donderdag 12 november 2009
Om en in Tubbergen (1)
Reinier Elias Hattink, de auteur van ‘Om en in Tubbergen’ werd in 1842 in Tubbergen geboren. Zijn vader was er predikant. R.E. Hattink studeerde eerst theologie, vond zichzelf niet zo geschikt voor het domineesambt en studeerde daarna rechten. Hij werd advocaat, procureur en later rechter te Almelo. In 1896 werd hij benoemd tot agent bij de Nederlandsche Bank te Almelo. Hij bekleedde vele functies, onder meer die van voorzitter van de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis. Hij publiceerde veel over geschiedkundige onderwerpen.
Veel informatie over R.E. Hattink is te vinden in het boek van Martin Paus: De Hattinks en Tubbergen (2002).
Foto: R.E. Hattink (Tubbergen 1842 - Almelo 1909)
‘Om en in Tubbergen verscheen in drie afleveringen in Eigen Haard in 1900. Hieronder wordt de tekst onveranderd weergegeven.
"De breede, vorstelijke eikenlaan met zijn krachtig en toch zoo sierlijk gewelf van takken en bladeren," nog altijd "het sieraad van Almelo", die naar het Jagertje leidt, waar Craandijk (Wandelingen door Nederland 2e dr. blz. 283) uitrustte en daar nog niet ten einde is, strekt zich verder uit en loopt uit in de heide op den weg naar Albergen. Craandijk bezocht deze buurtschap niet, omdat hij eene andere richting uitging en Vriezenveen niet onbezocht wou laten. Wanneer nu iemand van het Jagertje uit de wandeling voortzette, zou hij even buiten deze laan de brug over het sedert gegraven kanaal naar Nordhorn betreden en door een mullen zandweg heen den grindweg bereiken, die van Almelo naar Ootmarsum voert.
In de buurtschap Albergen, gemeente Tubbergen, zou dan aan zijne rechterhand spoedig een eenvoudig heerenhuis met tuin en bijgebouwen zijne aandacht trekken en daar, onder 't lommer der eiken uitblazende, zou hij vernemen, dat hier Röbken's vermaarde cichoreifabriek was; zonder eenige verdere aandacht aan deze plek te wijden zou hij zich voortbewegen naar de plaats, waar eens het klooster Albergen verrees.
Indien ik het voordeel had dezen wandelaar tot gids in deze omgeving te dienen, dan zou ik niet met hem meegewandeld zijn, maar had ik hem, waar de zandweg op voormelden grindweg uitloopt, met een rijtuig opgewacht en zou ik hem op voormelde plek hebben laten uitstappen, omdat we ons hier, naar mijn beste weten, op een plaats met een historisch verleden bevonden.
Hier toch moeten de gebouwen gestaan hebben, door Schoemaker in zijne "korte beschreijving van Over Issel" afgebeeld als het in 1729 nog bestaande "rechthuijs in 't gehucht Albergen in Twent" waarbij hij onder meer aan¬teekende, dat, toen hij in 1671 daar ter plaatse was, hem aldaar een gerechtsplaats werd aangewezen, staande in het open veld, waar de boeren hun rechtdag hielden, dat in het midden een vrij groote, van boven wat uitgesleten, steen stond, die in 1729 nog op dezelfde plaats aanwezig was, waarom heen banken plachten te staan, de boerebanken geheeten, en welke steen omsingeld was van een rij boomen.
Deze boerbank was de plaats, waar de oude bewoners dezer marke in de open lucht hunne vergadering van markgenooten, den höltink, hielden en waar de boeren, als er wat ten gemeenen nutte der marke te bedisselen of te beschrijven viel, plachten samen te komen onder voorzitting van den erfholtrichter of markerichter of wel van den boerrichter. Naar de overlevering wil heeft de groote steen gelegen en heeft de "ronde rijg boomen", door Schoemaker als "seer fraai" en "lustig om te sien" beschreven, gestaan ter plaatse, waar nu de buurtschap-school staat op het plaatselijk zoo geheeten Boerlo. De groote steen is aan stukken geslagen en tot stutsteenen voor gebindten van boerenhuizen aangewend; de rij boomen is verdwenen, bij nacht en ontij door markgenooten als gemeen hout afgehouwen en verbruikt: - niets wijst de plaats meer aan, waar het "ding" gehouden werd en naders weten we niet, dan dat in 1522 volgens het dagboek van den prior van Albergen de plaats der samenkomst van de boeren in de nabijheid van de kapel was.
Waar deze kapel, ook buur- of boerkerk geheeten, gestaan heeft, is niet meer na te gaan: in de nabijheid der voormelde school ligt een: akkerbouwland, de kerkenhoek geheeten.
Deze kerk of kapel bestond in 1634 nog, toen na het veldwinnen der reformatie de predikant van Tubbergen aanbood er dienst in te doen: omtrent hare fundatie is niets anders bekend dan dat in 1371 de pastoor van Ootmarsum aan bisschop Jan van Verneberg een suppliek richtte om in dit deel zijner parochie een kapel te mogen hebben met begraafplaats.
Den grindweg volgende, bereiken we de tegenwoordige parochiekerk van Albergen ongeveer ter hoogte waar eens het klooster stond, welks prior in zijn dagboek van ca 1522 zeer veel wetenswaardigs opteekende van hetgeen dit gedeelte van Twenthe gedurende den Zwolschen oorlog van de troepen van den hertog van Gelre te lijden had.
Aan mijn medereiziger een en ander uit dit dagboek vertellende, hem uitleggende, dat deze inval der Gelderschen, in onderscheiding van een vroegeren, de Zwolsche oorlog heet, omdat Zwolle de hulp van den hertog van Gelre tegen Kampen had ingeroepen en dit de aanleiding voor dezen werd om het geheele overige Overijssel als vijand te be¬schouwen en te behandelen, en hem wijzende waar eens het huis Weemselo gestaan heeft, door Craandijk vermeld in verband ook met eene interessante schakings-geschiedenis, naderen wij het Grobbenhuis of Heringhaven in Fleringen.
Hier stappen we voor den tolboom uit en laten den paardeknecht voortrijden naar het eerste heilige huisje; terwijl wij te voet den sintelweg inslaan door het bosch langs de oude havezathe, nu door den Burgemeester van Tubbergen, Jhr. Mr. von Bönninghausen, bewoond en aan 't eind der allée op den grindweg van Tubbergen naar Weerselo uitkomen; we slaan dan rechtsom en gaan den Fleringer esch op, waar we aan onze linkerhand op een roggeakker een eenzamen eik zien staan, den Kroezenboom.
Deze eeuwenoude boom diende in de dagen, dat de openbare godsdienstoefening aan de Roomschen verboden was, tot plaats van bijeenkomst. Wijlen pastoor Geerdink teekent hieromtrent op: "Het is meermalen gebeurd, dat een der kapelaans uit Halle 3 des nachts liet aanzeggen, dat met het opgaan der zon onder den Kroezenboom de H. Offerande zou opgedragen worden (Als ware de standvastigheid der geloovigen in het hart van den eik doorgedrongen, zoo staat hij thans nog in volle fleur, krachtig en gezond, zeker de oudste in Twente. Dan vereenigde men zich bij duizenden bij dien boom”.
De afbeelding is door een amateur genomen op een tijdstip, dat het koren binnen was en een prachtige namiddagzonneschijn den boom belichtte: de traditionele mesthoop, uit graszoden en stalmest samengesteld, staat rechts op de afbeelding.
Dezen boom verlatende, vestig ik de aandacht van mijn reisgezel op het prachtig vergezicht in de richting der beneden graafschap Bentheim en op de omstandigheid, dat we van Ootmarsum, dat zeer dicht bij ligt, nog zelfs het haantje van den toren niet kunnen zien, en dalen geleidelijk naar den Viersprong, waar de nu ingeslagen weg dien van Almelo naar Ootmarsum kruist. We treffen ons rijtuig met knecht spoedig aan bij Olde Mensink, waar ik naar oud Twentsch gebruik, er een neem en, daar mijn medereiziger niet van den blauwen knoop is, laten we ons de oude klare lekker smaken; want behalve den foesel voor Jan en alleman, heeft de kastelein ook beteren drank naar de smaak van de heeren uit de stad.
Na voor 't "Wèèrdshoes" wat rustig gezeten te hebben, laten we inspannen en rijden over den straks bewandelden Fleringer esch in de richting van het dorp Tubbergen, waar we in 't Zweershuis afstappen. Wie de reis door Twenthe van den "neef van den Drentschen assessor"
kent, herinnert zich het prentje, waarop een danspartij op kermisdag "de vier toer" in dit logement afgebeeld is (Boom. Mijne reis-portefeuille), maar voor mijn reisgezel heb ik wat anders te kijken en te vertellen. We moeten toch 't huis Eschede zien, waar eens de wieg stond van Nederlands dichter Schaepman.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten