dinsdag 23 april 2013

Gids voor Twente (1917); Diepenheim

DIEPENHEIM.

Diepenheim is het stedeke der havezathen. Als men met het lokaaltje van Neede aankomt, kijkt men al in een donkere laan van dubbele eikenrijen, aan welker eind het kasteel Nijenhuis schemert. Aan den ingang dier laan, waar links de straatweg naar Goor afbuigt in het boschrijk landschap, ziet men de villa Pekkedam ter plaatse waar tot in 't begin der 19e eeuw een kasteel van dien naam stond, het laatst bewoond door den richter Mr. J. H. Muiderman.


Afbeelding: Oprijlaan naar Kasteel Nijenhuis, Diepenheim

Op het Nijenhuis woonde onze raadpensionaris R. J. Schimmelpennink. We denken aan de dagen, toen Fransche koeriers door deze laan kwamen rijden met brieven van Napoleon I aan zijn "waarden en grooten vriend" Schimmelpennink. We zien nog den reiswagen, waarmee hij zijn tochten naar Parijs, Zwitserland, enz. ondernam. Hier sleet hij zijn laatste levensjaren in stil geluk ondanks zijn blindheid. Zijn achterkleinzoon, graaf Louis, woont nu op het huis.
Het bosch terzij van de laan (vóór de brug rechtsaf) is wondermooi met zware boomen, rijk aan vogelzang en bloemengeur. Een lustig vlietend beekje weerspiegelt het hooge hout in zijn bevallige bochten. 't Is de Molenbeek, die bij Nieuwe Sluis uit de Schipbeek komt en den Diepenheimschen watermolen drijft, die aan 't einde van 't bosch ligt en eigendom is van 't Nijenhuis (eertijds van de stad Deventer). 't Is daar een schilderachtig plekje: de oude houten molen, het water bruisend over 't rad, de blanke molenkolk, het muldershuis, de woning van meester Baneman en rondom geboomte. Dichtbij is het erve Nijhof, nog door grachten omringd, wellicht de plaats van het oude slot, waarvan een steen in den gevel van 't Nijenhuis spreekt:

"Van 't olde huijs, dat is vergaen,
Siet men alhier den datum staen.
Anno 1492."


Afbeelding: Diepenheimsche watermolen

Over een zandweg buiten langs 't Nijenhuizer bosch komen we in een kwartiertje aan "'t Hoksebarger ende" in Diepenheim. De meeste huizen aan de lange hoofdstraat hebben maar één verdieping. Op het Stadhuis, met een torentje gekroond, bewaart men 9 zilveren bekers van de Borgmannen der kerk, heeren der omringende havezathen. Daarbij is het nette Logement "de Zwaan". Iets verder komt men over de Regge, hier nog een nietig beekje en dan volgt de pastorie met het aardige kerkje, met klimop begroeid en omgeven door het oude groene kerkhof met ijzeren hek, waar men het graf ziet van graaf G. Schimmelpennink, zoon van den raadpensionaris. De kerk dateert van 1679. Voor het toreneind geeft een ijzeren poort toegang tot de donkere oprijlaan naar ’t kasteel Diepenheim. Van die laan rechtsaf komen we in het vriendelijk Sterrebosch; een kronkelend wandelpad voert langs veelsoortig plantsoen rondom een sierlijk gebogen vijver. Wie daar neerzit op een mooien Zondagmorgen in Mei, stemt zoo van harte in met de psalmtonen, die ruischen in het kerkje: "Juich aarde, juich alom den Heer!"


Afbeelding: ’t Kasteel te Diepenheim

Een sierlijke brug over de gracht en een fraaie poort zeven toegang tot het kleurige voorplein van 't kasteel. Twee kanonnetjes (van 1667) bij de hoofddeur ontnemen niets aan het vriendelijk aanzien van dit deftige huis. 't Werd gebouwd in 't vredesjaar 1648 door Bernard Bentinck, nadat het oude slot, wellicht door Spaansche benden verwoest, een tijdlang in puin had gelegen. Achter 't huis is nog een deel van den ouden kasteelbult met heerlijk uitzicht op den Harikerberg. Rondom loopt een dubbele gracht. Tal van geslachten zijn elkander opgevolgd op dat slot, sinds omstreeks 1150 een Bernard van Dalen, "een adellijk en ridderlijk krijgsman" als heer van Diepenheim wordt genoemd. In 1331 kwam het door koop aan Utrechts bisschoppen, die er een kastelein aanstelden. Driemaal is het in de Geldersche oorlogen veroverd. Van de Bentincks der 17e en 18e eeuw zijn bekend Hans Willem, de boezemvriend van den stadhouder-koning Willem III en Wolter Jan, die in 1781 bij Doggersbank sneuvelde. Nu woont er Jhr. Mr. G. J. C. Schimmelpennink, lid der Gedeputeerde Staten van Overijsel.

Tegenover den inrit naar 't Kasteel Diepenheim slaat een weg af in Z. richting, die ons in 10 minuten brengt bij 't kasteel Warmelo, bewoond door den heer J. Meijes. Alweer een steenen brug, een ijzeren hek, een voorplein met stallen, enz., een eenvoudig huis met klokkentorentje en rondom de grachten. Achter 't huis ligt een bosch, "de Kooie" en daarlangs loopt een eikenlaan, de Warmelosche dijk, waar 't in vroeger tijden spookte, waar de late wandelaar in 't avondduister witte juffers zag zweven. Toen wij 't Warmelo voor de eerste maal zagen behoorde het (1883-'92) aan een Franschen markies d' Auriol prins van Parrano, die het - naar men zei - gekocht had tot een asyl voor gevaarvolle tijden, want hij was van koninklijken bloede. Nu is alles net onderhouden, toen was er iets romantisch in dat vervallen slot met gesloten luiken waar het onkruid woekerde in de paden. Vóór 1872, toen
het geveild werd na den dood der laatste Sloets was het een uitgestrekt landgoed (186 H.A.) en het bosch strekte zich uit tot aan het stedeke. Beelden rijzen voor ons op uit vervlogen dagen. We zien Floris Sloet op den Oudejaarsavond van 't jaar 1776 in de kille zaal bij het haardvuur zitten, de ziel vervuld van weemoedige gedachten. In 't volgend jaar sterft eerst zijn broeder en dan zijn moeder. Van de laatste moeten de knechten van Warmelo den dood bekend maken: Evert te Lochem, Klooster Jan door Twent en Jan Hendrik naar Haexbergen.
Het doodenkleed lag in de kerk en de klok beierde 3 maal per dag. Op 30 Jan. 1838 stierf Floris Sloet op Warmelo, oud 84 jaar. Zijn portret ziet men onder de Land-Commandeur van het Duitsche Huis te Utrecht. We lezen daarvan in "de Kinderen van Warmelo", een fijn geteekend verhaal. op familiebrieven gefundeerd, (in den bundel "Silhouetten" van L. E.) We voelen alles mee en ademen a. h. w. in 18 eeuwsche atmosfeer.

Den Warmeloschen dijk vervolgend gaat de grintweg recht uit naar Gelselaar; een zandweg linksaf, de oude heirweg naar Borculo, brengt ons weldra bij de 0ude Sluis aan de Schipbeek. 't Is een antiek huis. Boven de deur ziet men op een steen uitgebeiteld een scheepje en een kraan met het jaartal 1695. Diep in de 17e eeuw woonden hier op den Huttenkamp over de beek drie broeders in een hutje. Ze kochten hout tot in Munsterland toe voor spotprijzen en lieten het in vlotten naar Deventer afdrijven. Ze verdienden geld als water en werden gaandeweg rijk. Eerst bouwden ze hier de Oude Sluis. Later kocht de weduwe van een der broeders het Westervlier (1719). Een derde Van der Sluys was rigter van Haexbergen. Hij onterfde zijn broeders en vermaakte de Oude Sluis e.a. aan de diaconie zijner woonplaats.


Afbeelding: De Viersprong bij Diepenheim

Als men van Diepenheim den rijksweg naar Lochem volgt, gaat men eerst door een moerassig land met tallooze zeggepollen, wilgenboschjes en ruischend riet. Dan begint een hoog en zandig dennenland. Waar de grintweg van 't Westervlier naar Markelo den rijksweg kruist, ligt de lommerrijke uitspanning de Viersprong (van 1858) met een korenmolen erbij. Merkwaardig zijn de zware granietblokken, die hier aan den weg staan, opgedolven bij 't aanleggen van den straatweg hier door 't Mazerveld. Men moet ze zien bij maneschijn, half verlicht, half donkere schaduw; dan aanschouwen we de blinkende gletschers, van de Scandinavische bergen uitgestrekt tot in deze streken, op hun rug die zwerfblokken meevoerend en bij hun voortbewegen de steenen in hun bedding tot leem slijpend. Dat leem werd hier gegraven voor een tichelarij, die nu is opgegeven.


Afbeelding: Huize 't Westerflier

In een kwartiertje wandelen we door een boschrijk land naar 't Westervlier, van graaf R.
Schimmelpennink. Dat eenzaam kasteel met zijn vriendelijk front, zijn bloemrijk terras, zijn prachtige houtpartijen en coniferengroepen, zijn mooi uitzicht op een ruimen esch, zijn grachten en lanen rondom heeft voor ons een zeldzame bekoring. Daar achter, waar de wijde groene Meene zich uitstrekt, kwam weleer de Regge uit de Schipbeek en voor een 20
jaar was er in de donkere laan nog een oude bemoste zijl (sluis), waardoor de scheepjes geschut werden. 't Is hier alles zoo oud. In 1046 wordt Westervlier al genoemd en de sluis werd pl.m. 1450 gebouwd. Er moet veel gebeurd zijn in deze contreie.
Van 't Westervlier voert een binnenpad met veel natuurschoon weer naar Diepenheim, langs 't kerkhof of bij 't Warmelo over de Regge.

Gids voor Twente (1917): Markelo

MARKELO.

Onder Markelo herinnert schier alles aan zeer oude tijden. Van 't station (S.S.) naar het dorp (3 kwartier) slingert de grintweg over den glooienden Stokkumschen esch, van ouds beroemd om zijn beste rogge. Een schoon gezicht is het hier in de voorzomer, als het koren golft in den wind als een zee of om Sint-Jacob. als de zichten der maaiers blinken en klinken en de bindsters in wit kostuum al bukkend de garven snoeren. Stokkum is een uitgestrekte buurschap, welker mannen, in vroeger dagen berucht waren wegens hun slaan en snijden op kermissen en jaarmarkten. Zoo door den dag beste menschen, maar op een uitgaansdag moesten ze "zich höuwen", dat was oude traditie. Een litteeken in 't gezicht was hun wapen en eere en eenige maanden gebromd te hebben, vonden ze geen schande. 't Was een oud Germaansche zede, die beoefend werd als een soort sport. Het krachtig optreden der marechaussee's heeft de liefhebberij zeer gefnuikt.

Het dorp Markelo is gauw gezien: gemeentehuis, school, postkantoor, een paar logementen en verder de huizen van neringdoenden, ambachtslui en landbouwers, alles met de Herv. kerk als middelpunt; deze is in 1840 geheel vernieuwd, maar de toren is eeuwenoud, evenals het doopvont van Bentheimersteen, dat er in staat.
Van de kerk zijn we in 5 minuten bij den Berg. Door een hollen weg klimmen we naar boven langs een huisje, waar voor een kleine 50 jaar nog een wikster woonde, die de boeren waarzei. Boven is een soort plateau (41 M. hoog) waar zich een kleurrijk panorama voor ons uitbreidt, zoo mooi als men zelden ziet; naar 't Z. W. over 't Stokkumsche broek blauwen de bergen bij Lochem, naar 't N. W. die van Holten en verder naar ’t N. de Friezenberg (40 M.), waarlangs Rijsens toren en fabrieken, meer links de pijpen van Nijverdal zichtbaar zijn; naar 't O. ziet men den rijksweg naar Goor als een wit paadje oploopen tegen den Herikerberg (48 M.); men ontwaart de torens van Zutphen, Deventer en vele andere; beneden ligt het dorpje zoo vredig in het dal. Meer naar achter op den Berg zijn hei en dennen, ook aardige sparrenlaantjes; waar 't uitzicht naar 't Z. zich opent, zien we als een voorpost naar de Schipbeek toe den Kattenberg met hei en dennen en naar 't W. nabij den Larenschen weg, den Dingselerberg, met koren begroeid.
We staan hier op klassieken grond. Op deze bergkruin hielden de oude Saksers hun gouwvergaderingen. Hier preekte in 690 de zendeling Marcellianus voor de verzamelde heidenen en nog eenmaal hoogbejaard, in 756, tezamen met Lebuïnus. Een legendenboek uit de 15e eeuw, in de bibliotheek te Deventer bewaard, verhaalt zoo kinderlijk, hoe niet ver van den berg een goed man woonde, die Volbert heette en die Sint-Lebuïnus zeer lief had; hoe die op een avondtijd in huis zat met de zijnen, er bedroefd over pratend, welk gevaar den vriend dreigde, daar men besloten had hem dood te slaan.
"Ik wou, dat we hem hier hadden!" zuchtte Volbert en toen de honden opeens aansloegen: "Och, of hij daar was!" Hoe blij waren ze, toen de late gast Lebuïnus zelf bleek te zijn. Volbert bad hem, toch niet naar de raadslieden te gaan. Hij zou hem verbergen. Maar de Christenprediker stond des morgens vroeg op en verscheen op den berg te midden der vergaderden. Daar stond hij, gekleed als een diaken, met het gulden kruis in de hand en “minliken engelschen aensichte" (als van een engel). Hij sprak tot de Saksers, maar er was misnoegen en toorn in den kring en de dood dreigde. Toen werd Buto, de eerzaamste van allen, zijn voorspraak: De gezanten van Noormannen, Slaven, Vriezen, hebt ge in vrede ontvangen en met giften teruggezonden, mer nu hadden wi bina den bode des alre oversten gedodet, die ons gebracht hevet die boetscap des levens en der ewiger salichheit." Of het baatte? Eerst Karel de Groote kon na hevigen strijd, ook in deze streken, waar de Saksers hun sterkten hadden, hen dwingen om Christen te worden. In vervolg van tijd werden Utrechts bisschoppen op dezen berg als heeren van Twente gehuldigd.


Afbeelding: Markelo

Wanneer we den Rijksweg naar Goor al klimmende volgen, dan zien we voorbij 't kerkhof aan de rechterhand twee begroeide hoogten; eerst den Hemmel met mooi vergezicht, waar eertijds "gericht" werd; daarachter is de Hulpe, wat hooger, waar een wonderdoend Mariabeeld stond; nog in 1662 moest de Classis aandringen op het afschaffen der bedevaarten daarheen.
De straatweg klimt verder den Herikerberg op. Daar rijst uit een dennenbosch een belvedère op; op het plat ziet men de heuvels der Veluwe, den Lemelerberg en de hoogten van Bentheim in wazige verte blauwen. 't Was hier de galgenbelt en bij 't graven der fondamenten in 1890 kwamen er nog geraamten aan het licht.
Nabij den rijksweg zijn een paar steenen- en een pannenbakkerij; we zien de weeke steenen bij vijven uit de machine komen, om straks met een wagentje naar de baan te worden gereden, waar ze drogen moeten; later komen ze in droogschuren en eindelijk in dien oven, waaruit een dikke rookwolk opstijgt. Rondom op de berghelling zijn de leemkuilen, wijde gapende afgronden, tot wel 20 M. diep. De geoloog vindt er mooie profielen en de vogelvriend verheugt zich over de vele oeverzwaluwen, die nestelen in de steile wanden. Dat leem en de keien in de bergen spreken van den gletschertijd, lang geleden; en de haaientanden en de wervel van een walvischachtig dier, dat hier ook werd gevonden, van nog grauwer voortijd, toen de zee hier golfde.

Rondom de berg is de buurtschap Herike, meer naar 't N. W. komt men in Elsen, dat kerkelijk bij Rijsen behoort (Herv.). De nieuwe kunstweg van Markelo naar Rijsen loopt er door. Hier is het bijzonder mooi en zeer afwisselend. Aardig is het al in de omgeving der school; wat een heerlijk terrein voor de jeugd, zoo'n speelplaats tusschen de dennen. Iets verder, achter een antieke hofstede begint een groote, golvende heide, waardoor ongebaande wegen kronkelen. Aan den rand staat een schaapskooi; soms ziet men de vreedzame kudde op het bruine veld en men hoort de klokjes klingelen. Ginds verheft zich de Friezenberg met hooge dennenrijen op de kruin, waardoor het avondrood schijnt. Bij
legermanoeuvres blinken hier de geweren, draven de ruiters en ijlen de wielrijders over 't veld bij het bulderen der kanonnen.
Achter den Elsener windmolen strekt zich de vruchtbare buurt met haar 80 erven nog een heel eind uit. 't Is er schilderachtig: die oude hofsteden met haar schuren en hooibergen, soms nog een schaapskooi, alles in schaduw van mooi geboomte, daartusschen malsche weiden in 't elzengroen en naar ’t W. de vruchtbare esch als een lange heuvelrug, waar 't silhouet van een ploeger en een zaaier op de kruin zich afteekenen tegen den avondhemel. Naar den kant van 't Elsenerbroek strekken zich achter de buurt de rietvelden uit, heele vlakten; het riet bloeit met bruine pluimen; ook vindt men overvloedig het fraaie bloempje der Parnassia, een kind der eenzame moerlanden, aan den rand der bruine slooten. De reiger houdt er verblijf en soms hoort men 't geheimzinnig "uproemb" van den roerdomp. Ook dwaallichtjes ziet men soms huppen op zwoele avonden, waar een weg of een spoor zal komen, zooals het landvolk meent. Dit laagveenland is ontstaan in de delling tusschen de heuvels en toen de turf er uit gebaggerd was (‘t gebeurt nog op enkele plaatsen), werd het plassengebied een uitstekende bodem voor rietgroei.

Elsen is een lustoord voor schilders. Voor weinige jaren - vertelde men ons - woonde een viertal samen in een los huis, dat tijdens hun verblijf is afgebrand. De losse huizen zijn te tellen: Plasman in Herike is, naar ik meen, hier de laatste der Mohikanen.
Grafheuvels zijn in deze streken niet zeldzaam, vooral bij en op den Friezenberg. Men vond er ijzeren wapens uit de Frankischen tijd, maar ook steenen wapens en werktuigen van veel vroeger, een bronzen lanspunt, Germaansche urnen, onder EIsen bronzen diademen en ringen, een zilveren Vespasianusmunt, geraamten van krijgslieden, altemaal illustraties der oude historie.
Meester W. J. C. van Wijngaarden heeft in zijn novellen ook van Elsen verhaald: zijn "Vloek op de heide" (legende uit de 13e eeuw). speelt in Elsen en Herike en er komt een heks op den Friezenberg in voor. In "de Wraak" wordt een heidin verbrand op den Brink te Elsen (pl.m. 1530). De heeren van het "huis thoe Elsen" (van Raesfelts) heulden met Spanje en later met Munster. Agnes van R. stief in 1555 als stiftsjuffer te Weerselo en haar naam is op een der zerken te vinden.

Heel aan de andere zij is het Markelosche en Stokkumsche Broek, door Bolksbeek en Schipbeek bewaterd. In die groene beemden lagen als eilandjes tal van horsten of hoogten, die bij wintervloeden wezenlijke eilanden waren. Men meent, dat de Berkel, toen een veel machtiger stroom, in voortijden door deze streken zijn loop nam, de vlakte uitspoelde, maar de horsten liet staan. Vele zijn al ontgonnen, maar andere zijn nog in ongerepten staat, bedekt met een wildernis van eiken, hulst, varens, dammen, enz. Bij Kooiman is nog een eendenkooi of lokvijver voor het vangen van wilde eenden.

Gids voor Twente (1917): Goor

GOOR EN OMSTREKEN.

Als men met den trein van Lochem uit Twente inspoort, ziet men voorbij het station Markelo een uitgestrekt moeras, waarachter de Herikerberg oprijst. Is men dit vlier gepasseerd, dan hoort men weldra "Goor uitstappen". Van dit en andere moerassen in den omtrek ontving Goor zijn naam, die moerasland beteekent (vgl. Rietgoor, Eiergoor, Gorredijk). "Goor is goor", zou Koning Willem II gezegd hebben, daarmee bedoelende, dat het vuil was. Nu, die oude landstadjes, waar elk burger vee hield en bouwerij had, zullen, vooral in Twente, niet overzindelijk geweest zijn. Maar tegenwoordig zal geen koning dat meer zeggen. Goor ziet er net en welvarend uit. 't Was de industrie, die er leven en vooruitgang bracht. Daar is vooreerst de groote Twentsche Stoombleekerij met 150 arbeiders; verder een witbont- en vischnettenweverij, deels electrisch, met meer dan 600 werklieden; een katoenfabriek; een machinale houtzagerij, vooral kistenfabriek; een margarine- en vleeschwarenfabriek; een machinale kolenbranderij, steenfabrieken, enz.

In den torenmuur der Herv. kerk zit een zerk met wapen en 't jaartal 1689. Goor heeft drukke markten en wijd vermaard is "Goorsche wintermarkt", "tien dagen voor middewinter" en een mijlpaal in de Twentsche tijdrekening; dan staan er wel 2000 paarden aan de lijn, tot ver voorbij het Stadhuis met zijn hoog bordes en torentje. We bezoeken ook het kerkhof, waar een monument verrijst voor den Engelschman, die hier in 1833 de eerste weefschool opende: "Aan een nuttig man, Thomas Ainsworth - het dankbare Overijsel," leest men. Die school werd later naar Nijverdal verplaatst; ook in Holten, Enter en Diepenheim was er een.

Aan den ouden weg van Deventer op Almelo-Oldenzaal is Goor ontstaan op de plaats, waar de moerassen het smalst waren. Reeds in de 10e eeuw wordt een graaf van Goor genoemd. In 1248 moet deze zijn gebied opdragen aan den bisschop van Utrecht, die er in 't begin der 14e eeuw een kasteel liet bouwen, dat in 1348 door Gijsb. v. Bronkhorst, heer van Borculo, met het stadje werd verbrand, maar later is herbouwd.

Meester van Wijngaarden heeft in Bato (1874) verteld, hoe bisschop Floris van Wevelickhoven in 1387 te Goor werd gevangen genomen door heer Rolof van Veelen bij Meppen, geholpen door Twentsche edelen en zijn vrijheid herkreeg voor 15000 oude schilden, waarvoor hij 't Huis te Holten en 't Weggestapel in Dijkerhoek in pand gaf. Zoo na bij de Geldersche grens gelegen, heeft Goor het wee des oorlogs telkens geproefd.

Volgt men van Goor den rijksweg op Markelo, de Regge over en den watertoren voorbij, en slaat men na een kwartier vóór een cafétje een zwarten weg rechts in, dan komt men binnen 10 minuten in een donkere laan van 6 eikenrijen, van welke rechts een laan van 7 rijen afgaat, de vroegere oprijlaan naar 't kasteel Stoevelaar, dat in 1844 is afgebroken. Een gracht loopt rondom, een ijzeren hek geeft toegang tot de plaats, waar het lag. 't Is een liefelijk plekje; daar links dat oude bouwhuis met het jaar 1744, waaraan een heerenkamer, zware kastanjeboomen ervoor, een paar bloemperken, een moeshof en rondom de lanen en bosschen met enkele boerderijen, alles behoorende aan de fam. Jannink te Goor. De Stoevelaar was een sterke burcht met driedubbele gracht en de geduchtste van de 20 sloten der Reggelinie; aan de flanken was ze door bergen en achter door moerassen en dichte bosschen gedekt. Reeds in de dagen van Wittekind zou hij gestaan hebben. Op een steen vond men 't jaartal 1208, natuurlijk van herbouw. De muren waren zoo dik, dat een spinster in de vensterbank kon zitten.

Keizer Karel V heeft hier overnacht op zijn reis van Deventer naar Oldenzaal in 1532. Willem van Oranje was er in 1560 de gast van heer Jacob van Coevorden. Daarvan vertelt ons de schrijver J. N. van Hesteren. hoofd der school te Wiene (gemeente Ambt-Delden) in den aanvang van zijn romantisch verhaal "De jonkvrouw van Stoevelaar". Verder verhaalt hij, hoe de Spanjaarden in 1580 bij den opstand der desperaten (het wanhopige landvolk), nadat ze Goor hadden genomen en in brand gestoken, door verraad langs een onderaardschen gang de Stoevelaar binnendrongen. Op dezelfde wijze kreeg prins Maurits het in 1597 in de macht. Op 10 Aug. 1615 kwam hij er als gast, om te jagen in de bosschen van Elsen, een dorado voor de Nimrods dier dagen. Wanneer we op een stillen najaarsdag daar dolen in die lanen en de gestalten uit het verleden als levend voor ons zien bewegen, dan is het, of alles rondom ons zoo grauw en zoo vreemd wordt, of we niet meer thuis behooren in deze wereld, maar na een eeuwenlangen slaap zijn ontwaakt.


Afbeelding: Kasteel 't Weldam bij Goor

Een prachtige weg is die van Goor naar Diepenheim, waarlangs eerst de bosschen en landhoeven van 't Weldam en verder die van 't Nijenhuis zijn gelegen.

't Weldam, een 20 min. van Goor, heeft heerlijke lanen en bosschen. Het behoort nu aan een graaf Bentinck-Aldenburg, wiens vader er veel liet verfraaien onder leiding van den tuinarchitect A. C. Poortman. Het kasteel in zijn tegenwoordigen vorm is uit de 2e helft der 17e eeuw. Het park is aangelegd in den stijl van le-Notre. Met zijn mozaiekbloemperken, geschoren palmhaagjes, rechtlijnige aanleg, doolhof, enz. verplaatst het ons geheel in de
18de eeuw. Een lief plekje is het bij de woning van den evangelist Vogel.

Langen tijd was Weldam een bezitting der Ripperda's. De eerste uit dit geslacht was Unico (1503-1566), van wien verhaald wordt, dat hij te veel genegen was tot den wijn, geen vijand van de Gereformeerde religie, alzoo hij neerstig in den bibel van Luther las en geen executie tegen ketters wilde doen. Zijn zoon Johan (1534-1591) was met eigen gevolg van 9 paarden in het Overijselsche gezantschap, dat Koning Filips bij zijn huwelijk met Anna van Oostenrijk een gouden bekken met lampetkan ging aanbieden. Later was hij lid van den Raad van State te Brussel. Een eikenhouten kist, met wapens versierd, die zijn gemalin ten huwelijk bracht, staat nog op 't Weldam. Hij ligt begraven in de kerk te Goor, waar voor den laatsten Ripperda, die in 1709 kinderloos overleed, een monumentale zandsteenen poort is opgericht.


Afbeelding: 't Weldam bij Goor

Aan den weg naar buurtschap Karspel-Goor (gemeente Markelo) staat het kasteel Wegdam, nu eigendom der Bentincks van Weldam. Lang was het de zetel der Van Coevordens, een oud en eervol geslacht, dat op de slagvelden in Holland, Duitsland en Frankrijk roem verwierf en het vaderland in hooge ambten heeft gediend. Wolter van C. had voor zijn huwelijk in 1653 heel wat campagnes meegemaakt in de gelederen der Hessen en Zweden tegen de Keizerlijken ; bij 't ontzet van Coesfeld, in de slagen bij Hamm, Haselune, enz. Nu, van huis en hof verdreven, zijn de Coevorders afgedaald en wonen ze als landbouwers of arbeiders in deze omgeving.

Even buiten Goor, links van den breeden straatweg naar Delden, ligt een wit huis in 't geboomte met een poort en mooie bruine beuken aan de voorzij. Dat is 't kasteel Heeckeren, oorspronkelijk het huis te Goor. Hier woonden de bisschoppen gaarne en menige akte is op 't Huis te Goor geteekend. 't Is nu een R. Kath. pensionaat en behoort aan den heer ten Doesschate, wiens vader, als "Possen Jans" bekend, het eerst paardjes uit Hongarije invoerde en door dezen handel rijk werd.
't Hof Weddehoen bij Goor behoorde sinds onheugelijke tijden aan de bisschoppen.
Zoowel Stoevelaar, als Weldam en Wegdam liggen in de gemeente Markelo, die het stadsgebied van Goor op korten afstand omsluit.

Gids voor Twente (1917): Bentelo en Hengevelde

DE BINNENLANDEN VAN TWENTE.

Zoo noemen wij de buurtschappen tusschen Goor, Delden, Hengelo, Haaksbergen en Neede, een landschap, dat zoowel geologisch als door leven en bedrijf der bewoners een soort geheel vormt. Volgens van Baren zijn hier een reeks van eindmoreenengordels afgezet vóór den benedenrand van het Scandinavische landijs, dat nu eens achterwaarts terugtrok, dan weer gedurende lange tijden vooruitschoof. Wandelt men van Neede naar Hengelo (0.), dan passeert men een aantal ruggen en lage heuvels, uit zand en grintlagen bestaande, die in de richting der beekdalen liggen, d.i. N.W.-Z.O. Men noemt ze wel kame-moreenen ; ze zijn 1-3 M. hoog, 1-3 KM. breed en tot 15 K.M. lang. Zoo vindt men eerst de moreene van Langelo (15 KM.). op den noordoever der Schipbeek, die van Brammelo (4), van Boekelo (10), Eppenzolder (10), Bentelo (15), Twekkelo (10). Aselo (13 K.M. lang). Deze hoogten zijn bouwland, de laagten daartusschen met een keileembodem zijn waterhoudend en alzoo grazig; sommige zijn het stroombed van beekjes met weiden langs hun oevers; andere, meer komvormig, zijn veenachtig. De ongerepte velden vertoonen een weelderige vegetatie van berk, wilg, hulst, gagel, enz. In deze velden ziet men soms een äsar of smeltwaterrug van fijn zand met kleine noordelijke zwerfsteentjes ; ze loopen alle in de richting van het landijs (Z.W.-N.O.), dus loodrecht op de vorige hoogten. Men vindt er een ten Z.O. van Bentelo en een mooie (4 KM. te vervolgen) in 't achterste "Stepelosche Veld" (ten N. van Haaksbergen), ook ten Z. van Haaksbergen over de Schipbeek.


Afbeelding: De Fluttert


Afbeelding: Los huis Het Karkhof de Fluttert

't Is een mooi landschap, frisch en vol afwisseling. De vele hoeven behoorende aan de landgoederen Twickel en Weldam, zijn kenbaar aan de zware eiken en ander houtgewas om de huizen.
De rijkdom aan wilde bosschages en de afgelegenheid tot voor een halve eeuw waren oorzaak, dat hier de kolenbranderij in zwang was en nog zijn er boeren, die het oude bedrijf volhouden en naar den kant van Haaksbergen luitjes, die de kunst verstaan.
Eertijds begon het al bij de Oude Sluis en dan verderop Markvelde (gem. Diepenheim) in, bij Kagelink, Boerman, Damme, eeuwenoude hofsteden, elk met zijn schaapskudde in 't wijde veld en een paar "kolhöope" in de boschweide bij huis. De Hof te Kagelink, die eerst verplichtingen had aan de heeren van Diepenheim, later aan Utrechts bisschop, werd in 1266 geschonken aan 't klooster ter Hunnepe (bij Deventer).


Afbeelding: De Boonhege

Achter Markvelde begint een groote heide met blinkende poelen en geheimzinnige weerwallen hier en daar. Ginds steekt het torentje van de R. K. kerk van Wegdam zijn spits uit het geboomte, ver naar 't O. (wel 1 1/2 uur) onderscheiden we Haaksbergen en voor ons uit zien we de hooge bouwkampen van eenzame hofsteden. Daar is o.a. de Fluttert, waar men nog heden kolen brandt in een wondermooie wildernis, half weide, half bosch, met hooge witte berken, grillig gevormde dennen en jeneverstruiken als Gothische torens, enz. De kolenbrander vlijt de stammen, op maat gezaagd, tot een koepelvormige mijt op met een verticalen koker in 't midden. De meiler wordt eerst met zoden en daarna met aarde
overdekt. In den koker wordt rijshout gestopt en aangestoken en als het goed vlamt, sluit de man hem van boven af. Met zijn rakelijzer steekt het zwarte kereltje van terzijde trekgaten door het dek, waardoor de rook ontsnapt, eerst beneden en allengs hooger. Na 3 à 4 weken is al het hout verkoold en als de hoop afgekoeld is, kan hij geleverd worden voor de zilver- en goudsmeden in de stad.
Achter de Fluttert in de hei is nog een los huisje, dat "'t Karkhof" heet, denkelijk omdat hier 't kerkhof was in de dagen, toen Delden, Ootmarsum en Denekamp door paus Martinus V in den ban waren gedaan (1427-'32), omdat ze Zweder van Kuilenburg niet als Bisschop wilden erkennen; in elke mark was toen een hoekje, waar men de dooden begroef.

Mooie losse huizen vindt men nog in Karspel-Goor (gem. Markelo), b.v. Groot Hedde; in Wiene (gem. Ambt-Delden), waar men ook nog "kolhöope" bouwt; in Bentelo (gem. Ambt-Delden) en in Oele (gem. Hengelo). De grintweg, die van Neede komt, loopt door Markvelde en Hengevelde ; daar splitst hij zich in tweeën; links door Karspel-Goor op Goor, rechts door Bentelo op Delden. Sinds 1806 is er een R. K. kerk van de parochie Hengevelde op den Wegdam, waar tevoren een kerkhuis was op de hofstede 't Slot.


Afbeelding: Los huis bij Wiene

Hier in het binnenland leeft de oude tijd nog, vooral in die losse huizen; zoo waren ze voor honderd jaar alle. Door de "niendure" in het diepe onderschoer treden we het schemerige holle huis binnen. Rechts staan de koeien in den diepen potstal en kijken naar ons met goedige oogen; links gluurt een paard over de zandsteenen kribbe, knorren varkens in het hok en dartelen kalfjes in een ander hok. De kippen scharrelen op den leemen deel in het stroo, dat van morgen uitgedorscht is. Recht voor ons uit, waar we door twee kleine ramen in den groenen boomgaard zien, is de woonruimte rondom den vuurhaard in 't midden van den vloer van leem of veldkeitjes. De rook moest door een houten trechter den schoorsteen in, maar hij dwarrelt het heele huis door, kleurt de eeuwenoude stijlen en balken zwart, kruipt door 't slop naar boven, waar 't koren ligt en golft aan de niendure uit. Broederlijk leeft men hier samen, menschen en vee. Een halfwassen hoenderkuiken zit in de vensterbank, een varken, uit het hok gekomen, steekt zijn snuit in den pappot; een hen, die een ei gelegd heeft, vliegt kakelend uit de hilde, dat er een paar veeren stuiven in den schotel, waaruit het gezin om een ronde tafel zit te lepelen.
's Avonds zit de boer met vrouw, kinderen en dienstboden in het schijnsel van vuur en lamp bijeen ; daar verder in 't halfduister kan men de koppen der koeien nauwelijks onderscheiden. Allen zijn bezig met een handwerk, want werken is hun leven. Met de wendezoele (draaizuil met een soort slagboom) is de groote ketel boven de vlammen gedraaid, om het varkensvoer te koken. De geur van brandende schadden en hout vermengt zich met de warmte en den reuk van het vee tot een eigenaardige atmosfeer. Vooral wanneer buurman of verwant tot een avondpraatje binnenkomt, haalt men de oude verhalen weer op van spoken en heksen, van oorlogstijden en roofhutten, die van geslacht tot geslacht zijn overgeleverd. De heksen zijn hier nog niet zoo lang de wereld uit. 't Was in 't jaar 1807, dat een fatsoenlijke Protestantsche dochter in het kerspel van Delden, werd nagewezen als een tooveresse. Om zich te zuiveren, riep ze de heele buurschap samen, kleedde zich uit, liet zich een koord onder de armen binden en sprong in een kolk. Ze zonk, zooals 't betaamde, als men zich niet met den duivel ophield. Opgehaald, bood ze aan, haar onschuld opnieuw te bewijzen, maar alle omstanders erkenden, dat ze onschuldig was.

Veel ontzag voelde men voor de duivelbanners uit het Bentheimsche. Ook kende men hier en daar eenzame lui, die visioenen hadden. De Kiekkeizer op de Darmenhorst (onder Haaksbergen) had het tweede gezicht: hij moest te middernacht het landhek opendoen voor een lijkwagen en wist, wie er sterven zou. Hij zag "een hoes gleuiend staon" en de brand volgde. Brammelo was in voortijden door de pest ontvolkt (begin 15e eeuw). Toen er 80 jaar later nieuwe bewoners kwamen, was er bij Tiesselink een groote berkeboom door het stroodak naar buiten gegroeid, die vast als klein boompje op een heideplag in den koestal was gekomen.


Afbeelding: Op het plein tusschen woonhuis en spiker


Afbeelding: Schuur bij de Fluttert

En dan Hutten-Klaos! Hij woonde met zijn vrouw Aorne en zijn twee jongens in een hutje in Hengevelde. Hij roofde en kaapte, wat los en vast was. Veel erger nog: hij had verschillende menschen in zijn huis gelokt en met de äkse (groote bijl) van kant gemaakt, het laatst den hozzenfosker (kousenkoopman) Willem Stint uit het Hannoversche, die in 1774 van de Goorsche wintermarkt huiswaarts keerende, bij Klaos overnachtte. Op Maria Boodschap uit de R. K. kerk te Delden komende werd Klaas gearresteerd, en zijn vrouw en zoon Jannus in hun hutje. Vader en zoon werden te Oldenzaal levend geradbraakt en vrouw Aorne geworgd. (Sept. 1775).

Is 't wonder, dat na zo'n "aovendpreutjen" het jongske in de bedstede achter die groene gordijnen nog lang wakker ligt met angstige beelden, als alles duister is in de holle ruimte, als 't vuur slaapt in de asch, tegen brandgevaar overdekt met de groote ijzeren stölpe (net een bijenkorf met gleuven).
Zoo was het oude leven, dat welhaast verdwijnt. Op Paaschavond stookt men nog een "baok" en overal in 't rond ziet men den gloed der paaschvuren langs den horizon. Maar de vroolijke "spinnejachten", zoo tusschen Nieuwjaar en Vastenavond, zijn met de huisnijverheid van spinnen en weven ten grave gedaald. Wat hadden de vrijers en vrijsters destijds een pret op zoo'n huiselijk feest. Het bezoeken van kermissen en jaarmarkten is nog even geliefd als van ouds. Verder geven een broedlachte, een "willekumste" (intrekmaal) en een "groeve" (begrafenis) wat afwisseling in het dagelijksch leven van aardappels poten, ploegen, zaaien, wieden, hooien, roggemaaien, enz. De Katholieke kerk kleurt het boerenleven met haar poëzie: het Angelusklokje klinkt over de velden en blij luiden de klokken in de plechtige Zondagmorgenstilte als het landvolk over belommerde paadjes ter vroegmis opgaat. Men rekent van Allerheiligen en Sint Maarten, van Maria Hemelvaart of Sint Michiel, heel het gulden snoer van hoogtijden en heiligendagen.

Gids voor Twente (1917): Delden

DELDEN.

Als we kiezen mochten, waar we 't liefst wilden wonen, zouden we vast Delden niet vergeten. Wat natuurschoon betreft, is zijn omgeving wel de parel van Twente en het landgoed Twickel heeft in ons vaderland zijn wederga niet.
Het stadje Delden is oud. Het wordt al in 1188 genoemd. Omstreeks 1320 is het om redenen van veiligheid verplaatst waar 't nu is en met grachten omringd. Anno 1583 is Delden met kerk, toren en klokken door de ruiters van Pruist verbrand en 't volgend jaar, toen 't weer opgebouwd was, nog eens door woeste ruiters in asch gelegd, die meenamen "borger, buren, beesten". Anno 1655 op Hemelvaartsavond heeft een brand, "ins Mollers huys" begonnen, 120 huizen met het Raadhuis verwoest.


Afbeelding: Kasteel 't Twickel

Dat was in donkere tijden van weleer. Nu is Delden een net en zindelijk stadje met mooie villa's hier en daar, met een krans van tuinen in het rond, door een rondloopend pad omgeven. De spoortrein snort er langs. Er zijn fabrieken: een katoen- en wolweverij, eene van kamgarendamesstoffen, een electrische deken- en wattenfabriek, een koekfabriek met veel verzending naar Zeeland en Indië, maar die alle kunnen toch den indruk van landelijke vrede in het stadje niet verstoren.


Afbeelding: Bij de Kerk te Delden

Wel het meest ontvangt men dien bij de oude zware Herv. kerk met haar massieven toren; ze is bijna geheel van Bentheimer steen en vooral achter mooi met klimop bedekt; het kerkhof is geheel door een muurtje omsloten met een rooster aan den ingang. Rondom staan de pastorie en oude burgerhuizen. We staan op het kerkplein en luisteren naar het gelui der klokken, die zacht zingen een droevig lied over een lid der gemeente, die pas is heengegaan. Het inwendige is even antiek en stemmig; de drie schepen zijn door zware gewelven gedekt; in 't middelschip vóór 't koor is de fraaie bank van het huis Twickel. De heer is nog altijd collator en hem wordt het armenzakje 't eerst gepresenteerd; dit ‘veurofferen’ bestaat ook nog in Almelo. Vele grafzerken dekken den vloer en in 't koor staat die van den goeden heer Frederik van Twickel met zijn beeltenis, levensgroot en in wapenrusting erop gebeiteld.


Afbeelding: Boerderij in 't Twickelse bosch

Op de Markt staat een monumentale pomp of fontein, door een lantaarn gekroond en met leeuwenkoppen terzij, uit welke een waterstraal komt, als men den handel neerdrukt. Op de voorzijde leest men dit opschrift: "Dankbare hulde van het Bestuur en de Burgerij van Stad-Delden aan Dr. R. F. Baron van Heeckeren van Wassenaer voor de door hem in de gemeente aangelegde waterleiding. Nov. 1894." Een 16-tal standpijpen voor algemeen gebruik en tal van brandkranen schonk de baron daarbij.
In den laatsten tijd kreeg Delden ook electrisch licht. Aan 't eind van het stadje, waar de straatweg naar Goor begint ligt de fraaie R. K. kerk met slanken toren en schoon koperen doopvont. Er naast is het St. Elisabeths-Ziekenhuis, ingericht naar de eischen des tijds, alsmede een R. K. school, terwijl aan de overzij een vrouwenklooster staat.


Afbeelding: In 't Twickelse bosch


Afbeelding: 't Hoogebrugje

Achter 't hotel "de Zwaan" en 't huis van den rentmeester Bitter komt men in de hoofdlaan van Twickel, die een klein uur lang is en daarom ‘lange laan’ heet. Weldra staan we voor het oude, deftige zwaargebouwde kasteel met zijn twee torens, uit de slotgracht oprijzend. Over de brug, geflankeerd door een paar kanonnen, komt men op het ruime voorplein met gazon en bloemperken, met de stallen links en de koetshuizen rechts. Weer een brug over de binnengracht en men staat aan den hoofdingang, waarboven een Renaissanceversiering met beeld werk : Adam en Eva bij den verboden boom en de Wijzen uit het Oosten.

In dien zwaren vierkanten toren, links, waren beneden de gevangeniskelders en boven de rechtzaal (nu archiefkamer), toen de geduchte Drosten van Twente hier zetelden. Herman van Twicklo kocht in 1347 het huis Eijsink, iets noordelijker, en bouwde hier een zeer sterk slot. In 1550 kwam het goed aan de Raesfelts. Een Goossen van Raesfelt en zijn vrouw Agnes van Twicklo bouwden dit kasteel. In 1676 kwam het aan graaf Wassenaer van Obdam en in 1831 door huwelijk aan baron van Heeckeren van Wassenaer, den vader van den tegenwoordigen bezitter. In die 5 1/2 eeuw is het goed steeds overgeërfd en nooit verkocht.
Vorstelijk moet het kasteel van binnen zijn met fraaie beelden, schilderijen en antieke meubelen en vorsten zijn hier ook gast geweest, zoo wel stadhouder als Koning Willem III. Wanneer men zich vervoegt bij den tuinman, die een eind verder aan de Lange Laan woont, kan men het Park, achter het slot, bezichtigen (niet op Zondag). 't Is een lustoord met zijn prachtige boomgroepen, die zich spiegelen in een langen bochtigen vijver, zijn laan van zeldzame Oranjeboomen, zijn fraaie beelden (Diana en Apollo, e.a.) zijn Oranjerie, die in Juni getooid is met roode en witte rozen, Later met clematis, zijn geschoren palm en taxus in allerlei figuren, het gezicht op den achtergevel van 't huis met klimop getooid en over een brug; 't is alles een lust der oogen. Aardig is het gezicht eener kudde van herten, die grazen in de groote wildbaan (20 H.A.); 's winters kunnen ze schuilen en worden ze gevoed in den hertenstal.


Afbeelding: Bij de Twickelsche bosschen


Afbeelding: Wintermorgen aan 't Kreeftengat, Twickel, Delden

De groote laan volgende tot voorbij den hoogen muur om den moestuin, komen we bij een geweldigen granietsteen, die een opschrift draagt: .,Getrokken door 12 paarden ben ik uit Azelo gekomen, 23 Febr. 1845." Misschien was dit zwerfblok eenmaal een heidensche offertafel of deksteen van een grafkelder uit den voortijd.

Over de laan zijn ruime weivlakten met boomgroepen hier en daar en achter deze verrijst majestueus het groote bosch. De parkarchitect E. Petzold (1815-1891) had het goed begrepen, wat we lezen op een granietblok, tot zijn aandenken: ‘de bijl is de ijzeren teekenstift bij deze kunst’; juist die vrije groene vlakten verhoogen het effect.
Wie daar ronddwaalt in die schemerige hallen van eiken, beuken, dennen op een heerlijken zomermorgen bij 't zingen der vogeltjes, als de stemmen van merel en wielewaal klinken uit de groene diepten, die wordt een ander mensch als in 't gewoel der wereld. Lang vergeten herinneringen duiken op, schoone fantasiën verrijzen in onzen geest, 't is of de nimfen van het woud met zoete fluisterstemmen van de geheimen der natuur verhalen; langs de gouden zonnestralen, die spelen door de kruinen, klimmen onze gedachten omhoog naar een ongeziene wereld van luister en heerlijkheid.


Afbeelding: Weg naar Carelshaven


Afbeelding: Hotel Carelshaven bij Delden

Een boschpad rechts komt uit bij Carelshaven, nu een modern hotel-pension aan den mooien straatweg naar Hengelo, weleer een schippersherberg aan de Twickelsche vaart (sinds 1775). Die vaart is in 1771 gegraven op last van Carel George van Wassenaer, om het hout zijner bosschen te kunnen afvoeren naar de Regge. Naar hem en naar de haven, nu de kolk van een houtzaagmolen, werd de bijgelegen herberg zoo gedoopt. Van de scheepvaart is niet veel gekomen, maar Carelshaven werd later een beroemde uitspanning. Wondermooi is hier 't uitzicht op het bosch. Wanneer men tegenover de tuinmanswoning den weg naar Borne inslaat, komt men al gauw, waar de Azelosche beek en de Twickelsche vaart uit het bosch komen; rijzige dennen overwelven daar een eind weegs den weg. Linksaf komt men in de buurtschap Azelo, om haar landelijk schoon beroemd, en 't eerst aan den bekenden watermolen. In Azelo had men vroeger nog een paar havezathen, Dubbelinck en Graes, nu boerderijen.


Afbeelding: Watermolen bij Azelo


Afbeelding: Bij den Watermolen van Azelo

Rechtsaf dwaalt men door de mooie buurtschap Buren, ook door Petzold veel verfraaid. Aan den Bornschen weg in de hei ligt een kerkhofje, waar een hardlooper van den heer van Twickel moet begraven zijn, die in 1799 als spion werd doodgeschoten.


Afbeelding: De Heilige Boomen in den Esch

Bij den tuinmanswoning den grintweg links afslaande, zien we weldra den Deldener esch als een zachtglooiende heuvel voor ons. 't Is vruchtbare grond en de kern is tertiair. Bij 't graven der Twickelsche Vaart stiet men aan den weg naar Almelo op leembeddingen, waarin zeeschelpen, haaientanden en wervels van zoogvisschen gevonden werden en men was niet weinig verwonderd, dat op deze hoogte eens de zee golfde.
Daar staat de sierlijke watertoren voor ons. Niemand verzuime dien te beklimmen. Een trap van 179 treden brengt ons naar boven, op 't laatst door het groote reservoir heen; met een huivering zien we neer in den diepen bak, waarin 't water door de breking van 't licht groen lijkt. Op het plat, 45 c.M. hoog, verlustigen wij ons in het mooie uitzicht: de kleurige vakken van velden en tuinen, het stadje als uit een bouwdoos opgezet, de torens en heuvels in 't verschiet en de rookwolken der Twentsche fabrieken. Ginds zijn de heilige boomen, zware eiken, waar Lebuïnus al zou gepreekt hebben. Daar kronkelt de grintweg naar Bornerbroek en Almelo. Rechtuit voert een zandweg naar Deldenerbroek en Enter; in Deldenerbroek is 't kasteel Bakenhagen met grachten en geboomte rondom; toen Johan de Bake, eigenaar dezer havezathe, huwde met Anna Hagen, zijn ook hun namen gehuwd.


Afbeelding: Wiene bij Delden


Afbeelding: Stoelenmatter bij Wiene

Andere buurtschappen van Ambt-Delden zijn Bentelo, Wiene, Zeldam en Hengevelde alle met mooie bosschen en schilderachtige hofsteden met zware eiken, door de heeren van Twickel met veel piëteit gespaard. "Algemeen staat de bewoner van Zeldam als zonderling bekend", lezen we in een boek van 1841.

Gids voor Twente (1917): Enter

ENTER.

Enter was van ouds een land van schippers, ganzendrijvers en klompenmakers. Ook de Enter hoenderkremers waren al in de 17e eeuw bekend. Ze zwierven ver in 't rond en hadden den naam "niet frisch" te zijn. Een oude antiquair vertelde ons eens, dat men nergens zoo veel ouderwetsch vond als in Enter. De schippers, die veel geld verdienden, brachten telkens moois van hun tochten mee voor moeder, de vrouw. Ze voeren met hun zompen, geladen met klompen, houtskolen enz. naar Friesland en Groningen; een oud varensgast vertelde mij, dat hij riet had gehaald van Giethoorn. Sinds onheugelijke tijden was de schipperij hier inheemsch; in 1300 was de Regge al schipbaar tot Almelo. Met de 20e eeuw is de vaart te niet gegaan en de oude havenkolken naar de Regge zijn dichtgegroeid.


Afbeelding: Oud huis met bouwhuis; in den doorgang twee taxussen.

Als men van het station, hoog op den heuveligen esch, af komt, ziet men het lommerrijke dorp tusschen twee windmolens uitgebreid en daarachter het Reggedal als een bosch van populieren en wilgen. Hier vinden de klompenmakers overvloedig materiaal.

Wandelt men langs de hobbelige bochtige dorpsstraat, dan geniet men van de pracht der breedgekruinde, rijzige linden langs den weg, waar bij zoelen zomeravond, als het bloeisel zoo heerlijk geurt, jong en oud zich verzamelt; dan verlustigt men zich in de schilderachtige antieke huizen met de groote achterdeur naar de straat en de hoekkamertjes ter weerszij van het diepe "onderschoer". Die bemoste rieten daken, die grauw verweerde plankengevels, die leemwanden, die muren overdekt met wingerdgroen, die zwaluwnesten onder 't overstekend dak, hoe is alles een samensmelting van natuur en menschenwerk.


Afbeelding: Oude Lindeboomen voor de Kerk, Enter

Vooral in het midden, rondom de Herv. kerk aan den Hoogen Brink, is het zoo gemoedelijk. Hoe vredig ligt daar het witte kerkje met een torentje, dat maar even boven de boomen uitsteekt, in het lommer van oude iepen en linden. Het oude kerkhof in een hekwerk omgeeft het en daarachter is de nette pastorie. En rondom staan droomend die oude huizen. Men denkt aan de oude dorpskerk uit "Nelly" van Dickens, het plekje waar de arme zwerfster rust vond. Ter weerszij van den ingang naar de torendeur (met het jaartal 1709 er boven) staan twee reusachtige linden als wachters. De stam is hol, maar scheuten als jonge boomen zijn uit de ingewanden opgerezen. Naar luid der overlevering droeg het tweetal eens de klokken, die later door de Munsterschen zijn geroofd. De groote klok, wellicht met een kanon uit dezelfde klokspijs gegoten, vertelde in haar opschrift:

"Ik heete de Groote Greete
Enter heef mij laoten geeten,
Had ik mijn zuster Katriene bij de hand,
Dan kon ik scheeten deur 't gansche land."

't Is er bedrijvig langs de straat, want overal zie je, in een hoekkamertje naast het onderschoer, in een hokje voor 't huis of bij mooi weer buiten de klompenmakers bezig met het stukzagen der boomen, het klooven der blokken, het vormen in 't ruwe, het uithollen met de boren, het afwerken en gladmaken der klompen. Zoo'n ambachtsman kan een kunstenaar in zijn vak zijn. Hier en daar stijgt een blauw wolkje op, waar men in een hokje de klompen laat drogen en tanen in den rook van natte doppen (boorsel).


Afbeelding: Stapels peppelenhout voor de klompenmakers


Afbeelding: Klompenmakers aan het werk

In 't voorjaar ziet men heele driften jonge ganzen, die van uit de broeklanden langs de Regge zachtkens worden voortgedreven naar den Enter koopman of ganzenkremer, die ze in kooien sluit en per spoor verzendt naar Engeland en Duitschland. Van Sint Maarten tot Midwinter is het transport van gemeste ganzen voor den Engelschen Kerstdisch. Vroeger, toen 't spoor er nog niet was, dreef men die ganzen, al wandelende en weidende langs de groote wegen naar Arnhem.


Afbeelding: Op den Hoogen Brink, de ganzen poseren

Achter de huizen, (aan den ingang der hoven), in 't lommer van linden en vruchtboomen, ziet men rondom den waterput allerlei gebouwtjes: een klompenhok, een ijmenschuur, een bakhuis en altijd ook een houten huisje, dat men in de stad W. C. zou noemen. 't Is een schilderachtig dorp met vriendelijke menschen, knap en flink gebouwd. Mooi is 't er vooral op een zonnigen Meidag met vogelzang en bloemenpracht, maar niet minder mooi op een stillen najaarsdag, als de zon weemoedig glanst over de gelende popeldreven. Dan droomen wij dien ouden droom van een liefelijk oord van rust en vrede, van een stil dorpje in 't lommer van eeuwenoude boomen, ver van de onrust en zonde der steden, waar bij
aartsvaderlijke zeden in stemmig gemoedelijke binnenhuizen nog de vrede woont, die elders ontvlucht is.


Afbeelding: Ouderwetsch Enter binnenhuis

We dwalen af naar de grazige Regge-vallei, waar elzengroen met lange rijen van popels en wilgen malsche weidjes omsluiten. In die zalen van smaragd, waar een stil beekje vloeit, is het een gewemel en getril, een blikkeren en glinsteren dier eeuwig bewegelijke popelbladen. Hoor ze suizelen en ruischen bij dagen en nachten! Wat fluisteren en zingen ze immer door? O, als het najaar komt en de avond daalt over deze dreven, dan maken ze ons angstig te moede, dan zouden we kunnen schreien van onrust en heimwee.


Afbeelding: Aan den Entergraven

Daar verder komen we in 't Enterbroek, een rijk bewaterd land, waar Entergraven, Regge en Twickelervaart stroomen en waar bij winterdag soms uren ver alles blank staat. Stokkumer Vlier, Elsener-, Enter-, Deldener-, Bornerbroek, het waren langen tijd moerassige groenlanden, waar 't beter was voor ganzen als voor koeien. Groote troepen ganzen zag
en ziet men er nog bij de verstrooide hoeven en in 't vroege voorjaar de aardige gele kuikens. De ganzen worden telkens geplukt om het dons en de pennen. Wanneer een jong paar aan trouwen dacht, toog de vader der bruid naar deze broeklanden, om veeren voor 't bruidsbed te koopen.
Sinds enkele jaren is de Regge verdiept, verbreed en gereguleerd. Zoo werd de waterafvoer beter; de zomervloeden blijven uit. Het wilde moerasland wordt allengs herschapen in tamme weiden, waar volop van het echte zoete gras is voor de koeien. Zoo zullen op den duur de ganzen moeten wijken voor het meer opbrengend rundvee.


Afbeelding: Enter. In den hof voor 't huis.


Afbeelding: In de Hoven, Enter

Menig aardig plekje vindt men in het Enterbroek. We wandelen den Kattelersdijk, het begin van den grooten weg naar Delden. Daar ligt, nabij de Regge, een antiek huis, de Plas, het bouwhuis van 't voormalig kasteel de Cattelaer, dat pl.m. 1830 in zeer ruineuzen staat geslecht is. De deuren en raampjes van dit huis hebben zandsteenen kozijnen; de schoorsteenboezem loopt dwars door de keuken; 't kapiteel van een oude poort ligt buiten tegen den muur; grachten loopen rondom en geboomte omgeeft dit historisch plekje. Mooi is hier 't uitzicht op de Regge, waaraan bij de ophaalbrug een boerenherbergje staat, Binnengaits genoemd, weleer een logies voor veedrijvers, "hozzenfoskers", enz.
Verder komt men langs een dennenbosch, waar een paar zware tweelingbeuken aan den weg staan, bij de bosschen van 't Seerdam en aan de Twickelervaart, door eikenrijen overwelfd en met mooie hofsteden van Twickel aan den oever, o.a. de Kaote, waarbij een zandhoogte met mooie wilde dennen en gaspeldoorn.
Aan de andere zij van Enter, aan den weg naar Rijsen, komt men langs het huis van Rohaan, mooi in 't geboomte; hierbij was sinds 1803 een tichelarij, nu alleen nog een cementpannenfabriek. Nabij het hoogste punt van den Enteresch, de Hamberg, ziet men de leemgroeven. Over de hoogte is het Enterveen, dat nu ontgonnen wordt tot weiland.
In de omgeving van Enter zijn nog enkele losse huizen. Dichtbij het dorp moet het huis Berghorst hebben gestaan, welks bezitter in 1328 heer van Enter was.
In Jan. 1724 woedde een hevige brand, die 49 huizen (meest van 2 woningen) en veel schuren in asch legde. De koster-schoolmeester en nog één ingezetene werden gecommiteerd om in Amsterdam e.a. Hollandsche steden giften te verzamelen voor het noodlijdende dorp.

Gids voor Twente (1917): Rijssen

RIJSSEN.

Rijssen is een eigenaardig landstadje met origineele bevolking. Als men met den trein aankomt, ziet men de twee groote fabrieken, de jutespinnerijen en -weverijen voor koffiebalen en jutelinnen, benevens ververij van jutegarens, alles van de firma Ter Horst. Uit Noorwegen wordt veel traan aangevoerd, waarmee de jute moet gedrenkt zijn, om te kunnen worden gesponnen. Reeds langer dan een halve eeuw is deze nijverheid de voornaamste bestaansbron voor Rijssens inwoners; nu werken er een 1400 arbeiders en arbeidsters. Tevoren moesten de Rijssenaars zich generen van landbouw, huisweverij, turfgraven en tichelarij. Ook de pottenbakkerij van grof aardewerk was er inheemsch en de “pöttekaerels" zwierven uren in den omtrek, hun potten en pannen verkoopende of tegen aardappels, enz. inruilende. Nu ziet men den man aan de draaischijf, die het plastische leem formeert, niet meer.


Afbeelding: Bij de Holterweg, Rijssen

Turf wordt er nog gebaggerd in het laagveen naar den kant van Holten, maar het hoogveen is afgegraven. Een eeuw geleden vond men in de omgeving wel 50 steenbakkerijen; nog zijn er een 9-tal, die in 1911 pl.m. 8 mill. steenen leverden.
Landbouw hebben de meeste inwoners nog bij de hand. Tegenover 't station is de Mors, de ruime stadsweide, verlevendigd door het bonte vee. Aan de andere zij glooit de esch.



Afbeelding (boven en onder): Op het Haareind, Rijssen



Hoe de akkerbouw nog in eere is, ziet men vooral in het antieke schilderachtige Haar-eind; aan weerszijden der eikenlaan, die de straat belommert, is een breede strook achter de huizen, die alle met de groote deeldeur naar de straat liggen; daar ziet men mestvaalten en plaggenhoopen, wagens en landbouwgereedschappen, daar is de gezellige bedrijvigheid van koreninrijden, dorschen, melken, enz. Ook in de Walstraat en de Bouwstraat staan alle huizen met het achtereind en den planken driehoekgevel naar de straat en de schollenhoopjes liggen naast de staldeur, maar de boomen ontbreken en de vrije strook is smaller. Overal ruikt men den turf- en schaddengeur der haardvuren. Bij zomerdag ziet men mannen en vrouwen met bloote beenen. De mannen zijn in blauwe onderbroek bezig met dorschen of stal uitgooien. In dit kostuum gaf een onder-burgemeester, met zijn bloote beenen staande op een mesthoop als op een troon, audiëntie aan een jufje, dat er voor onderwijzeres solliciteerde.
Het jongvolk had er schik in, dat ze eens "platjebaarsch" (barrevoets) naar Almelosche kermis waren geweest en dat je dan "zoo lichtveerdig daansken" kon.


Afbeelding: De Höfte te Rijssen

Een antiek buurtje van oude boerderijtjes is de Höfte aan den straatweg naar Holten, waar men over heide en veen de Sallandsche heuvels ziet blauwen. Dat Rijssensche veen vormde met de Almelosche venen weleer de natuurlijke westgrens van Twente. Een half uurtje verder aan den weg naar Holten is een oude boerenherberg, de Keizer, naar luid der overlevering zoo genoemd naar Karel V, die op zijn reis door Overijsel in 1533 er toefde op een "broedlachte", waar hij danste met de bruid.
Het middelpunt der stad is het Schild, een lommerrijk plein, waaraan de Herv. Kerk, het Stadhuis en een drietal flinke logementen staan. Hier is het druk op de veemarkten, twee maal per maand en vooral op de 4 groote markten van elk seizoen.
De vier straten, die op 't Schild uitkomen, zien er wat steedscher uit.
De Herv. kerk is oud, zooals het vele tufsteen in de muren getuigt. Het bovendeel van den ouden toren is 4 Aug. 1826 neergestort. Daarna is de heele toren geslecht en vervangen door een front in Griekschen stijl, met een nietig torentje gekroond. De onderste helft van den voormaligen toren was heel oud; ze rustte op een fondament van keien en had een dubbelen muur, welks tusschenruimte was volgegoten met keien, tras en kalk (spouwmuren). In 2 gaten ter weerszij van de voordeur kon een dwarsbalk gestoken worden tot versterking bij een stormaanval. Zoo maakten op 3 Sept. 1584 een 50 Spaansche ruiters uit Lochem zich van de kerk meester en pleegden geweld tegen de burgers, omdat ze weigerden hun daar spijs te brengen. Inwendig heeft de kerk met haar ruitjes in lood en donker houtwerk een stemmig aanzien.
Mooi is de graftombe van Vrouwe Frederica van Ittersum van den Oosterhof (1650 - 1729) en merkwaardig het oude doopvont in een hoek.


Afbeelding: Beverfeurde, Huttewal, Rijssen


Afbeelding: Huize den Oosterhoff, Rijssen

Bij de fabrieken is een antiek huis, "de Pol" of Brandlecht, waarin een houten schoorsteenmantel met uitgesneden wapenfiguren is. Achter de Haar, temidden van hofgrond, ziet men een oud gebouwtje in 't geboomte en door een gracht omringd, "de Krans", laatste herinnering aan 't huis Beverfeurde, dat al in de 17e eeuw is verdwenen en de pleisterplaats was van den bisschop, als hij Twente bezocht. Aan den grintweg naar Enter ligt de Oosterhof, een vriendelijk kasteel met mooie bosschen en donkere lanen, bewoond door Jhr. Coenen. Op weg daarheen passeert men het nieuwe Park met parkgebouw (waarin leeszaal, enz.) een geschenk der heeren Ter Horst.


Afbeelding: Volkspark, Rijssen

Voorbij den Oosterhof komt men in het "Tichelveld," een heide met een viertal steenbakkerijen. Zuidwaarts, waar de bodem rijst, verheffen zich op een heuvelrug, te midden van oude leemgroeven en jonge dennenbosschen, een aantal vroolijke landhuisjes, door zomergasten betrokken; men noemt dit "Hollands Schwarzwald".


Afbeelding: Laantje van Schwarzwald naar den Elsenerweg

Men kan dit ook bereiken, als men de "Elsensche poort" uitgaat, een naam, die zegt dat Rijssen vroeger een vesting was. Men stijgt langs den kunstweg naar Markelo tot de kruin van den Haspelt, een heuvelrug in 't verlengde van den Vriezenberg. Mooi is daar 't uitzicht, vooral op de boschrijke buurtschap Elsen, ginds in een dal, waar de hofsteden met rieten daken uit het geboomte gluren, eenig mooi in de Meimaand, als de appelboomen bloeien.


Afbeelding: Villa's Wierdensche weg, Rijssen

Langs aardige villa's aan den Wierdenschen weg bereiken we 't Veerhuis aan de Regge met heerlijk uitzicht, vooral bij dalende zon, op het bochtig rivierke, op den ouden pelmolen en de donkere bosschen van den Oosterhof en naar 't Westen op de zachtgolvende heuvelreeks van Holten. Reeds in 1492 was hier een brug met een tol, die in 1672 door Munstersche troepen was verbrand.


Afbeelding: Regge met Pelmolen, Rijssen

Een kwartier over 't Veer, in Notter (gemt. Wierden), ligt te midden van mooie bosschen de plaats van 't voormalig kasteel de Grimberg, nog herkenbaar aan een gracht, die er om loopt, en een poort. Tusschen 1140 en '45 toog een ridder van dit slot met Dirk VI van Holland ter kruisvaart naar Jeruzalem. In Mei 1584 werd het door Spaansch krijgsvolk verbrand. Later woonde er Jan van Voerst, Drost van Twente, wiens broeder bij Heiligerlee was gesneuveld.


Afbeelding: Boschrand 'Groene Kruis', Rijssen


Afbeelding: Boschgezicht 'Groene Kruis', Rijssen

De heer W. C. J. van Wijngaarden, schoolmeester te Rijsen (1818-1882) vertelt in een zijner historische novellen, hoe Heinrich Nehrkorn, een Duitsch timmergezel, in de West was rijk geworden en toen den Grimberg kocht; hoe hij de zoon van zijn vroegeren baas, G. J. Peddemos, tot predikant te Rijsen benoemde (in 1811). In een ander verhaal heeft hij 't over de "Heidensche rille" (ten Z.O. van R.), waar een bende Zigeuners zich ophouden mocht en 't recht van houtsprokkelen kreeg; een Rijsensche familie raakte er mee vermaagschapt, wat nog aan ‘t uitzicht der nakomelingen te zien is.
Een Sauvegarde, door de Rijsenaars in 1672 van de Munsterschen gekocht, verried de stad; het woedende volk ving hem op en verdronk hem in een kolk, die later de Munsterkolk heette.
Blücher, toen nog luitenant, lag in 1787 met 1300 huzaren op 't Schild te Rijsen en liet den patriottischen dominee halen, die met hem moest klinken op den Prins en voortaan bidden voor Z. H.


Afbeelding: Huize de Nyenhof, Enterweg, Rijssen


Afbeelding: Type te Rijssen

In al deze verhalen toont meester van Wijngaarden zich een goed kenner van lokale geschiedenis. Ook schreef hij geestige stukjes in dialect, over wat er aardigs school in het Rijsensche volksleven (zie "Van de Schelde tot de Weichsel I p. 539 e.v.). Het volk is hier oorspronkelijk geestig, een beetje naar 't ruwe, getuige o.a. de teekenachtige bijnamen, die elk heeft. Toch zijn ze ook dieper aangelegd, godsdienstig met een tintje van mystiek. Men theologiseert er gaarne, wat zich uit in vele "kleine kerkjes" van Gereformeerde sekten. In die gemoedelijke binnenhuizen met hun wijde schoorsteenboezems en bijbelsche haardtegeltjes, met hun antieke kasten, oud-Delftsch en tinnen schotels, verdiept men zich bij Zondag- en avondtijd in den Bijbel, in de werken der Brakels, Smyttegelt, Lodensteyn e.a. Geheel in Rijssenschen geest is dan ook het opschrift op een eikenbalk boven een achterdeur in 't Haar-eind:

"Ferlat di nicht op ersche (aardsche) dinge,
dat titlick got forschwint geringe (verdwijnt snel),
Wat die mensche wieselick dot, (doet).
de dar soc dat efge got (het eeuwig goed),
Anno 1656."