donderdag 5 november 2009
Nijverdal en Hellendoorn (Uit: De Aarde en haar Volken - 1902)
De auteur, H. Werkman, was hoofdonderwijzer te Hellendoorn.
De Aarde en haar volken is een geïllustreerd maandblad, dat verscheen tussen 1864 en 1940. De inhoud van het blad bestaat uit artikelen over land- en volkenkunde en reisverslagen.
Hieronder de ongewijzigde tekst van een artikel uit de jaargang 1902.
Nijverdal en Hellendoorn, ziedaar een paar kleine dorpen aan de Regge, die met elkander een groote tegenstelling vormen. Nijverdal is jong, Hellendoorn oud, doch beide treden in de laatste jaren meer en meer op den voorgrond, het eerste vooral door zijne fabrieksinrichtingen, het laatste door het Sanatorium, dat hier gebouwd wordt door de bekende Vereeniging die voor korten tijd in ons land is opgericht. Voor wie vragen mocht, wat Nijverdal is, zij het in één enkele uitdrukking meegedeeld: een nijver dal. Geen plaats voorzeker in gansch Twente, die in zoo hooge mate een product der nijverheid is en zoo in allen deele door de industrie leeft als dit jonge dorp in het dal tusschen de heuvelrij links van de Regge en den lagen Eversberg aan den rechteroever van deze rivier. Geheel de plaats leeft door de fabrieken en van de meerdere of mindere welvaart van deze is de welvaart van de gansche streek afhankelijk.
Bij de beschrijving van Nijverdal zal daarom hoofdzakelijk de aandacht gevestigd worden op wat het een plaats doet innemen in de maatschappij, d.i. op Nijverdal als fabrieksplaats, ook wijl de fabrieken de sociale toestanden beheerschen en een overwegenden invloed op de levenswijze der bevolking uitoefenen. Daarnaast zal een en ander worden medegedeeld omtrent de schoone natuur in deze streken, waarop door de stichting van het Sanatorium thans algemeen de aandacht gevestigd is, en die hier inderdaad even mooi, even heerlijk is als in menig algemeen gezocht en gewaardeerd plekje in ons land.
Nijverdal is een van de talrijke plaatsen, waaraan Twente zijn roem als zetel der katoenindustrie te danken heeft. Evenwel ligt het eigenlijk in Twente niet. Want algemeen wordt de Regge als westelijke grens van deze landstreek aangenomen, en Nijverdal ligt geheel ten westen van deze rivier, niet in Twente, maar in Salland. Evenwel is de geschiedenis van deze plaats zoo zeer met die van Twente doorweven, dat zij zeer beslist niet van deze kan worden afgescheiden. Want Nijverdal is niet een plaats op zich zelf ontstaan, geheel los van 't overige Twente, neen, de aanleiding tot de stichting is juist geweest, in verband met verschillende andere omstandigheden in de eerste helft van deze eeuw, - de behoefte aan een "uitvoerhaven" voor de producten der katoenindustrie in gansch Twente. Toch kan hier, waar slechts over een enkele plaats in het nijvere Twente gesproken wordt, niet in bijzonderheden de geschiedenis van het voornaamste gebied onzer textielindustrie medegedeeld worden; slechts een heel enkele bladzijde zij hier met een kort woord in herinnering gebracht.
Men weet, dat reeds van oudsher de bevolking in deze streken een zekere voorliefde had voor het weven, en toen nu door den loop der staatkundige gebeurtenissen in 1830 en volgende jaren de behoefte gevoeld werd, dat de stoffen, welke de Handelmaatschappij voor de Indische markten noodig had, in Noord-Nederland werden vervaardigd, sloeg men direct het oog op Twente. Hier was iedereen wever, hier waren de arbeidskrachten goedkoop, hier waren de benoodigde gronden bijna voor niets te krijgen. De sage vermeldt - 't zij hier gezegd ter illustratie van deze laatste bewering - dat een hectare grond gelegen onmiddellijk voor de Koninklijke Stoomweverij te Nijverdal, omstreeks 1830 werd aangeboden voor. . . . een paar flesschen jenever. 't Is bekend dat Willem de Clercq, de groote improvisator, in 1832 Twente bezocht als mede-directeur der Handelmaatschappij en deze reis, die als de eerste dag eens nieuwen levens voor Twente beschouwd kan worden, was middellijk oorzaak voor den bloei van Almelo, Hengelo, Enschede en andere plaatsen; middellijk ook oorzaak voor de stichting van Nijverdal, dat voor dien tijd niet bestond. Want de vochtige oevers van de Regge, die een gedeelte van het jaar onder water stonden, lokten de dunne bevolking, die toenmaals in de marke Noetsele woonde, niet tot vestiging uit; alleen op den ter weerszijden hooger gelegen bodem waren eenige boerderijen gebouwd, van waar men 's zomers het vee te grazen zond op de weiden, die 's winters geregeld overstroomd waren. Doch vier jaren nadat De Clercq zijn bezoek aan Twente gebracht had, verrees hier ter plaatse de eerste inrichting, die aan de plek weldra bekendheid gaf in geheel Twente: de factorij der Nederl. Handelmaatschappij, in wier magazijnen vele jaren lang al de in Twente vervaardigde stoffen gekeurd en voor verdere verzending gereed gemaakt werden.
Wat was er in die vier jaren gebeurd? De in de geschiedenis van Twente zoo beroemd geworden Thomas Ainsworth was ten tooneele verschenen en had zijn werkkracht gesteld ten dienste van de ontwikkeling van de Twentsche katoenindustrie. Ainsworth was, toen De Clercq hem op zijne reis in Hengelo ontmoette, een man in de kracht zijns levens. Als zoon van een der grootste fabrikanten uit Lancashire in Engeland, was hij op 21-jarigen leeftijd naar Frankrijk getrokken om zijn industriëele kennis te vermeerderen met de ervaringen welke hij daar zou kunnen opdoen. Later trok hij echter naar Engeland terug, doch op 33-jarigen leeftijd was hij reeds zoozeer bekend, dat de Belgische industriëelen hem uitnoodigden zich in hun land te vestigen en zich te wijden aan den bloei der nijverheid in België. Zoo vestigde hij zich in 1827 in Zuid-Nederland, doch met het uitbreken der vijandelijkheden tusschen Noord en Zuid verliet hij België weer en vestigde zich voorloopig te Rotterdam. In 1832 reisde hij naar Twente, bleef eenige dagen in Hengelo om de verschillende plaatsen in den omtrek te bezoeken, en geen jaar daarna stond hij reeds aan 't hoofd van de bekende weefschool te Goor, die later als modelweverij naar Nijverdal is overgeplaatst. Die weefschool te Goor heeft Ainsworth's naam voor altijd in de geschiedenis van Twente vastgelegd. Noord-Nederland zou de calicots leveren, die de Handelmaatschappij voor de Indische markten noodig had, doch hoe en waar deze vervaardigd moesten worden, wist men nog niet. De Clercq vond intusschen bij zijn bezoek aan Twente hier de tijden rijp voor de vestiging van de groot-industrie, en toen Ainsworth hem zijn beroemd geworden woord deed hooren : "Geef mij een snelspoel en een armen Twentschen jongen", toen was het lot van Twente beslist. Want de Handelmaatschappij ging in op het voorstel van Ainsworth: hij kreeg zijn snelspoel en zijn jongen te zamen in de weefschool. Dit was een inrichting, waarin eenige weefgetouwen geplaatst werden van het allernieuwste model; eenige mannen leerden er mee werken en deze leerden het op hunne beurt aan de kinderen, welke uit alle deelen van Twente toestroomden. Deze bleven zoo lang te Goor, dat zij ten eerste het weven goed kenden en ten tweede zoo veel geld hadden verdiend, dat ze een weefgetouw mee naar huis konden nemen, om daar het geleerde op hunne beurt aan anderen mede te deelen en voor eigen rekening de katoenen stoffen te vervaardigen, waar de Handelmaatschappij behoefte aan had. Duizenden leerden op deze wijze met de engelsche snelspoel weven, vooral ook, doordien nog meerdere weefscholen werden opgericht. Hoe snel Twente in die dagen vooruitging moge wel daaruit blijken, dat reeds in 1840 vele handweverijen waren opgericht, die alle door de leerlingen der weefscholen bevolkt werden. De fabrikatie van verschillende stoffen bereikte in korten tijd zulk een omvang, dat reeds in 1836, toen de weefschool te Goor nog slechts drie jaren bestond, de behoefte gevoeld werd aan een centraal magazijn, waar de goederen ter keuring en aflevering konden worden aangeboden. Voor de vestiging van dit magazijn werd uitgekozen de onherbergzame plek, die thans Nijverdal heet.
Het moge verwondering wekken, dat de Handelmaatschappij juist deze plaats uitkoos voor de vestiging van haar eerste magazijn. Ze had daartoe echter gegronde redenen. Immers, de plaats lag aan de Regge, en dit riviertje, hoe klein ook en thans als communicatiemiddel van geen beteekenis, zal toen ter tijd wel een belangrijk gedeelte van het verkeer naar het zuiden van Twente tot zich getrokken hebben. Daarbij kwam, dat de grindweg, die omstreeks dienzelfden tijd, in 1833, van Zwolle naar Almelo gelegd werd, van Raalte in ongeveer rechte lijn doorgetrokken werd naar Wierden, zonder Hellendoorn aan te doen en dus de Regge kruiste ongeveer een halfuur ten zuiden van deze laatste plaats. Daar, waar de Handelmaatschappij hare factorij stichtte, was derhalve het kruispunt van den "land en waterweg" naar Twente; dus voor haar alleszins geschikt. Langs den grindweg konden de wagens naar Almelo, Borne, Hengelo, Enschede, langs de rivier de platboomde vaartuigen naar Rijssen, Enter en Goor komen. Daarenboven boden Regge en Vecht gelegenheid de goederen de wijde wereld in te zenden; en dit alles overwegend, kon derhalve de keuze der Handelmaatschappij wel geen andere zijn. In het doode dal der Regge kwam met de stichting van de magazijnen der Handelmaatschappij leven en beweging. Want naast het magazijn, dat thans nog in wezen is en vooral door de oudere bevolking nog steeds zoo genoemd wordt - schoon er sedert eenige jaren een deel van de Koninklijke Stoombleekerij in gevestigd is - werden verschillende woningen gebouwd, voor de ambtenaren der Maatschappij zoowel als voor de werklieden. Van heinde en verre brachten wagens en schuiten katoenen stoffen aan, die, na onderzocht en gemeten te zijn, wederom in andere schuiten werden geladen en verder langs de Regge benedenwaarts hun reis door de wereld aanvingen. Door dat alles ontstond hier in korten tijd een groote drukte en dit trok zoozeer de opmerkzaamheid in Twente, dat een gelegenheidsdichter in 1839, drie jaren na de stichting van de factorij, in den dichttrant dier dagen reeds uitriep:
"Is in dit stille oord, dat eenzaam was voor dezen, Karthago of Pompeje of Thebe of Troye herrezen?"
Dat was nu wel een beetje veel voor het Nijverdal van toen, want de plaats telde volgens het Woordenboek van Van der Aa in 1846 nog slechts 17 huizen en 160 inwoners, doch desalniettemin wàs Nijverdal er en fungeerde eenige jaren lang als de "uitvoerhaven van Twente!"
De Handelmaatschappij stichtte hier dus een factorij en daardoor heerschte er tal van jaren een groote bedrijvigheid. In 't zelfde jaar liet Ainsworth - daartoe door de Handelmaatschappij ondersteund - hier een modelweverij bouwen ter vervanging van de inmiddels opgeheven weefschool te Goor. Dit alles gaf der directie van de Handelmaatschappij aanleiding om de nieuwe plaats, die een afzonderlijk bestanddeel vormde van de marke Noetsele, waarin ze ontstond, Nijverdal te heeten, een eerenaam, die ze steeds ten volle waard geweest is. Weinige jaren was echter de fabriek nog slechts in werking of Ainsworth kwam te overlijden, den 13den Februari 1841 op den huize Eversberg bij Nijverdal. Weinige dagen later werd hij begraven op het kerkhof te Goor, waar hij zijne werkzaamheden in Twente begonnen had en waar, achter op het kerkhof een eenvoudig gedenkteeken werd opgericht, dat in 't Fransch, Engelsch en Hollandsch verschillende opschriften draagt, waarvan vooral de volgende ontboezeming de aandacht trekt wegens de gevoelens, die men algemeen omtrent Ainsworth koesterde:
Aan een nuttig man:
Thomas Ainsworth.
Het dankbare Overijssel.
Voorwaar, Overijsel, en Nijverdal in 't bijzonder, mocht dankbaar zijn. Want de acht jaren, gedurende welke hij hier in Twente werkte, zijn voor de toekomst van de gansche landstreek beslissend geweest.
Foto: Nederlandsche Stoombleekerij
Van 1841 tot 1852 ging Nijverdal noch vóór-, noch achteruit. De fabriek kwam na Ainsworth's dood in handen van den heer C. Kuiper te Zaandijk, die de modelweverij en de vlasspinnerij liet vervallen en de fabriek inrichtte tot een gewone katoenweverij. De verwachtingen, die Nijverdal had opgewekt, schenen niet vervuld te zullen worden, waartoe ook de mingunstige toestand van den handel in genoemd tijdperk niet weinig bijdroeg.
Doch in 1852 ging de fabriek over aan de heeren G. en H. Salomonson te Almelo, en deze begonnen met zooveel energie aan de ontwikkeling van het kleine plaatsje te werken, dat nog in 't zelfde jaar de eerste steen gelegd kon worden voor eene stoomweverij. Indien Jhr. Mr. C. Backer, Commissaris des Konings in de provincie Overijsel, bij zijne komst te Nijverdal den 4den Juni 1852 om den eersten steen te leggen voor de eerste stoomweverij in Twente, reeds eenigermate heeft gevoeld wat de toekomst voor ’t eertijds "vergeten oord" had weggelegd, voorwaar, dan zal de moeilijke reis van Zwolle naar Nijverdal hem licht gevallen zijn, want het was een gebeurtenis, die zeker een der belangrijkste uit Twente's geschiedenis genoemd mag worden. Mede nog in 1852 werd de grondslag gelegd voor 84 arbeiderswoningen, en toen de nieuwe fabriek, die bij beschikking van den 11den Juli 1852 vergunning gekregen had zich de "Koninklijke Stoomweverij" te noemen, in Augustus 1853, hare 360 weefgetouwen in werking stelde, had het toenmaals moerassig dal reeds een heel ander aanzien gekregen dan twintig jaar te voren. 360 weefgetouwen! Twente, dat den 4den Juni 1852 dankbaar in herinnering mag houden en dat, hopen wij, in 1902 hier te Nijverdal feestelijk moge herdenken, wat de stoom van deze landstreek gewrocht heeft, - Twente sloeg in 1852 bij 't vernemen van de grootsche plannen, welke te Nijverdal verwezenlijkt stonden te worden, de schrik om het hart. Men vreesde zoo waar voor overproductie! Gelukkig is de vrees van Twente niet bewaarheid geworden. Integendeel! Steeds nam Twente in bloei toe door het steeds grooter wordend aantal fabrieken, die in alle plaatsen werden opgericht. De Koninklijke Stoomweverij was weldra zoozeer met roem in den lande bekend, dat zelfs Koning Willem III met zijn gevolg hier den 28sten April 1862 te Nijverdal kwam en er den volgenden dag een bezoek aan de weverij bracht. Van alle kanten daagden werklieden op, om in de nieuwe fabriek te arbeiden. Voor een deel kwamen ze uit de koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid, voor een ander deel ook uit Zeeland en Zuid-Holland, waar de heeren Salomonson, vooral op Walcheren en te Zierikzee verschillende handweverijen bezaten.
En sedert 1852 is de Koninklijke Stoomweverij steeds in bloei toegenomen en met haar: Nijverdal. Steeds weer werd de fabriek vergroot, steeds nam de productie toe, steeds weer moesten huizen gebouwd worden voor de nieuwe bewoners, die telkens weer zich kwamen vestigen. Vooral sedert 1872, toen de fabriek overging aan een Naamlooze Vennootschap (Directeuren zijn thans de heeren G. Salomonson Hz. & H. Salomonson Gz. te Almelo) volgde de eene uitbreiding de andere en thans, in 1901, is het kleine fabriekje van weleer de grootste weverij in Nederland. Niet minder dan 2168 weefgetouwen vinden in de twee groote weefzalen een plaats, terwijl het aantal werklieden in de weverij (weefzaal, sterkerij, spoelerij, scheerderij, enz.) ruim 1300 bedraagt. Bij tientallen soorten van katoen worden jaar in jaar uit in ontzagwekkende hoeveelheden vervaardigd en heengezonden naar alle deelen der aarde: naar Turkije en Griekenland, naar Java, Celebes en Perzië.
Foto: De Koninklijke Stoomweverij
Bij de oprichting van de Koninklijke Stoomweverij is het echter niet gebleven. In 1862 werd een bleekerij gebouwd, thans bekend onder den naam van Nederlandsche Stoombleekerij. Ook deze behoort aan een Naamlooze Vennootschap (Diecteur de heer P.C. Stam), ook deze neemt jaar op jaar in bloei toe, wat o.a. daaruit blijkt, dat hare gebouwen in de laatste vijf jaren meer dan dubbel zoo groot zijn geworden. Een gelijksoortige fabriek staat te Goor; deze beide zijn de eenigste "loonbleekerijen" in Twente, d. w. z. bleekerijen, die tot de weverijen, waar voor ze werken, in geen andere betrekking staan dan die van werknemer tot werkgever.
Geheel anders is dit met de tweede bleekerij hier ter plaatse, die in 1889 gebouwd werd door de directie der Koninklijke Stoomweverij en waarin uitsluitend stoffen gebleekt worden, welke in hare weverij worden vervaardigd. Deze bleekerij is ten deele gevestigd in de vroegere gebouwen der Handelmaatschappij; het kleine torentje er boven op, dat meer dan 60 jaren den tand des tijds weerstond, doch voor enkele maanden door een geweldigen brand vernield werd, heeft gansch Nijverdal zien ontstaan.
Deze drie fabrieken zijn het, waarvan Nijverdal leeft. Verreweg het grootste deel van de bevolking werkt in de weverij, die hier dan ook als de fabriek bekend staat. En 't is niet alleen Nijverdal, dat leeft door de weverij; de straal van den cirkel, waarin de Koninklijke Stoomweverij welvaart brengt waar armoe heerschen zou, reikt tot ver voorbij Hellendoorn en gaat tot Wierden en Rijssen op anderhalf uur afstands van hier. Van alle drie fabrieken kan gezegd worden, dat ze in onze nijverheid zeer hoog staan aangeschreven. De Nederlandsche Stoombleekerij werkt zelfs voor verschillende weverijen uit Manchester, niettegenstaande er bij deze stad vele gelijksoortige inrichtingen aanwezig zijn. Dit succes onzer Hollandsche industrie wordt hier met des te meer genoegen medegedeeld, wijl vroeger, omgekeerd, de katoenen stoffen uit ons land naar Engeland gingen om dààr gebleekt te worden.
Als de jeugd van Nijverdal en omstreken den leeftijd bereikt heeft, dat de wet zich niet meer tegen toelating in de fabrieken verzet, zijn zoowel de jongens als de meisjes gedurende drie jaren verplicht het onderwijs te volgen, dat te hunnen behoeve in de sedert 1893 bestaande fabrieksschool gegeven wordt, èèn uur per dag voor elk der zes klassen, waarin de leerlingen verdeeld zijn. Vooral het onderwijs in de handwerken, dat de meisjes drie uren per week genieten, is van het hoogste belang. In de fabriek zelve is 't leeren, steeds leeren, wat de jeugdige wever verplicht is. Want het weven verstaat hij niet, doch de "baas" (een wever, die vier weef¬getouwen tegelijk bedient) zal het hem leeren en betaalt voor de hulp, die de jeugdige werkman, de "knecht", weldra schenken zal, eerst een vijfde, later een vierde van het bedrag, dat met de vier getouwen verdiend wordt. Na drie of meer jaren krijgt de "knecht" zelf twee "touwen", zooals een weefgetouw bij verkorting genoemd wordt en na nog eenige jaren, als hijzelf volwassen geworden is, vier "touwen", daarmee zelf "baas" wordend en op zijn beurt een "knecht" krijgend om dien het weven te leeren. Door deze omstandigheden kunnen de inkomsten van één gezin soms zeer belangrijk zijn. Zoolang de vader alleen de verdiensten moet thuis brengen, kost het hem veel hoofdbreken het in den regel vrij talrijke gezin te onderhouden, doch zoodra het oudste kind twaalf jaren is, worden de verdiensten met ongeveer een rijksdaalder per week vermeerderd; en wanneer dan het volgend jaar weer een der kinderen den zelfden leeftijd bereikt heeft, nemen de inkomsten wederom met hetzelfde bedrag toe. Dit kan nog eenige malen gebeuren - met het derde, vierde, vijfde kind en middelerwijl krijgt het eerste en ook het tweede kind langzamerhand twee en vier weefgetouwen, zoodat inkomens van twintig gulden per week volstrekt niet tot de onmogelijkheden behooren. Dat men echter reeds op ongeveer twintigjarigen leeftijd het hoogste inkomen heeft, dat ooit te bereiken is, heeft dit nadeel, dat men in 't algemeen zeer vroeg gaat trouwen. Zoodra de oudste telg uit het huisgezin de reize in 't huwelijksbootje aanvaard heeft, worden de verdiensten wederom kleiner, en dit gaat telkens door tot al de kinderen op hun beurt een huisgezin zijn gaan vormen: dan leven de ouders weer van hun eigen verdiensten alleen, evenals in de eerste jaren van hun huwelijk. Diezelfde kringloop herhaalt zich van geslacht tot geslacht; in de eerste jaren is ‘t de vader, die alleen den kost moet verdienen voor vrouw en kinderen; dan: groote inkomsten, overvloed soms, en aan 't slot: bij den een betrekkelijke welvaart door vlijt en spaarzaamheid ook in de beste jaren, bij den ander, als de ouderdom gekomen is en 't lichaam versleten, armoede als in 't begin.
Foto: Links-boven: Zaal voor het spoelen en scheren van het garen ; Rechts-boven: Opmaakkamer in de bleekerij ; Links-onder: Het Kalanderhuis in de bleekerij ; Rechts-onder: Weefzaal in de weverij
(Naar photografieën van den heer D.J. Boom te Almelo)
Naast de hierboven genoemde keurig ingerichte fabrieksschool werd in 1895 door de directie der Kon. Stoomweverij een Fröbelschool opgericht, waaraan kosten noch moeiten gespaard worden om ze een zegen voor de bevolking te doen zijn.
Als oudste in de ranglijst had hier, bij het vermelden van de instellingen der K.S.W., het in 1882 opgerichte muziekkorps genoemd moeten worden, waarvan uitsluitend fabrieksarbeiders lid kunnen zijn. Vervolgens zij hier de aandacht gevestigd op de coöperatieve winkelvereeniging, mede op initiatief der K.S.W. opgericht, - en ook de in de laatste jaren gebouwde fabriekswoningen moeten hier genoemd worden. Hoewel nog slechts weinig in getal, zijn ze een sieraad van Nijverdal. Voor slechts f 1,20 per week heeft men een woning met twee kamers vóór, en keuken en slaapvertrekken achter; een mooi tuintje ontbreekt al evenmin. Ook de in den loop van 't vorig jaar gebouwde dokterswoning zij hier aangewezen. Het moge verwondering wekken, maar het was toch een feit, dat tot den vorigen herfst geen geneeskundige zich te Nijverdal gevestigd had; ook de aan de fabrieken verbonden dokter woonde te Hellendoorn, zoodat alle geneeskundige hulp gezocht moest worden daar en in de andere plaatsen in den omtrek, Wierden, Almelo en Rijssen. In 1900 heeft de directie der K.S.W. alhier een geneesheer benoemd, die, gratis ter beschikking van de fabrieksarbeiders en hunne huisgezinnen, bezoldigd wordt uit het ziekenfonds, waartoe alle wevers een vast bedrag 7 1/2 cts per week en per getouw - betalen en waaruit ze zelven een vast ziekengeld ontvangen, indien ze wegens ongesteldheid verhinderd zijn hunne werkzaamheden te verrichten.
Ten slotte zij hier nog genoemd het "Vereenigings¬gebouw", dat in Mei 1898 voor het publiek werd opengesteld. Aanleiding voor het stichten van een dergelijk gebouw vond de directie der K.S.W. daarin, dat vele werklieden in de vrije uren tusschen twaalf en half twee niet naar huis kunnen gaan eten, en om dezen in de gelegenheid te stellen een warm maal te genieten, werd bovengenoemde inrichting geopend, die hierin op uitstekende wijze voorziet. Bovendien is het gebouw ingericht voor concert- en vergaderzaal, terwijl de terreinen rondom het gebouw in een fraai plantsoen herschapen zijn.
Zoo is dus de Koninklijke Stoomweverij niet alleen de werkplaats, waar de bevolking gelegenheid heeft het dagelijksch brood te verdienen: hare zorgen strekt zij verder uit en hare bemoeiingen ten opzichte van het onderwijs, dat zij op hare bewaarschool aanbiedt, waartoe zij door de fabrieksexamens aanspoort op de lagere scholen in den omtrek en dat zij op de herhalingschool aan hare werklieden geven laat, moeten ten hoogste gewaardeerd worden, terwijl het bevorderen der coöperatie, het verschaffen van geneeskundige hulp, het bouwen van flinke woningen en de zorgen voor de werklieden in de vrije middaguren, even zoo vele bewijzen zijn dat de directie zeer veel belang stelt in het welzijn van gansch Nijverdal.
Ziedaar Nijverdal als fabrieksplaats : het jonge dorp aan de oevers van de Regge, waar voor minder dan drie vierden van een eeuw niets te vinden was dan één moeras, dat des voorjaars voor een deel onder water liep. Dit alles is voorbij; de nieuwe tijd heeft er een dorp gesticht waar de nieuwste uitvindingen op 't gebied der textiel-industrie en van het fabriekswezen in 't algemeen, met ijver beoefend worden in de hoogst belangrijke inrichtingen, waardoor de katoennijverheid hier vertegenwoordigd wordt. Ziedaar Nijverdal als fabrieksplaats: een product van arbeid en energie.
De reiziger, die per staatsspoor van Zwolle naar Almelo reist ziet, wanneer hij het station Raalte gepasseerd is, nu niet zoo heel veel dat hem zon kunnen verlokken te Nijverdal uit den trein te stappen om er de omstreken te bezichtigen. De heuvelreeks van Holten tot ver voorbij Hellendoorn doemt langzamerhand aan den gezichteinder op; heidevelden en moerassen strekken zich heinde en verre uit, slechts hier en daar afgewisseld door de dennenbosschen, waarmee de berghelling vooral in noordwestelijke richting begroeid is. Groote uitgestrektheden heide worden sedert de laatste paar jaren met dennen beplant, voornamelijk onder leiding van de Nederlandsche Heidemaatschappij, doch van uit de verte gezien schijnt het veld nog kaal. Plotseling, als de trein in den berg gekomen is en zijn weg volgt door eene nauwe gleuf, ziet men ter weerszijden niets dan het mulle zand, waarin zwaluwen hunne nesten hebben uitgegraven. Een enkel oogenblik nog, daar stuift de locomotief in het dal naar beneden, halt houdend tusschen de beide schoorsteenen van de Kon. Stoomweverij en -bleekerij .
't Station staat op de plaats, waar voor een zestigtal jaren het park was aangelegd, dat bij de factorij der Handelmaatschappij behoorde. Bijna alles echter is verdwenen; de prachtige vijver, die zich kronkelend tusschen bloemperken en groepen, loof- en naaldboomen slingerde, werd gedempt, de boomen werden gekapt, de bloemperken vernield, en waar eens, na volbrachte dagtaak, de beambten der maatschappij uitrustten in de schaduw der boomen, daar zwoegen en slaven heden ten dage de beambten eener andere maatschappij, kisten inpakkend in de goederentreinen, lossend, ladend al wat te Nijverdal komt, al wat van hier naar Oost en West wordt heengezonden. Merkwaardig echter: heden zoowel als in de dagen die voorbij zijn, is 't altijd weer, altijd nog de katoen, die den arbeid verschaft. Van het huis, waar de ambtenaren der Handelmaatschappij verblijf hielden en waar Koning Willem III in 1862 logeerde, is een verdieping afgenomen; enkele boomgroepen links en rechts van de spoorlijn wijzen nog op de dagen van voorheen en een heel, heel klein brokje van den vijver is mede nog overgebleven.
Eenige minuten ten N.O. van het station bevindt zich de Eversberg, waar Ainsworth leefde en overleed, en waar lang voor dien tijd zeker menig ridder zijn dagen gesleten heeft. Heel weinig is daarvan echter bekend. In de eerste helft van deze eeuw behoorde het landgoed aan de familie Van Heerdt; het is thans het eigendom van Mr. J.G. Veening te 's Gravenhage. Voor een dertigtal jaren was het kasteel nog in wezen; diepe grachten omringden het, terwijl een ophaalbrug toegang tot de huizinge verleende. Breede lanen met forsche boomen strekten zich rondom het kasteel uit, doch hoewel de omgeving nog steeds prachtig is, is langzamerhand veel moois onder den bijl gevallen, veel ook bedorven, wat bij goed onderhoud mooi had kunnen zijn.
Uit een oogpunt van natuurschoon kan Nijverdal onbesproken blijven. Historische gebouwen vindt men er niet. De reiziger, die naar Hellendoorn trekt en daartoe het laantje inslaat, dat juist tegenover het station begint, komt halverwege dit dorp door het bosch van Dr. Ter Wechel, wiens landgoed, algemeen bekend onder den naam Duivekate, een heele geschiedenis heeft. Gesticht in 1636 door een Deventer familie, die uit de stad week wegens het heerschen der pest - zoo vertelt men - bleef het tot 1863 steeds in 't bezit van hetzelfde geslacht, waarvan de laatste afstammelinge hier ter plaatse als een beruchte persoonlijkheid voortleeft in de herinnering van ieder, die haar gekend heeft (Men zie hierover een feuilleton in de Telegraaf van 26 Aug. 1890). Sedert 1863 is het steeds bewoond door den grijzen dokter, die hier heeft geleefd zoolang Nijverdal bestaat. In 1841 werd hij uitgenoodigd de begrafenis van Ainsworth bij te wonen!
Evenwijdig aan de heuvelrij loopt een grindweg naar Hellendoorn, die, thans nog kaal en stoffig, door de jonge eikeboomen ter weerszijden na enkele jaren een prachtige rij- en wandelweg zal worden en het thans reeds toenemend vreemdelingenbezoek nog meer zal doen aangroeien. Deze grindweg is een deel van de groote heirbaan, die Ommen verbindt met Goor, en is dus - vooral als de Noord-Ooster locaalspoor zal aangelegd zijn - een zeer belangrijke verkeersweg- door 't midden der provincie Overijsel. De stations Goor en Nijverdal van de S.S. en Rijssen van de H.IJ.S.M. zijn thans reeds daardoor met Hellendoorn verbonden; later staat Ommen in spoorwegverkeer met Zwolle en 't gansche Noorden van ons land, zoodat Hellendoorn betrekkelijk gemakkelijk bereikt zal kunnen worden. Dit zal nog meer het geval zijn, als eenmaal de ontworpen lokaalspoor van Neede naar Hellendoorn tot stand gekomen is, waardoor de reizigers in zeer korten tijd het dorp zullen kunnen bereiken. Deze lokaalspoor, vooral ontworpen met het oog op kolenaanvoer uit Duitschland, zal tevens de reizigers naar het Sanatorium ten goede komen: Neede staat in verbinding met de Graafschap, Goor met Zutfen, Rijssen met Deventer, Apeldoorn en Amsterdam, Nijverdal met Zwolle. Wordt de lijn eenmaal doorgetrokken naar Ommen, dan zal de verbinding met het Noorden eveneens nog gemakkelijker worden.
Even voor Hellendoorn ligt het hotel-pension "Wilhelmina", dat, mooi gelegen en op korten afstand van talrijke heerlijke plekjes, uitnemend geschikt is beminnaars van bosch en hei huisvesting te verschaffen.
Hellendoorn zelf biedt niet veel merkwaardigs. Geen fraaie oude kerken, die tot bezoek uitlokken, geen sierlijke torens, die tot bewondering dwingen al wie ze aanschouwt. Och neen; toen bij zekere gelegenheid 't bovenstuk van den toren bij de Hervormde Kerk naar beneden meende te moeten vallen, werd er een heel eenvoudig houten spitsje weer opgezet. Geen trotsche magazijnen, die tot koopen dringen, - geen fraaie parken en plantsoenen, die den vermoeiden wandelaar ruste biên. . . ., Hellendoorn is een heel eenvoudig dorp. De straten ten deele nog hobbelig, de huizen gewoon: op zijn Twentsch, met voor een deel de achterdeur aan de straat, met één venster in de voorkamer, zonder gang, zonder portaal, terwijl ook de steenen put, waaruit op echt primitieve wijze het water omhoog gewipt wordt, bij vele woningen nog aanwezig is. Inderdaad, Hellendoorn is eenvoudig, heel eenvoudig. Neringdoenden oefenen er hun bedrijf uit als overal elders; landbouwers en ambachtslieden gaan in het zweet huns aanschijns hun brood verdienen, kortom, iets bijzonders is er niet. Intusschen, misschien is dit juist het merkwaardige.
Buiten het dorp, langs de oevers der Regge, zijn nog enkele plaatsen aan te wijzen, waar in vervlogen tijd de Ridderschap van Oversticht in trotsche burchten woonde; doch weinig is overgebleven. Genoemd werd reeds de Eversberg; eveneens het landgoed "Duivekate" . Noordwaarts van Hellendoorn stond vroeger de Schuilenburg, waaraan een boerderij op dezelfde plaats nog herinnert; dichterbij Hellendoorn stonden nog andere kasteelen, doch meest alles is geheel verdwenen.
Maar, zijn de omstreken dan al niet geschikt geschiedschrijvers in verrukking te brengen bij 't aanschouwen van talrijke overblijfselen uit vroeger dagen, natuurvrienden kunnen in elk jaargetijde hun hart ophalen bij 't genieten van de schoone vergezichten in heel het landschap. Als in 't voorjaar het naaldhout geel gekleurd wordt door het stuifmeel, of wanneer in den herfst de dennen piepend heen en weer zwiepen door den gierenden stormwind, - als des zomers de esch buiten het dorp, langzaam golvend naar omhoog, in vollen graandos prijkt, of wanneer spar en den hun licht- en donkergroen frisch afsteken tegen 't witbesneeuwde heideveld, - dan is 't mooi buiten Hellendoorn. De Eelerberg spant in dit opzicht verreweg de kroon.
Men weet, dat op dit oogenblik te Hellendoorn het eerste Volkssanatorium gebouwd wordt door de Vereeniging, die zich ten doel gesteld heeft een of meer dergelijke herstellingsoorden in Nederland op te richten. In de buitenwereld intusschen is ’t minder algemeen bekend, dat het Sanatorium op den Eelerberg wordt geplaatst, ongeveer een halfuur ten Noorden van Hellendoorn. De kortste weg er heen leidt door de Hellendoornsche esch; de weg, waarlangs patiënten en anderen het Sanatorium zullen moeten bereiken, is eerstens een gedeelte van den vroeger genoemden weg van Hellendoorn naar Ommen, en vervolgens een loodrecht hieropstaande straat, die aangelegd zal worden van den hoofdweg tot aan het Sanatorium. De Eelerberg is een buitengoed van den heer Vening Meinesz, dat ruim een halve eeuw geleden werd aangekocht en steeds met zeer veel zorg onderhouden wordt. Een nog jonge, maar mooie oprijlaan leidt van den grindweg naar het heerenhuis midden tusschen hoog geboomte, zoo verscholen, dat menig wandelaar 't voorbij loopt zonder het te ontdekken. Het achterste deel van de behuizinge, die elken zomer den vroegeren Burgemeester van Amsterdam tot verblijf strekt, is niets meer of minder dan een Overijselsche boerenwoning. Pracht is aan het geheel moeilijk te ontdekken, doch indien aan het verblijf zelve iets ontbreken mocht, wordt dit ruimschoots vergoed door de heerlijke omgeving, waarin het geplaatst is. Urenlang kan men dwalen in de bosschen, dan door hoog opgaand loofhout, dan langs jeugdige, frischgroene sparren en dennen. Nu eens daalt de weg, dan rijst het terrein, nu heeft men prachtige vergezichten rechts en links, dan weer is het uitzicht beperkt tot de kromming van een smalle laan. Op het hoogste punt van den berg, een 30 M. + A.P., staat een houten stellage van ongeveer 10 M. hoog. Wie lust heeft die hoogte te beklimmen, heeft het prachtigste uitzicht dat in 't noorden van ons land te genieten is. Naar 't zuiden verliest zich de heuvelreeks in 't blauw van den horizon, naar 't noorden eindigt ze weldra, om even verder, zoo het schijnt, weder op te duiken in den Lemelerberg, den geweldigen zandhoop, door een reus in lang vervlogen, tijden uit zijn zak geschud. Hier en daar verheft zich een dorpstorentje boven een huizenmassa en helderwit steekt de pastorie van Lemele tegen de roodbruine heide af; heel in de verte rijzen de fabrieksschoorsteenen van Nijverdal, Rijssen, Almelo en Vriezenveen flauw tegen de lucht omhoog, terwijl bij helder weer zelfs de torens van Zwolle en Deventer heel eventjes te zien zijn. Kortom, van deze "belvedère" ziet men meer dan de helft der provincie Overijsel rondom zich liggen. Onmiddellijk beneden golven de dennenbosschen in een aaneengesloten massa, waartusschen de roode daken van het Sanatorium met bijbehoorende gebouwen te voorschijn komen. Overigens is van boven niets in het bosch te zien, noch de vijver, noch de hertenkamp, noch de woning van den rentmeester of een van de andere huizen.
Afbeeldingen onder en boven zijn afkomstig uit Het sanatorium te Hellendoorn door H.W. Boele; met een korte beschrijving van Hellendoorn en omgeving door H. Werkman, (Zwolle ; Tijl, 1902), een boekje dat binnen een jaar na het verschijnen van het hier weergegeven artikel uit 'De Aarde en haar volken' uitkwam. Tijdens het schrijven van het tijdschriftartikel was het sanatorium nog in aanbouw. Deze foto's zijn genomen toen het sanatorium net opgeleverd was.
De heer Vening Meinesz heeft den patiënten van het Sanatorium vrije wandeling op al zijne terreinen toegestaan; een zeer groot voorrecht, waarvan zonder twijfel een dankbaar gebruik zal worden gemaakt en dat er niet weinig toe bijgedragen heeft het herstellingsoord hier gevestigd te krijgen.
't Ligt niet in mijn plan, van het doel en de beteekenis van een Sanatorium, alsmede van de wordingsgeschiedenis der vereeniging die haar bouwen laat, hier een beschrijving te geven; wanneer het Sanatorium geopend wordt, zal daarover in allerlei geïllustreerrle kronieken voldoende worden medegedeeld.
Mijn voornemen was de aandacht te vestigen op deze streek, die een veelzijdige belangstelling niet onwaardig is. Aan dit plan dankt deze schets haar ontstaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten