er niet met Pinksteren kijken naar de Zevenster, dat heilige bloempje, waarvan de sage in een van Grillparzers drama's is verwerkt en dat groeit bij Enschedé, bij Almelo en op de Hilgenhorst (= heilige hoogte) bij Denekamp. Ziet dit blanke bloempje met zeven blaadjes en zeven draadjes; doch pluk het niet, het is er op alle drie groeiplaatsen zeldzaam. En kent gij de Eenbes of Paris, met het mythologisch bekende appeltje, dat in Z.-Limburg voorkomt en hier onder kreupelhout in een Keileem boschje aan het kanaal in Weerselo zijn verst vooruitgeschoven voorposten heeft geplant? Weet gij, dat de Spitse Wolfsklauw, die slechts op drie plaatsen in Nederland voorkomt, dicht bij de Belvedère in het schoone heuvelland van de Lutte groeit? Daar prijkt ook de parapluachtige Boschpaardestaart, Gebogen Beukvaren, het Fraai Hertshooi, en het Heksenkruid.
Maar waarom er nog verder over uit te weiden? U kunt dit alles met plantenkaartje en al overduidelijk en geleidelijk beschreven vinden in het boekje ‘Ons Dinkelland’ door schrijver dezes reeds in 1800 exemplaren over heel Nederland verspreid. Het beschrijft niet alleen de flora, maar ook de fauna en de geologie van Oost-Twenthe. De vreemdeling, die Twenthe bezoekt zal onze rijke bloemenweelde zelfs in droge zomers opvallen. Hem er op te wijzen, dat er ook veel zeldzaams onder schuilt, moet voor den plantkundigen aangelegden snuffelaar een attractie te meer zijn, de vacantiedagen met loupe en determineerboek te verdoen.
J. B. BERNINK.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten