Twickel
Boven: Fragment van bijbehorende wandelkaart (1897). Klik er op voor vergroting.
Onder: Chromotopografische kaart des Rijks, verkend in 1881-'82, herzien in 1903.
Wij hebben dien naam al zoo menigmaal genoemd en al zoo menigmaal wegen en paden, tot dit vorstelijk landgoed behoorende, betreden, dat het tijd wordt met den zetel van den eigenaar, Baron van Heeckeren van Wassenaer, kennis te maken. Komen wij van 't Station dan voert ons een der twee rechtsche wegen naar de laan die voor het kasteel heenvoert en de lange laan heet, die bijna een uur lang is en over den Deldenschen straatweg rechtuit voert tot kort voor de Almeloosche brug.
Foto: Gezicht op de Hoofdingang van de Laan langs het huis Twickel
Van het Hôtel de Zwaan uit, leidt een pad tegenover de veranda rechtuit er heen, n.l. naar de laan. Het pad loopt op bij het rasterwerk dat het eigenlijke Park afscheidt. Voor de brug, bewaakt door een paar kanonnen, hebben wij recht voor ons het ruime voorplein met prachtige bloemen, links, afgesloten door de stallen, rechts, door de koetshuizen. De eigenlijke slotbrug ligt over de gracht, die aan alle kanten de muren van het kasteel bespoelt.
De vlaggestok boven op het kasteel draagt de geel-roode vlag, de kleuren van des eigenaars wapen. Links van het kasteel staat op een der hoeken een zware, vierkante toren, vroeger van een gekanteelden omgang voorzien, thans door een spits dak afgedekt. Het huis, vroeger onder een pleisterlaag bedekt, is in zijn ouden staat hersteld, de roode baksteen met witte banden spiegelt zich weder in zijn oude kleur in de gracht. Boven de hoofdpoort prijkt eene versiering in den renaissancenstijl der 16e eeuw. Men ziet er den gedenksteen der stichting, waarop vermeld wordt, dat de le steen der poort gelegd is door Goossen van Raesfelt, Drost van Twente en zijne vrouw, Agnes van Twicklo. Boven de voorpoort ziet men den zondeval, voorgesteld door Adam en Eva onder een boom, waaromheen de slang zich kronkelt. Daarboven vertoont een gehouwen steen het bezoek der Wijzen uit het Oosten en heel daarboven de ster, die hun den weg wees.
Het huis, dat een schat van bronzen, oude meubelen en schilderijen en eene kostbare bibliotheek bevat, is - ook al is de eigenaar afwezig - jammer genoeg, niet te zien. Het was vroeger de zetel der gevreesde Drosten van Twente en de tegenwoordige archiefkamer in den vierkanten toren was destijds de rechtszaal.
De naam Twickel of Twickeloo is afkomstig van een Westphaalsch geslacht van dien naam. Volgens de overlevering kocht Herman van Twicklo, in 1347 van Berend Hulsger, het huis Eysink, dat meer noordwaarts in de tegenwoordige Wildbaan moet hebben gestaan. Hij bouwde een nieuw kasteel, dat zeer sterk moet zijn geweest. Door erfenis kwam het goed in 1550 aan Raesfelt en in 1676 aan Wassenaer Obdam. Een gravin uit dit geslacht huwde in 1831 baron van Heeckeren van Wassenaar, de vader van den tegenwoordigen bezitter. In vijfenhalve eeuw is het goed steeds door erfenis, nooit door verkoop, in andere handen overgegaan.
Rondom dit kasteel breidt in alle richtingen het Park zich uit. Links en rechts van de brug voor het voorplein zien wij een zwart ijzeren hek met vergulden punten. Aan dat ter rechterzijde is een schel en als wij na 1 uur komen en niet op een Zondag, wordt ons, als wij schellen, dat hek geopend en een der vriendelijke tuinknechts zal ons er door heen geleiden.
Al aanstonds als wij binnenkomen in de open ruimte, die het kasteel scheidt van de Oranjerie, treft ons, de groote rnagnolia ter rechterzijde aan de laanzijde en iets verder het beeld van een worstelaar. Daar hebben wij een laan voor ons van oranjeboomen, zoo groot en zoo veel, als men ze te vergeefs ergens in ons land roeken zal. De aanleg, ter zijde van het kasteel aan den kant der groote oranjerie, die geheel begroeid is en in den voorzomer met tienduizenden roode en witte rozen prijkt, terwijl in den zomer de blauw-paarsche bloemen der Clematis Jakmanni haar tooien, is geheel in den stijl van Lodewijk XIV met boulangrins en broderiën. Aan den achterkant is het kasteel, even als de brug, die toegang er toe verleent, geheel begroeid met klimop. Daar ziet men in den achtergevel het wapen der Wassenaers, dat het jaar 1692 draagt. Voorbij de oranjerie treffen wij weder een beeld, dat van een fluitspeler. V1ak over de brug aan de achterzijde is eene prachtige boomgroep van linden en een bruine beuk, waarin Diana en Apollo in hunne witte gestalten sierlijk uitkomen tegen het donkere loof. Daar treffen wij nog een fraai beeld van een discuswerper aan op ons pad nabij den Koningseik, door Koning WiIlem III bij zijn bezoek in 1862 gepoot. Het breede wandelpad is hier afgezet met een hekje van ijzergaas, dat 's avonds gesloten wordt, om de hazen, die men overal vrij ziet rondloopen of nieuwsgierig opzittende u aankijkend, te keeren van de bloemen. Achter het kasteel is een zeer groote vijver, het Meer genoemd, die zich over een groote lengte door het park heenslingert en waarin de reuzenstammen van eik en beuk, linde en wilg en zoo vele andere houtsoorten zich spiegelen. Wij gaan nu een brug over en zien rechts van ons de 20 H.A. groote wildbaan, die door een hoog rasterwerk van 't park is gescheiden en waarin geheele troepen herten grazen of rustig neerliggen in de schaduw der eeuwenoude eiken of beuken. Daar in de wildbaan staat op een voetstuk een beeld van een leeuw met eene slang vechtend, dat ook uit de lange laan buiten het park zichtbaar is. Naast die wildbaan loopt eene prachtige laan op. Aan 't eind daarvan zou het vroegere Eysink hebben gestaan. Daar zien wij voor ons een hertenstal, waar zij gevoederd worden en schuilen kunnen tegen zeer ruw weder en naast dezen zien wij den ijskelder. Aan den weg rechts staat een ontzachelijk groote acacia, die met hare fijngevormde lichtgroene bladeren de aandacht trekt. De laan, die wij nu loopen, heet nog de Molenweg. Zij loopt recht op den Watertoren aan. Even voor het einde slaan wij den hoek om en komen langs eenen prachtige boomgroep. Vlak achter 't kasteel - de weg langs de brug is verboden - aan de overzijde van het Meer heeft men een prachtig uitzicht op het kasteel en het park er om heen. Werwaarts wij zien, is 't overal in een woord verrukkelijk; de reusachtige eiken met hunne knoestige stammen, de fraaie, gladde beuken, soms geheel gehuld in een mantel van klimop, de omvangrijke kastanjes met hun dicht looverdak, wij zouden niet weten, welke de schoonste te noemen. Den weg vervolgende, komen wij langs de boomgroep achter het huis, waarin Venus, en krijgen een eilandje voor ons met een tentje. 2 hooge populieren, een gewone canadasche en een witte of z.g. abeel vallen in 't oog, evenals een cypres met haar fijne lichtgroene naalden. Vlak op zijde van het kasteel staat een larix, zoo groot als we nooit een zagen en daarnaast een zeldzaam zware esch, terwijl een groote tulpenboom (niet een magnolia als aan 't begin, maar een lyriodendron), ons ter zijde komt, tusschen eenen grooten eik en eenen niet minder reusachtigen beuk door, bereiken wij het hek aan de andere zijde van het voorplein, dan wij er ingingen en bedanken onzen vriendelijken geleider en staan op de Lange Laan.
Foto: Gezicht op het Kasteel Twickel
Dat wij slechts even aanstipten, wat het park voor schoons te zien geeft, spreekt wel van zelf. Wilden wij alleen de verschillende houtsoorten, de prachtige varianten van eik en eschdoorn, de ceders en andere vreemde boomen opnoemen, wij konden er eene bladzijde mede vullen. En dat wonderschoone park, door geen onkruidje in de paden ontsierd, waar overal 't gras in den droogsten tijd in zijn blij groenen tint u tegenlacht, te beschrijven -- het gaat ver boven onze krachten. Wij kunnen niet beter doen dan u raden: Ga het zien.
Dat dat gras zoo schoon groen is, daarvan is voor een goed deel de Watertoren de oorzaak. Hier en daar toch zien wij, aan slangen bevestigd, een rad van Segner zijn fijne druppelstralen er op neder sprenkelen, om straks als 't genoeg gedrenkt is, eenige meters te worden verplaatst. Zoowel die sproeiers als de fonteinen tegenover de oranjerie, zij allen worden gevoed door dien toren.
Allerlei vergeefsche pogingen waren gedaan om door het boren van een Artesischen put voldoend water te verkrijgen.. Tot op een diepte van 560 M. (dat is 5 1/2 maal zoo diep als de Utrechtsche domtoren hoog is) werd geboord door een 8 M. dikke zandsteen laag maar te vergeefs. Op 230 en 434 M. diepte vond men water maar niet in voldoende mate en met zoutgehalte. Na anderhalf jaar met groote kosten en moeite te hebben gearbeid, werd de boring, die door de firma Deseniss & Jacobi te Hamburg, is gedaan, in Augustus 1887 gestaakt. Toen besloot de eigenaar langs een anderen weg water te verkrijgen, door aansluiting aan de Almeloosche waterleiding. Door een buis werd, onder leiding van den Ingenieur Halbertsma, het water gebracht van daar (bij de Almeloosche brug kan men de plaats zien waar de leiding onder de Vaart doorgaat) tot in de kelder van den slanken toren, die op verschillende punten in 't park en ver daarbuiten zichtbaar is. Wij zagen dien toren reeds, toen wij in den Deldeneresch stonden aan den zoom van den esch, juist aan den weg, die van den handwijzer tegenover den Bornschen weg langs den moestuin naar Delden voert.
Wij willen hem echter wat nader bezien en na eerst bij den Rentmeester een kaartje te hebben gevraagd, wordt de toegang ons gaarne verleend. De toren is een waar kunststuk van bouwwerk, van rooden steen opgetrokken, met ornamenten van zandsteen. Het reservoir is uitgebouwd en wordt gesteund door 4 kinderkopjes; kinderen van Graaf Bentinck van Weldam, die met een zuster van den eigenaar van Twickel gehuwd is, een van den ingenieur Halbertsma en een van den rentmeester Bitter, zijn er in afgebeeld. Voorts zijn er twee koppen van riviergoden en twee van waternymphen. Men kan de modellen er van zien in den toren op een der verdiepingen, als men dezen bestijgt. Als wij er binnen komen, zien wij beneden in den kelder en boven in het reservoir het heldergroene water, dat door een machine wordt opgebracht, welke door de Gebr. Stork & Co. werd geleverd en geplaatst. Een trap, welker treden van gehouwen hardsteen zijn en die van een gesmeed ijzeren leuning voorzien is, brengt ons tot het reservoir. Daar doorheen gaat een koker, waardoor een ijzeren wenteltrap leidt en wij bereiken het bovenvlak, dat over den gekanteelden rand een verrukkelijk vergezicht biedt over het geheele park, het bosch en de geheele landstreek. In het midden rijst nog een torentje, dat den vlaggestok draagt. Van hier uit gaat het water en besproeit het park en de wildbaan en brengt lafenis en verkwikking aan plant en dier. De Baron schonk, gelijk wij reeds vermeldden, aan Delden een aantal standpijpen en brandkranen.
Foto: Gezicht op den Watertoren te Delden
We zouden, indien we tot de enkele bevoorrechten behoorden, die vrije wandeling in 't park hebben, van den Molenweg dezen toren hebben kunnen bezien, we zullen nu maar rekenen, dit te hebben gedaan en staan dus nu weer voor 't kasteel.
We kunnen nu langs het Park de Laan inslaan en den weg door het Reef nemen op Carelshaven. Dat is de weg tegenover het kasteel, die als rijweg verboden is. Een mooie weg langs weiland met de prachtigste boompartijen rechts en links. Een boomgroep trekt inzonderheid onze aandacht. Daaronder is een groot granietblok gelegd waarin een gedenksteen bevestigd, bevattende de woorden:
1885-1890.
Zur Erinnerung.
Die Landschaftsgartenkunst ist ein Malen in der Natur; das Werkzeug des Schaffers ist der Spaten ; dasjenige des Erhaltens und Fortbildens die Axt; sie ist der eiserne Zeichenstift des Landschafts-gärtners.
E. Petzold, geb. in Koningswalde in W. 1-1 Jan. 1815, gest. in Blaseiwitz b. Dresden 10 Aug. 1891.
Als wij deze groep hebben gehad, bereiken we welhaast de brug, wandelen nog een eindje door 't bosch en wij zijn op den straatweg bij Carelshaven.
Als wij voor het Kasteel staan hebben wij vlak voor ons, over een weiland heen, den weg naar Buren, dien wij van Woolde uit hebben gewandeld. Wij kunnen daarheen wandelen rechts- de weide en dan de laan ingaan tot juist over de brug, waar wij rechts en links zulk een schoon uitzicht hadden op de beek. Daar moeten wij links afslaan om een der schoonste punten uit het Bosch te bereiken: de waterpartij, die den min welluidenden naam draagt van het Kreeftengat. In dat deel van ’t Bosch staat het schoonste hout. - Wij kunnen ook de lange laan een eindje opwandelen, langs de boerderij tegenover het park. Daar willen wij even de fraaie fazanten bezoeken, welker hokken wij van den weg af kunnen zien en kunnen aan den standpijp op het groote plein onzen dorst lessen. Voor de groote schuur zien wij karren en wagens van Engelsch makelij. Juist tegenover een toegangshek uit de wildbaan naar de lange laan, kunnen wij een weg inslaan die ons weder naar die waterpartij brengt. Daar is 't bosch prachtig, ontelbaar zijn ze, die hooge en forsche zware stammen in alle richtingen om ons en telkens hebben wij banken die tot rusten nooden. Wij vinden daar aan 't begin 3 wegen, de meest rechtsche loopt langs de groote weide met prachtige door- en vergezichten en brengt ons met een brug over de Twickelervaart. Hielden wij dien weg, wij zouden ten slotte bij Carelshaven uitkomen, wij gaan dus over de brug linksom terug en komen dan weer uit op den weg, dien ik den middensten noemde. Ook als wij linksom den derden weg hadden gevolgd, die naar den Bornschen weg afbuigt, hadden wij met een omweg dit punt kunnen bereiken. Overal, vooral ook aan den zoom der weide staan onbeschrijfelijke schoone boomen, beuken, eiken, kaarsrechte masten van dennen, wier kronen zich welven tot een bladerdak, aan alle kanten en overal banken. Langs de weide opgaande, krijgen wij op een punt een bank
met een schoon boschgezicht, waar wij den watertoren in de verte over 't hout zien heensteken.
Als wij den weg vervolgen, zien wij dra op de hoogte, een steenen bank, die staat aan de Noordzijde van den vijver, een tweede in de laagte. Van de hooge bank af hebben wij rechts een weg die naar den Bornschen weg voert en die vooral in 't najaar schoon is, wanneer de grootbladerige Amerikaansche eiken met hun purperen bladerdos prijken; achter ons den weg naar Buren en links af gaat de weg over twee bruggen, waarvan de eerste zonder leuning, de tweede met één leuning voorzien is. Weder een brug, nu een groote, over de Twicke1ervaart en den weg vervolgende langs een boschweitje krijgen wij een groote rij lariksen, die bijna allen krom zich ombuigen, alvorens naar de hoogte te gaan. Zij zochten 'meer licht' en de groote eiken, aan den overkant van den weg noodzaakten hen tot wijken, zoo zij 't wilden vinden. - Op al die wegen is 't prachtig om te wandelen, vooral tegen den avond en in de stilte van het groote woud, zien wij overal hazen (op een wandeling telden wij er 14) rondom ons loopen en spelen, zien wij soms onder de boomen tot vlak bij den weg faizanten, of huppelt een vlug eekhoorntje voor ons uit over den weg, om aan de achterzijde van een stam omhoog te klimmen.
Wij zuden wenschen, u nog uren rond te voeren door al die lanen en wegen, want al zijn er vele verboden en een aantal dwarspaden afgesloten, er blijft gelegenheid te over, voor meer dan een zwerftocht door het altijd schoone bosch, waarvan Craandijk schreef: "Een zwerftocht door Twickel en zijn onderhoorigheden blijft nooit onbeloond".
We hebben voor 30 iaar Twickel gekend, toen was er nog meer zwaar hout dan nu, maar 't was er lang zoo mooi niet. Toen was 't er vrijer en mocht men overal tusschen 't hout doorloopen en was het wonderschoone bosch meer een Urwald. De oude Heer van Heeckeren was gehecht aan zijn boomen, te zeer, zij begonnen elkander te hinderen. Na zijn dood heeft de jonge eigenaar den bekenden Park-Director Petzold laten overkomen en die heeft, gelijk uit de spreuk die hij schreef in 't vreemdelingenboek en die op den gedenksteen vermeld staat, blijkt, er den bijl als teekenstift gebezigd. Bij tientallen zijn de woudreuzen gevallen onder de aks van den boschwerker en treinen vol hout zijn er uit weggevoerd, dat menigeen zijn hart vast hield. Hij heeft licht en lucht gebracht in het schoone maar sombere bosch en de wonderschoone doorzichten geschapen, die ons oog bekoren. Ook het prachtige landschap in Buren. is door hem geworden wat het is. Waarlijk, hij verdient zijn gedenksteen wel.
En als wij dan nu van het Kreeftengat opwandelen in de richting van het huis, dan kunnen wij het paadje volgen langs de schaapskooi, dat ons bij de boerderij op de laan brengt. Wij werpen een laatsten blik op het kasteel, slaan den fraaien weg, alleen voor voetgangers bestemd, in, dien wij den Petzoldweg zouden wenschen te noemen, brengen een laatsten groet aan den hervormer van het bosch en den eigenaar, die den moed had, hem te laten komen en werken en gaan de brug over. Een klein. eindje bosch en wij hebben Carelshaven, waar wij onder den grooten eik willen afscheid nemen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten